Alle rechten voorbehouden Een variant van deze blog is te vinden op seniorennet op het volgende adres: http://blog.seniorennet.be/tisallemaiet/
14-09-2009
Andermaal: de hoofddoek en het kalf
Andermaal: de hoofddoek en het kalf
De mijnheer van de bank heeft het gezegd: Wij nemen geen hoofddoeken in dienst, een beetje respect voor onze rituelen alsjeblieft!
Ik weet niet of hij het op die manier gezegd heeft, maar het was wel iets in die zin. Hij droeg een maatpak, een wit hemd en een das. Zonder twijfel een merk-maatpak, een merk-hemd en een merk-das, en dat allemaal wellicht uit de nieuwe collectie. De mijnheer verdient wellicht een pak geld, maar de kosten die hij moet maken voor zijn dagelijkse verkleedpartij zijn ongetwijfeld navenant. De obligate deodoranten, de implantaten, de plastische chirurgie. De verplichtingen van de echtgenote waarmee hij zich dient te vertonen op de obligate samenkomsten. Het verplichte salon dat wel ingericht dient te zijn om er de beste klanten te ontvangen, en de wagen die moet passen bij dit alles. De eventuele kroost dan van deze hedendaagse mensen van de wereld: we weten dat ook zij dienen te passen in het hele prentje. Want een prentje is het. Echt is anders.
De tijd dat het ten strengste verboden was om scheten te laten, komt gestaag terug, ook al weet men nu met wetenschappelijke zekerheid hoe ongezond het is om zijn winden op te houden. De tijd dat dames hoeden moesten dragen in de kerk lijkt, evenals de kerk, voorbij, maar een nieuwe kerk legt hen nu het blote hoofd op.
Ik kom zelden of nooit in banken binnen. De laatste keer is zeker vijftien jaar geleden. Maar ik herinner me dat ik een ogenblik dacht dat ik de verkeerde deur had genomen: ik waande me in een kerk - wat zeg ik? Een kathedraal. Deuren op de maat van reuzen, glanzend marmer, een onbestemde geur die een heel klein beetje nog aan wierook denken deed, offerblokken, communiebanken, biechtstoelen, priesters, en vooral: die stilte waarin je de minste voetstap, het geringste kuchje kon ontwaren. En alle bezoekers in hun beste pak, een beetje paranoïde om zich heen kijkend, nooit lopend, altijd schrijdend.
God is er nog steeds onzichtbaar, doch Hij is niet meer dezelfde als weleer. Hier voel je je pas religieus als je rekening tijdig wordt gespijzigd. Heb je niets meer, dan schaam je je om de tempel te betreden. Het kalf drinkt dagelijks je heetste hartebloed, want water en bloed moet je zweten om er blijven bij te horen; vroeg opstaan voor dat steeds meer eisender toilet; en in je luttele vrije uren is het shoppen geblazen, met vrouw en kroost, want ook zij dienen zich te conformeren.
Kortom, de mijnheer van de bank heeft het allerminst gemakkelijk. Het is dus begrijpelijk dat hij ook aan anderen het gemak niet gunt. De mijnheer moet zich in allerlei moeilijke bochten wringen, en van zijn ondergeschikten eist hij nu hetzelfde. De mijnheer doet niet meer wat hij wil, hij moet nu eenmaal gehoorzamen aan het kalf, dat immers van goud is, en geen spotternijen duldt. Neen, mevrouw, zegt de mijnheer: het kalf is nu de nieuwe god, en het kalf verfoeit die hoofddoeken; weg dus met dat laken, en maak dat je bij de kapper bent voor een moderne snit met pieken en wat blauw, een koppel valse wimpers en wat lippenrood. Wie niet gehoorzaamt ik kan het ook niet helpen komt bij het kalf in ongena, en je weet wat dat betekent? Juist, stempelen, smeken, de OCMW. En denk eens goed na: wie zal je nog groeten, als jij weigert om voor het kalf te buigen? Heb je kinderen, mevrouw?
