"Non posse peccare" - Over het Christendom, de Islam en de vermeende Derde Fase
De tijd van de paradox
Hij wordt aangewend bij stoutmoedige pogingen om het godsbestaan te weerleggen - de zogenaamde paradox van de steen, die immers het begrip van de almacht aan het licht wil brengen als zijnde een volstrekte ondenkbaarheid, en mét dat exclusief goddelijke attribuut tevens het godsbegrip en God zelf. Kan God een steen maken die van die aard is dat Hij hem niet kan optillen? Als Hij hem niet kan optillen, dan is Hij God niet, en kan Hij hem wel optillen, dan missen wij hier de bedoelde steen. God en de onoptilbare steen sluiten elkaars bestaan uit. Tot daar de paradox. Men moet echter opmerken dat de paradox niet volgt uit het wezen van de steen of uit het wezen van God, maar wel uit de door ons gehanteerde definities met betrekking tot onze begrippen: we hebben te maken met begrippen die zo gedefinieerd werden dat, als iets in de werkelijkheid eraan beantwoordt, deze werkelijkheden elkaar uitsluiten. Onze begrippen zijn met andere woorden ontoereikend om zinvol over almacht te kunnen spreken. Almacht is een begrip dat wij in feite evenmin kunnen plaatsen als het godsbegrip. En dat zegt niets over een mogelijk wezen waarheen het godsbegrip tast, welhaast gelijk een blinde die tast naar het licht.
Een voor de hand liggende variant op de paradox van de steen betreft de kwestie dat de almachtige God - hier in de gedaante van zijn Zoon - niet in staat is om te zondigen. Maar opnieuw is hier een opmerking van kracht, met name de tegenwerping dat de onmogelijkheid tot handelen niets afdoet aan de almacht van zodra de handeling ook niet gewild wordt: God wil immers helemaal niet zondigen en dus is de kwestie of Hij het al dan niet kan volstrekt fictief of irrelevant. De hier gestelde vraag zal nooit aan bod komen omdat het willen primordiaal is op het kunnen. God mag dan almachtig zijn, Hij is niet alwillend.
Hiermee belanden we bij het non posse peccare of het niet kunnen zondigen dat wij op grond van Augustinus' theologie in een vroegere tekst bestempelden als de toestand van de mens onder de heerschappij van de islam. (1) In twee woorden: Augustinus kenschetste de toestand van vóór de zondeval als een waarin de mens vrij was om al dan niet te zondigen ("posse peccare" of het "kunnen zondigen"), terwijl hij na de zondeval die keuze verloor, daar hij reeds gezondigd had ("non posse non peccare" of het "niet kunnen niet zondigen"). Gesteld dat de sharia of de moslimwet na de mondiale islamisering de zonde fysiek onmogelijk maakt, dan treedt een derde fase in, namelijk die van het "non posse peccare" of het "niet (meer) kunnen zondigen". Niet onbelangrijk voegden wij daar nog het volgende aan toe: diegenen die niet willen zondigen - de heiligen - zouden dan door die nieuwste wet ook niet in hun vrijheid worden aangetast - overigens net zomin als Gods Zoon - terwijl dit voor alle anderen beslist een ware vrijheidsberoving of ketening zou betekenen.
De doem van de onvrijheid
Vooreerst enkele correcties hierbij. De vrijheid als zodanig kan niet zonder meer gedefinieerd worden als de mogelijkheid om te zondigen ("posse peccare"), aangezien ook God, die niet kán zondigen, als volstrekt vrij moet worden beschouwd. God is vrij maar Hij wil niet zondigen: zoals hoger gezegd is Hij niet alwillend, terwijl al datgene wat zijn wil Hem verbiedt te doen, niet als onkunde bestempeld kan worden. Van wie niet wil deelnemen aan een wedstrijd kan ook niet gezegd worden dat hij de wedstrijd niet kan winnen of verliezen; het kunnen wordt pas van kracht eenmaal het willen feitelijk is. Wat geldt voor de menselijk vrijheid, geldt niet voor de goddelijke, en hetzelfde is waar inzake de wil: Gods wil wordt bepaald door zijn eigen wet waarmee Hij immers samenvalt, terwijl de menselijke wil zich positioneert tegenover de goddelijke wet waaraan hij ondergeschikt is want niemand kan bijvoorbeeld vliegen tegen de natuurwet van de zwaartekracht in. De mens kan willen (in feite: wensen) wat de (goddelijke) wet verbiedt (en dat is zondigen, in casu "posse peccare") en hij kan zelfs willen (/wensen) om niet (meer) te zondigen; maar hij kan die wil (/die wens) niet volgen, zodat hij noodzakelijk zondigt ("non posse non peccare"). Bij de mens bestaat er een kloof tussen het willen (het wensen) en het kunnen: hij wil dingen die niet mogelijk zijn (de zondenloosheid) terwijl hij ook dingen doet die hij niet wil of niet wenst (zondigen). En dit is uiteraard het geval omdat de menselijk natuur sterker is dan zijn wil (/zijn wens). Sinds de zondeval is de menselijke natuur zelf niet meer in overeenstemming met de wil van God - en dat zou dan de erfzonde zijn. Een mens kan niet iets willen dat ingaat tegen zijn natuur. De mens is niet langer vrij om aan de zonde te verzaken, hij is gedoemd tot zondigen, en dit krachtens zijn eigen (gecorrumpeerde) natuur.
