De BBC meldt vandaag het overlijden van de Uruguayaanse president José Mujica.1 Deze 'armste president ter wereld' stierf aan slokdarmkanker en werd 89. Hij zat alles samen meer dan 14 jaar in de cel en herinnert zich zijn vrijlating als de gelukkigste dag uit zijn leven vergeleken waarbij hij zijn verkiezing tot president betekenisloos acht.2 Ten onrechte wordt ik als arm beschouwd, zei hij: arm zijn degenen die nooit genoeg hebben.3 Dat iedereen het curieus vindt dat ik in een klein huisje woon en met een oude auto rij, wat normaal is, toont aan dat de wereld gek is.4 Alle staatshoofden ter wereld zouden aan deze man een voorbeeld moeten nemen en in de eerste plaats het staatshoofd van het Vaticaan.
2O.c.: “The day he was freed was his happiest memory, he says: "Becoming president was insignificant compared to that."”
3O.c.: "They say I'm the poorest president. No, I'm not," he told me in a 2012 interview at his home. "Poor are those who want more [...] because they're in an endless race."
4O.c.: “"So what it is that catches the world's attention? That I live with very little, a simple house, that I drive around in an old car? Then this world is crazy because it's surprised by [what is] normal," he reflected before leaving office.”
De leer van Augustinus - Aflevering 2.
De leer van Augustinus
Aflevering 2.
In de verhandeling De fide et symbolo1(Over het geloof en de geloofsbelijdenis) legt Augustinus uit hoe de ongelovige materialisten tot hun oneigenlijke opvatting van de werkelijkheid gekomen zijn. En kennelijk hebben zij die zeer vroege kritiek (uit de vierde en de vijfde eeuw) niet ernstig genomen want meer dan anderhalf millennium later blijkt het hedendaagse materialisme (nu in de gedaante van het fysicalisme met zijn microreductionistisch wereldbeeld) nog altijd aan dezelfde denkfout onderhevig.
Het materialisme ziet het wereldgebeuren als een grote, blinde en volledig gedetermineerde machinerie en wie dat accepteren, hoeven zich geen zorgen meer te maken over verantwoordelijkheid omdat zij al aangenomen hebben dat er geen vrije keuze bestaat - vandaar de aantrekkingskracht van dat wereldbeeld. Zoals Augustinus zegt, "(…) geraakt de mens meer in duisternis doordat hij het liefst volgt wat hem in zijn zwakte geduldig aanvaardt."2
Ook de Russische filosoof Nikolai Alexandrovich Berdyaev (1874-1948) merkt op dat alle historische pogingen tot het vestigen van een definitieve harmonie, de menselijke vrijheid fnuiken en aldus het geluk a priori in de weg staan.3
J. Maritain heeft het over de overgave van de atheïst aan een 'wereldse demiurg': zoekend naar absolute vrijheid en autonomie, wil de atheïst zich bevrijden van het transcendentiegeloof en zichzelf vergoddelijken. De inconsistentie van het atheïsme bestaat er dan in dat dit onvermijdelijk resulteert in een totale onderwerping aan de wereld en aan de natuur, een haast mystieke overgave.4
De hedendaagse verschijningsvorm van het materialisme bestaat uit de succesrijke stromingen van het neo-positivisme en het fysicalisme en het zijn deze stromingen die Augustinus in de vierde en vijfde eeuw (!) in zijn De fide et symbolo aan een fundamentele wijsgerige kritiek onderwerpt.
De ontsporing van het materialisme situeert zich daar waar mensen de primitieve natuur als maatstaf van hun handelen blijven beschouwen. Daar immers geloven zij dat het aan hen ondergeschikte (het primitief natuurlijke) hen tot leidraad kan en moet dienen. Zij begrijpen dan blijkbaar niet dat het hogere de richting van het lagere kan en moet bepalen in plaats van andersom. Ze gaan er van uit dat het hogere door het lagere bepaald wordt, maar tegelijk zien ze zodoende over het hoofd dat het zich handhaven en ontwikkelen van het hogere aldus onverklaarbaar wordt. Het ontgaat hen dat de stof een deel is van het leven in plaats van andersom. En dat het hogere zijn hoge orde dankt aan de restricties die het oplegt aan het lagere dat er deel van uitmaakt. Het hogere is wat in de toekomst ligt, en de tijd verbindt het lagere met het hogere in het leven, dat daarom hoger ontwikkelt naarmate er meer tijd verstrijkt, en dit tegen alle wetten van het lagere in, want zonder het hogere zou het lagere mettertijd slechts vervallen tot nog lager. Een bijzondere toepassing hiervan vindt men nu terug in de naïeve projectie die aan de basis ligt van het hedendaagse materialisme.
Het gaat meer bepaald om een specifieke, onterechte veralgemening waar de mens het denken dat uit zijn leefwereld stamt, roekeloos projecteert op de gehele werkelijkheid. In dat geval wordt de metafysische vraag naar de ultieme zijnsgrond van de werkelijkheid verengd tot de technische vraag naar haar ultieme bouwstenen. Ten onrechte, want de werkelijkheid is geen constructie.5Kant wijst er op dat wij de natuur pas kunnen kennen in de mate dat wij in staat zijn om hem zelf te maken; waarmee hij in feite zegt dat wij de natuur niet kunnen kennen, want niet kunnen maken.6 En Spinoza onderscheidt, enerzijds, datgene wat zijn oorzaak in zichzelf heeft (God, de natuur) en, anderzijds, de dingen die hun oorzaak buiten zichzelf hebben.7 Ook Gödel wijst op het onderscheid tussen het scheppen van iets (uit niets) en het construeren van iets uit iets anders (uit iets dat reeds geschapen is).8 Ook Martin Heidegger wijst op het niet-geconstrueerde karakter van de werkelijkheid. Michael Inwood verwoordt het als volgt: "Het ingewikkelde is niet samengesteld: het is niet opgebouwd door eenvoudige elementen te combineren, en het kan niet worden geanalyseerd alsof dat wel zo is".9 In deze opmerkzaamheid werden zij allen nog voorafgegaan door Augustinus.
Aurelius Augustinus wijst op de denkfout in kwestie en verklaart ze meteen: in zijn De Fide et Symbolo bekritiseert hij ongelovigen die "vanuit hun vertrouwdheid met handenarbeiders, huizenbouwers en allerlei andere artisanen die niets kunnen tot stand brengen zonder grondstof", geloven dat ook God (een aan Hem externe) grondstof nodig had om alles te 'maken'. Maar zelfs indien God dingen tot stand bracht uit grondstof, dan werd ook die grondstof door Hem uit het niets geschapen, aldus Augustinus.10
Als we even abstractie mogen maken van kunst en ethiek, kunnen we zeggen dat alle door mensenhanden gemaakte dingen werktuigen zijn, verlengstukken van ons lichaam. Onze wereld is een instrument, hij is ons gemeenschappelijk, uitgebreid lichaam. De grondstof voor dat instrument rekruteren wij uit de natuur. Omdat onze wereld een constructie is van onze handen, neigen wij er toe om ook de natuur als een constructie op te vatten. Een bouwwerk dat wij afbreken om er het onze mee op te richten. Maar dat is een vergissing. De natuur is niet op zijn beurt opgebouwd uit grondstof die weer van elders komt. Waar wij dat geloven, achten wij onszelf potentiële natuurmakers of goden.
De betekenis van deze uitspraak mag niet worden onderschat: wij kunnen de natuur niet (na)maken, omdat de natuur geen maaksel is. Omdat al datgene wat wij met onze plannen en handen tot stand brengen, opgebouwd wordt uit elementen (die wij in de natuur aantreffen), hebben wij de neiging om te denken dat ook de natuur zelf het resultaat van zo’n bouwproces zou zijn. Geven wij aan deze neiging toe, dan bezondigen we ons aan inductie. Wanneer wij een boom materieel ontleden, vinden wij daarin stoffen zoals water, koolstof, en nog andere elementen. In wezen is die boom helemaal niet het resultaat van zo’n ‘samenstelling van elementen’, en een hersamenstelling zou ons dan ook geen boom opleveren. In onze analyse hebben we ons immers beperkt tot de materiële analyse van één specifieke boom. Wat daar boven uitstijgt, kan niet meer worden geanalyseerd, wat ‘namaak’ uitsluit.11
Maar vooral is ‘namaak’ onmogelijk omdat een boom, en in het algemeen de natuur, geen maakwerk is. Het is bijvoorbeeld mogelijk voor een papegaai om een menselijke uitspraak na te zeggen, maar de essentie van de uitspraak, namelijk zijn betekenis, kan door de papegaai niet worden gevat, wat zijn prestatie irrelevant maakt. In zijn overmoedig geloof inzake het namaken van de schepping, gelijkt de mens nu op zo’n sprekende ara, zich niet bewust van zijn potsierlijkheid. De mens met een mechanicistische wereldvisie is vergelijkbaar met de instrumentist die niet in staat is om ook maar het minste greintje gevoel te koesteren bij zijn eigen muzikale uitvoeringen, omdat hij doof is: voor hem is musiceren een harde labeur, iets zoals het sturen van een ingewikkelde machine. Nu geloven fysicalisten dat de natuur zo’n absurd orkest is zonder klank, alleen omdat zij niet in staat zijn te horen.12
Zo laken bepaalde richtingen, zich beroepend op Carnap, de metafysica omdat haar uitspraken niet experimenteel verifieerbaar zijn.13 Maar de eis van toepasbaarheid van dit beginsel op de ganse werkelijkheid verkapt eigenlijk de overtuiging van de (na-)maakbaarheid van de werkelijkheid.14 In het Logisch Positivisme, het fysicalisme en het microreductionisme, hebben we dus te maken met het gevaar van de misvatting waarvoor onder meer Augustinus, Kant, Spinoza en Gödel waarschuwen. Daar acht de mens zichzelf God. Hij is dat niet, zegt Spinoza, want hij is niet 'zijn eigen oorzaak' ('causa sui').
De materialist heeft naar de natuur gekeken en, in zijn wereld, iets van het bovenste kleed ervan nagemaakt. Het geloof in een werkelijkheidsbeeld dat geïnspireerd is op de eigen leefwereld, doet denken aan een natuur die zich op die namaak geïnspireerd zou hebben. Daar worden de zaken op hun kop gezet. Het materialisme heeft de waarschuwingen van de genoemde filosofen niet begrepen.1516
(Wordt vervolgd)
(J.B., 14 mei 2025)
1AUGUSTINUS, Aurelius, A treatise on faith and the creed (De fide et symbolo), Christian Classics Ethereal Library, Calvin College, updated May 27, 1999.
2AUGUSTINUS, Aurelius, Over de vrije wilskeuze (De libero arbitrio), vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Olav J.L. Albers, Ambo, Baarn 1994, pag. 94.
3BERDYAEV, Nikolai Alexandrovitch, The bourgeois mind and other studies in modern life (1934a); Freedom and the spirit (1927-28), vertaald door O. Fielding Clarke; London: G. Bles, 1935; New York: Scribner's, 1935, The meaning of history (1923b), vertaald door G. Reavey, London: G. Bles, 1936; New York: Scribner's, 1936 en The truth of orthodoxy, The student world, july 1958, XXI: 249-263 (oorspronkelijk verschenen in: Journal Vestnik Russkogo Zapadno-Evropeiskogo Ekzarkhata, july 1952, n.s. N° 11: 4-10.
