HOLEBI
1. HITLER HERREZEN
Zo'n dertig jaar geleden groeiden jongeren hier ten lande op met de overtuiging dat homosexuele mensen 'handlangers van de duivel' zijn. Deze overtuiging werd hen bijgebracht door de Kerk, bij monde van priester-leraars en retraite-predikanten. De wantoestanden die hieruit voortvloeiden zijn onbeschrijflijk. Niet de integratie van homosexuele mensen, maar wel hun onverbiddelijke verbanning uit het maatschappelijke leven was het gevolg. Hitler's uitroeiingskampen voor homo's werden door de Kerk voortgezet: voortaan 'onzichtbaar', werden ze ook onbestrijdbaar, want deze hel is slechts het deel van inzittenden en hun naaste geliefden. De echte christenen onder hen zullen hebben gebeden: "Vader, vergeef het hen, want ze weten niet wat ze doen".
De ethische vraag die homosexuele mensen zich stelden, was de volgende: zal ik dit leed alleen dragen, of zal ik het op de schouders van anderen leggen? Naar gelang het antwoord, onderdrukte de persoon in kwestie al zijn gevoelens, ofwel maakte hij zijn geliefden ten schande. In het eerste geval redde hij of zij de eer door bijvoorbeeld in te treden in een klooster. Vaak ook mondde het dilemma uit in het 'tussenantwoord' van de onbeslistheid, het 'dubbelleven', zoals ons welbekend uit de literatuur van bijvoorbeeld Oscar Wilde. De resolute weigeraars van de zelfopoffering zagen zich gedoemd tot een sociaal ongecontroleerde 'subcultuur' ten prooi aan ongeremde uitbuitingen.
Dat ook een ongelovige een goed mens kan zijn, zoals Gerard Walschap verhoopte, mag duidelijk blijken uit het feit dat niet de Kerk, maar wel het Humanistisch Verbond, de nek en de hand uitstak om homosexuele mensen uit de hel te halen. De humanisten gingen effectief bemiddelen in homorelatievorming en zij lieten geen inspanning ongedaan om aan de verworpenen een beetje menselijke waardigheid terug te geven. Eer wie ere toekomt. Dat dit bij ons geleid heeft tot het 'homohuwelijk' blijkt, wellicht ongewild maar ons inziens niet geheel onverdiend, een blaam voor de Kerk. Dat katholieke woordvoerders, zoals P. Vande Vijvere, hiertegen reageren, uitgerekend onder het motief: "wantoestanden voorkomen en de maatschappelijke integratie van homosexuele mensen bevorderen", komt, zacht uitgedrukt, over als ongeloofwaardig.
Afgezien daarvan wankelt het genoemde katholieke betoog dat de meerwaarde van het heterohuwelijk wil verdedigen met het argument dat dit, naast "de persoonlijke liefdesrelatie en de individuele ontplooiing van de partners", die zijns inziens wel in de homorelatie bestaat, ook nog "gericht is op de voortzetting van het leven en op de vernieuwing van het sociale weefsel door nieuwe familiebetrekkingen tot stand te brengen". Gesteld dat het hier inderdaad gaat om een meerwaarde van het heterohuwelijk, dan geldt dezelfde opmerking met betrekking tot bijvoorbeeld het statuut van de contemplatieven, die toch ook genoeg hebben aan de liefde alleen ( zie ook de kritiek hierop van Emmanuel Levinas). Anderzijds kan worden aangevoerd dat bij uitstek het christendom de menselijke verbondenheid op grond van de naastenliefde verheven heeft boven de familiale verwantschapsbanden. Zie daarvoor de citaten uit het evangelie welke roepingen verantwoorden. Weliswaar zijn naastenliefde en drift geheel andere zaken, maar wie durft te oordelen dat het bij heterokoppels om naastenliefde gaat en bij homokoppels om drift? Want dat is wat Vande Vijvere insinueert waar hij de homosexualiteit vastkoppelt aan een bonte opsomming van allerlei driftvarianten. Uiteindelijk ontsnapt men niet aan de les van de geschiedenis zelf: de miskenning van de medemens wordt bestraft met de eigen ontmenselijking.