Jan Bauwens, 18 juni 2006
12-09-2009
Moeilijke vrijheid
Moeilijke vrijheid
Het volk verdraagt geen onzekerheid; mensen willen liever strenge maar ook duidelijke regels en wetten dan meer vrijheid ten koste van het veiligheidsgevoel. Vrijheid immers vergt behendigheid en creativiteit, aangezien het ruimte laat voor al het onverwachte en het nieuwe; vrijheid vereist inventiviteit en ook innovativiteit want ingevolge de vrijheid neemt de divergentie toe: een veelheid van keuzemogelijkheden wordt gerealiseerd en geëvalueerd, de toekomst is niet langer eenduidig, en de gemeenschap wordt veelzijdig in plaats van uniform. Uit de logge, de saaie en de onvermijdelijk beknotte massa, wordt dankzij de vrijheid een ruimte geboren voor het zich manifesteren van individualiteit en van persoonlijkheid. Maar persoonlijkheid is naast verrijking uiteraard ook onvoorspelbaarheid terwijl bekrompenheid geen onvoorspelbaarheid aankan en evenmin onzekerheid. Wat bekrompen is, wil liever aan de ketting liggen of, zoals het vee, opgesloten maar dichtbij een volle voederbak. Voorspelbaarheid gaat samen met wantrouwen; vernieuwing daarentegen vereist vertrouwen. Edoch, de wantrouwigen vergissen zich als zij geloven dat zij zich verzekeren tegen mislukkigen door aan de veelheid van (mogelijkerwijze wispelturige) personen alle krediet te ontzeggen; noodgedwongen geven zij dan immers carte blanche aan het volstrekt onpersoonlijke, en dat is een welbepaald systeem, gaande van de wetenschappelijk ogende organisatie tot de loutere lotto, het casino of nog een andere gokkerij zoals de vrije markt. Want ook de volstrekt ongebreidelde vrijheid is een gok; het systeem dat drijft op hebzucht, is wezenlijk hetzelfde als zijn tegendeel dat drijft op angst, en zo reiken de totaal vrijgelaten markt en het volledig door de staat gecontroleerde handelen elkaar de hand in de bijzonder nauwe verwantschap van angst en hebzucht - twee ondeugden die elkaar aanzwengelen: angst immers maakt hebzuchtig en het schrapen probeert de angst voor het tekort tot bedaren te brengen... terwijl wij allang weten dat zuchten onverzadigbaar zijn en daarentegen op den duur gaan woekeren. Uit hebzucht komt daardoor nog meer angst voort en zo bijvoorbeeld geven het kapitalisme en het communisme elkaar de hand en kunnen zij niet eens bestaan als zij elkaar niet tot antagonist hebben. Samen vormen zij de beweging waarmee zich de rups verplaatst - trouwens de oervorm van élke voortbeweging - en die bestaat uit de afwisseling van, enerzijds, een samentrekking en, anderzijds, een zich uitstrekken, uiteraard gecombineerd met een steeds wisselend steunpunt.
Het tweespan der antagonisten marcheert, maar die voortbeweging is allerminst vloeiend; in de praktijk verloopt zij middels opstanden en oorlogen die, op de keper, wat zij eerst moeizaam hebben opgebouwd alras grotendeels teniet doen, zodat het rendement in feite ver beneden de werkelijke mogelijkheden ligt. Beter ware het uiteraard gehoor te geven aan de raad der Ouden - en wij hebben hier warempel Hellas op het oog - en zodoende de extremen te vermijden en meteen de onlusten die deze onderling verbinden. In plaats daarvan bewandele men dan de gulden middenweg die hier zowel de absolute vrijheid als de door de staat gewaarborgde zekerheden schuwen zoals een schipper Skylla en Charibdis schuwt. En dat is - het woord is intussen al geboren - 'schipperen'. En schipperen betekent: het absolute laten gaan, compromisen sluiten, water bij de wijn doen, het zogenaamde 'heilige' schuwen als de pest, vaste meningen en systemen bij het afval kieperen en, zo mogelijk, de systeemloosheid zelf tot een absolute wet verheffen. Al zal vermoedelijk ook dat laatste uiteindelijk zichzelf de das omdoen, maar die doem ligt klaarblijkelijk in het wezen van alle dingen besloten en het is overigen nog een lange weg tot daar.