4MARITAIN, Jacques, On the meaning of Contemporary Atheism, in: The Review of Politics, Vol. 11, N° 3: 267-280, July 1949, pp. 267-280, en What is Man?, Jaques Maritain Center JM 5-02 What is man.htm.
N.v.d.a.: een overgave die men ook terugvindt in de New Age-beweging - zie M. Schooyans 1999, alsook: The Pontifical Council for Interreligious Dialogue, Jesus Christ, the Bearer of the Water of Life. A Christian reflection on the 'New Age', Rome 2003) welke, paradoxaal genoeg, resulteert in volstrekte heteronomie. Zie ook J. Bauwens, Trans-atheïsme, stelling 88.4. Zie ook: J. Maritain, What is Man?, §2: "[In Marxist materialism, man's salvation is] exclusively temporal, and must be accomplished without God, and even against God (...) This salvation demands the giving up of personality, and the organization of the collective man into one single body whose destiny is to gain supreme dominion over matter and human history. (...) Man is no longer the creature and image of God, a [free and responsible] personality (...) which possesses rights and is called to the conquest of freedom and to a self achievement consisting of love and charity. He is a particle of the social whole and lives by the collective conscience of the whole, and his happiness and liberty lies in serving the work of the whole. (...) [The] thirst for communion (...) is sought in economic activity, in pure productivity, which (...) is only a world of a beheaded reason, no longer made for truth, engulfed in a demiurgic task of fabrication and domination over things. The human person is sacrificed to industry's titanism, which is the god of the industrial community".
In de encycliek Encycliek Fides et Ratio van JOHANNES-PAULUS II, (in een Nederlandse vertaling van De Koer, Katholiek Nieuwsblad, 's-Hertogenbosch 1998 (Roma 1998), pp. 45-48, wordt het 'drama van de scheiding van geloof en rede', in de late middeleeuwen geanalyseerd, vanuit zowel een overdreven rationalisme als een wantrouwen tegenover de rede (scepticisme, agnosticisme). Toen het idealisme in de 19de eeuw het mysterie rationeel trachtte te vatten, ontstond als tegenbeweging het atheïstisch humanisme, de 'nieuwe mensenreligie' die totalitaire systemen voortbracht. Het positivisme vervangt de metafysica, de religie en zelfs de mens door de markt en de macht. Het nihilisme miskent elke aanspraak op absolute waarheid en verliest daardoor elke vorm van ethiek. Het zinzoeken wordt vervangen door het zoeken naar praktisch nut, genot en macht.
5 Zie hierover meer in: J. Bauwens, Trans-atheïsme, de paragrafen: I.2.B.1.; I.3.B.1.a.; I.3.B.5.a.; I.3.B.7.; I. Conclusies bij het eerste deel; II. Inleiding; stellingen 2.1.1.(1) en (4), 2.1.2.(1), 2.1.3.(4), 2.1.4.(1), 20, 46, 63, 72, 76; II.3.C.; stelling 102; III. Algemene conclusie.
6 H. de Vos, Kant als theoloog, Het Wereldvenster, Baarn 1968, pag. 63.
7SPINOZA, Benedictus, Ethica More Geometrico Demonstrata. Uit het latijn vertaald en van aantekeningen voorzien door Nico Van Suchtelen, Wereldbibliotheek, Amsterdam 1979.
8WANG, Hao, Logical Journey. From Gödel to philosophy, The MIT Press, Cambridge, Massachusetts 1996, pag.14: “Gödel distinguishes creation, in the sense of making something out of nothing, from construction or invention, in the sense of making something out of something else”.
9INWOOD, Michael, Heidegger, Lemniscaat 2000, vertaling: W. de Leeuw (O.U.P., Oxford 1997), pp. 110-111.
10AUGUSTINUS, Aurelius, A treatise on faith and the creed (De fide et symbolo), Christian Classics Ethereal Library, Calvin College, updated May 27, 1999, pag 322 (II:§2). Ziehier de Latijnse tekst:
AUGUSTINI DE FIDE ET SYMBOLO, Caput II, par. 2.: “Quod nulla fuerit natura coaeterna Deo, ex qua mundum fecerit. Quomodo mundus ex nihilo, si ex materia informi factus. Conati sunt enim quidam persuadere Deum Patrem non esse omnipotentem: non quia hoc dicere ausi sunt, sed in suis traditionibus hoc sentire et credere convincuntur. Cum enim dicunt esse naturam quam Deus omnipotens non creaverit, de qua tamen istum mundum fabricaverit, quam pulchre ordinatum esse concedunt, ita omnipotentem Deum negant, ut non eum credant mundum potuisse facere, nisi ad eum fabricandum alia natura, quae iam fuerat, et quam ipse non fecerat, uteretur: carnali scilicet consuetudine videndi fabros et domorum structuros et quoslibet opifices, qui nisi adiuvantur parata materia, ad affectum suae artis pervenire non possunt. Ita etiam intelligunt fabricatorem mundi non esse omnipotentem, si mundum fabricare non posset, nisi eum aliqua non ab illo fabricata natura tanquam materies, adiuvaret. Aut si omnipotentem Deum fabricatorem mundi esse concedunt, fateantur necesse est ex nihilo eum fecisse quae fecit. Non enim aliquid esse potest, cuius creator non esset, cum esset omnipotens. Quia etsi aliquid fecit ex aliquo, sicut hominem de limo, non utique fecit ex eo quod ipse non fecerat; quia terram unde limus est, ex nihilo fecerat. Et si ipsum colum et terram, id est, mundum et omnia quae in eo sunt, ex aliqua materia fecerat, sicut scriptum est, Qui fecisti mundum ex materia invisa (Sap. 11,18), vel etiam informi, sicut nonnulla exemplaria tenent; nullo modo credendum est illam ipsam materiam de qua factus est mundus, quamvis informem, quamvis invisam, quocumque modo esset, per se ipsam esse potuisse, tanquam coaeternam et coaevam Deo: sed quemlibet modum suum, quem habebat, ut quoquomodo esset, et distinctarum rerum formas posset accipere, non habebat nisi ab omnipotente Deo, cuius beneficio est res non solum quaecumque formata, sed etiam quaecumque formabilis. Inter formatum autem et formabile hoc interest, quod formatum iam accepit format, formabile autem potest accipere. Sed qui praestat rebus formam, ipse praestat etiam posse formari: quoniam de illo et in illo est omnium speciosissima species incommutabilis; et ideo ipse unus est qui cuilibet rei, non solum ut pulchra sit, sed etiam ut pulchra esse possit attribuit. Quapropter rectissime credimus omnia Deum fecisse de nihilo: quia etiam si de aliqua materia factus est mundus, eadem ipsa materia de nihilo facta est, ut ordinatissimo Dei munere prima capacitas formarum fieret, ac deinde formarentur quaecunque formata sunt. Hoc autem diximus, ne quis existimet contrarias sibi esse divinarum Scripturarum sententias, quoniam et omnia Deum fecisse de nihilo scriptum est, et mundum esse factum de informi materia.”
11 Uiteraard zijn ook tegenwerpingen vanuit andere gezichtshoeken mogelijk; een interessante bedenking geeft ons Rudolf Steiner in Die Philosophie der Freiheit (1970, pp. 78-92): "Het naïef realisme met zijn fundamentele stelling omtrent de werkelijkheid van al het waargenomene, wordt door de ervaring, welke leert dat de inhoud van de waarnemingen vergankelijk van aard is, weerlegd. De tulp die ik zie, is heden werkelijk; na een jaar zal deze tulp in het niet verdwenen zijn. Wat heeft standgehouden is de tulpensoort. Deze soort is echter voor het naïef realisme 'louter' een idee, geen werkelijkheid. Zo verkeert het naïef realisme in de situatie dat zij haar werkelijkheden ziet verschijnen en verdwijnen, terwijl het volgens haar opvatting onwerkelijke, in tegenstelling tot het werkelijke standhoudt." Eigenlijk wijst Steiner hiermee op het feit dat een door het denken aangeklede waarneming ons meer fundamentele aspecten van de werkelijkheid kan tonen dan een waarneming die zichzelf min of meer 'ongekleurd' acht. Zie ook: J. Bauwens, Trans-atheïsme, stelling 85.
12 Zoals de aandachtige lezer zal opmerken, wordt hier Rudolf Carnap's these - "Metaphysicians are musicians without musical ability" - mooi op z'n kop gezet. Cf.: A.J. Ayer (editor), Logical Positivism, Greenwood Press, Westport-Connecticut 1978 (The Free Press, Macmillan Publishing Co., Inc., 1959), pag. 80. (Language, Truth and Logic, Pinguin Books Ltd., Harmondsworth 1980. (1978).
13Zie: J. Bauwens, Trans-atheïsme, par. I.2., alsook: A.J. Ayer, o.c, 1978, pp. 60-81.
14 Zoals ook I. Verhack schrijft, is dit objectivisme gericht op zelfbeschikking ('Kontingenzbewältigung', 'beheersing van het contingente') waaraan wij onze vrijheid afmeten, in de zelfgeconcipieerde, ideale en verlangde beheersbare wereld die Augustinus de 'stad van de mens' noemt. Verhack wijst hier op de verraderlijke contraproductiviteit van dit verlangen: de onverzadigbare machtswil baart een 'nieuwe onbeheersbaarheid' - met de woorden van J. Rostand: "L' homme demain, va pouvoir plus qu' il ne voulait ou plustôt, il va pouvoir avant de savoir s' il eût voulu pouvoir" (VERHACK, Ignace, De mens en zijn onrust. Over het 'raadsel van de beweging', Acco, Leuven/ Leusden 2001 (2000), pag. 31.
15 Ook E. Vermeersch in: Epistemologische Inleiding tot een Wetenschap van de Mens, De Tempel, Brugge 1967; uitgave van de R.U.G., L&W, nr. 144 (van wiens werk een bespreking in J. Bauwens, Trans-atheïsme, par. I.3.) maakt deze fout, zoals onder meer blijkt op de pag.200: “(Vermeersch’) werkwijze is (...) van die aard dat alles wat gedefinieerd wordt, in principe geconstrueerd moet kunnen worden.” Max Wildiers wijst er op in zijnKosmologie in de westerse cultuur. Historisch-kritisch essay (DNB / Pelckmans, Kapellen & Kok Agora, Kampen 1988) dat - samenvattend - omstreeks de zeventiende eeuw onze houding tegenover de natuur drastisch veranderde: het majestatisch, ontzagwekkende beeld van een hiërarchisch geordende natuur, veranderde vanaf Descartes in dat van een zielloze machine: vanuit de hunker naar vrijheid, maakten de principes van orde en gezag, met ruimte voor ethiek en esthetiek, plaats voor het principe van de macht (over de natuur), welke kon verworven worden via de natuurwetenschappen en de techniek.
16Voor een uitgebreide behandeling van het thema, zie: Jan Bauwens, Trans-atheïsme.
13-05-2025
De leer van Augustinus - Aflevering 1.
De leer van Augustinus
Aflevering 1.
De nieuwe paus Leo XIV is een augustijn en het is interessant om de leer van Augustinus van Hippo eens van naderbij te bekijken, temeer daar Aurelius Augustinus (354–430) behalve een theoloog, een kerkvader, een heilige in de katholieke kerk en de wegbereider van de theologie van Thomas Aquinas die met de 'Thomistische Wijsbegeerte' het katholicisme schraagt, ook een groot wijsgeer was. Zo werden een aantal filosofische aspecten van Augustinus' leer jarenlang gedoceerd door de classicus prof. dr. Herman De Ley (1940-1924) aan de (alvast toentertijd) allerminst paapsgezinde vakgroep Wijsbegeerte en Moraalwetenschap binnen de faculteit Letteren en Wijsbegeerte van de Universiteit van Gent. We bekijken hier beknopt de theologie van de sint zoals die werd gesynthetiseerd door Etienne Gilson in zijn werk Introduction à l'étude de Saint-Augustin1 en vervolgens werpen we een blik op Augustinus zijn kritiek op het hedendaagse fysicalisme avant-la-lettre in zijn werk De Fide et Symbolo2, wat deze Afrikaanse wijsgeer in een nog ander, onverwacht opzicht actueel maakt.
