De
mot zit erin
Het
is waar dat maatschappijen evolueren of zich ontwikkelen, maar het is
niet vanzelfsprekend dat dit gebeurt in de gewenste richting en dus
naar een steeds hogere, een meer verfijnde of een edeler vorm van
samenleven. Een cruciale voorwaarde voor een goede maatschappelijke
ontwikkeling heeft te maken met het simpele feit dat een maatschappij
als zodanig niet anders bestaat dan als de som en het product van
enkelingen, waarbij dan vooreerst de sterfelijkheid van deze
enkelingen bijzondere aandacht verdient. Dit houdt vooral in dat het
sociale, morele, politieke, wetenschappelijk-technische niveau van
een samenleving nooit eens en voorgoed bereikt wordt: het dient
daarentegen te worden in stand gehouden door het onderwerpen
van alle enkelingen die er deel van uitmaken aan een niet aflatende
opvoeding.
Onder
de 'opvoeding' van kinderen wordt meestal verstaan het aan hen
doorgeven (door opvoeders) van de maatschappelijke normen en waarden
met het oog op hun participatie aan de samenleving. Vandaag komt in
de zich moreel neutraal wanende westerse samenlevingen al te zeer de
nadruk te liggen op het doorgeven van technische vaardigheden veeleer
dan op het zich eigen maken van normen en waarden, en wel in die mate
dat het aanleren van vaardigheden de enig resterende norm wordt
de prestatie is de ultieme waarde.
Maar
het mag meteen duidelijk zijn dat wat men eerst als moreel neutraal
beschouwde, in feite neerkomt op een alles monopoliserend
utilitarisme: de eigen bruikbaarheid of het eigen nut wordt het enig
resterende zinvol gegeven. De mens wordt herleid tot een
gebruiksvoorwerp. Edoch, omdat de gebruiker zelf van alle nuttige
individuen geen persoon is maar een machinerie de maatschappij
zijn mensen nog slechts nuttige machine-onderdelen. Uiteindelijk zal
een welbepaalde elite zich onbezorgd van deze machine weten te
bedienen.
Dat
mensen aldus herleid worden tot nuttige machine-onderdelen betekent
onder meer dat aan wie niet of niet meer naar behoren functioneren,
geen zin en dus ook geen bestaansreden meer kan worden toegekend. En
in een moderne rechtsstaat waarin men zich in de eerste plaats moet
kunnen verantwoorden, betekent een waardesysteem met slechts het nut
als eindwaarde, de doodsteek voor wie anderen tot last zijn.
De
paradox van het hele verhaal wordt apert waar in de eerste plaats
kinderen kunnen worden bestempeld als onnuttig, lastig of zelfs
overbodig bijvoorbeeld in het licht van een voorgewende
overbevolking. Verder ook al degenen die niet langer nuttig zijn en
uiteraard ook zij die nooit enig nut hadden of zullen hebben.
Nu
is nut een volstrekt zinledig begrip als niet tegelijk gegeven is in
functie waarvan dat nut dan wel staat. Bovendien dient men voor ogen
te houden dat van het nut in kwestie uiteindelijk dient genoten
te kunnen worden, wat uiteraard vereist dat de genieter een persoon
is. Zo bijvoorbeeld kan men bezwaarlijk zeggen dat de creatie van
jobs nuttig is voor de economie, als men daarbij niet meteen de
opmerking maakt dat de economie in dienst moet staan van de mensen
een stellingname die niet helemaal gespeend is van problemen, in acht
genomen het gegeven dat in onze economie mensen per definitie lui
zijn aangezien zij door de band een maximale winst beogen in een
minimale tijdspanne: luiheid verlangt immers niet naar meer werk maar
daarentegen naar minder.
Maar
waar luiheid nagestreefd wordt, kan men bezwaarlijk degenen die er
sowieso reeds van genieten, veroordelen: zij die om de een of andere
reden niet of niet langer nuttig zijn, zijn gedoemd tot dezelfde
luiheid die door de werkenden wordt nagestreefd en die door hen
uiteindelijk ook wordt bekomen, hetzij via het bereiken van een
pensioengerechtigde leeftijd, hetzij door een of andere vorm van
invaliditeit waarvan de oude dag de meest voor de hand liggende is.
Edoch,
na een grondige analyse blijkt de 'luiaard' niet zozeer de inspanning
als zodanig te schuwen: de grond van het verlangen om zo weinig
mogelijk te werken (voor hetzelfde geld), ligt in de drang naar
autonomie. Niet de inspanningen worden geschuwd maar wel de
onderworpenheid aan andermans wil, het voltooien van andermans
projecten, het brengen van offers aan werkzaamheden waarvan
uiteindelijk volslagen onbekenden de vruchten plukken. En nu is het
uitgerekend de taak van de opvoeding om mensen dermate te vormen of
misschien veeleer om te vormen, dat zij in staat zijn tot het
prijsgeven van hun autonomie: zonder veel weerstand te bieden,
blijken welopgevoede mensen in staat om zich aan de wil van een ander
te onderwerpen.
Waar
het algemeen belang prevaleert, valt er zeker en vast wat te zeggen
voor wat men in deze context een goede opvoeding mag heten, omdat het
ondergeschikt maken van het eigenbelang aan het belang van de
gemeenschap veeleer als een overwinning op het egoïsme wordt gezien
dan als een prijsgeven van de autonomie, en een Spinozistische rede
helpt ons alvast om wat noodzakelijk is ook als onvermijdelijk te
gaan beschouwen en om het bijgevolg te aanvaarden. Echter, waar het
algemeen belang met de voeten wordt getreden, zoals dat pertinent het
geval is in een kapitalistisch bestel, spant de sluwe deugniet de
domme goedzak voor zijn kar en kan ook de opvoeding als zodanig niet
langer beschouwd worden als ondubbelzinnig goed en wenselijk omdat
zij, zoals gezegd, voor een flink deel een training is in altruïsme,
in dienstbaarheid of in de bereidheid tot het zichzelf beperken tot
zijn functionaliteit of nut.
Het
verloningssysteem zorgt weliswaar voor zekere compensaties maar al
bij al blijft men geconfronteerd worden met een pijnlijke heteronomie
omdat de vergoedingen voor de gebrachte offers geen andere gedaante
aannemen dan die van geld, wat betekent dat men slechts gecompenseerd
wordt met koopwaar. En wij weten allemaal heel goed dat de
belangrijkste dingen niet voor geld te koop zijn: in de arbeid offert
men zijn tijd op en zijn jeugdige kracht maar met het verdiende geld
kan men tijd noch jeugd noch gezondheid terugkopen hooguit kan
men een vakantie bekostigen, een vals gebit of een pruik. Andermaal:
dit ware allemaal nog niet zo erg indien de gebrachte offers ook ten
goede kwamen aan zaken waarin men ook kon geloven zoals het
algemeen belang maar in de westerse samenleving dient men
bijvoorbeeld het belang van Coca-Cola, terwijl dat niet eens een
belang kan zijn omdat het de overconsumptie van suiker in de hand
werkt.
Waar
opvoeding een bijzonder problematische zaak wordt omdat zij de
instrumentalisering van de massa in functie van spoken bevordert
terwijl zij tegelijk volstrekt onmisbaar is voor het voortbestaan van
de samenleving als zodanig, staat deze maatschappij voor een immens
dilemma. Het lijkt wel onvermijdelijk dat zij in fragmenten uiteen
zal vallen.
(J.B.,
17 augustus 2016)
|