De herinnering aan de
bestaansreden van het christendom geschiedt met Pasen de
herdenking van de verrijzenis van de Messias en meteen het grootste
kerkelijk feest van het jaar. Jezus wordt meer bepaald de
eerst verrezene genoemd; Hij die voorafgaat
aan allen die het eeuwig leven zullen beërven en die dat aan Hem te
danken hebben; Hij die de erfschuld uitboette waarmee wij beladen
werden sinds de zondeval die ons sterfelijk maakte. (1)
Want op de keper
beschouwd gaat Pasen niet over de creatie van het eeuwig leven maar
over het herstel van
de onsterfelijkheid waarmee de mens immers geschapen werd maar die
hij door zonde verspeelde. Andermaal, de opstanding uit de dood is
een andere zaak dan het eeuwig leven, aangezien diegenen die uit de
dood werden opgewekt, daardoor allerminst onsterfelijk werden, en er
zijn er wel wat.
Behalve de door Jahweh
opgewekte drie gevallen zoals vermeld in het boek Koningen in het
Oude Testament de
zoon van Elia's gastvrouw (2), de zoon van de Sunamitische (3) en de
dode die in Elisa's graf werd gelegd (4) alsook de
mensen die zoals vermeld in de Evangeliën door Jezus zelf werden
opgewekt de
zoon van de weduwe van Naïn (5), het dochtertje van Jaïrus (6) en
Lazarus van Bethanië (7) alsook de door Petrus
opgewekte Dorcas
en de door Paulus opgewekte
Eutychus (8) zijn er nog de 'vele heiligen' die
onmiddellijk na Christus' dood verrezen en in Jeruzalem verschenen.
(9) Als mag aangenomen worden dat Jezus de eerst verrezene is, dan
moeten allen die voordien uit de dood werden opgewekt, niet beschouwd
worden als opgestaan tot het eeuwig leven doch enkel als opgestaan
uit de dood of dus teruggekeerd uit de dood tot het aardse
leven.
Aldus verdwijnt meteen
een schijnbare inconsistentie in de bijbelse verhalen over het
verrijzenisgeloof, meer bepaald aangaande de door sommigen gemaakte
opmerking dat de verschijning in Jeruzalem van de vele reeds
gestorven heiligen plaatsvond nog voor de verrijzenis van Jezus uit
zijn graf zij kunnen immers uit de dood zijn opgewekt naar het
aardse leven, net zoals bijvoorbeeld Lazarus, echter zonder verrezen
te zijn en dus zonder reeds het eeuwig leven te hebben ontvangen
zoals gezegd zijn dit dan twee verschillende zaken.
Volgens de bijbel is er
overigens ook tenminste één mens die nooit gestorven is aangezien
zij niet met de erfzonde besmet was, met name Maria, de moeder Gods
zij werd evenwel 'ten hemel opgenomen', wat dan ook haar fysieke
afwezigheid onder de stervelingen verklaart. Geheel onverklaarbaar
echter blijft het gegeven dat verder ook Henoch en de profeet Elia
als stervelingen ten hemel zouden zijn opgenomen zonder de dood te
hebben moeten smaken. (10)
Jezus verrees pas drie
dagen na zijn overlijden en in die tussentijd op 'Stille
Zaterdag' zou Hij, althans volgens de apostolische
geloofsbelijdenis, afgedaald zijn ter helle, met name om aldaar in
het voorgeborchte van de hel de zielen te gaan verlossen van al
diegenen die al gestorven waren dezen hebben namelijk niet de
kans gehad op het doopsel dat immers pas na het offer van het Lam van
kracht was en derhalve waren zij niet verantwoordelijk voor hun
toestand.
Naast het vreemde
verschijnsel van de opwekking uit de dood tot een terugkeer in het
aardse leven in tegenstelling tot de opstanding welke een intrede
in het eeuwig leven betreft blijft nog een element de
geloofwaardigheid van het paasgebeuren aantasten, namelijk de
oudtestamentische grondslag voor pasen. Er wordt namelijk verteld dat
een engel op bevel van Jahweh alle eerstgeborenen in de Egyptische
gezinnen doodt teneinde de Egyptenaren duidelijk te maken dat het
Jahweh menens is met zijn beschermheerschap van zijn volk Israël.