Hoewel geloofszaken een veel groter gebied bestrijken dan alleen maar het redelijke, kan een redelijke benadering van het geloof best nuttig zijn. Zo'n redelijke benadering van het geloof wordt ons reeds in de eerste eeuwen na Christus geboden door kerkvaders die gepoogd hebben om aan de christelijke leer gestalte te geven in een Grieks, filosofisch denkkader. Wellicht de grootste christelijke filosoof uit die vroegere periode, die de (periode van de) patristiek genoemd wordt (van het Latijnse woord pater dat betekent: vader, en dat hier betekent: kerkvader), is de in Noord-Afrika (Thagaste, nu: Souk Ahras, het centrum van de cultuur van de Berbers of de 'Barbaren', de 'brabbelaars' want in het toenmalige Numibië spraken ze geen Latijn) geboren Aurelius Augustinus, bisschop van Hippo (in het huidige Algerije; die stad heet nu Annaba).
Augustinus noemde zijn eigen jeugd losbandig, en hij zocht naar een verklaring voor het kwaad. Eerst vond hij die bij de sekte van Mani (216-276/77), de zogenaamde manicheeërs, in hun uit christelijke en zoroastrische elementen opgebouwde theorie die stelt dat er zowel een goede als een kwade god bestaat; het kwaad zou alleen door ascese overwonnen kunnen worden. Op zijn drieëndertigste wordt Augustinus christen. Hij wil het Christendom in een filosofisch (Platoons en neo-Platoons) denkkader plaatsen. Hier volgen, heel summier, de kerngedachten van de grote Augustinus-studie van E. Gilson.
God is het goede, en de bron van alles wat is; de ware werkelijkheid is geestelijk en de ware gids tot geluk en kennis is de Heilige Schrift. De ziel is eeuwig, maar zij wordt al dan niet gered in de tijd. Religie speelt zich af tussen onze ziel, die geschapen is naar Gods beeld, en God zelf: zelfkennis is daarom een weg naar kennis van God - het doel van ons bestaan.
God is de schepper, maar Hij grijpt ook in de wereld in. Hij verlicht ons verstand om de waarheid te kennen. God wordt ons geopenbaard in de Schrift, maar ook in de orde en de schoonheid van de natuur. Ons verlangen naar geluk wordt pas bevredigd door onze vereniging met God.
Het kwaad is niet (door God) geschapen: het is slechts een tekort aan het goede, net zoals wanorde een gebrek aan orde is. God bedoelde de mens als medewerker in vrijheid, en de mogelijkheid tot misbruik van die vrijheid is een onvermijdelijk gevolg daarvan. De erfzonde deed de ganse mensheid vallen en maakte haar onderhevig aan verleidingen. Toch hebben verleidingen de zonde niet veroorzaakt: zij zijn alleen een gevolg ervan. Bovendien gaf God de mens de middelen om tot verlossing te komen: hij moet namelijk God aanvaarden.
Het is de overtuiging van Augustinus dat men eerst moet geloven om te kunnen begrijpen. Tevens is de rede de mogelijkheidsvoorwaarde tot het geloof. Naar het beeld van God geschapen, kunnen wij redelijk denken, maar het is pas door oefening dat wij intelligentie verwerven. Eerst is er dus rede, dan intelligentie of begrip, tenslotte geloof. Zoals Plato aantoonde in zijn Meno, is de rede in staat om te herkennen wat men haar toont: de slaaf Meno 'herinnert zich' het bewijs van de stelling van Pythagoras; het bewijs is een waarheid die reeds in zijn ziel aanwezig is, en die hem duidelijk wordt door de gerichte (zelf)ondervraging. De erfzonde heeft de onmacht van de rede veroorzaakt. Augustinus zegt: "Begrijp mijn woorden teneinde te kunnen geloven, maar om te begrijpen, geloof in het woord van God". Anders uitgedrukt: "Crede ut intelligas" ("Geloof opdat je zou (kunnen) begrijpen"). Eerst is er het geloof dat als het ware een vermoeden heeft van de waarheid: het geloof zoekt, en dit zoeken is noodzakelijk voor het vinden (van de waarheid): "Fides quaerit, intellectus invenit". Zo is het begrip de beloning voor het geloof ("Intellectus merces est fidei"). Wat is dan geloven? Geloven in God ("croire en Dieu") is leven zoals God het wil. Dit is iets anders dan geloven dat God bestaat ("croire à Dieu"), want dat doet ook de duivel. Om in God te geloven, moet men eerst God beminnen. Alleen de gelukzaligen weten wat wij slechts kunnen geloven. Als ge niet gelooft, zult ge niet vinden; zoekt en gij zult vinden; het zoeken verschilt van het vinden zoals het geloven verschilt van het begrijpen; het geloof zoekt, het verstand vindt; het geloof is een weg naar het kennen of het begrijpen. Want als het zo is dat het geloof zoekt en het verstand vindt, dan is Diegene die gevonden wordt zodanig dat, eenmaal Hij gevonden is, men Hem nog zoekt. Onze kennis van de tijdelijke én van de eeuwige zaken steunt op geloof en hoop: we kennen het verleden door geloof, de toekomst door hoop, het heden door geloof in getuigen; het onzichtbare (zoals de Rechtvaardigheid en de Wijsheid,…) geloven en hopen we ooit te zien, en 'zien' we nu reeds door het licht van de intelligentie, waarbij de rede even zeker is als datgene wat we door de rede kennen. Wat we zien met het verstand is zekerder dan wat we zien met de zintuigen. Altijd wordt het begrijpen, het denken, gedragen door de liefde voor de waarheid of de wijsheid (filo-sofie). Daarom is ware filosofie ook christelijke filosofie. Wat we zintuiglijk kennen is onzeker; wat we kennen met het verstand is zekerder; maar wat we kennen met het geloof (de liefde) is het zekerste, en die kennis overtreft alle argumenten; we ervaren dit in de liefdesverklaring van wie zegt: "Geloof me, dat ik van je hou".
We kunnen ons vergissen inzake zintuiglijke kennis, maar we weten wel zeker dat we 'iets' waarnemen: zelfs als we ons vergissen, mogen we besluiten dat we bestaan: "Si enim fallor, sum". René Descartes zal dit 1200 jaar later herhalen. Onze twijfel leidt tot een zekerheid: wij denken, wij hebben een ziel. Wat is de ziel?
De mens bestaat uit een lichaam en een ziel, zo stelt Augustinus. De ziel is reeds volmaakt en onsterfelijk; zij moet het lichaam leiden. De mens is een redelijke ziel die zich van het lichaam bedient (zoals de werkman een werktuig bedient) en die het lichaam begeestert. Hoe de twee verbonden zijn, is een groot mysterie. De ziel bezielt het lichaam zoals zijzelf bezield wordt door de goddelijke ideeën, en alleen zo blijft het lichaam in leven. Dat de ziel waarneemt, betekent dat zij een bepaald gebruik maakt van het lichaam. We kunnen niet gewaarworden zonder tegelijk te kennen (of waar te nemen): "sentire non est corporis sed animae per corpus". Het hogere veroorzaakt het lagere en niet andersom. Het is de ziel die het lichaam doet leven en doet voelen (ze 'bezielt' het lichaam) teneinde het deelachtig te maken aan het hogere: de ziel wil het lichaam laten leven en doen verrijzen. De pijn illustreert dit: het pijngevoel is een verhoogde aandacht van de (beschermende) ziel voor het lichaam dat in gevaar verkeert.
De analyse van de waarnemingskennis toont het bestaan van de ziel aan, en zo ook toont de analyse van de ziel het bestaan van God aan. Wij maken onze gedachten immers niet zelf. Ze komen tot ons via woorden, maar ze vallen er niet mee samen. Het bewijs: soms kan een toehoorder een woord beter begrijpen dan diegene die het uitspreekt. Men begrijpt een woord pas als men de betekenis ervan reeds kent. Waar komt die kennis dan vandaan? Men moet ze in zichzelf ontdekken, zo zegt Augustinus. Onze woorden en onze leraren kunnen ons slechts uitnodigen tot het raadplegen van de waarheid in onszelf. Die waarheid is niet ons eigen bezit, want zij wordt door allen gedeeld, net zoals het licht, dat geen product is van onze ogen. Dat licht is God, of Christus. Waarheid vinden is daarom God ontmoeten (het licht zien). Zoals de zon de dingen belicht voor het oog, zo belicht God de waarheid voor onze ziel. God is dus het licht van ons verstand. Wij kunnen zien wat verlicht wordt (het denken), maar wij kunnen ook het licht zelf zien (de mystiek). Zintuiglijke kennis dient slechts om ons naar binnen te doen kijken, namelijk naar de ideeën die aan de oorsprong liggen van de zintuiglijk waargenomen dingen. Het ganse universum is doordrongen van de goddelijke waarheid, en verkeert in een perfecte orde, die (afhankelijk van onze graad van volmaaktheid) gekend kan worden.
Omdat we moeten zoeken om te kunnen vinden, is ons vinden een herkennen van wat we al kenden, en van wat we ons herinneren. De ziel zoekt nu haar eigen natuur, die gelukzaligheid is, en die ze (door de erfzonde) vergat, te herkennen. De ziel zoekt spontaan het geluk (God) omdat ze het zich herinnert. Zich God herinneren betekent: aandacht hebben voor zijn voortdurende aanwezigheid (Alomtegenwoordigheid). God doet de ziel leven zoals de ziel het lichaam doet leven. Veeleer dan God te bewijzen, moeten we Hem vinden. Die wijsheid is het einddoel van onze kennis. Ons leven is een voorbereiding op de mystieke contemplatie van God; wijsheid is een overgave aan die contemplatie. Waar wij begeren, doen wij kwaad; het grootste kwaad van de mens is dat hij zichzelf als einddoel van Gods schepping beschouwt.
