De Vlaamse identiteit?
Een Vlaamse identiteit is een identiteit die een Vlaming deelt met alle andere Vlamingen, een Europese identiteit delen wij met alle andere Europeanen en een wereldburger-identiteit lijkt er helemaal géén meer omdat men die met (principieel) iederéén deelt. Als wereldburger lijkt een mens zich van geen enkele andere meer te onderscheiden en dit is zo omdat alle wereldburgers mensen zijn en alle mensen wereldburgers. Er bestaan met andere woorden geen mensen meer naast de wereldburgers en ook geen wereldburgers naast de mensen. De reden waarom men zich als wereldburger van geen enkele andere mens meer kon onderscheiden, is echter niet dat het wereldburgerschap zou samenvallen met het mens-zijn als zodanig, want mensen zijn ook nog wat meer dan alleen maar wereldburgers of burgers. Pas wie zich blindstaren op territoria en staten, merken niet langer op dat wij behalve Vlamingen, ook muzikanten zijn of letterkundigen, moeders of slachtoffers van depressies, winnaars van atletiekwedstrijden, mensen met een uniek DNA, kankerlijders, Nobelprijswinnaars, geliefden of in gedichten verzonken ouderlingen die achter de nat geregende ruiten van een ouderlingentehuis wachten op het bezoekje van een achterkleinkind dat misschien nog wat tijd voor hen heeft.
In de verzamelingsleer wordt een element volledig en uitsluitend bepaald door de verzamelingen waarvan het deel uitmaakt. Elementen die behoren tot dezelfde verzameling(en), onderscheiden zich derhalve helemaal niet van elkaar zodat ze dan ook met elkander samenvallen. Daaruit zou spontaan volgen dat elke specifieke verzameling één en slechts één uniek element kan, mag en moet bevatten. In de verzamelingsleer bepalen de verzamelingen de identiteit van hun elementen volledig en er is daar behalve de verzamelingen ook helemaal niets anders meer denkbaar om de identiteit van elementen te bepalen. Verzamelingen bestaan uitsluitend bij de gratie van de elementen maar tegelijk geldt dat ook andersom en bestaan de elementen uitsluitend bij de gratie van de verzamelingen. Zo zou het althans noodzakelijkerwijze gelden in een volledig aan de (geschapen) werkelijkheid (waarvan ook wijzelf deel uitmaken) onttrokken wiskunde of verzamelingsleer. Dat de verzamelingsleer zich wel degelijk en ook noodgedwongen op de (geschapen) werkelijkheid betrekt, toont zich in de naamgeving met betrekking tot elementen (en derhalve ook met betrekking tot verzamelingen). Gesteld een verzameling waarvan de elementen a en b deel zouden uitmaken, dan zou ofwel die verzameling opsplitsbaar zijn in twee onderling onderscheiden verzamelingen waarbij dan het element a deel uitmaakte van de eerste en b van de tweede verzameling, ofwel zouden de elementen a en b slechts verschillende namen zijn van één en hetzelfde element, waarvoor tevens zou gelden dat de betekenis van die twee namen zou samenvallen, wat het gebruik van de twee samen absurd maakte. De wiskunde wil de werkelijkheid van zich als het ware kunnen afstoffen, maar zij kan daarin nooit slagen, zodat zij, al haar pretenties ten spijt, gedoemd is om altijd in een zekere leugenachtigheid te moeten baden.
Dat is anders in de werkelijkheid buiten de wiskundige wereld, en de reden daarvoor ligt in een essentieel onderscheid tussen wiskunde en werkelijkheid: terwijl de wiskunde een menselijke constructie is, wat inhoudt dat haar begrippen op geen diepere gronden rusten dan op de afspraken die hen constitueren, zijn de wérkelijke dingen helemaal géén constructies en derhalve ook geen menselijke constructies, doch op zichzelf staande entiteiten waarvan de essentie omzeggens bij hun Schepper zelf berust. Deze opmerking is bovendien niet nieuw, ze werd reeds gemaakt door Aurelius Augustinus (354-430) met betrekking tot een algemene denkfout welke berust op een blindheid bij sommigen voor dit belangrijke onderscheid. Het betreft meer bepaald Augustinus' kritiek op de voorstelling van de werkelijkheid als zou deze slechts een constructie zijn, precies zoals de menselijke maakselen louter constructies of samenstellingen zijn... uit reeds bestaande, door God geschapen dingen.
