Het
tijdperk van de leugens
Aflevering
12: Het cynisme in religie, politiek en kunst.
Omdat
het cynisme meer een levenshouding is dan een leer, zijn maar weinig
teksten van het cynisme bekend maar toch zou men een geschiedenis van
het cynisme kunnen schrijven, zo zegt Foucault en hij gaat dan ook op
zoek naar de nazaten van het cynisme in de politiek en in de kunst.
(1) Hij wijst op een onderscheid tussen het oude cynisme (Kynismus)
dat een rationele cultuurkritiek is en het hedendaagse cynisme
(Zynismus)
dat slaat op "de
moed om zelf je eigen schepper te zijn"
en dit oog in oog met de universele absurditeit (2) maar de kern
blijft "het
leven als schandaal van de waarheid of van de levensstijl, de
levensvorm als plaats waar de waarheid aan de dag treedt (de bios
als alèthurgie)."
(3) Foucault wijst op "de
zeer nauwe verwantschap tussen de praktijk van de cynische soberheid
als getuigenis of martelaarschap van de waarheid, en de christelijke
ascese als eveneens een getuigenis van de waarheid (ook al gaat het
om een andere waarheid)." (4)
Zo spoort Hiëronymus de christenen aan "om
niet onder te doen voor een filosoof als Diogenes."
(5) Het cynische leven wordt doorgegeven bij de monniken: in de
bedelorden (de sobere franciscanen) en bij de dominicanen die
"zichzelf
de
Domini canes (de
honden van de Heer) noemen."
(6) Er was het christelijk cynisme van de in lompen gehulde tot
boetedoening oproepende Robert d'Arbrissel en de Waldenzen die zich
tegen de verwereldlijkte kerk keerden. (7) Er was het militantisme
van de revolutionaire bewegingen in de 18de en 19de eeuw: de geheime
genootschappen, de socio-politieke organisaties (vakbonden) en de
levensstijl met getuigenis van het 'ware leven', uitmondend bij
Dostojewski, het Russische nihilisme, het Europese en Amerikaanse
anarchisme en het terrorisme "als
levenspraktijk tot aan het sterven voor de waarheid (de bom die ook
diegene die hem plaatst doodt) (...) als (...) een dramatische of
krankzinnige radicalisering van die moed tot waarheid".
(8) Tenslotte belandt Foucault bij het cynisme in de kunst, vanaf de
satire en de komedie in de oudheid, over het middeleeuwse carnaval
tot de moderne kunst met het kunstenaarsleven zelf als kunst dat
garant staat voor de kwaliteit van het werk: kunst gaat niet langer
om ornament of imitatie maar legt het bestaan bloot en wordt
polemisch, stelt de verworven waarden en normen steeds weer in vraag.
En wat het cynisme is voor de levenspraktijk, is het scepticisme voor
de kennis, uitmondend in het nihilisme. (9)
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
16 september 2020)
Verwijzingen:
(1)
Michel Foucault, De
moed tot waarheid. Het bestuur van zichzelf en de anderen II,
Colleges aan het Collège de France (1983-1984),
met woord vooraf en redactie door François Ewald en Alessandro
Fontana. Situering en redactie door Frédéric Gros. Vertaling door
Ineke van der Burg. Uitgeverij Boom, Amsterdam 2011, pp. 209-210.
[Oorspronkelijk: Le
courage de la vérité. Le gouvernement de soi et des autres II.
Cours au Collège de France (1983-1984),
Paris: Gallimard/Seuil 2009].
(2)
O.c.,
pp. 210-211. Het onderscheid Kynismus
versus
Zynismus is
van de hand van Paul Tillich (Der
Mut zum Sein,
1953) en van Klaus Heinrich (Parmenides
und Jona,
1966); Foucault verwijst ook naar Arnold Gehlen (Moral
und Hypermoral,
1969). Ook Peter Sloterdijk (Kritiek
van de cynische rede,
1983) wordt vernoemd maar hier niet besproken.
(3)
O.c.,
pag. 212.
(4)
O.c.,
pag. 213.
(5)
O.c.,
pag. 214.
(6)
O.c.,
pag. 214-215. [Het gaat om een bijnaam uit de middeleeuwen verwijzend
naar de herdershonden van de Goede Herder, Christus, die zijn schapen
(zijn volgelingen) leidt. De dominicanen zijn genoemd naar hun
stichter, Dominicus Guzmán].
(7)
O.c.,
pag. 215.
(8)
O.c.,
pag. 216-217.
(9)
O.c.,
pag. 218-224.
|