(J.B., 12 september 2009)
10-09-2009
Christus en de god van Noach
Christus en de god van Noach
Toen Jahweh zag dat de mensen allen slecht waren en dat ook alles wat ze uitbroedden, slecht was, kreeg Hij spijt dat Hij hen gemaakt had, en Hij besloot hen samen met alle andere dieren van de aarde weg te vegen, op uitzondering van Noach, zijn drie zonen, Sem, Cham, Jafet en hun vrouwen. Aan Noach beval hij een grote ark te bouwen met drie verdiepingen, om daarin, behalve mondvoorraad, van alle dieren één koppel onder te brengen dat Hij aldus wilde redden van de zondvloed die zou worden uitgestort over de aarde, veertig dagen en nachten lang. Aldus geschiedde en het regende en alle bergen verdwenen onder de zee waarop de ark dreef, alle leven vond de dood en honderdvijftig dagen lang werd de aarde bedekt door water. Daarna zakte het water en liep de ark vast op de 5137 meter hoge berg Ararat in het Oosten van Turkije, in wiens geologische structuur volgens sommigen de 310 meter lange bootvorm nog zou te ontwaren zijn. Tussen haakjes: de eerste beelden daarvan werden in 1949 gemaakt door satellieten van de Amerikaanse luchtmacht - ze werden jarenlang geheim gehouden.
Na een verblijf van alles samen meer dan een jaar in de ark, liet Noach een raaf los en vervolgens een duif, die eerst terugkeerde met een olijftak in haar snavel maar die tenslotte wegbleef: er was land. De aarde droogde op, God beval allen de ark te verlaten en de aarde te bevolken. Uit Sem kwamen de Semieten voort, uit Cham de bewoners van Afrika, uit Jafet de Europeanen. Noach bouwde een altaar voor de Heer en bracht offers die Hem welgevallig waren. God beloofde het leven nooit meer alzo te zullen vernietigen en als teken van dit nieuwe verbond verscheen voortaan na elke stortbui een regenboog die haar beëindigde. Dat alles staat beschreven in het boek der wording, Genesis. Als de joden een regenboog zien, zeggen ze nu nog een kort dankgebedje.
Wie er mocht aan twijfelen of er inderdaad een zondvloed is geweest, kan nagaan dat niet alleen in de Joodse geschiedenis maar in de historie van zowat alle gekende culturen van een zondvloed sprake is. Logisch ook, als tenslotte niet alleen het land der Joden maar de ganse wereld onder liep. Hoewel, volgens de Koran strafte God niet de ganse wereld maar alleen het land van het ongehoorzame volk Nuh (dit is: Noach). Ook daar gaat het verhaal van de ark en van het bergen van koppels van alle soorten in de ark.