2. STENIGENDE KERK
In juni 2003 publiceerde de kerk een document over homorelaties. Dit document, dat geen nieuwe stellingen beweert aan te brengen, worden politici opgeroepen op de wettelijke erkenning van homoseksuele relatievormen te bestrijden, onder meer omdat deze het huwelijk zouden uithollen en omdat zij schade zouden aanrichten aan de gemeenschap, en in het bijzonder aan opvoedelingen. Zonder het document grondig te willen analyseren, enkele vraagtekens daarbij, in het bijzonder met betrekking tot de redelijkheid waarop het document zich beroept.
1. De Vaticaanse stellingname beweert de waardigheid van het huwelijk, de familie en de stabiliteit van de staat te beogen. Hoe kan zulks gebeuren op grond van feitelijke excommunicatie? Want totale onverschilligheid vanwege de gemeenschap ten aanzien van homoseksuele banden is wat in §9 verdedigd wordt, en wel met het argument dat zij het gemeenschappelijk goed op generlei wijze dienen.
2. Wat deze laatste bewering betreft, moet opgemerkt worden dat homohuwelijken de gemeenschap wel van dienst kunnen zijn, bijvoorbeeld daar waar zij zouden toegelaten worden tot de adoptie van kinderen. De betekenisloosheid van homohuwelijken wordt pas feitelijk waar het Vaticaanse adoptieverbod van kracht is. Op die manier maakt het Vaticaan haar eigen waarheden.
3. Het Vaticaanse antwoord luidt dat kinderen recht hebben op een vader en een moeder: waar geduld wordt dat zij twee ouders van hetzelfde geslacht hebben, wordt hen kwaad aangedaan. Edoch, wie zou voor elk kind niet de perfectie wensen? Dat is niet de zaak. Moeten de katholieke weeshuizen dan veroordeeld worden omdat zij ouderloze kinderen toeverlaten aan de zorg van nonnen? Nonnen zijn beter dan helemaal geen ouders. Hetzelfde geldt voor homogezinnen. Het kwaad is dat niet de nonnen of de homoparen maar wel de wezen met de vinger gewezen kunnen worden, en voor dat kwaad is het hier besproken Vaticaans document medeverantwoordelijk.
4. Een enorme logische contradictie zit ingebakken in de fundamentele opvattingen van het katholicisme over het huwelijk. De kerk gelooft namelijk dat het huwelijk uitsluitend toegankelijk is voor een man en een vrouw, omdat zij geacht worden de intentie te koesteren om kinderen voort te brengen. Dat een man en een vrouw die wensen toe te treden tot het huwelijk, zich om welke reden dan ook in het volstrekte onvermogen zouden bevinden om zich voort te planten, doet volgens de kerk niet terzake, omdat het hun intentie geacht wordt zich voort te planten. De katholieke leer staat dus toe dat mensen intenties koesteren welke volkomen in strijd zijn met de voor de hand liggende consequenties van hun gezond verstand. Zo mag een vrouw van zestig, van wie de eierstokken zijn weggenomen, huwen met een eveneens onvruchtbare man: beiden weten dat zij geen kinderen kunnen krijgen: voor de kerk volstaat het dat ze een kroost intenderen. Het ultieme argument van de kerk is dat mirakels nooit onmogelijk zijn. Maar het ligt voor de hand dat dan ook een homopaar de kinderenwens mag koesteren. Ons inziens, daarentegen, zijn wij als christenen verplicht om alle voorzienbare consequenties van ons handelen binnen onze intentionele handelingen in te calculeren, precies omdat wij er verantwoordelijk voor zijn.
5. Wetenschappelijke argumenten ontbreken in het document. Hier en daar staat er: "zoals uit de ondervinding blijkt", en daar blijft het bij. Beweringen die nergens op steunen. De ondervinding heeft mij alvast geleerd dat voor menig adolescent de veroordeling van zijn of haar homoseksualiteit vanwege de kerk, die zichzelf 'de enige ware' noemt, een zo zware slag betekent dat deze in vele gevallen tot zelfmoord leidt. En dit is, afgezien van de bij het document geplaatste vraagtekens, een argument van het geweten.
3. TOLERANTIE
Lusten en lasten: het is een klassieker die in de meest uiteenlopende vormen het politieke debat beheerst. De holebi-discussie is er één van. Daarbij is de toon opmerkelijk negativistisch: men staart zich blind op de kwestie van het al dan niet verdrukken van de (holebi-)seksualiteit. Het is nochtans perfect mogelijk om de aandacht positief te kanaliseren. In dat geval dient men niets anders te doen dan het accent te verleggen van 'verdrukking' naar 'beheersing'. De laatstgenoemde benadering laat ons inziens een veel constructiever debat toe omdat ze humaner is.