(11)
Ofschoon Jezus liet
verstaan dat hij niets wilde afdoen aan het Oude testament, (12)
lijkt dit toch andermaal een grondige reden om op zijn minst de al te
letterlijke interpretaties van het Oude Testament ten stelligste te
moeten veroordelen. Jahweh die zijn engel gebiedt om een genocide te
plegen vergelijkbaar met die van de legendarische Herodes een
moordpartij met als slachtoffers nota bene
geheel
onschuldige kinderen is een zoveelste
niet langer door de vingers te zien 'feit' dat de heiligheid van de
Schrift ontsiert, zoniet op de helling zet. (13) Men herinnere zich
vooral de mensenoffers die kennelijk gangbaar waren tot bij de
aartsvader Abraham die net niet zijn zoon onthoofdde op het altaar
van de Heer die via zijn engel liet weten dat Hij voortaan
genoegen zou nemen met een offerdier. (14)
Wie zich vasthechten aan
dit geloof, moeten zich uiteindelijk in allerlei bochten gaan wringen
om middels zogenaamd 'figuurlijke' interpretaties de Heilige Schrift
minder wreed te laten lijken dan ze in feite is, want tenslotte waren
de stammentwisten ook in die tijd gevechten op leven en dood en gold
het als een roemrijke heldendaad zijn vijanden te hebben verslagen en
gedood onder de vele duizenden jaren later nog steeds
weerklinkende strijdkreet waarmee alle oorlogzuchtigen zich moed
inspreken: "zo helpe ons God!" en ligt er niet een
ganse wereld tussen, enerzijds, deze primitieve kreet en, anderzijds,
het Nieuw Testamentische devies: "Bemint uw vijanden!"?
Maar wie hier nog steeds de kool en de geit willen sparen, dreigen
daarvoor te zullen moeten betalen met de prijs van hun
geloofwaardigheid: de wortels van het paasfeest kunnen bezwaarlijk
kosjer worden genoemd. En onvermijdelijk doch niet geheel ten
onrechte gaat ook de rest van de Heilige Schrift aan
geloofwaardigheid inboeten.
Met de historie van de
lijkwade van Turijn werd meermaals getracht om de geloofwaardigheid
van de christelijke verrijzenis enigszins te herstellen
herhaaldelijk met bijzonder matig succes omdat men nu eenmaal, alle
goed bedoelde goedgelovigheid ten spijt, in het jammerlijke
onvermogen verkeert om van een ezel een koerspeerd te maken. Twee
bijzonder grondig gedocumenteerde studies hierover zijn Subliem
licht op de lijkwade van Turijn. Ware herkomst van een middeleeuwse
relikwie (Aspekt, 2015) (15) en De
terugkeer van de Nazoreeër. Fabuleuze lotsbestemming van een
bliksemsjamaan (Aspekt, 2016) (16) van de
Vlaamse auteur Ludo Noens.
Het
laatst genoemde boek gaat over Jezus, de zoon van god, die na zijn
dood is verrezen en de verrezen heer zou menigmaal verschenen zijn,
zoals vele bronnen getuigen. En dat gegeven trekt Ludo Noens ook
helemaal niet in twijfel, alleen blijken de doden vaker aan hun
nabestaanden te verschijnen en menig strenge wetenschapper heeft
daarvan getuigd, ofschoon niemand daarvoor ooit een bevredigende
verklaring vond. Maar dat is geen bezwaar, zo blijkt immers uit het
feit dat ook het leven zelf, dat onderwerp is van de biologie en van
menige andere wetenschap, het met slechts beschrijvingen moet doen
terwijl de grondvraag naar wat het leven is en hoe het dan überhaupt
mogelijk is, uiteindelijk onbeantwoord blijft.
Het
christendom is een mysteriegodsdienst, maar het is lang niet de
eerste en evenmin de enige: over de mysterieculten licht ons Noens'
boek uitgebreid in maar ook over de daarmee samenhangende
problematiek van de Bijna-Dood-Ervaringen (BDE) die een empirische
grond geven voor het geloof in wat het louter stoffelijke en het
tijdelijke te boven gaat. De geschiedenis staat bol van sekten,
geschriften en getuigenissen afkomstig uit alle hoeken van de wereld
waarin sprake is over steeds weer hetzelfde fenomeen dat wij ook in
het ons min of meer vertrouwde christendom ontwaren, alleen blijkt
het bijzonder verhelderend om zich te realiseren dat naast de door de
kerken erkende geschriften en documenten, nog andere bronnen bestaan:
teksten die verdonkeremaand werden omdat zij de potentaten niet in de
kaarten speelden maar die onontbeerlijk zijn om de waarheid
dichterbij te komen omtrent in dit geval de Nazoreeër.