Exact hetzelfde verhaal geven het Gilgamesj-epos (*) en ook het Atrahasis-epos (**). In Afrika hebben de Masai een eigen zondvloedverhaal; de duif is er vervangen door een gier en er zijn vier regenbogen in plaats van één. Ook in de Indische Veda's wordt het verhaal van de zondvloed verteld; op grond daarvan kan men berekenen dat die ongeveer 5000 jaar geleden moet hebben plaatsgehad. Anderen verklaren de zondvloed door een grote overstroming van Tigris en Eufraat in Mesopotamië. In de versie van de Eskimo's weigerden de mammoeten plaats te nemen in de ark omdat zij geloofden dat hun poten lang genoeg waren om boven water te kunnen blijven; die hooghartigheid werd hen fataal. Ook in het Altaï-gebergte (in Mongolië) bestaat het zondvloedverhaal en volgens de Spaanse missionarissen bleken eveneens de Indianen van Amerika het te kennen. (***)
Nu is er niets mis met verhalen, met mythen en met religie, zo lang die niet al te letterlijk worden opgevat. En vooral in het geval van het zondvloedverhaal zou een al te fundamentalistische interpretatie wel eens voor problemen kunnen zorgen. Op grond van de teksten zelf, zullen bepaalde gelovigen immers geneigd zijn om aan te nemen dat zo'n cataclyps zich niet meer kan herhalen. Dat is immers een goddelijke belofte die het nieuwe verbond inluidt tussen de Schepper zelf en het ganse mensdom, getuige het verschijnsel van de regenboog. Een weerman zal zijn schouders ophalen, maar het verdient de aandacht dat zelfs positieve wetenschappers naast hun vak heel vaak nog een eigen geloof koesteren met alles behalve redelijke gronden. En wie denkt dat een tweede zondvloed uitgesloten is, zal lastige en dure milieumaatregelen ertegen wellicht overbodig achten.
Neen, het is geen grapje: men staat er echt van te kijken hoe talrijk de groten der aarde zijn die hun beslissingen over oorlog en vrede, leven en dood, afhankelijk maken van koffiedik en sterren. Dat mensen op grond van dit fantastisch verhaal geloven dat het afsmelten van de poolkappen niet zal plaatsvinden terwijl het al goed bezig is, is één zaak. Een andere, en misschien veel ernstigere kwestie is, dat zij het verhaal van de zondvloed ook echt geloven.
Ongetwijfeld zijn er in het verleden overstromingen geweest en het is eveneens zo goed als zeker dat daar serieuze watersnoodtoestanden bij waren, met talloze slachtoffers. In de nieuwjaarsnacht van 1953 verloren 1835 Nederlanders het leven ingevolge dijkbreuken. Veel recenter, op Tweede Kerst van het jaar 2004, maakte een vloedgolf nabij Sumatra in één enkele klap driehonderdduizend doden. Dat die catastrofen echter zouden toe te schrijven zijn aan een boze god, is een 'geloof' dat wel elke verbeelding tart. God keurt af wat de mens doet en uit wraak moordt Hij zijn schepselen uit!?
En toch geloven velen daarin. Een verklaring voor zo'n bizar geloof zou wel eens kunnen luiden dat men minder moeite heeft om een boze God te aanvaarden die onze zonden met de dood bestraft dan het blinde toeval of het noodlot dat toeslaat ongeacht goed en kwaad. Ja, heel wat mensen worden blijkbaar liever ter dood veroordeeld voor hun zonden dan te moeten leven in een wereld die geen 'rechtvaardigheid' kent in de zin van 'vergelding'. Geen wonder dat de door Christus gepredikte vergeving en het gebod tot het beminnen van zijn vijanden zo uniek zijn en zo nieuw. Met de God van Noach kan Christus alvast helemaal niets te maken hebben.
(J.B., 09.09.'09)
Noten:
(*) Het Gilgamesj-epos is een van de oudste literaire werken, uit Sumerië (Mesopotamië, waar de Tigris en de Eufraat in de Perzische golf uitmonden) d.d. 2100 voor Christus.
(**) Het Atrahasis-epos situeert zich in Babylonië.
De positieve wetenschappen steunen op de empirie en op de rede, zo beweert men, en zodoende worden wetenschappelijke uitspraken beschouwd als algemeen geldig: principieel elkeen kan ze op hun waarheidsgehalte controleren, ze behoren tot de wereld der wakkeren en zo onderscheiden ze zich van het individuele, het vage en het onwerkelijke van de inbeelding of van de droom, die slechts door toeval waarheid kan bevatten.