Hannah Arendt, die vanuit haar ervaringen met de concentratiekampen van het nazi-Duitsland het fenomeen van het kwaad grondig bestudeerd heeft, stelde vast dat er onmiskenbaar een omgekeerd verband bestaat tussen mishandeling en intelligentie. Anders uitgedrukt: begrip en geweld gaan niet samen. Verdrukking is daarom een bijzonder kenmerk van verstandelijk tekort.
Maar vandaag monopoliseert een bijzonder onverstandige en ook gevaarlijke interpretatie van Arendt's bevinding het discours, namelijk de 'conclusie' dat intelligentie gekenmerkt zou zijn door tolerantie.
Aan de grondslag van dit misverstand ligt de foutieve vooropstelling dat verdrukking en tolerantie elkaars tegendelen zouden zijn. Maar precies die oppositie is manifest ondoordacht: het opponeren van verdrukking aan tolerantie resulteert op zijn beurt uit de foutieve vooropstelling dat wij ons tegenover het probleem in kwestie verhouden als volstrekte buitenstanders, met andere woorden: dat wij het probleem sowieso ondergaan en dat wij er geen vat kunnen op krijgen, dat onze verantwoordelijkheid hier buiten schot staat.
Het moet vooreerst gezegd worden dat vanuit een mens- en wereldbeeld dat de humaniteit en de menselijke verantwoordelijkheid ernstig neemt, de vertaling van Arendt's vaststelling tot een heel andere gevolgtrekking leidt, namelijk de stelling dat intelligentie hand in hand gaat met beheersing. Niet tolerantie maar wel beheersing is het tegendeel van verdrukking.
Samenvattend: onze humaniteit verplicht ons om de vermeende tegenstelling 'verdrukking-tolerantie' te vervangen door de tegenstelling 'verdrukking-beheersing'. Want wie een probleem tolereert (van het Latijnse werkwoord 'tollere', dat betekent: 'dulden', 'lijden'), capituleert ervoor: hij wordt er door verdrukt en gaat, volgens de zondebokmechanisme-theorie, op zijn beurt zichzelf en anderen verdrukken; wie daarentegen het probleem wil beheersen, moet het vooreerst erkennen, vervolgens onderzoeken, en tenslotte naar zijn hand zetten teneinde te kunnen zeggen dat hij het beheerst, en dat hij het overwonnen heeft.
Men overwint een ziekte niet door ze te tolereren; zij moet worden beheerst. Maar de (holebi-)seksualiteit is geen ziekte: het is een natuurkracht. In zijn ontwikkeling van vele duizenden jaren heeft de mens geweigerd om de gevreesde bliksem, de wind, het wild, het vuur en alle andere natuurkrachten te tolereren: hij heeft ze daarentegen leren beheersen. Doch het moeilijkste te beheersen is de grootste vijand van de mens, namelijk: zichzelf. De kunst van de zelfbeheersing beheersen wij nog lang niet. Het tekort aan zelfbeheersing is veruit de eerste doodsoorzaak en de belangrijkste oorzaak van ons ongeluk. In zeer veel gevallen beroven onze ondeugden ons van het leven lang voordat een natuurlijke dood daar de kans toe krijgt.
De enkeling is zich altijd bewust geweest van zijn grootste vijand en van de grote uitdaging van de zelfbeheersing. Daarom ook heeft de mens voor deze 'strijd met zichzelf' altijd de hulp van anderen gezocht: mensen hebben een sociaal weefsel ontworpen dat weerwerk biedt aan de dreiging van het ongebreidelde 'ik'. Zo werd de zelfzuchtige, aanvankelijk gericht op zijn zelfversterking, veroordeeld als zijnde laf, eerloos, en dus zwak. Zoals wetenschappelijk-technische instellingen de gevaren van een vijandige natuur ten goede keerden, zo ook kanaliseerden sociale instellingen de gevaren van 's mensen grootste vijand zijn onverzadigbare 'ik'. Want als natuurkracht is het ongebreidelde 'ik' even onverzadigbaar als het ongetemde vuur. Waar het ego de vrije loop krijgt, gaat het zelfs met de levenswil aan de haal, net zoals een brand zichzelf uitdooft wanneer hij al het brandbare heeft verteerd. In dat licht verwondert het ons niet dat precies de meest vrijgevochten ego's uiteindelijk zichzelf vernietigen, terwijl de 'miserabelen' voor hun leven vechten tot het bittere einde.