Wijsheid (geweten) en wetenschap (verstand) openbaren dezelfde waarheid, maar elk op een ander niveau, want eenzelfde licht verlicht het hogere en het lagere. De mens ondergaat de goddelijke orde maar hij kiest vrijwillig voor of tegen de morele orde. Anders gezegd: de morele orde vraagt de vrijwillige medewerking van de mens. Zoals alle lichamen geordend worden door hun zwaarte, zo ook worden de zielen geordend door de liefde, die hen naar hun natuurlijke plaats brengt: de mens wordt door zijn liefde bewogen (ook wanneer hij kwaad doet). De vraag luidt dus wat hij moet beminnen, met andere woorden: wat is de deugd? De deugd is: willen wat we moeten willen, beminnen wat we moeten beminnen. De liefde bepaalt de wil, de wil bepaalt de daad. Wanneer is een daad goed of slecht? Augustinus zegt dat er geen goede of kwade passies of voorwerpen zijn, wel zijn er goede en kwade intenties. Het hoogste goed is de liefde van een persoon voor een andere persoon. Dit is de 'liefdadigheid': de liefde waardoor men bemint wat men moet beminnen, en die is gericht op God. In de liefde tot de dingen, bemint men slechts zichzelf; personen bemint men daarentegen om henzelf (dit is: 'intrinsiek'). De naastenliefde steunt op de menselijke gelijkwaardigheid, en zij maakt daarom één. Deze liefde kent geen maat: "perdre son âme, c'est le sauver". Wie het hoogste goed bezit, bezit alles. Dit is: de liefde tot God, of: het mateloze geven van zichzelf ("Deus charitas est"). "De prijs van het graan is uw geld; de prijs van een stuk land is uw zilver; de prijs van een parel is uw grond; maar de prijs van de naastenliefde zijt gijzelf". Dat betekent: iets is zoveel waard als gij ervoor moet betalen, en het meest waardevolle is dus datgene waarmee ge met uzelf betaalt. "Uw schepper eist alles van u" ("Totum exigit te, qui fecit te"). "Bemin en doe wat je wil" ("Dilige, et quod vis fac"). Alle moraal vloeit vanzelf voort uit alles wat uitdrukking geeft aan de liefde van God.3
(Wordt vervolgd)
(J.B., 13 mei 2025)
1Etienne Gilson, Introduction à l'étude de Saint-Augustin, J. Vrin, Paris 1949.
2Aurelius Augustinus, A treatise on faith and the creed (De Fide et Symbolo), Christian Classics Ethereal Library, at Calvin College, updated 27 May 1999.
3Deze paragrafen werden eerder gepubliceerd in: J. Bauwens, Het goede zoeken, Serskamp 2003 (ISBN: 90-77532-05-6).
12-05-2025
Over de illusie van kennis - Aflevering 3
Over de illusie van kennis
Aflevering 3
De opvatting dat wij in ons hoofd een soort van bibliotheek zouden hebben die wij naar believen kunnen raadplegen om er ons profijt mee te doen, is een beetje Cartesiaans. René Descartes zag lichaam en geest als twee gescheiden zaken en de filosoof Daniel Dennett stak daar een beetje de draak mee en sprak in dat verband over het 'Cartesiaans theater' in onze hersenen, waar alle info die de zintuigen binnenbrengen wordt uitgestald en bekeken door een 'observator'. Die scheiding tussen geest en materie is er in werkelijkheid echter niet en de fenomenologie heeft zich beziggehouden met de beschrijving van de verstrengeling tussen die twee.
Men zou de verstrengeling van lichaam en geest ergens kunnen vergelijken met die van het woord en zijn betekenis maar ook die vergelijking is veel te simplistisch omdat daar abstractie wordt gemaakt van het subject zonder hetwelke die betekenis er niet kan zijn; het woord geeft zijn betekenis immers pas vrij van zodra het gehoord of gelezen wordt en de toehoorder of de lezer (en uiteraard ook de spreker of de schrijver) is dan een derde component naast het materiële woord (het beeld of de klank) en zijn betekenis. Het is die immateriële component die ook ontbreekt in de informatietheorie van de bekende Gentse filosoof Etienne Vermeersch1 welke een tendentieuze filosofie is met meer bepaald een fysicalistische werkelijkheidsopvatting: alles, incluis het bewustzijn, is volgens deze materialist reduceerbaar tot materie en energie. In Trans-atheïsme2geven wij een analyse van dat mensbeeld alsook een kritiek.
De fenomenologie begrijpt dat het bewustzijn zelf onvatbaar is (door het bewustzijn) omdat het intentioneel is, altijd gericht op iets buiten zichzelf en zij wil dan ook die intentionaliteit zelf onderzoeken maar ook die weg lijkt te verzanden, ook dit denken stoot uiteindelijk op zijn onmacht om de werkelijkheid ten gronde te kennen. Om aan het solipsisme te ontkomen moet de sprong gemaakt worden van het behoudsgezinde denken naar een werkelijkheidsbenadering die de intersubjectiviteit centraal stelt, wat de erkenning van de ander vereist. In feite ligt hier dan een springplank naar de literatuur, de kunsten en de bewegingen van de geest waarvan gehoopt wordt dat zij het klassieke denken kunnen overstijgen en ons aldus op de een of andere wijze uit het slop kunnen halen.
(J.B., 11 mei 2025)
1Cf.: VERMEERSCH, Etienne, Epistemologische Inleiding tot een Wetenschap van de Mens, De Tempel, Brugge 1967. (Uitgave van de R.U.G., L&W, nr. 144).
2Jan Bauwens, Trans-atheïsme; de metafysica van het Lam. Een christelijk geïnspireerde verrijzenis uit het hedendaags materialisme, Serskamp 2003, ISBN 90-9017181-9. Voor een PDF van de tekst, cf.: https://blogimages.seniorennet.be/tisallemaiet/attach/168587.pdf
11-05-2025
Over de illusie van kennis - Aflevering 2
Over de illusie van kennis
Aflevering 2
Kennis is meer dan een hoeveelheid informatie die, omdat zij neergeschreven is in taal, al dan niet gedigitaliseerd verpakt kan worden of ook nog gememoriseerd, doorgegeven of achtergehouden omdat informatie pas betekenis krijgt bij de ontvanger daarvan die ze al dan niet begrijpt en die er al dan niet iets kan mee doen. Maar het begrip van die informatie of de kwestie of zij kennis bijbrengt, hangt mede af van het reservoir aan ervaringen van de ontvanger.
Iemand kan geschiedenis studeren, zich specialiseren in oorlogsgeschiedenis en historicus worden zonder dat hij ooit aan de lijve heeft moeten ondervinden wat oorlog is, honger, het verlies van geliefden, verminking en noem maar op. De persoon in kwestie kan dan uitpakken met een indrukwekkende geleerdheid maar in feite kent hij de inhoud of de betekenis van cruciale begrippen die hij gebruikt enkel via beschrijvingen of dus uit de tweede hand. De wereld waarover hij veel informatie heeft vergaard en waarover hij ook in staat is te spreken, is niet de wereld als zodanig doch een afbeelding daarvan in de taal, en die afbeelding werd aanvankelijk vervaardigd door mensen die de gebeurtenissen waarover zij kunnen vertellen wél aan de lijve ervaren hebben, die wél wisten waarover zij spraken.
De benaming 'praatbarakken' duidt nu precies diegenen aan die het hebben over afbeeldingen van de wereld die anderen geconstrueerd hebben en waarover zij weliswaar een en ander kunnen vertellen maar dan zonder uitputtend de betekenis te vatten van de begrippen die zij hanteren. Zij zijn tot op zekere hoogte vergelijkbaar met wie liederen kunnen zingen in een vreemde taal die ze zelf niet verstaan, met andere woorden met papegaaien. Deze vogels apen menselijke geluiden na maar mensen doen dat ook omdat zij kuddedieren zijn.
Praatbarakken zijn producten van kuddegedrag. Als zij samenzitten bieden zij tegen mekaar op, zo luid mogelijk, om hun 'kennis' aan het publiek te etaleren maar hoe omvangrijker die etalage, hoe geringer de inhoud van wat zij allemaal uitkramen. Zij doen denken aan de hedendaagse magazijnen waar men schijnbaar alles kan kopen voor weinig geld maar eenmaal thuisgekomen met de buit beseft men dat men aan de jacht alleen een hoop meestal waardeloze plastic prutsen overhoudt. Geleende kennis beklijft niet, zij is oppervlakkig en haar bezitter is nauwelijks meer dan de bezitter van de boeken waarin die 'kennis' gedrukt staat.
Men kan niet van alles ervaringsdeskundige zijn en de ervaringen van elk van ons zijn zeer beperkt maar precies om die reden zal het onevenwicht tussen enerzijds het altijd beperkt blijven van onze ervaringen en anderzijds het toenemen van geleerdheid onvermijdelijk resulteren in het almaar oppervlakkiger worden van die geleerdheid. De geleerdheid neemt toe ten koste van de diepgang en ten koste ook van de betekenis omdat de afstand tussen wat men zegt en wat men kent, steeds groter wordt.
Gelijkaardig is het probleem waarbij de afstand toeneemt tussen enerzijds datgene wat men doet en anderzijds de gevolgen daarvan, met andere woorden: het besef van wat men doet. Een voorbeeld daarvan is het besturen van dodelijk wapentuig van achter het pc-scherm of het afvuren van raketten vanop afstand middels een toetsenbord. De wreedheid van de menselijke handelingen neemt toe in de mate waarin de afstand tussen die handelingen en wat eruit volgt, groter wordt want die afstand zorgt ervoor dat de betekenis van wat men meent te weten of te doen, niet meer ten volle tot ons doordringt.
Dat is ook het geval met gedeelde verantwoordelijkheid en schuld, wat geïllustreerd wordt door de praktijk van het executiepeloton van een aantal scherpschutters onder wie één die met een losse flodder schiet zonder dat men van elkaar weet wie dat dan wel mag zijn. Gelijkaardig zijn de problemen die opduiken bij het delegeren van macht en bij het opvolgen van bevelen. Het euvel is evenwel reeds van de partij waar men zijn auto bestuurt of ongeacht welk ander werktuig dat men hanteert zonder te weten hoe het in feite werkt.
En analoog is het probleem dat opduikt bij het gebruik dat wij maken van taal, woorden, theorieën, ideologieën: kennis wordt oppervlakkig en abstract en soms in die mate dat praatbarakken massa's mensen betoveren met leugens of met onzin zonder dat ook maar iemand nog in staat is om dit als zodanig te zien.
Komt daarbij een portie hypocrisie waarbij men doet alsof men ingewikkelde uiteenzettingen verstaat, en men krijgt bijzonder tragie-komische toestanden, zoals in het experiment van de Amerikaanse natuurkundige Alan Sokal die erin slaagde om (in 1996) een pseudowetenschappelijk artikel vol onzin te laten publiceren in een gerenommeerd blad.1 Vijftien jaar later herhaalde Maarten Boudry de 'frats' met een pseudo-theologisch artikel dat de universiteiten van Amsterdam en die van Nottingham prompt publiceerden met inbegrip van de onbestaande namen van de auteur en van het instituut waar hij zogezegd werkzaam was. Beide zotskappen hebben verschillende bekende voorgangers onder wie Han van Meegeren, de imitator van Vermeer die kunstkenners voor schut zette maar dat met zijn leven moest bekopen en Tijl Uilenspiegel die erin slaagde om een eerbaar publiek te laten applaudisseren voor een leeg doek. Hans Christian Andersen schreef er een sprookje over: De nieuwe kleren van de keizer.
Naast het feit dat wij gedesinformeerd worden, zoals bij uitstek beschreven in Manufacturing Consent van Chomsky en Hermann1, is er aan kennis als illusie nog een heel ander aspect dat niet te maken heeft met desinformatie of met het probleem van de waarheidswaarde van de verslaggeving over wat gebeurt maar wel met de onzichtbare en daarom bijzonder gevaarlijke en diepe kloof tussen de verslaggeving als zodanig en haar betekenis.
Informatie is namelijk een beetje verworden tot een geheel van pakketten van kennis welke in een bibliotheek kunnen geplaatst worden of op een harde schrijf, zonder dat men zich terdege realiseert dat die kennis nooit op zichzelf kan staan, dat ze ten eerste een ontvanger nodig heeft, dat er ten tweede zoveel ontvangers zijn als er mensen zijn en dat bijgevolg kennis, omdat zij haar betekenis mede ontleent aan wie ze ontvangen, niet eenduidig kan zijn en ook niet onveranderlijk, tenzij daar waar zij de zuivere wiskunde betreft alsook elk ander spel met eigen axiomata dat aldus abstractie maakt van de veronderstelde doch niet uitputtend te vatten wetten welke de werkelijkheid zouden constitueren.