Maar nu blijkt er ook met die positieve wetenschappen iets aan de hand: iets lijkt ze aan te tasten, alsof ook zij niet vrij waren van inbeelding, alsof ook zij iets dromerig hadden, iets onwerkelijk en iets geheel oncontroleerbaar. De mot lijkt namelijk in de rede te zitten, én in de waarneming, en vandaar ook in de zogenaamde positieve wetenschappen. Het leveren van een eenduidig bewijs is in vele gevallen onmogelijk geworden, deels omdat het de eenvoud heeft verloren van de ooit zo klare Euclidische meetkunde, welke zelfs als voorbeeld diende voor de wijsbegeerte van Spinoza en die van nog andere 'verlichte' geesten. Meer dan ooit lijkt wetenschap vandaag zoniet een verwarde zaak, dan toch een aangelegenheid die nogal eens verwarring sticht.
De meetkunde van Euclides was altijd al een bijzonder grote vreugde voor de menselijke geest op zoek naar waarheid en vooral naar zekerheid en zij leek hem ook exact datgene te bieden wat hij zocht. Maar eigenlijk speelde zij met hem een spel zonder dat hij dit goed besefte: Euclides' meetkunde onderscheidde zich immers principieel niet van om het even welk ander spel, al was dit spel wel heel bijzonder, vermakelijk en bovendien schijnbaar diepzinnig. Een spel bleef het echter, aangezien het werkte met aannamen - axiomata - welke geheel onwerkelijk waren, omzeggens wereldvreemd. Vlakken bestaan immers niet los van de ruimte en ruimten bestaan niet los van de tijd; ook rechten zijn volstrekt ondenkbaar, en punten, en ook lengten die immers moeten afgemeten worden aan een geijkt prototype dat ergens in de werkelijkheid moet bestaan. Deze en nog andere zaken definiëren niettemin een spel dat dermate spannend kan ogen dat men zich algauw bereid toont om ze erbij te nemen, die "leugentjes om bestwil", zoals men de fundamentele onmogelijkheden van die meetkunde maar al te verschonend noemt.
Men kan een Euclidisch vlak niet zomaar op de echte aarde plakken, bijvoorbeeld om een oppervlakte te berekenen in functie van de verkoop van een stukje land. Soms lijkt dat wel praktisch en kunnen meetfouten herleid worden tot quasi nul. Het probleem is echter dat een oppervlakte van papier geen levende aarde is, dat elk stuk land zijn eigen waarde heeft en dat die waarde veel beter kan worden uitgedrukt in de opbrengsten van dat landgoed dan in zijn oppervlakte. Land dat de oever vormt van een beek of een rivier, is vruchtbaar slib dat mogelijkerwijze vele keren meer renderen zal dan een stuk van dezelfde grootte eventjes verderop. De oever die de zuiderzon loodrecht op zich laat schijnen zal bovendien vruchtbaarder zijn dan de daar tegenover liggende oever. Aarde die wegvloeit met het water mee, zal uiteraard haar vruchtbaarheid verliezen, en dat zal ze ook doen als ze met zout water wordt bevloeid of als ze uitdroogt voor een veel te lange tijd. Een steile bergflank in de buurt kan voor een dagelijkse schaduw zorgen die door dat gebrek aan licht de meest vruchtbare grond geheel en al waardeloos maakt en ook erosie, aanhoudende bedekking van de bodem met stenen of nog vele andere zaken kunnen de waarde van een stuk land mede bepalen: de oppervlakte alleen zegt bijna niets, Euclides' meetkunde behoort veeleer tot een wereld die niet de echte is waarin wij leven.