Dit laatste zou ons persoonlijk gerust moeten stellen aangezien het ons garandeert dat wij geen persoonlijke schuld hebben aan onze zondigheid. Wij volgen onze menselijke natuur die indruist tegen de goddelijke wet, maar we kunnen ook niet anders, ook al zouden we dat nog zo gaarne willen (/wensen). Maar omdat we niet anders kunnen dan wat we doen, treft ons geen schuld. Als mens daarentegen hebben wij geen enkele reden tot gerustheid, want ofschoon ons persoonlijk geen schuld treft, blijven wij als mens schuldig en worden wij ook als mens gestraft, en wel met de ergst denkbare straf: onze onoverkomelijke dood, het definitieve einde van ons bestaan. En bijna zou men dan de verzuchting slaken: werd de zonde ons maar onmogelijk gemaakt!
De nieuwe paradox: vrijheid door onderwerping?
Ergens zegt de Zoon van God zelf, die niet kan zondigen omdat Hij dat ook niet wil - zondigen zou immers niet stroken met zijn eigen wet of wil - dat het beter was voor een mens dat hij zijn handen afhakte en zijn ogen uitrukte als die hem tot zonde brachten. Het ware immers beter om zónder handen of ogen door het (eindige) leven te gaan dan het eeuwige hellevuur te moeten verduren. Maar als na de zondeval de mens niet langer in staat is om aan de zonde te verzaken omdat hij noodzakelijk zijn natuur volgt die sindsdien gecorrumpeerd is, dan rijst de vraag of hij niet beter af is met een toestand die hem het zondigen (fysiek) onmogelijk maakt, en dus een dwang, uitgerekend zoals deze die uitgaat van een zwaar bestraffende wet zoals bij uitstek de sharia er een is. Wordt op die manier door Christus zelf de dwang en de onderwerping - gebeurlijk in de historische realiteit van de islam - niet vooropgesteld als noodzaak voor ons heil?
Geen illusies
De kwestie is niet simpel, alleen al omdat naast de islam meer ideologieën kandideren voor die functie van ultieme heiland, om niet te zeggen dat ideologieën dat in feite allemáál doen, aangezien het christendom zowat de enige 'ideologie' is die niét dwingt, tenminste waar het haar boekje niet te buiten gaat in allerlei vreemde interpretaties en in de politiek der kerken. Het communisme probeert mensen solidair te maken door hen daartoe te dwingen en het kapitalisme doet in verkapte vormen slechts hetzelfde, zoals menig criticus ons dat aan het licht brengt. (2) De Oosterse religies beweren alle leed te overstijgen door het te miskennen, wat uiteraard slechts een puur suicidale 'oplossing' kan zijn die het kind met het badwater buitengooit. En zo trekken ze allen aan hetzelfde zeel van Christus wég, de ideologieën die wars van de menselijke natuur willen herorganiseren en herscheppen alsof dit ook maar denkbaar laat staan mogelijk zou zijn. Zij vormen een tegenpool van de lastige vrijheid die echter zonder die last niet de vrijheid kan zijn die aan de mens zijn menselijkheid schenkt. Zij vormen in feite een terugkeer naar het Jodendom waarover het christendom zegt dat het met zijn vele verplichtingen en wetten het heil belooft aan wie ze, alles ten spijt, vol scrupules volgen. Maar misschien is dat dan toch een derde fase en een eindfase: de terugkeer naar de plek van oorsprong, de mislukking van een deel der mensheid en de magere oogst van een handvol heiligen, het definitieve verlies van niet alleen de menselijke vrijheid maar tevens het weggewist worden van de menselijke natuur en van de ganse schepping die tenslotte van de mens in dienst staat. Zal ooit over al datgene wat ons vandaag het wondere leven schenkt, de spons worden gehaald zodat het ook verdwijnt alsof het er nooit was? Een droom zal ons bestaan dan zijn geweest, een vluchtige excentrieke gedachte in één kleine goddelijke hersencel door een kleine indigestie ingevolge het eindeloze hemelse tafelen. Wie zal het zeggen?
(J.B., 31 juli 2011)
Noten:
(1) Zie: http://www.bloggen.be/tisallemaiet/archief.php?ID=7
(2) Een schrijver heeft het over een Oost-Berlijner die in het Westen komt en die versteld staat van de netheid van de toiletten daar. Totdat hij zich in zo'n toilet opgesloten weet en merkt dat hij pas buiten kan als hij eerst de pot doorspoelt. De dwang lijkt slechts afwezig in het vrije Westen.
|