De genoemde verwording van kennis heeft een bijzondere symptomatologie en tot het meest opvallende en veelzeggende kentekenen ervan behoren de explosie van de onderling rivaliserende praatbarakken, de alomvattendheid en up-to-date-heid pretenderende encyclopedieën en een onderwijssysteem dat neigt naar de volstrekte absurditeit omdat daarin de actoren geheel kritiekloos het onderricht geloven te kunnen delegeren aan hun werktuigen.
In dat laatste geval maken wij de geboorte mee van een heuse golem die zelf allerminst neutraal is daar hij strikte gehoorzaamheid biedt aan ultieme wetten die vandaag de wetten van de vrije markt zijn, waardoor hij als consumptiemiddel zijn eigen doel wordt, wat echter het einde van de mens inluidt omdat het in de huidige economie ten langen test het consumptiemiddel is dat de consument consumeert.
Het gebruik van hightech in scholen werd gemeengoed ingevolge een fascinatie voor technologie die een gevolg is van de jammerlijke menselijke zelfverheerlijking maar die de ondergang van het intellect meebrengt zoals de fascinatie voor de auto onze benen verslapt en, in het algemeen, zoals het gebruik van machines, bedoeld voor ons gemak, ons spierstelsel doet atrofiëren en ons ziek maakt.
Werktuigen op zich zijn pedalen en allerminst slecht maar wie de pedalen verliezen, zullen het geweten hebben. De noodzakelijke beheersing van zijn werktuigen is een onderdeel van de zelfbeheersing, die echter verstoord wordt van zodra de hoger genoemde ijdelheid van de zelfverheerlijking het voortouw neemt. Waar de middelen van de werkman met hem aan de haal gaan, wordt de kar voor het paard gespannen; de aandacht is dan niet langer gericht op het doel maar, hengelend naar succes, wordt er daarentegen met zelfvoldaanheid achterom gekeken naar wat men allemaal al bereikt heeft, zodat het lot dat ons dan ten deel valt, dat van de vrouw van Lot is die, omdat zij omkeek, in een zoutpilaar veranderde.2 Of dat van Orpheus die het verbod om achterom te kijken overtrad en aldus zijn geliefde Eurydice voorgoed verloor.3
(Wordt vervolgd)
(J.B., 10 mei 2025)
1Noam Chomsky en Edward S. Herman, Manufacturing Consent. De politieke economie van de massamedia, vertaling naar het Nederlands door Jan Reyniers, Epo, Berchem 2025. Oorspronkelijk: Manufacturing Consent. The Political Economy of the Mass Media, Pantheon Books, New York 1988.
Gustave Le Bon is een naam die men zich wel herinnert uit de coronatijd, toen klinisch psycholoog professor Mattias Desmet van Universiteit Gent ervan beschuldigd werd verouderde psychologie aan te wenden om zijn kritische standpunten inzake de aanpak van de coronacrisis kracht bij te zetten.1 De kritiek van Desmet was politiek incorrect en uiteraard zijn standpunten die massagedrag kritisch bekijken dat sowieso aangezien ook democratische politieke macht aan massagedrag wordt ontleend. Bedriegers wensen het weliswaar anders maar de inzichten van Le Bon mogen dan al honderddertig jaar oud zijn, de waarheden inzake het gedrag van massa's die hij ontdekt en beschreven heeft, kunnen evenmin uit de tijd zijn als de stelling van Pythagoras die tweeduizend vijfhonderd jaar oud is, omdat de waarheid nu eenmaal immer blijft wat ze is.
Le Bon schreef zijn inzichten in 1895 neer in La Psychologie des Foules en zesentwintig jaar later borduurde Sigmund Freud daar op voort in zijn Massenpsychologie und Ich-Analyse, waarin hij verwijst naar nog andere auteurs.2 Le Bon zijn inzichten omtrent massagedrag laten zich mooi samenvatten: eenmaal in de massa (en daarvan is al sprake bij een klein groepje) laat het individu zich niet langer leiden door verstand maar door primitieve, soms barbaarse emoties (opgeroepen door bijvoorbeeld vijandsbeelden) waarbij nota bene de minst intelligente leden de groep gaan leiden en waarbij anonimiteit en massapsychose ('besmettelijke emoties') onverantwoord gedrag meebrengen door tunnelvisie, impulsiviteit en criminaliteit.
Menig volksmenner maakte van die inzichten gebruik maar ze worden ook geheel onbewust toegepast. Het gedrag van voetbalsupporters valt hiermee te verklaren maar ook dat van menigten op meetings met politieke of religieuze idolen, popsterren en dies meer. En hierop vormen de samenkomsten van gelovigen op het Romeinse Sint-Pietersplein in Vaticaanstad ter gelegenheid van een pausverkiezing geen uitzondering.
Het feit dat kardinalen zichzelf indekken tegen kritiek door (alweer) een paus te verkiezen met medeplichtigheid aan de nog aanslepende schandalen, wordt compleet verdoezeld door de golf van waanzin die eensklaps wereldwijd meer dan een miljard zielen treft. Gelovigen maar ook ongelovigen worden hierin meegesleurd en de vele bekeerlingen die de kerk met de massamanifestatie buit zal maken, worden niet gedreven door inzicht maar louter door het effect van de massapsychose, waarmee gezegd is dat zij voor hetzelfde geld lid werden van de neonazi's (de huidige sympathisanten van de NSDAP van Adolf Hitler) of van de MAGA-beweging van Donald Trump.
Aangezien de genoemde bewegingen actueel zijn en zij er allemaal naar streven om iedereen voor zich te winnen, wordt meteen duidelijk hoe het tot onenigheid en tot oorlog komt. Het supporterschap van een club verenigt haar leden maar die unificatie botst op haar grenzen waar het supporterschap van elke club dat doet en zo komt het dat de verenigende krachten tegelijk de verdelende of de polariserende zijn.
Zolang dat redelijke inzicht er niet in slaagt om zich te manifesteren omdat de per definitie onverstandige kuddegeest verlangt dat de eigen groep de enig ware is, is men gedoemd om aan de wetten van het kuddegedrag onderhevig te blijven, zoals men ook blijft aanmodderen bij het moordende recht van de sterkste in de kapitalistische economie.
Jammer voor de vele supporters van dit of dat geloof maar ook voor hun tegenstanders: het tijdperk van het verstandelijk inzicht laat nog op zich wachten, we zitten nog volop in de donkere eeuwen van de kippen zonder kop.
2 Freud verwijst naar Scipio Sighele (o.m.: La folla delinquente: studio di psicologia collettiva, 1891), William McDougall (The Group Mind, 1920 [Voor de integrale tekst, zie: https://www.gutenberg.org/files/40826/40826-h/40826-h.htm ], Wilfred Trotter (Instincts of the Herd in Peace and War, 1916) en Gabriel Tarde (L'opinion et la foule, 1901).
In haar essay uit 1969, getiteld: Over geweld1, merkt Hannah Arendt op dat ingevolge de ontwikkeling van nieuwe wapens het niet langer zo is dat macht in termen van rijkdom gemeten kan worden. “De hoeveelheid geweld die een bepaald land ter beschikking staat [zou binnenkort weleens niet langer] een betrouwbare garantie [zijn] tegen vernietiging door een aanmerkelijk kleinere en zwakkere mogendheid.”2 Waar dit inzicht ontbreekt, brengt men uiteraard de hele natie in gevaar en dit is kennelijk het geval inzake de regering van menig land dat zich vandaag bij de 'grootmachten' rekent. Als Trump in 2025 uitbazuint dat de V.S. met voorsprong de militair sterkste natie ter wereld is, geeft hij zich geen rekening van de opmerking die de joodse filosofe driekwart eeuw geleden met betrekking daartoe gemaakt heeft, wat, het intellectueel peil van die regering in acht genomen, overigens niet verwonderlijk is.
In 1945 werden de eerste twee (Amerikaanse) kernbommen gedropt, een op Hiroshima op 6 augustus van dat jaar en drie dagen later een op Nagasaki, welke samen een kwart miljoen doden maakten (waarvan 100.000 onmiddellijk en de rest in de daaropvolgende jaren door stralingsziekte). In 1949 doet Rusland zijn eerste kernproef, in 1952 volgt Engeland. In 1950 waren er op de wereld al 304 kernwapens. In 1956 (1960?) ontwikkelde Frankrijk een kernbom, Israël volgde in de jaren '60. In 1964 werd China een kernmacht. Toen Arendt On violence schreef (1969), waren er wereldwijd al meer dan 38.000 kernkoppen. India werd een kernmacht in 1974, Pakistan in de jaren '80, Noord-Korea in 2006. Het aantal kernwapens bereikte een piek in 1985 toen er 63.632 waren, waarna het arsenaal werd afgebouwd tot 12.121 in 2024.3 De Russen hebben momenteel 5500 kernkoppen, Amerika heeft er 5400, gestationeerd in de VS, Turkije, Italië, België, Duitsland en Nederland. En in tussentijd werden wereldwijd meer dan 2000 kernproeven gedaan. Ook wordt er in alle talen gezwegen over de zwarte markt der nucleaire wapens, al komen er nu en dan wel zaken aan het licht, zoals het gebruik van het radioactieve isotoop polonium-210 om mensen om te brengen.4 Er is niet zo heel veel fantasie vereist om zich in te kunnen denken wat op dat vlak allemaal mogelijk is.
Naast nucleaire werden intussen ook bijzonder gevaarlijke chemische en biologische wapens geproduceerd en met betrekking tot het SARS-CoV-2-virus dat sinds eind 2019 de hele wereld in de ban heeft, insinueerde de toen negenentachtigjarige viroloog, ontdekker van het HIV, Nobelprijswinnaar Geneeskunde en professor aan het Pasteur instituut, Luc Montagnier, kort voor zijn dood de piste van het biologische wapen met de theorie die zogezegd nog verder onderzocht wordt, dat het virus in een labo zou gefabriceerd zijn.5
Behalve de wapens waarvoor de productie een gesofisticeerde infrastructuur vergt, zijn er uiteraard ook heel wat 'eenvoudiger' maar niet minder afschrikwekkende en dodelijke middelen te bedenken waarvoor zelfs geen naties vereist worden. Zo bijvoorbeeld vermag terreur in de vorm van gijzeling de meest vernietigende wapens samen met hun bedienaren in handen te krijgen, zoals ook gebeurt bij vliegtuigkapingen. Nog een stap verder is het theoretisch mogelijk om in vijandige naties een stroman aan de macht te brengen die het land van binnenuit onderuit haalt.
Opbouwen gebeurt met zweet en tranen maar voor vernieling hoeft men niet eens te kunnen lezen. Potentaten zijn door de band mensen met maar weinig talenten, die zich met alleen maar wind naar het voorplan kunnen werken en die daar dan hun status ontlenen aan de macht die zij hebben om het leven van anderen te bemoeilijken. Zij hebben geen gebrek aan soortgenoten voor wie zij niet rap genoeg kunnen verdwijnen omdat die allemaal op dezelfde geheel nutteloze maar vet betaalde postjes azen.
(J.B., 5 mei 2025)
1Hannah Arendt, Over geweld, Atlas Contact, 2009 (2004). (Oorspronkelijk: On violence, 1969 Harcourt.)