De werkelijkheid kan niet worden gemathematiseerd zonder haar geweld aan te doen en allerminst gaat het daarbij om vergeeflijke schoonheidsfoutjes: de vertekening van de realiteit tijdens de menselijke, wetenschappelijke metingen zullen onvermijdelijk haar essentie zelf betreffen. En in de eerste plaats betreffen zij zoals beschreven het essentiebegrip als zodanig. Andermaal: terwijl in de werkelijkheid de dingen op zichzelf bestaan omdat ze aldus door God geschapen zijn, met name vanuit het niets tot iets, bestaat er in de (ideële) verzamelingsleer geen andere essentie dan de eigenschap van het deeluitmaken van specifieke verzamelingen. Op zich reeds inconsistent laat dit beginsel geen ruimte voor toegang tot de werkelijkheid waarvan ook wijzelf, die aan wiskunde plegen te doen, deel uitmaken.
Beschouwen we met deze opmerking in het achterhoofd een welbepaalde wetenschappelijke benadering van de werkelijkheid, meer bepaald haar geschiedkundige benadering die identiteiten relateert aan rollen in groepsverhalen, in de zin waarin reeds Shakespeare dit begreep toen hij zei dat de wereld een schouwtoneel is waarin ieder zijn rol speelt en zijn deel krijgt. Het mag dan zo zijn dat onze identiteit kan worden beschreven als ontleend aan de rol die ons wordt toebedeeld binnen specifieke verhalen of contexten - het is hoe dan ook tevens zo dat de contexten waarvan elk van ons deeluitmaakt, legio zijn terwijl niemand het recht heeft om ons op een welbepaalde context vast te pinnen en de andere contexten te gaan negeren. In wat andere bewoordingen ontlenen wij ons individuele bestaan weliswaar voor een belangrijk deel aan verhalen, maar tegelijk zijn er talloze verhalen en heeft niemand het recht om aan een ander zijn eigen verhalen op te dringen. Voor sommigen lijkt het te volstaan om een ander te veroordelen van zodra men er in slaagt om hem of haar te demoniseren binnen een eigen gebrouwd vertelsel, maar die gang van zaken te identificeren met rechtspraak is pas mogelijk binnen een volstrekt corrupt of decadent systeem dat de feiten of het gebrek daaraan en daarmee ook de bewijslast aan de laarzen lapt. Toegepast op de onderhavige kwestie betekent dit dat het territoriumverhaal lang niet het enige is en bovendien dat het zich aan anderen relateren op grond van het criterium van het territorium, voor nog maar weinig mensen van ook maar enige betekenis kan zijn in deze tijd waarin de wereld, alle oorlogen ten spijt, toch nog altijd in de hoop leeft om ooit één groot dorp te worden.
Het verhaal van de Vlaamse identiteit is een verhaal van wij en zij, het is het verhaal van de nationalist, een verhaal waarvan de inconsistentie mettertijd steeds duidelijker aan het licht treedt. Eenieder die zijn geschiedenis kent, weet dat dat verhaal van "elk voor zich" allang is uitverteld, ook anderszins dan in een wetenschappelijke benadering die de kilheid mogelijk maakt waarvan Hitlers, Stalins en Churchills zich bedienen als zij geloven aan het spelen te mogen gaan met andermans levens. Vraag het maar aan de beelden van Käthe Kollwitz in het Praetbos te Vladslo, of aan de nabestaanden van wie vergast werden, aan de kinderen van wie de benen werden weggeslagen door gesofistikeerde landmijnen. Het verhaal van elk voor zich is een lelijk verhaal, een verhaal dat bol staat van de leugens, een verhaal van haat en grootheidswaanzin maar ook en vooral is het een verhaal zonder samenhang en zonder toekomst; het kan niet schoon worden verteld en ook kan niemand zich daarin een rol bedenken die tot eer strekt als het niet die primitieve rol is van de overwinnaar die immers ondenkbaar is zonder de overwonnene bovenop wiens lijk hij staat gelijk een godheid die over het leven oordeelt en ook macht heeft. Slechts potsierlijk kan een rol in dat allang verduft verhaal nog zijn, en dat het alsnog mensen warm maakt, kan derhalve slechts te wijten zijn aan de onwetendheid die alle communicatiemiddelen ten spijt jammer genoeg zijn schaduw nog steeds over de wereld werpt, aldus allen die het licht niet wíllen zien onderdompelend in de duisternis waarin ook alle dieren leven die nu eenmaal onmachtig zijn om verder te kijken dan tot waar de 'ideologie' van het recht van de sterkste reikt.
(J.B., 24 april 2012)