Cervantes,
de jager en de prooi
El
ingenioso hidalgo Don Quixote de la Mancha is een van de
beroemdste verhalen uit de wereldliteratuur maar minder bekend is dat
zijn auteur, Miguel de Cervantes Saavedra, die op 24-jarige leeftijd
aan de oorlog tegen de Ottomanen bij Lepanto een verlamde hand
overhield (vanwaar zijn bijnaam el manco de Lepanto), in 1575
werd buitgemaakt door Barbarijse zeerovers en als slaaf werd
meegenomen naar Algiers waar hij na verschillende vergeefse
ontsnappingspogingen in 1580 werd vrijgekocht. Deze 'Barbarijse
zeerovers' - 'Barbarijs' of 'Berbers' - waren 'renegaten' of
'afvalligen', door Cervantes zelf getypeerd als gewetenloze, dubbel
spel spelende criminelen: zij gaven zich uit voor eerbiedwaardige
burgers terwijl zij leefden van het losgeld van door hen in de boeien
geslagen christenen. (1)
Vanaf
die tijd tot 1830 was de slavernij 'in volle bloei' en niet alleen
particulieren verdienden de kost met het schaken en verkopen van
mensen - bij voorkeur op zee doch ook door het overvallen van dorpen
- maar ook de staten beoefenden deze onmenselijke doch meestal zeer
winstgevende praktijk. Zo maakten Algerijnse piraten tussen 1520 en
1830 zowat 760.000 Europeanen tot slaaf. De Sultan van het Ottomaans
rijk (dat eigenlijk het midden hield tussen een piratenbende en een
staat) eiste belastingen in de vorm van kinderen ('devºirme') die
dan werden klaargestoomd voor zijn leger. (2) De eigenlijke staten
tenslotte maakten miljoenen slaven buit, vaak onder het patronaat van
de Heilige Stoel, zoals ten tijde van de Spaanse conquistadores
in Latijns-Amerika met het zogenaamde requierimento.
(3)
Deze
praktijken gaan vandaag onverminderd door, bijvoorbeeld in
Saoedi-Arabië waar massaal Indiërs onderbetaald worden
tewerkgesteld zodat zij in feite eeuwig aan de slag moeten blijven om
de terugreis naar hun land van herkomst te kunnen financieren en
hetzelfde gebeurt in het rijke noorden met de handel in seksslavinnen
en evenzeer in de massale uitbuiting van mensen in hun eigen
(ontwikkelings)land door allerlei Westerse bedrijven die op die
manier fortuin maken en grote sier. Onlangs werd berekend dat elke
westerling zijn levensstandaard dankt aan ongeveer vijftig slaven in
de zogenaamde derde en de vierde wereld. Los daarvan zouden vandaag
wereldwijd zowat 36 miljoen mensen als (echte) slaaf worden
uitgebuit. (4)
Het is een
vreemde paradox dat onze wereld bijzonder moeizaam wordt opgebouwd
door talloze dag in dag uit hardwerkende mensen die aan hun labeur
maar net genoeg overhouden om in leven te kunnen blijven en er
tenslotte aan creperen terwijl de meest winstgevende activiteiten -
zoals de slavenhandel - helemaal niets toevoegen aan de wereld maar
daarentegen veel vernielen en alleen maar ellende brengen. Een
vrachtschip volgeladen met slaven maakt van de handelaar in kwestie
in een mum van tijd een rijk en invloedrijk persoon, klaar om naar
het presidentschap te dingen en hetzelfde doen alle fabrieken in
(meestal door dictators gerunde) gebieden waar niemand ooit over
sociale bescherming of minimumlonen heeft gehoord. Van moordende
drugs worden alleen de handelaren rijk, zoals de Kennedy's met hun
handel in verboden alcohol destijds (om met dit voorbeeld maar in het
veilige verleden te blijven) terwijl de gebruikers vaak worden
getypeerd als "slachtoffers op het altaar van het gouden kalf".
Sluwe en gewetenloze lui verslaven breinen aan harddrugs zodat de
slachtoffers in kwestie tot alles bereid zijn om die drugs te kunnen
bemachtigen: ze verkopen lichaam en ziel, organen en overtuigingen,
beroven wie ze kunnen, liegen en moorden. De handelaren maken in geen
tijd gigantische fortuinen maar de eigenlijke opbrengst van die
bezigheden is nul: drugs voegen niets toe aan onze wereld, behalve
dan ellende. Alleen noeste en uitputtende arbeid kan de wereld beter
maken terwijl wie hem vernietigen en oorlog voeren, fortuin maken in
geen tijd.