Met paardenmiddelen heeft het Europese continent alsnog kunnen verhinderen dat extreemrechts de les ging spellen aan het ontwikkelde deel van onze bevolking maar nu moeten we ons steeds vaker ergeren aan het belerende vingertje van de Amerikaanse bijna-fascisten in de richting van Europa, het continent waar deze volgelingen van Columbus vandaan komen die tegelijk de eigenaars waren van de plantages en van de slaven die daar drie eeuwen lang met cargoschepen vanuit het leeg te roven Afrika werden naartoe gebracht en die daar ook gecrepeerd zijn - acht tot veertien miljoen mensen.
Amerikaanse rechtsextremisten, tegenstanders van de abolitionisten, kapitalisten en onderdanen ook van de Romeinse opperbevelhebber, zijne heiligheid de paus: Europa beschermen doen ze niet langer, zo maken ze zich sterk, alsof ze, vanuit hun alsnog veilige plek, ooit iets anders deden dan het continent waar de avonturiers vandaan komen, voor hun kar spannen in een ongeremde veroveringsdrift of beter: in de onverdroten kolonisering van de beschaafde wereld en de onderwerping ervan aan het onbeschofte recht van de sterkste waarvoor de kapitalistische economie garant staat. Dat alles onder het mom van democratisering, een toneel waarvan de Vietnamoorlog het toonbeeld is, overtuigend beschreven door de alsnog overgebleven dissidenten Noam Chomsky en Edward Herman in hun beroemde publicatie van 1988 over de leugenfabriek van de oorlogszuchtige kapitalisten, Manufacturing Consent of: de fabricatie van de jaknikkers.1
Nee denken en ja knikken, dat is wat het huzarenstukje van het autoritarisme vermag te bekomen van het volk, het komt recht uit 1984 van George Orwell waar Big Brother baas is, die zijn onderdanen verplicht te liegen, nu in de gedaante van het gouden kalf, het gedrocht dat geen andere principes duldt dan dat van de grenzeloze winst, uiteraard ten koste van het leven. Rijk en dom is aan de macht en dat is de arrogantie of de superbia, de hoogmoed, de eerste hoofdzonde die zorgt voor de aanmaak van de voltallige bevolking van de hel.
Zoals altijd en overal zitten zij ook daar op de eerste rij, zij hebben er immers voor betaald, en van daaruit schuiven zij ongeduldig aan, de bezetters van de eerste rij, en alle andere rijen volgen, ja, zij drummen elkander weg zoals hongerlijders dat doen aan de plek van de soepbedeling, de eerste rij en alle volgende rijen volgen, richting het centrum van het theater, trapje-op, tot voor de voeten van hun meester, of liever: de poten, want Lucifer is een gedrocht, en in een ongelooflijk tempo plukt hij de ene na de andere van de planken en propt hen tussen de tanden in zijn muil, bloed spat in het rond en zij die opkomen, zien kennelijk niet wat er met hen gebeuren zal, zo blind heeft de hebzucht hen gemaakt, zozeer hongeren zij naar wat hun straf zal zijn, zij die de halve wereld aan de honger overleverden, toen er nog ruimschoots genoeg was voor iedereen. Verslonden worden de verslinders door de diabool.
De democratie heeft het volk tot koning uitgeroepen; de koning verhief zichzelf tot nar. Toen Christus ter dood werd veroordeeld, vroeg een verbouwereerde Pilatus naar het oordeel van zijn vrouw, die zegde geen schuld te vinden in de man en die hem aanraadde voorzichtig te zijn want zij had een kwade droom gehad over het hele gebeuren en vervolgens richtte hij zich tot het volk dat, onder druk van de jaloerse Schriftgeleerden, de onschuldige prompt liet kruisigen en met dat doel offerde het een moordenaar op.
De macht die Pilatus aan het volk gaf, was niet om het even welke macht, het was de macht om hun koning, de koning der joden, om te brengen, zo hoefde Pilatus dat zelf niet te doen, het is immers laf om een onschuldige te laten boeten. Door aan zichzelf voor die tijd de macht die hem toekwam te ontnemen, degradeerde Pilatus zichzelf tot nar en hij voltrok die machtsafstand middels het tafereel waarbij hij zijn handen in onschuld waste. Het koninklijke gezag dat de nar uithangt om aan de macht te kunnen blijven waar onschuldigen veroordeeld worden, wordt heden verbeeld in het spottende optreden van de Amerikaanse president in de gedaante van de te verkiezen paus.
In de kwestie die beslist binnen de kortste keren naar de voorgrond zal treden, namelijk of hier al dan niet sprake is van blasfemie of godslastering, zal onvermijdelijk en in alle ernst een andere kwestie aan het licht komen, met name de vraag of de paus voor de ogen van de hele wereld wel degelijk aanspraak mag maken op het goddelijke gezag.
Het hele toneel waarover wereldse potentaten altijd meewarig hebben gedaan, wordt door de spot van een niet onschuldige nu plotseling ernst, zodat de vraag zich klaar en duidelijk zal stellen en ook zal wachten totdat zij beantwoord werd. In die wachttijd zullen zich even onvermijdelijk krachten openbaren die zich tot op heden wisten te verschuilen in de aan de omerta verwante mist van wat onuitgesproken moet blijven terwijl dat nu niet langer mogelijk zal zijn, nu kleur bekend moet worden omdat met het lot van de wereld Russische roulette wordt gespeeld.
(Wordt vervolgd)
(J.B., 3 mei 2025)
1Noam Chomsky en Edward S. Herman, Manufacturing Consent. De politieke economie van de massamedia, vertaling naar het Nederlands door Jan Reyniers, Epo, Berchem 2025. Oorspronkelijk: Manufacturing Consent. The Political Economy of the Mass Media, Pantheon Books, New York 1988.
De gevaarlijke kerk - Aflevering 6
De gevaarlijke kerk
Aflevering 6
Waar emancipatie van de partij is, dreigen zekere categorieën van burgers hun voorrechten te verliezen en omdat iedereen het moeilijk heeft om te wennen aan welvaartsachteruitgang, kan men er donder op zeggen dat daar verzet van komt. Een mooi voorbeeld geeft de geschiedenis van de afschaffing van de slavernij in Noord-Amerika: de verdeeldheid ontstaan tussen voor- en tegenstanders leidde tot de Amerikaanse Burgeroorlog die tussen 1861 en 1865 meer dan zeshonderdduizend doden heeft gemaakt en evenveel gewonden. De geschiedenis is als volgt.
Eeuwen lang werden in grote zeilschepen gelijk ingeblikte sardientjes negerslaven uit Afrika ingevoerd in Noord-Amerika om daar de plantages van suikerriet, katoen, tabak en thee te bevolken.1 Zo werden in de negentiende eeuw 3.330.000 slaven uit West-Afrika (Loanga, Angola, Mozambique) geëxporteerd. Eind negentiende eeuw kwam er steeds meer protest, vooral vanwege de Quakers, een christelijke sekte wars van de kerk, die ontsnapte slaven hielpen. Een bekende biografie is Harriet Beecher Stowe's Uncle Tom's Cabin (De negerhut van oom Tom).
Amerika splitste in een noordelijk stuk dat slavernij verbood en een zuidelijk stuk waar de kapitalisten-grootgrondbezitters de slavernij uit alle macht in stand hielden. De blanke abolitionist John Brown ontketende een mislukte slavenopstand en werd in 1859 als terrorist opgehangen.2 Met zijn laatste woorden voorspelde hij de bloedige burgeroorlog die een goed jaar later een feit was. In Katholiek Nieuwsblad van 24 augustus 2024 schrijft Eric Van Teylingen: “De rol van de mondiale katholieke Kerk bij de slavernij is in geen enkel opzicht mooi; katholieken waren immers volop betrokken bij de handel in mensen. Denk daarbij aan katholieke landen als Portugal, Spanje en Frankrijk. En het is pas in 1888 dat de sociale paus Leo XIII zich – volgens velen als eerste paus – volmondig uitsprak tegen de slavernij in zijn encycliek In Plurimis, op 5 mei van dat jaar verschenen.”3 Op dat ogenblik waren in de Trans-Atlantische slavenhandel al drie eeuwen aan een stuk Afrikaanse negerslaven met vrachtschepen naar de Amerikaanse plantages verscheept - in totaal tussen de acht en de veertien miljoen mensen.
De rol van de kerk in het tot stand komen van een oorlog en derhalve ook met betrekking tot het Europees conflict is complex. Om te beginnen - een cruciaal punt voor elke machtsinstelling - wil de kerk zich ervan verzekeren een stem te zijn en ook te blijven, die iedereen over de hele wereld altijd horen zal en om dat te bereiken heeft zij immer alle registers opengetrokken. In wat volgt bekijken wij er twee van.
Vooreerst heeft de kerk altijd beleden en blijft zij ook belijden de stem van God zelf te vertolken en die boodschap is sinds twee millennia de wereld rondgegaan zodat men wel twee keer zal nadenken vooraleer men de oren daarvoor sluit: niet zozeer omdat men de mogelijkheid incalculeert dat de stem van de kerk inderdaad Gods stem zou kunnen zijn, maar omdat men rekening dient te houden met het feit dat alle acht miljard mensen daarover geïnformeerd zijn dat sinds tweeduizend jaar de stem van de kerk zichzelf als de stem van God profileert en dat twee miljard onder hen ook belijden dit te geloven. Er is een enorme capaciteit aan macht en aan geweld nodig om ervoor te zorgen dat iedereen op aarde zwijgt en kijkt in de richting van de bewuste spreker van zodra die zijn mond opendoet.
Geconfronteerd met het lijden en de dood in dit tranendal, vertelt men sinds oudsher het verhaal dat het ooit anders was én dat het geluk terug kan keren maar dan wel op voorwaarde dat men gehoor geeft aan de verteller. Hij zegt over zichzelf profeet te zijn, vertolker van het woord van de Schepper van hemel en aarde en wat heeft een bewoner van het tranendal nog te verliezen als hij door de 'erfzonde' reeds alles kwijtgespeeld is? Derhalve luistert hij, geeft hij het verhaal een kans en doet hij wat hem wordt opgedragen: hij gelooft het verhaal, het woord Gods, de Bijbel.
En uiteraard geeft hij krediet aan degenen die met het Boek der boeken op de proppen zijn gekomen: Mozes, om te beginnen, die als het ware vanuit de hemel van een berg nederdaalde, geladen met stenen tafels waarop in het handschrift van God zelf gebeiteld stond wat ons te doen staat. En dan volgen doorheen de eeuwen een hele reeks profeten met goddelijke geschriften, bevelen, verboden, zelfs voorschriften voor hygiëne, voeding en kledij plus het bevel aan elke man om zijn oudste zoon met een mes te doden en hem op een brandstapel te offeren aan de naar zijn eigen zeggen jaloerse God, als teken van trouw.
De profeten voorspellen dat God zijn eigen zoon naar het tranendal zal zenden om hier onze schuld op zich te nemen en uit te boeten, zodat het paradijs van weleer kan teruggewonnen worden. En warempel, op de plek waar de voorspelling gedaan werd, trekt op een keer een man rond die wonderen verricht, die de Schriftgeleerden onderricht en ook het volk en die geen stap opzij zet voor wie in hem niet God maar een godslasteraar zien. Hij wordt opgepakt, veroordeeld, gemarteld en gedood maar, zoals ook werd voorspeld door de profeten, verrijst hij uit zijn graf, verschijnt hij aan zijn volgelingen en wordt dan ten hemel opgenomen waar hij ook vandaan kwam.