De seksualiteit is een van de sterkste natuurkrachten in onszelf. Indien zij niet door sociale regels aan banden werd gelegd, dan zou zij het leven zelf ten gronde richten in haar blinde drift. En men hoeft geen mens te zijn om dat te ondervinden: ook in de dierenwereld leggen sociale regels deze oerkrachten aan strikte banden. De natuur duldt geen tegendoelmatigheid en reguleert zichzelf noodzakelijkerwijze met dwang. Spinoza indachtig, moet hieraan toegevoegd worden dat mensen vrij zijn wanneer en omdat zij de noodzaak van bepaalde (zelf)beperkingen begrijpen. En hier belanden we weer bij Hannah Arendt: inzicht beperkt en bevrijdt tegelijk.
Het burgerlijk huwelijk beperkt ons natuurlijk driftleven, maar tegelijk bevrijdt het ons ook van de gevaarlijke chaos die kenmerkend is voor het onverzadigbaar karakter van natuurlijke neigingen.
Het chaotische treedt meer bepaald op ingevolge de onverenigbaarheid van het natuurlijke met het trans-natuurlijke of het menselijke, die elk van een andere orde blijken te zijn. Een belangrijke constituerende factor van deze chaos inzake seksualiteit is dan ook de kwestie van het natuurlijke nakomelingschap waarvan ons mens-zijn mede afhankelijk is. In de jongste decennia werd dit een zeer kritische factor ingevolge de relatieve beheersing van de procreatie. Met andere woorden: driften-bestraffende sociale regels worden voor velen onvanzelfsprekend omdat zij (althans een deel van) hun functionaliteit verloren; velen geloven dat de functie van specifieke sociale regelgeving inzake seksualiteit overbodig werd door de mogelijkheid van voorbehoedsmiddelen en abortus. Nog afgezien van de ethische discussie terzake, blijft echter de vraag of de beheersing van de voortplanting de enige bepalende factor is welke verantwoordelijk is voor de (gevaarlijke) chaos die het driftleven kenmerkt.
Stel dat met de beheersing van zijn voortplanting de mens zich volkomen bevrijd zou hebben van zijn seksualiteit als gevaar en als probleem, dan is het duidelijk dat zodoende zowel de heteroseksualiteit als de holebi-seksualiteit zich zouden geconfronteerd weten met de noodzaak om de sociale regelgeving terzake grondig te herzien. Dat is ook de reden waarom men algemeen geen wezenlijk verschil erkent tussen het probleem van de heteroseksuele promiscuïteit en dat van de holebi-seksualiteit. Maar dat is een grove simplificatie. Immers, het feit dat precies op dit cruciale punt de homoseksuelen het recht gaan opeisen om te huwen, toont ons inziens duidelijk aan dat een 'bevrijding' of een 'tolereren' van het driftleven voor velen een kwalitatief minder hoogstaand goed is dan een 'beheersing' ervan, of dus een aanwending ervan in functie van meer humaniteit. Want ontegenzeggelijk zijn het precies diegenen voor wie de promiscuïteit sinds oudsher omzeggens een verworvenheid was ( namelijk: de holebi's), die de institutie van het huwelijk, of dus een sociale regelgeving voor hun driftleven, ambiëren. Dit in fel contrast met een groot deel van de heteroseksuele gehuwden, die het sociaal instituut van het huwelijk willen ruilen voor de promiscuïteit. Kortom: wat een flink deel van de heterokoppels bleken te ervaren als verdrukking, wordt door een flink deel van de holebi's beschouwd als beheersing of bevrijding.
Duidelijk wordt nu wel dat, ongeacht de sexuele geaardheid, die geen keuze is, wij op een veel fundamenteler niveau niettemin voor een keuze worden geplaatst, die noodzakelijkerwijze gemaakt wordt op grond van een fundamenteel mens- en wereldbeeld: het gaat hier namelijk om die ene vraag, of wij al dan niet bereid zijn om verantwoordelijkheid op te nemen voor ons bestaan.
|