Gesprekken met Omsk Van Togenbirger over de dood
Eerste gesprek
– Omsk Van Togenbirger, zou ik u andermaal om raad mogen vragen?
– U denkt dat ik wijs ben maar wellicht vergist u zich: ik ben oud, dat is alles. Maar goed, vraag maar, waarover gaat het? Als het met mijn hoge leeftijd te maken heeft, kan ik u misschien een beetje vooruit helpen. Wat is de kwestie?
– Ja, het heeft wat te maken met uw hoge leeftijd, met ervaring eigenlijk, met tijd. En met verlies.
– Verlies? Ja, dat heeft wat gemeen met de oude dag, inderdaad. U ziet er bedrukt uit. Wat is er?
– Men heeft ons altijd verteld... van toen wij nog kinderen waren... over de toekomst...
– Ja?
– We moesten ons best doen op school, ons voorbereiden op later... Het was alsof wij moesten leren trappen lopen, of alsof alles altijd vooruit zou gaan, alsof er een bestemming was, een doel waarvan wij als kind nog niets begrepen maar we geloofden het: we dachten dat we ons moesten voorbereiden op iets dat komen zou...
– Ja en?
– Wel, we deden ons best, soms ook niet, maar we werkten, we werkten soms heel hard, om vooruit te kunnen gaan... We leerden een en ander, kregen een aantal zaken onder de knie... we spaarden, we installeerden ons, sommigen kregen kinderen, en dan begon de tijd te hollen... en wat dan gebeurde...
– Wat gebeurde er?
– Wat dan gebeurde, was eigenlijk het tegenovergestelde van wat men ons verteld had, of zo voelde het toch aan...
– Ja?
– Jazeker, want we verloren allerlei zaken: gezondheid, werk, bezittingen, en ook mensen, geliefden. Velen van ons stierven, en wie in leven bleven, moesten zien hoe hun geliefden dood gingen.
– Ja, zo gaat dat.
– We worden ouder, en we vragen ons af: waar blijft die bestemming waarvoor we ons best moesten doen? We worden alleen maar gestraft met verlies. En nog het meest met het verlies van geliefden. Sommigen onder ons sterven dan van verdriet, anderen worden ziek, zij kunnen het leven niet meer aan, zij verlangen eigenlijk naar het einde van het lijden.
– Ja?
– Wat moeten we dan met het verlies? Het is ondraaglijk, het houdt niet op. Wat moeten we doen? We zijn ten einde raad, we kunnen niet meer. Of bestaat hier helemaal geen antwoord op? Werden wij voorgelogen en vallen ons nu gewoon de schellen van de ogen? Kunnen we niets anders doen dan vaststellen dat het gedaan is, dat het allemaal eindig is, dat het geluk een illusie was en dat men ons allerlei dingen heeft verteld, beloofd eigenlijk, uit medelijden, omdat men wist wat komen zou, omdat men de onwetendheid waarin wij verkeerden zo lang mogelijk wilde rekken? Ja, men wilde ons onwetend houden. Het geluk blijkt te bestaan uit het niet kennen van het ongeluk, maar op een dag kunnen we er niet meer naast kijken...
– Ja, en wat is nu concreet uw wens?
– Wat moet iemand doen die zijn geliefde kwijt is, die verdriet heeft en die daar geen einde meer aan ziet? Ik vermoed dat u zult zeggen dat geduld een schone deugd is maar daarmee kunt u helaas geen troost bieden, zo wordt gevreesd.
– Dat is waar.
– Zo, wat moet iemand doen die zijn geliefde mist en die weet dat hij die nooit meer zal terugzien? Nooit meer. Nimmer. Bij mijn beste weten bestaat daarvoor geen oplossing.
– Dat is waar.
– Wel, wat moet iemand doen in dat geval?
– Om te beginnen moet men de oplossingen die door sommigen worden verkocht, niet kopen want op die manier is men alleen zijn geld kwijt. Ik bedoel: de therapieën, de medicatie, de religie, de fotoalbums, om maar iets te zeggen, de bezigheden, de zelfhulpgroepen, de praatstonden en noem maar op.
– Wat dan wel?
– Men moet zich realiseren, als men iemand verliest en heel hard mist, dat het verdwijnen van die persoon niet het enige is wat men toegeworpen krijgt.
– Neen dan?
– Wel neen. Er komt wat in de plaats.
– Wat dan wel?
– Verdriet!
– Inderdaad maar waar wilt u naartoe?
– Veel mensen willen dat verdriet niet!
– Natuurlijk niet!
– Maar zo natuurlijk is dat niet, mijn beste.
– Hoezo?
– Misschien is het wel natuurlijk, maar het is niet vanzelfsprekend.
– Ik begrijp u niet.
– Wat doet men als men rouwt? Wat raadt men de mensen die rouwen aan?
– Om er met hun naasten over te spreken, het verdriet te delen...
– Juist. Maar denkt u dat het ook goed is om dat te doen?
– Waarom zou men het dan aanraden?
– Ah, u denkt dat het wel goed moet zijn, aangezien men het u aanraadt? Maar dat is helemaal geen logische gedachtegang! Wat zou u ervan denken om eens de mogelijkheid te bekijken dat het helemaal niet goed was om erover te praten?