Voor die tijd echter, heeft hij een opvolger aangeduid, zijn steenrots Petrus waarop hij zijn vertrouwen heeft gesteld, de eerste paus van zijn kerk, die zijn volgeling Paulus 'zijn verheerlijkt lichaam' noemt, dat geleid wordt door een heilige geest. Die dicteert dan verder aan de paus en aan zijn clerus wat wij allemaal moeten doen en laten om het verloren paradijs alsnog te verwerven.
Aldus werd een stem geconstrueerd die iedereen over de hele wereld altijd horen zal: het is de stem, naar haar eigen zeggen, die alles beval om te ontstaan, die het scheppende werk heeft verricht en die het ook herstellen zal als er gehoor wordt aan gegeven.
Een mooi voorbeeld van het zich op God beroepende woord is het zogenaamde 'requerimento' uit 1513. Na de ontdekking van Amerika door Christoffel Columbus zag het Westen brood in de 'Nieuwe Wereld' en stuurde paus Adrinanus VI een brief naar de inboorlingen (het beruchte 'requerimento') waarin hij duidelijk maakte dat hij het goddelijke gezag was op aarde en dat zij hem bijgevolg gehoorzaamheid verschuldigd waren en zich moesten laten dopen en onderdaan worden van de Spaanse vorst (onder wiens bevel Columbus opereerde), op straffe van verslaving en dood.
Uiteraard weten wij intussen dat het de bedoeling was om de hele bevolking van roodhuiden te laten werken op de plantages van de Europese kapitalisten. Toen de inheemsen verzet boden, dreigden zij allemaal te worden uitgemoord maar het merendeel kwam om ingevolge besmettingen met westerse ziektes. Nieuwe slaven werden dan maar geroofd in Afrika en met zeilschepen naar Amerika versast, drie eeuwen lang en, zoals hoger gezegd, werd dat het lot van naar schatting acht tot veertien miljoen (zwarte) mensen.4
De clerus zegt zoals de profeten het woord van God te spreken en verzekert zich aldus wereldwijd van haar gehoor maar zij doet dat ook nog op een zo mogelijk nog veel doortastender manier, namelijk door zich onze moeder te noemen - “onze moeder de Heilige Kerk” - en daarmee weet zij zich in de kern zelf van ons wezen te boren.
Louter fysiek beschouwd is onze moeder in feite onze God omdat zij het is die ons in haar schoot gevormd heeft naar haar eigen beeld en gelijkenis en reeds op die manier laat wat de kerk in dit verband over zichzelf beweert, ons niet onberoerd. Maar zij beroert ons ook nog op een dieper niveau. Onze moeder immers is het wezen dat ons op de wereld heeft gezet, wat betekent dat zij het is die voor ons de verantwoordelijkheid draagt. In de zin dat wij haar kinderen zijn, waakt zij dag en nacht over ons bestaan, zij voedt ons, hoedt ons tegen de kou en geeft ons alles wat wij nodig hebben om te leven. Maar ook in een nog andere betekenis kunnen wij onze moeder helemaal niet missen, ook al zijn wij voor onze zelfinstandhouding van haar onafhankelijk geworden en die betekenis wordt ons meestal pas duidelijk als het ogenblik gekomen is dat wij onze moeder moeten verliezen.
Zolang wij een moeder hebben, kunnen wij bij haar terecht met onze existentiële nood, waar die zich bij uitstek laat voelen in de vraag naar de zin van ons bestaan die ons kan overleveren aan de twijfel. In die ogenblikken zoeken wij onze moeder op en haar aanwezigheid alleen volstaat om onze onrust weg te nemen omdat wij weten dat zij het is die ons gewild heeft. Onze moeder staat garant voor het feit dat wij gewild zijn omdat zij het is door wie wij gewild zijn en in haar nabijheid valt de last van onze twijfel van ons af omdat wij ons ervan kunnen verzekeren dat onze moeder deze last voor ons draagt, zoals ze ons ook fysiek gedragen heeft en zoals zij ons in haar hart draagt, want moeders zijn bereid om voor hun kinderen te sterven.
Echter, eens onze moeder er niet meer is, bestaat er in de hele wereld principieel ook niemand meer die bereid zou zijn om zijn of haar leven voor ons op te offeren; de rust die onze moeder ons verschafte door haar aanwezigheid die de verzekering was dat ons bestaan gewild is, lijkt eensklaps verdwenen en ons rest dan een ongeborgenheid en een gevoel van verlatenheid dat zelfs het meest ontwikkelde sociale weefsel niet bij machte is om op te vangen. Wij vernemen vaker dat de geliefde onvervangbaar is maar dat geldt in een nog veel grotere mate voor de onvoorwaardelijk liefhebbende omdat wij slechts bestaan in de aandacht van de ander. Alleen de mensheid als zodanig mag kandideren om die unieke taak over te nemen.
De kerk echter, die een gat ziet in de markt, eigent zich die taak toe en speelt voor onze moeder. Maar dat zij vals speelt, blijkt algauw; geen moeder immers zal er ooit aan denken om haar kinderen naar het front te jagen. Het eerbetoon in de opschriften op de stenen graven op het kerkhof van de gesneuvelde oorlogshelden in de trant van “Hier liggen hun lijken als zaden in het zand, hoop op den Oogst O Vlaanderland”5, doen slechts denken aan de passage in Genesis waar alle jonge vaders worden belast met de opdracht hun oudste zonen als eerbetoon aan Jahweh om te brengen.
De auteur van het geciteerde vers was dan ook een priester-nazi die met donderpreken Vlaamse jonge vaders naar het oostfront stuurde met het 'Vlaams Legioen', om daar te gaan vechten tegen het Rode Leger van de 'goddeloze communisten' - slechts weinigen keerden ooit terug6; hijzelf koos het hazenpad naar Tirol waar hij op de leeftijd van vijfenzeventig jaar stierf. De geschiedenis herhaalt zich.
(J.B., 1 mei 2025)
1De geschiedenis van de slavernij werd beschreven door de historicus Dick Harrison in zijn boek, getiteld: De geschiedenis van de slavernij van Mesopotamië tot moderne mensenhandel, Uitgeverij
5Het bekende vers uit 1916 is van de hand van de Alveringemse priester-dichter Cyriel Verschaeve en het prijkte op de eerste IJzertoren alsook op talloze andere oorlogsgedenktekens.
6De rekruten deden het deels uit avonturisme, omwille van het geld, uit Vlaams-nationalisme, uit bewondering voor Hitler maar ook uit geloofsovertuiging. (!)
02-05-2025
De gevaarlijke kerk - Aflevering 5
De gevaarlijke kerk
Aflevering 5
De kwestie hoe en waarom oorlogen begonnen worden of blijven voortduren, is misschien te herleiden tot de vraag waarom de ene mens de andere doodt: wat stelt iemand in staat een ander om te brengen?
Nu kunnen mensen allerlei redenen daartoe bedenken omdat zij grote hersenen hebben maar kon men die vraag stellen aan de dieren, zij zouden zeggen: wij doden uit zelfbehoud, wij doden om te eten en deden wij dat niet, wij zouden omkomen. De natuur staat ons niet toe om lijdzaam toe te zien hoe wij aan ons einde komen, de drang tot zelfbehoud zit in ieder wezen ingebakken en het is volstrekt onmogelijk om er helemaal geen gevolg aan te geven. Met dat doel heeft de goede God ons ook tanden gegeven en klauwen, stekels, gifklieren, angels en wat niet meer? Ja, hersenen.
Inderdaad, de mensen doen dat ook, doden om te eten en dat zij soortgenoten doden, lijkt verband te houden met hetzelfde euvel: oorlog gaat om territoria, leefgebieden, en een tekort aan grond is honger, vandaar.
Het tekort doet zich niet voor totdat er in verhouding tot de beschikbare territoria teveel mensen zijn want dan bedreigen zij elkaar, gewoon omdat zij er zijn, zij moeten immers allemaal eten en een appel kan men niet twee keer opeten: als een ander hem opeet, heb ik niets en ga ik dood, dus moet ik de ander voor zijn.
Overbevolking dus, veroorzaakt oorlogen, zo zou men zeggen en dan rijst de vraag: waarom is er overbevolking? Waarom zijn er meer mensen dan dat er leefgebied voorradig is? En is er inderdaad een overschot aan mensen of is er alleen maar een tekort aan levensmiddelen, waartoe ook leefgebieden behoren?
Het antwoord luidt dat inderdaad honderden miljoenen mensen lijden onder een aanzienlijk tekort aan voedsel maar globaal gezien is er genoeg te eten voor iedereen: dat er honger is, heeft te maken met de verdeling van de beschikbare levensmiddelen en over die kwestie is iedereen het eens.
De VN noemen als de belangrijkste oorzaken van de honger, de oorlogen en een toenemende ongelijkheid.1 Het is allang bekend dat slechts enkele percenten van het mensdom bijna alles bezitten terwijl miljarden soortgenoten zo goed als niets hebben en derhalve honger moeten lijden. En terwijl men geneigd zou zijn om te besluiten dat oorlogen worden gevoerd om de honger tegen te gaan, blijkt net andersom de oorlog de allerbelangrijkste oorzaak van de honger. De oorlog en de ongelijkheid, zo zegt het rapport van de VN en ongelijkheid, zoals we allen weten, is de resultante van de economische oorlogsvoering. Het is geen geheim dat oorlog het verlengstuk is van de economie. Of althans van onze economie: de concurrentiële, de kapitalistische, voortvloeiend uit de combinatie van de arbeidsethiek en de slavenmoraal.
Tevens moet men erkennen dat het niet de armen zijn die oorlog voeren maar uitgerekend de superrijken en de gebieden die zij inpalmen, behoorden toe aan wie zich niet verdedigen konden en dat zijn per definitie armen.
Het is derhalve onwaar dat overbevolking oorlogen uitlokt. In het dierenrijk zou dit het geval kunnen zijn maar onder mensen spelen kennelijk nog andere factoren mee. En de ondeugd van de gulzigheid dringt zich op, het veroveren van leefgebieden als anticipatie op mogelijke toekomstige tekorten.
Edoch, ook dit argument blijkt geen hout te snijden, op hebzucht immers staat geen maat; de overvolle voorraadschuren worden in tijden van hongersnood uit het zicht gehouden en het surplus wordt pas vrijgegeven als de houdbaarheidsdatum geen andere keuze meer offreert dan weggooien of weggeven. Of het dan terecht komt bij de hongerigen, is nog een andere kwestie: warenhuizen blijken eerder geneigd om onverkochte spullen aan verminderde tarieven aan het eigen cliënteel te slijten en vermoedelijk is dat ook op grote schaal de gangbare manier van werken.
Niet de dreiging van de honger veroorzaakt oorlogen maar, net andersom, is oorlog de belangrijkste oorzaak van de honger. Blijft aldus de vraag wat oorlogen veroorzaakt. En denken we nu een ogenblik aan Pascal met zijn middeldoelomkering waar hij vertelt dat de jacht zich weliswaar probeert te legitimeren met het voorwendsel van de voedselvoorziening maar dat ook hier de zaken op hun kop worden gezet: mensen gaan niet jagen om te kunnen eten; de honger is slechts het voorwendsel om op jacht te kunnen gaan; het doel in dit hele toneel is het botvieren van het jachtinstinct, de moordlust!