Noens'
nauwgezette duiding van het sjamanisme laat er geen twijfel over
bestaan dat ook de Nazoreeër in deze groep thuishoort een groep
van bijzondere figuren die de link verzorgen met de wereld aan gene
zijde zonder welke ons bestaan aan deze zijde uiteindelijk
belofteloos blijft. Noens schrijft: (...) Wat men in onze
alsmaar rationeler wordende samenleving meer en meer onder de mat
schuift, zal de essentie van Jezus' betekenis blijken te zijn.
De waarheid blijft verborgen voor de verstandigen en wordt slechts
aan de eenvoudigen onthuld; het koninkrijk Gods is slechts voor wie
bereid zijn al het wereldse achter te laten. Is de verrijzenis van
Christus als een eenmalig gebeuren voorgoed achterhaald? Het lijkt
erop dat het biologische sowieso bestemd is om uit het leven een
post-biologische ziel te laten geboren worden. (17)
(J.B.,
19 maart 2018)
Verwijzingen:
(1) I Korintiërs 15: 20-23: "Maar:
Christus ís uit de dood opgestaan! Hij was de eerste van alle
gestorven mensen die dat deed. Vroeger is door een mens (Adam) de
dood in de wereld gekomen. Nu is ook door een Mens de opstanding uit
de dood in de wereld gekomen. Alle mensen zullen door de schuld van
Adam sterven. Maar nu zullen alle mensen door Christus levend gemaakt
worden. Maar ieder op zijn beurt: Christus als eerste en daarna de
mensen die van Christus zijn als Hij terugkomt."
(2)
I Koningen 17:17-24.
(3)
2 Koningen 4:8.
(4)
2 Koningen 13:20,21.
(5)
Lucas 7:11-15.
(6)
Marcus 5:22-43 en Lucas 8:41-56.
(7)
Johannes 11.
(8)
Handelingen 9:36 resp. Handelingen 20:9.
(9)
Mattheüs
27:52-53: En de graven werden
geopend, en vele lichamen der heiligen, die ontslapen waren, werden
opgewekt; en uit de graven uitgegaan zijnde, na Zijn opstanding,
kwamen zij in de heilige stad, en zijn velen verschenen.
(10)
Wat betreft Henoch, zie: Genesis
5:18-24: "Jered leefde
honderdtweeënzestig jaar, en verwekte Henoch. En Jered leefde, nadat
hij Henoch verwekt had, achthonderd jaar; en hij verwekte zonen en
dochters. Al de dagen van Jered waren negenhonderdtweeënzestig jaar;
en hij stierf. Henoch leefde vijfenzestig jaar, en verwekte
Methusalach. En Henoch wandelde met God, nadat hij Methusalach
verwekt had, driehonderd jaar; en hij verwekte zonen en dochters. Al
de dagen van Henoch waren driehonderdvijfenzestig jaar. Henoch
wandelde met God, en hij was niet meer, want God nam hem weg."
Alsook:
Hebreeën
11:5: "Door
het geloof werd Henoch weggenomen, opdat hij de dood niet zou zien.
En hij werd niet gevonden, omdat God hem weggenomen had. Vóór zijn
wegneming kreeg hij namelijk het getuigenis dat hij God behaagde."
Wat
betreft Elia, zie: 2 Koningen 2:1-12:
"Het geschiedde nu, als de Heer Elia met een onweder ten hemel
opnemen zou, dat Elia met Elisa ging van Gilgal.
En Elia zeide tot Elisa: Blijf toch
hier, want de Heer heeft mij naar Beth-el gezonden. Maar Elisa zeide:
Zo waarachtig als de Heer leeft en uw ziel leeft, ik zal u niet
verlaten! Alzo gingen zij af naar Beth-el. Toen gingen de zonen der
profeten, die te Beth-el waren, tot Elisa uit, en zeiden tot hem:
Weet gij, dat de Heer heden uw heer van uw hoofd wegnemen zal? En hij
zeide: Ik weet het ook wel, zwijgt gij stil. En Elia zeide tot hem:
Elisa, blijf toch hier, want de Heer heeft mij naar Jericho gezonden.
Maar hij zeide: Zo waarachtig als de Heer leeft en uw ziel leeft, ik
zal u niet verlaten! Alzo kwamen zij te Jericho. Toen traden de zonen
der profeten, die te Jericho waren, naar Elisa toe, en zeiden tot
hem: Weet gij, dat de Heer heden uw heer van uw hoofd [d.i.:
uw meester n.v.d.a.] wegnemen zal?