– En waarom zou dat niet goed zijn, erover praten?
– Weet u waarom men er over praat?
– Om het te kunnen relativeren.
– Jazeker, en wat gebeurt er dan?
– Geen idee.
– Het verdriet wordt afgevlakt en als men er maar genoeg over vertelt, gaat men geloof beginnen hechten aan de dingen die men zegt en dwaalt men geleidelijk maar zeker van de zaak af: het verdriet verdwijnt! Niet helemaal natuurlijk maar als men maar genoeg praat, als men er maar genoeg woorden bij betrekt, begint men zich te verliezen in een eigen verhaal over zijn verdriet en als men daar dan ook nog eens geloof gaat aan hechten, speelt men zijn verdriet op den duur ook helemaal kwijt!
– Was dat dan niet de bedoeling?
– Herinner u wat we zopas gezegd hebben: het verdriet is wat er in de plaats komt van de geliefde.
– Ja, en?
– De geliefde is dus niet weg: hij of zij is veranderd in uw verdriet.
– Dat begrijp ik niet.
– Het is nochtans niet zo moeilijk. Iedereen die een geliefde verliest, krijgt in de plaats verdriet, nietwaar?
– Inderdaad.
– Er is dus heel duidelijk een verandering gebeurd en die verandering voltrekt zich bij iedereen die een geliefde verliest. De geliefde is niet zomaar weg, zoals we zopas zegden: er is dat verdriet in de plaats gekomen. Nu wil men dat verdriet niet, men probeert het kwijt te spelen door te praten, door medicatie, door therapieën en zo meer, maar dat is volgens mij niet de goede manier om ermee om te gaan: we moeten leren begrijpen dat het verdriet in de plaats gekomen is van de geliefde en dat het dus de transformatie van de geliefde is, ziet u?
– Neen...
– Het verdriet is de geliefde in een nieuwe vorm. U ziet toch wel in dat het geen zin heeft om geen verdriet te willen hebben?
– Ja...
– U kunt er niet aan uit, zoals u er ook niet aan uit kunt dat de geliefde er niet langer is. U begrijpt toch dat het geen zin heeft om te wensen dat de geliefde terugkomt?
– Ja, dat begrijp ik...
– Maar het is pas als u ophoudt het onmogelijke te wensen, dat u zult inzien dat er iets in de plaats gekomen is: het verdriet.
– Ja...
– En wat kan het verdriet dan anders zijn dan de geliefde in zijn of haar nieuwe verschijningsvorm?
– U gaat me toch niet vertellen dat het verdriet om een verloren geliefde niets anders is dan die geliefde in een nieuwe vorm, een verrezen dode als het ware?
– Is het dan niet voor iedereen zo, dat in de plaats van het verlies, het verdriet komt? Of laat ik het zo zeggen: dat het verdriet altijd komt waar de geliefde verdwijnt?
– Dat is waar, en dan?
– Het verdriet is alles wat wij hebben, we moeten er dus niet naar streven om het kwijt te spelen want de geliefde komt sowieso niet in de plaats terug: als we het verdriet om de geliefde kwijtspelen, hebben we helemaal niets meer!
– U bedoelt dat we het verdriet moeten koesteren?
– Zeer zeker!
– Maar dat doet pijn!
– Beminnen doet pijn.
– Ik begrijp het nog steeds niet.
– Het verdriet is niet wat het lijkt. Het lijkt gewoon een leed en natuurlijkerwijze willen we ons daarvan bevrijden maar dat is het niet!
– Hoezo?
– Het is een leed vanwege de liefde: de liefde wordt gewogen middels het leed, dat weet u toch?
– Ja, maar ik zie het verband niet.
– Hoe meer we van iemand houden, des te meer zijn we bereid om voor die persoon te lijden, zo is het toch?
– Zeer zeker!
– En is verdriet leed?
– Wat zou het anders zijn?
– Waarom lijden we?
– Omdat we van de gestorvene hielden.
– Neen: we lijden omdat we van de gestorvene houden. Niet hielden maar nog steeds houden. Dat is een heel verschil.
– Dat versta ik niet.
– Indien we hadden opgehouden van die persoon te houden, dan zouden we niet langer lijden, akkoord?
– Dat lijkt me logisch.
– Aangezien we alsnog lijden, en zelfs veel meer dan toen die persoon nog in leven was, betekent dit dat we nog steeds van die persoon houden, nietwaar?
– Zo is dat, ja.
– Maar kunnen we houden van iemand die niet bestaat?
– Neen, dat zal geen mens die bij zijn zinnen is, doen.
– En zijn degenen die lijden omwille van dat gemis dan niet bij hun zinnen?
– Juist wel! Pas indien zij onverschillig waren, zou men over hen kunnen zeggen dat ze niet bij hun zinnen waren!
– Dan is er maar één conclusie.
– De geliefde leeft nog?
– Het werkwoord leven zou ik niet gebruiken, ik zou veeleer spreken over bestaan: het verdriet maakt ons duidelijk dat de geliefde, aangezien onze liefde niet heeft opgehouden, getuige ons leed, nog op de een of andere manier bestaat.
(Wordt vervolgd)
(J.B., 11 juli 2025)
|