En dit is geen goed nieuws voor wie zich beijveren voor de vrede. Oorlog laat zich niet met redelijke argumenten verklaren maar godbetert enkel met verborgen drijfveren en lusten. Het reilen en zeilen in de wereld blijkt geen resultante van rationele beslissingen maar de nooit te voorspellen uitkomst van een samenspel van onbestuurbare driften. Oorlog volgt uit het verstoken zijn van rationaliteit en uit de huldiging van het irrationele dat de mens moet vrijpleiten van zijn verantwoordelijkheid voor het botvieren van zijn driften. En, andermaal, het gaat hier nota bene niet over het gewone volk: jacht en oorlog vormen het vermaak van de elite; het volk is vee, proefkonijn of speelgoed. En de 'elite' geloven niet in God: zij voeren hem ten tonele; hij is hun handpop.
Mensen belijden dat er rassen zijn en dat zij tot een beter ras behoren, niet omdat zij daarvan overtuigd zijn maar om een reden te hebben die de onderdrukking van anderen rechtvaardigt. Op dezelfde manier wordt een geloof beleden, niet omdat men denkt dat het ook waar is maar om te kunnen overleven. In de twee gevallen echter gaat het om leugens die zich in allerlei bochten wringen om alsnog voor de waarheid te kunnen doorgaan. Totdat zij op hun grenzen botsen en de waarheid hen achterhaalt en aan het licht komt. De irrationaliteit wordt aangewend om te kunnen overheersen (en zo rechtvaardigt bijvoorbeeld het racisme de repressie) of om te kunnen overleven (de slavenmoraal als overlevingsstrategie). Met de godsdienst bemiddelt de clerus de potentaten om de onderdrukking te vrijwaren van elke tegenstand.
Deze oorlog is opnieuw een godsdienstoorlog en werd allang voorbereid door de getrouwen van enerzijds het conservatief katholicisme en anderzijds het kapitaalkrachtige extreemrechts, met andere woorden de unie van een dubbele slavendrijverij met aan de ene kant de dwang van het geld en aan de andere kant de zweep van het geloof, die beide onvrij maken of dus tot blinde gehoorzaamheid nopen.
Ten eerste het kapitaal, ontstaan uit enerzijds de arbeidsethiek en anderzijds de lustangst welke zich vertalen in hard werken en sparen, waarbij de arbeid en de versterving het deel zijn van de loonslaven terwijl het aldus tot stand komende kapitaal aan hun meesters ten goede komt en, ten tweede, het geloof dat de gehoorzaamheid verzekert van de slaven en ook de instandhouding van de twee klassen: de meesters die genieten en hun dienaren die ter wereld zijn gekomen om te lijden.
Want alles welbeschouwd lijkt het er wel op, zoals niemand kan ontkennen, dat er mensen zijn die werkelijk geboren worden om alleen maar af te zien en bovendien lijkt het er op dat het christendom werd uitgevonden om aan de lijdende klasse voldoende troost te bieden teneinde hen in het gareel te kunnen houden dat de leidinggevende klasse voor haar bedacht heeft of, zoals Karl Marx het verwoordde, lijkt het erop dat godsdienst opium is voor het volk. In die mening wordt hij eigenlijk voorafgegaan door Friedrich Nietzsche die de slavenmoraal zag als een overlevingsstrategie: de slaven hebben van de nood een deugd gemaakt.
De oorlog die zich momenteel ontwikkelt, vindt zijn oorsprong in de vrees van de heersende klasse om de macht te verliezen en die vrees is niet ongegrond. De heersers zijn weliswaar gebaat met goed opgeleide dienaren en gehoorzame loonslaven maar tegelijk beseffen zij heel goed dat als geen maat gehouden wordt in die ontwikkeling, de greep op de onderdanen dreigt te verdwijnen, wat gebeurt op dezelfde manier waarop mensen hun greep verliezen op hun werktuigen zodat die hen gaan overheersen en daarover gaat reeds het zeer oude verhaal van de golem, als het ware de verre voorouder van de artificiële intelligentie. Het volk is immers het instrument waarmee de elite zich van haar levensstandaard verzekert, precies zoals de veestapel ons, mensen, garandeert dat wij niet zullen verhongeren.
Tot grote verbijstering van de heersers, want eigenlijk onverwacht, is de ontwikkeling van het volk in de decennia volgend op de Tweede Wereldoorlog een beetje uit de hand gelopen, althans naar hun zin, om niet te zeggen dat een goed deel van de massa zich in korte tijd heeft weten te emanciperen, tot zelfbewustzijn is gekomen en de lusten ontdekt heeft die voordien het voorrecht waren van hun meesters en het gaat hier niet zozeer over de eetlust maar wel over de ontdekking van de kunsten en de ontwikkeling van het intellect. Het volk heeft de stap gezet van overleven naar leven. Alle mensen willen aan hun kinderen meer kunnen bieden dan de vaste job die door niemand nog begeerd wordt omdat de beloftes die daarrond gemaakt werden, leugenachtig en misleidend zijn gebleken. Het heeft de elite bijzonder veel listigheid gekost om massa's mensen te laten geloven dat het ideaal leven bestaat in opstaan om vijf uur in de ochtend om de trein te halen, te gaan werken en laat in de avond afgepeigerd thuis te komen, en dit elke dag tot op de leeftijd dat het echt niet meer gaat, waarna men alleen nog naar zijn einde toe strompelt en sterft.
Overleven kost geld en de draagkracht van de aarde om mensen te laten overleven is beperkt. Leven echter kost uiteraard nog veel meer geld dan louter overleven en dat geld is er niet om alle mensen die tot nog toe hebben weten te overleven, ook te laten leven zoals de beau monde dat doet. Laatst genoemden weten zich in hun levensstandaard bedreigd want de middelen zijn beperkt en het is nu eenmaal zo dat de bovenlaag niet zonder haar slaven kan blijven bestaan met de levensstandaard waaraan zij gewend geraakt is. Komt daarbij dat de beveiliging van de upper class tegen een uit de kluiten gewassen volk niet langer een sinecure is en zelfs meer middelen gaat opslorpen dan de instandhouding van haar welvaartspeil als zodanig.
Het tijdperk van de christianisatie onder het motto “Gaat en onderwijst alle volkeren!” is voorbij en zo wordt niet langer de ethiek van dienstbaarheid onder de massa verbreid maar heeft de slavenmoraal plaats geruimd voor een heel andere kijk op de wereld. Het gaat bovendien om een verschuiving die resulteert uit het verleden systeem van de uitbuiting zelf, dat hiermee ook op zijn grenzen botst. En precies zoals men niet ongedaan kan maken wat men weet, kan men ook niet meer achterwaarts inzake de levensstandaard die men gekend heeft: het is een probleem dat alleen opgelost kan worden door degenen die het belichamen, uit te schakelen of om te brengen. “Krieg und Leichen, die letzste Hoffnung der Reichen.”
(Wordt vervolgd)
(J.B., 30 april 2025)
30-04-2025
De gevaarlijke kerk - Aflevering 3
De gevaarlijke kerk
Aflevering 3
De kerk is niet een gevaar dat zich in een ver verleden heeft afgespeeld en dat behoort tot een geschiedenis die zij nu samen met ons zou betreuren: haar praktijken zetten zich onverminderd voort en zij wordt er op de koop toe voor beloond met een immer toenemend aantal leden.
Over die ledenwerving dient overigens nog opgemerkt te worden dat zij gebeurt middels het doopsel van boorlingen die noch van toeten noch van van blazen weten en gemakshalve zullen zij er meestal niet aan denken om in de loop van hun verdere leven daar verzet tegen aan te tekenen omdat zulks gezien sociale druk, administratieve rompslomp en traditiegetrouwheid, allerlei ongewenste problemen met zich mee zou brengen.
Men dient hier ook rekening te houden met het feit dat het merendeel van de mensen nog steeds 'bijgelovig' zijn terwijl het doopsel in feite niets anders is dan een exorcisme, een duiveluitdrijving, welke gebeurt door een priester met de woorden: "Wij vragen U voor dit kind: laat de invloed van de Boze er geen vat op krijgen; maak het sterk om het kwaad te overwinnen, laat het door de kracht van Jezus' sterven en verrijzen ontkomen aan de macht van de erfzonde." Vroeger was het overigens zo dat doodgeboren of ongedoopte kinderen niet begraven mochten worden in gewijde aarde, wat nog steeds geldt voor niet-katholieken.
De ouders zijn in de wolken met de nieuw geborene maar de pastoor merkt op dat zij niet alleen verantwoordelijk zijn voor zijn voeding en opvoeding maar tevens voor zijn zielenheil en het naast zich neerleggen van de doopplicht zou derhalve tot gevolg hebben dat het kind na zijn dood voor eeuwig in de hel zou branden. Dan redeneert bijna iedereen met de volgende twee argumenten: wat de pastoor zegt, is niet onwaar omdat ik het niet begrijp: wie ben ik om de leer in twijfel te trekken van een instituut met twee miljard volgelingen en bestuurd door hooggeleerde geestelijken die het lichaam van Christus vertegenwoordigen en dat zich al tweeduizend jaar lang buigt over deze complexe problematiek? Vervolgens denkt men: baat het niet, het schaadt ook niet. En ten derde moet daaraan nog toegevoegd worden dat als één van de ouders het doopsel wil en de andere niet, er zeker en vast geen ruzie zal over gemaakt worden en dat, om zeer begrijpelijke redenen, degene die het doopsel wil, zijn of haar zin zal krijgen en dat zal waarschijnlijk ook het geval zijn waar de geïntimideerde een grootouder of overgrootouder betreft, zodat de gevallen waarbij in een katholieke familie helemaal niemand het doopsel wenst, quasi onbestaande zijn.
Maar om terug te keren naar het onderwerp: de kerk is en blijft er bijzonder gevaarlijke praktijken op na houden en zij worden geïllustreerd door haar optreden naar aanleiding van de hedendaagse politieke constellatie op wereldschaal. Het nazisme van Adolf Hitler is weliswaar taboe, al leggen neonazi's het verbod om daarmee nog te sympathiseren waar zij dat kunnen, naast zich neer, maar de in de Verenigde Staten van Amerika heden via populisme aan de macht gekomen extreemrechtse vleugel van de politiek, is opnieuw bekrompen nationalistisch, imperialistisch, racistisch, egocentrisch, narcistisch en egoïstisch. Zij is een vrucht van het kapitalisme of dus van de heerschappij van de geldgod, de megaconcerns, de vertegenwoordigers van de begeerte die even inhoudsloos is als het geld, die zich keert tegen de mens die zij in haar macht krijgt en die hem perverteert en verslaaft. Ook Rusland is in de greep van oligarchen en derhalve van dezelfde mammon, die net zoals de begeerte zelfdestructief is, zich keert tegen zichzelf, met name waar hij uit het niets een frontlijn in het leven roept, een plek waar hij zichzelf bestrijdt, de lichamen die hij in zijn bezit heeft, zijn oostelijke tegen zijn westelijke schare onderworpenen, daarbij aangespoord door enerzijds, aan oostelijke zijde, de orthodoxe patriarch die vanuit zijn malse zetel de ongelukkige troepen aanmaant geen angst te hebben voor de dood en anderzijds, aan westelijke zijde, de katholieke bisschoppen die in misvieringen met de angstige vrouwen en kinderen van de frontsoldaten, deze prijzen als voorbeelden van naastenliefde (de pas overleden paus had zoals bekend op zijn werktafel de bijbel van een Oekraïens gesneuvelde als aandenken).
Strijders voor eerlijke landbouw worden gecriminaliseerd terwijl aan het licht komt dat genetisch gemanipuleerde gewassen een gevaarlijk virus bevatten - zie: