De
grens
De wereld
is totaal veranderd. Edoch, die verandering zelf is allerminst nieuw:
het verleden was een quasi eindeloze herhaling van het soort van
transformaties die ook vandaag aan de orde zijn. En de huidige
verandering heeft niet zozeer te maken met een vermeende stormachtige
ontwikkeling van technologie, zoals al vaker beweerd wordt door hen
voor wie de geschiedenis dermate onbekend is dat zij zich blind
kijken op het onmiddellijke verleden. Deze herschikking van de
kaarten heeft veeleer te maken met de onafwendbare intrede van een
(dit keer wereldomvattende) culturele ontwikkelingsfase, (volgens
sommigen is er immers nog slechts één cultuur) namelijk de
kentering die volgt op elke bloeiperiode, zoals ook in het zog van
elke mooie zomer na de oogsttijd en de herfst, de melancholie zijn
intrede doet wanneer donkere hemelen de aarde hullen in duisternis en
in de verschrikking van de winterkou.
Uiteraard
houdt de onderhavige transformatie geen verband met de
weerwisselingen die de jaargetijden vergezellen, met de getijden in
het zog van de gang van de maan of met de golfbeweging van groei en
aftakeling die het leven tekent maar voor wie aannemen dat ook de
cultuurgeschiedenis althans voor een deel een organisch karakter
heeft, lijkt de opeenvolging van opgang en neergang geenszins een
abnormaliteit en zo lag ook de huidige ineenstorting van de
beschaving in de lijn van de verwachtingen.
Men zou nu
wel eens kunnen denken dat de neergang welke vergezeld gaat met de
opkomst van economische recessie, faillissementen, oorlog, honger,
vluchtelingenstromen en allerlei kwalen en ziekten, te wijten is aan
tekorten maar een angstwekkende paradox maakt dat het tegendeel het
geval is: de neergang van de beschaving volgt rechtstreeks uit een
teveel aan het goede. Als er al sprake is van een tekort, dan gaat
het wel om een tekort aan maat: een teveel van het goede is een groot
gebrek dat recht naar de ondergang voert. Alle tafels zijn gedekt met
de fijnste spijzen maar de eters worden ziek omdat zij zich
bezondigen aan overdaad. Auto's scheppen meer afstanden dan zij
kunnen overbruggen; voedsel berooft ons van energie waar wij toestaan
dat het ons obees en immobiel maakt; de drang naar de rust welke
verwacht wordt van steeds meer bezit, brengt slechts nieuwe lasten en
onrust. De perfecte maatschappij waarin niemand nog aan het werk is,
teert noodzakelijkerwijze op de meest onmenselijke slavernij. Wij
weten dat al het werk gedaan wordt door illegalen die zestien uur per
dag aan de slag zijn en die per twintig in garageboxen wonen, zo
zeggen onze politici, maar als wij dit niet toestaan, wordt alles
tien tot twintig keer duurder. En zo zwijgt iedereen.
Het is
eigen aan de kapitalistische economie dat zij haar gewisse ondergang
meevoert in de kiem omdat zij gedijt bij de gratie van de eeuwige
groei, terwijl de groei begrensd is: de afvalbergen kunnen niet
blijven groeien want er is ruimte te weinig; de schade aan het milieu
kan niet blijven toenemen want zij maakt steeds meer mensen ziek; de
economie van de winstmaximalisatie kan niet blijven duren omdat het
principe van zo weinig mogelijk geven en zoveel mogelijk krijgen
zichzelf alras de das omdoet en de bandeloze vrijheid met haar
concurrentiemaatschappij mondt onafwendbaar uit in monopolievorming
en dictatuur. Het is een angstwekkende paradox maar ongeremde
vrijheid leidt naar gevangenschap, de bevrediging van alle behoeften
creëert nieuwe en niet langer te bevredigen behoeften; de drang naar
absolute zekerheid voedt slechts de onwetendheid en de twijfel.
Inderdaad, alle leven leidt onherroepelijk naar de dood.
Edoch,
allerminst een blind geloof in een hemels hiernamaals kan deze
malaise een halt toe roepen: niets is makkelijker maar niets is ook
bedrieglijker dan het geloof dat ooit alles wel in orde komt. Alleen
het op de lange baan schuiven van het einde, brengt enig soelaas. Wij
moeten ons tevreden stellen met de eindigheid omdat wij schepselen
zijn en nimmer goden. Goden die de goddelijkheid beloven aan hun
schepselen, kunnen slechts producten zijn van onmogelijke wensen van
ontevreden creaturen. Indien schepselen ooit goden werden, dan konden
zij teruggaan in de tijd, zichzelf scheppen en hun eerste scheppers
overboord gooien maar zo kan de werkelijkheid niet in elkaar steken
omdat alle mogelijkheden te danken zijn aan het bestaan van
onmogelijkheden. Iemand kan zich pas verplaatsen van punt A naar punt
B als hij nu niet in punt B is; immers, was hij reeds in punt B, dan
ware een verplaatsing daarheen onmogelijk.
De
cultuurgeschiedenis is op haar eindpunt beland omdat alles wat een
begin heeft, ook een einde moet hebben: begint iets, dan staat het
als een paal boven water dat in dat begin reeds het einde besloten
ligt. Het is nu eenmaal een van de onmogelijkheden dat er dingen zijn
die beginnen en nimmer eindigen. Dat religies maar ook ideologieën
en economieën die onzin alsnog aan mensen kunnen slijten, is alleen
hieraan te wijten dat mensen in staat zijn om de wens met de wil te
verwisselen. Om iets te kunnen willen, moet men eerst weten dat dit
ook kan gerealiseerd worden. Wensen daarentegen houden met hun
realiseerbaarheid geen rekening: zij behoren tot het rijk van de
fantasie en van de dromen, dat alleen begrensd wordt door dat van de
nuchtere werkelijkheid. Al het bestaande heeft een grens nodig om
zichzelf te kunnen zijn. En aan zijn grens houdt het ook op te
bestaan.
(J.B.,
12 juli 2022)
|