Het
ene dier eet het andere op en als het genoeg gegeten heeft, staakt
het de jacht en het rust maar het verzamelen van rijkdom kent geen
rust. De volle maag geeft een signaal aan de hersenen dat zij mogen
slapen maar een geldbeugel lijkt wel het tegenovergestelde te doen:
hij geraakt niet vol want geld is slechts een getal en de verzadiging
blijft uit: naarmate het getal op de bankrekening groeit, nemen ook
de honger toe en het gevoel van leegte. De geldbeugel blijkt niet
vergelijkbaar met een maag maar veeleer met een bodemloze put, zoals
elke zucht of verslaving: zij komen niet tegemoet aan een reële
behoefte, zij maken de nood slechts groter. Maar boven alles brengen
zij mensen in een vreemde waan.
De
waan dat altijd meer mogelijk is, is dezelfde waan uit de Antieke
Spelen ter ere van de goden op de Olympusberg: citius,
altius, fortius,
of: sneller, hoger, sterker.
Het is de waan van nooit genoeg die zich echter te pletter rijdt op
de paradox van Achilles en de schildpad van de wijsgeer Zeno van
Elea, die leefde van 490 tot 430 voor Christus: Achilles kan de
schildpad nooit inhalen want eenmaal hij bij de schildpad gekomen is,
zal die telkens al een beetje verder gekomen zijn. Maar wie zo
redeneren, zijn ten prooi aan een denkfout, zoals de realiteit zelf
laat zien. Zal men de muur nooit bereiken als men telkens met
'slechts' de helft van de afstand dichterbij komt? Kan men het record
op de honderd meter eindeloos blijven verbeteren totdat men die in
geen tijd uitloopt? Vloekt het verlangen om oud te worden niet met de
afkeer om oud te zijn? Vergissen wij ons niet als onze zekerheid dat
we morgen opnieuw zullen ontwaken, toeneemt naarmate wij vaker
mochten ervaren dat wij effectief ontwaakten? Onze hebzucht is in
hetzelfde bedje ziek als de ziekte als zodanig omdat zij geen honger
is doch een zucht: haar voorwerp is geen voedsel dat een maag kan
vullen maar een loutere fictie die verzadiging onmogelijk maakt omdat
zij najaagt wat geen lijf heeft en derhalve niet bestaat in deze
wereld en hoe vaker zij toehapt, des te groter worden de leegte en
het gat: het niets wordt voelbaar van zodra het daar is waar iets
werd verwacht en op die wijze treedt de dood - het niet-zijn - naar
binnen in het leven, en holt hij het ook uit.
En
verpersoonlijkt Don Quichot niet deze zucht waar hij datgene
nastreeft wat altijd onbereikbaar zal blijven omdat het nu eenmaal
niet bestaat, en niet in het minst zijn teerbeminde Dulcinea? Steekt
Cervantes dan niet de draak met de zaken waarvan alle weldenkende
lieden aannemen dat zij wél bestaan, en niet in het minst de
teerbeminde als zodanig? Want is daar waar de prooi fictief is, de
eigenlijke prooi dan niet de jager?
In de
waan van de vrijheid jagen wij op prooien die in onze wereld helemaal
niet bestaan en die ons daarom zelf tot prooien maken: het geld dat
ons beloofd werd, heeft geen andere waarde dan wat de ijdele hoop ons
biedt en blijft ook fictie omdat er geen beurs denkbaar is die het
verzadigen kan. De ultieme jager is ons onbekend, zijn bestaan wordt
door ons slechts verondersteld om ons aldus te behoeden voor het
gevoel dat alleen complete onverschilligheid heerst in het heelal.
(J.B., 9
december 2019)
Verwijzingen:
(1)
Cervantes' beschrijving van de renegaten staat in het veertigste
hoofdstuk van het eerste deel van zijn Don Quichot. Zie: Dick
Harrison, De geschiedenis van de slavernij. Van Mesopotamië tot
Moderne mensenhandel, Uitgeverij Omniboek, Utrecht 2019
(Oorspronkelijke uitgave: Zweden 2015), p. 160.
(2)
Zie het artikel: "Zal
de kerk de Amazonevolkeren redden?"
(3) Voor
een Nederlandse vertaling van de tekst van het requierimento,
zie het artikel onder de verwijzing "(2)".
(4) Zie:
Knack magazine d.d. 18 november 2014:
https://www.knack.be/nieuws/wereld/wereld-telt-35-8-miljoen-moderne-slaven-rapport/article-normal-511735.html