Informatie en Big Brother
Het interieur van bibliotheken, hoe fraai ook, begint van langs om meer te gelijken op dat van kerken en wel vanwege de verlatenheid. Dat almaar meer mensen geen tijdschriften meer ontlenen, laat staan lezen, dat de dagelijkse krant verhuist naar het museum, dat steeds minder mensen het nieuws opgoogelen, dat televisietoestellen steeds vaker gesignaleerd worden aan het hek op straat bij het grof huisvuil, dat jongeren steeds vaker spijbelen en straks ook de academische wereld laten voor wat hij is: het heeft allemaal een goede reden.
Van nature is de mens nieuwsgierig en weetgierig, de jacht op informatie was immers altijd al van levensbelang, onze zintuigen werden aangescherpt en versterkt met toestellen om toch maar niets te moeten missen, overal struikelt men, niet langer omzeggens maar heel letterlijk over microfoons en camera's, reclame overstelpt ons dag en nacht, informatie wordt verzameld en verspreid maar sinds kort blijkt dus een algemene indigestie van de partij: koptelefoons dienen niet langer om info op te doen doch om zich af te sluiten van de buitenwereld, mensen komen niet meer samen om nieuws te delen doch om zich daar tegen te keren middels fictie van eigen makelij en de redenaars van weleer worden nu weggeblazen door wie leugenachtige slogans spuien en de reinste onzin uitkramen.
Velen wijzen met beschuldigende vinger naar de leugenaars die alles in diskrediet hebben gebracht; zij beweren dat desinformatie nu de bovenhand heeft, waarbij zij soms ook nog de mond vol hebben over de teleurgang van de moraal of, waarom ook niet, over de groeiende afkeer voor religie en fatsoen. Anderen beweren dan weer dat de gemakzucht oorzaak is van die malaise terwijl nog anderen juist het tijdsgebrek ingevolge naarstigheid en overwerk aanwijzen als het euvel dat de nieuwsvergaring in de weg staat. En allemaal hebben zij een heel klein beetje gelijk, edoch, het kwaad heeft andere gronden.
De zaak is dat het vergaren van informatie ons weliswaar beloont op duizend en één manieren maar het doet dat pas zolang wij met die informatie, zelfs met onszelf als vragende partij, ook iets kunnen doen. Want van zodra wij dingen vernemen, onthouden en verspreiden, dingen die waarschijnlijk waar zijn maar waarmee wij verder alleen maar de kamers, de kasten, de opbergdozen en de schoven van onze geest kunnen vullen, terwijl zij ons bovendien aardig frustreren omdat zij zich opdringen terwijl niet eens naar onze mening wordt gevraagd, (er wordt zelfs niet gevraagd of wij ermee gediend zijn al die zaken te vernemen) - van zodra ons dingen worden toegestopt waarmee wij helemaal niets kunnen aanvangen terwijl zij elk ogenblik van ons bestaan weg roven door onze aandacht te bezetten en de kostbare tijd van ons eenmalig leven, is indigestie het enig mogelijke antwoord.
Informatie behandelt ons steeds vaker alsof wij niets omhanden hadden, alsof wij enkel op verstrooiing uit waren, alsof wij hongerden naar om het even wat, alsof onze ogen en oren onverzadigbare vraagtekens waren en ons hoofd een slokop van een trechter. Informatie behandelt ons alsof wij onwetend waren, naïef en goedgelovig, klaar om alles wat rondgebazuind wordt tot ons te nemen, onderdak te geven en ook voedsel en godbetert bereid om daarvoor op de koop toe te betalen.
Laat ons met rust, zo zeggen nu de mensen: hou ermee op mijn panorama te vervuilen met uw lelijke affiches, maak lawaai zoveel gij wilt in uw eigen kot en wat betreft uw goede raad: loop daarmee naar de duivel maar hou er om de liefde Gods mee op ons te bestoken of wij laten u onmiddellijk interneren!
Interneren!? Zei u: interneren!? En is het niet daar dat het paard gebonden ligt? Want leurders behoeven geen leurderskaart, de ruimte is van hen, de tijd insgelijks, zij kunnen straffeloos elkeen bestelen, tergen en afpersen. Wordt het dan niet de hoogste tijd dat hieraan paal en perk gesteld wordt? Dat wij naar de rechter kunnen stappen en zeggen: edelachtbare, als ik door mijn raam naar buiten kijken wil, naar die prachtige, laatste olmen waarvan straks de takken zonder te breken neerwaarts zullen buigen onder het gewicht van lang geleden lichte, witte, frisse sneeuw, dan moet ik almaar weer dat gruwelijke bord lezen van Coca-Cola verfrist u 't best! Zou u, edelachtbare, het met uw goedheid in overeenstemming kunnen brengen om daar paal en perk aan te stellen en om de eigenaren van dat bord hier, op het matje te roepen en hen te vragen welk goed het verantwoordt om ons aller paradijs te herscheppen tot een cocacolahel?
Zou u die lui die ons het leven lang en onverdroten op die slinkse wijze bij den bok zetten, nu alstublieft willen interneren? Want als geen ander, edelachtbare, bent u welingelicht over de menselijke psychologie en weet u toch dat wij, die dagelijks wat verstrooiing zoeken in het panorama van de weidse velden achter het raam - dat wij door die lui die enkel op onze aandacht azen en zo ook op ons geld, bestolen worden van alle poëzie en dat zij ons in toorn ontsteken zodat wij dat alles zelfs vervloeken gaan om ons dan te vierklauw te begeven naar het eerste, het beste grootwarenhuis teneinde daar een krat van die stinkende zwarte suikerdrank te gaan kopen, en dat met de regelmaat van de klok tot het einde van onze dagen, totdat onze tanden weggerot zijn en ons lijf opgeblazen?
Maar u verwacht van mij toch niet, zo zal gewis de edelachtbare ons van antwoord dienen, dat ik de CEO van Coca-Cola in de boeien sla? De CEO van BNP Parisbas Fortis? En welke borden staan daar nog, meneer, mevrouw, die u het zicht belemmeren op uw prachtige, laatste olmen waarvan straks de takken zonder te breken neerwaarts zullen buigen onder het gewicht van lang geleden lichte, witte, frisse sneeuw? U denkt toch niet dat u mij kunt bekoren met uw gedichtsels voor de vuist hier in de rechtszaal? Uw zieke hoofd denkt dat wij niets anders omhanden hebben dan te staren door het raam naar wit besneeuwde olmen? U bent, meneer, mevrouw, als ik zo vrank mag zijn - u bent niet goed snik, het is mijn plicht om hieraan paal en perk te stellen en ter zake de geëigende professionals in te schakelen want of u het nu beseft of niet, u bent een gevaarte voor zichzelf alsook voor onze samenleving. Waarvan akte.
(J.B., 30 december 2024)
|