En hij zeide: Ik weet het ook wel, zwijgt gij stil. En Elia zeide tot
hem: Blijf toch hier, want de Heer heeft mij naar de Jordaan
gezonden. Maar hij zeide: Zo waarachtig als de Heer leeft en uw ziel
leeft, ik zal u niet verlaten! En zij beiden gingen henen. En vijftig
mannen van de zonen der profeten gingen henen, en stonden tegenover
van verre; en die beiden stonden aan de Jordaan. Toen nam Elia zijn
mantel, en wond hem samen, en sloeg het water, en het werd herwaarts
en derwaarts verdeeld; en zij beiden gingen er door op het droge. Het
geschiedde nu, als zij overgekomen waren, dat Elia zeide tot Elisa:
Begeer wat ik u doen zal, eer ik van bij u weggenomen worde. En Elisa
zeide: Dat toch twee delen van uw geest op mij zijn! En hij zeide:
Gij hebt een harde zaak begeerd; indien gij mij zult zien, als ik van
bij u weggenomen worde, het zal u alzo geschieden; doch zo niet, het
zal niet geschieden. En het gebeurde, als zij voortgingen, gaande en
sprekende, ziet, zo was er een vurige wagen met vurige paarden, die
tussen hen beiden scheiding maakten. Alzo voer Elia met een onweder
ten hemel. En Elisa zag het, en hij
riep: Mijn vader, mijn vader, wagen Israëls en zijn ruiteren! En hij
zag hem niet meer; en hij vatte zijn klederen en scheurde ze in twee
stukken."
(12)
Mattheüs 5: 17: "Meent
niet, dat Ik gekomen ben, om de wet of de profeten te ontbinden; Ik
ben niet gekomen, om die te ontbinden, maar te vervullen."
(Statenvertaling
van de bijbel).
(13)
"De Israëlieten kreunden
onder slavernij en mishandeling door Farao. Moegetergd liet die zijn
slaven onder leiding van Mozes vertrekken nadat een engel van God het
oudste kind van alle Egyptische gezinnen had gedood. De kinderen van
Israël werden gespaard: de engel ging voorbij Pesach aan hun
huizen omdat ze op hun deurposten bloed hadden gesmeerd van een lam
dat die avond werd gegeten."
aldus een verklarende paastekst op de internetsite van Kerknet
zie:
https://www.kerknet.be/kerknet-redactie/artikel/wat-vieren-we-met-pasen-de-verrijzenis-van-jezus
(14)
Genesis 22: 1-13: Hierna
gebeurde het dat God Abraham op de proef stelde. Hij zei tot hem:
`Abraham.' En hij antwoordde: `Hier ben ik.' Hij zei:
`Ga met Isaak, uw zoon, uw enige, die gij liefhebt, naar het land van
de Moria, en draag hem daar, op de berg die Ik u zal aanwijzen, als
brandoffer op.' De volgende morgen zadelde Abraham zijn ezel, nam
twee knechten en zijn zoon Isaak met zich mee, en kloofde hout voor
het brandoffer. Daarna begaf hij zich op weg naar de plaats die God
hem aangewezen had. Op de derde dag zag Abraham in de verte de
plaats liggen. Toen zei Abraham tot zijn knechten: `Jullie blijven
hier bij de ezel; ik ga met de jongen daarginds heen. Nadat wij ons
in aanbidding neergebogen hebben, komen wij weer terug.' Daarop gaf
Abraham zijn zoon Isaak het hout voor het brandoffer te dragen; zelf
droeg hij het vuur en het offermes. Zo gingen zij samen op weg. Toen
zei Isaak tot zijn vader Abraham: `Vader.' Hij antwoordde: `Ja, mijn
zoon.' Isaak zei: `Wij hebben wel vuur en hout, maar waar is het
offerdier?' Abraham antwoordde: `God zelf zal wel voor het offerdier
zorgen, mijn zoon.' En samen gingen zij verder. Toen zij de plaats
bereikt hadden die God hem had aangewezen, bouwde Abraham daar een
altaar, stapelde er het hout op, bond zijn zoon Isaak vast en legde
hem op het altaar, boven op het hout. Toen Abraham echter zijn hand
uitstak naar het mes om daarmee zijn zoon de keel af te snijden,
riep de engel van Jahwe hem van uit de hemel toe: `Abraham,
Abraham!'En hij antwoordde: `Hier ben ik.' Hij zei: `Raak de jongen
met geen vinger aan en doe hem niets! Ik weet nu dat gij god vreest,
want gij hebt Mij uw zoon, uw enige, niet willen onthouden.' Abraham
keek om zich heen en bemerkte een ram, die met zijn horens in het
struikgewas vastzat. Hij greep de ram en droeg die als brandoffer op,
in plaats van zijn zoon." (Willibrordvertaling
1975)