Een spel is altijd zeer verleidelijk om spelen, daar het ons voor een welbepaalde tijd van de werkelijkheid verlost die niet zo simpel is. Het verlicht het gemoed om zaken die verward maken en die zo zwaar wegen, die ingewikkeld zijn en die niet ophouden met veranderen, voor te kunnen stellen onder een meer eenvoudige vorm, een naam, een nummer, een getal. In het spel worden de regels van de werkelijkheid zelf, die oneindig talrijk zijn, die ontelbare uitzonderingen kennen en die nooit ophouden met veranderen, gereduceerd tot een bijzonder overzichtelijk en eenduidig reglement, alsof nu alle dingen zoveel simpeler, overzichtelijker en beter voorspelbaar werden dan ze feitelijk zijn. Het spel is een ludiek bedrog dat ons de onverteerbare waarheid aanvaarden doet, maar waardoor we feitelijk ons eigen doodvonnis onderschrijven. En elke wetenschappelijke benadering van de levende werkelijkheid is zo'n spel, is zo'n vertekening die ons slechts aanzet tot onnadenkendheid, alsof wij plotseling hadden opgehouden met verantwoordelijk voor onszelf te zijn, alsof het spel onze verantwoordelijkheden in onze plaats kon dragen.
Het spel, en ook dat spel dat in de wetenschappen wordt gespeeld, heeft lange tijd de mensheid in haar greep gehad, heeft ons betoverd en heeft ons zelfs geheel hervormd. Maar dat spel heeft grenzen en daar botst het op, hoe langer hoe meer. Met het ten einde lopen van de tijden en met de vele stroomversnellingen die de eindtijd meebrengt, lijkt het spel in duigen te vallen en kan het ons niet meer bekoren zoals het dat ooit deed. Van het spel zien wij nu steeds vaker de grenzen en ook de averechtsheid, wij hebben geleerd dat elke winst uiteindelijk elders betaald moet worden omdat niets uit niets voortkomen kan. Het aan zijn laarzen lappen van de wetten welke ons individueel wat intomen ten bate van de gemeenschap, rendeert niet zonder dat die wetten devalueren en daarmee ook de mogelijkheid op het maken van winst die immers van de menselijke samenwerking afhangt en derhalve van het gehoorzamen aan die wetten. Dat alles uiteindelijk zo lang uitvalt als het breed is, maakt ons van het holle karakter van onze kennis zelf bewust en zelfs dat bewustzijn kan ons uiteindelijk niet baten. In de tijden waarin wij beland zijn, lijken de betoveringen van weleer verbroken, de sluiers opgelicht, de verrassingen helemaal uitgepakt, de kreten van verwondering gesmoord door een vreemde zelfvoldaanheid. De mens heeft het wonder uitgedaagd, hij heeft de Schepper uitgedaagd om bovenop het wonder dat hij niet meer zien kon, uit te pakken met een wonder op maat en nu krijgt hij het deksel op zijn neus, de werkelijkheid klapt dicht, de droom verdwijnt in een dichte mist en wat blijft, is lege tijd. De werkelijkheid verdwijnt immers van zodra die helemaal spel geworden is. Is dit dan het niets, of is het de geest of is het geen van beide?
(J.B., 23 augustus 2009)
13-08-2009
Is er (weer) een grote burgeroorlog op komst? (delen 1, 2 en 3)
Is er (weer) een grote burgeroorlog op komst?
1.
Wie zegt dat er oorlog komt, heeft altijd gelijk en evenzeer is het waar dat we die volgende oorlog steeds meer nabij komen. En laten we daar aan toe voegen: als er oorlog komt, dan zal het waarschijnlijk een burgeroorlog zijn. Deze laatste stelling wint trouwens aan geloofwaardigheid als wij erin slagen om zoniet alle dan toch de grootste onder de oorlogen als burgeroorlogen voor te stellen.
Burgeroorlogen ontstaan waar (in eenzelfde streek) voornamelijk op grond van etnie, politiek of religie onderscheiden groepen elkaar gaan bevechten. Burgeroorlogen zijn door de band zeer geladen, langdurig en bloedig.
Er bestaat een theorie - van de hand van de historicus Ernst Nolte - volgens welke in het Europa van de voorgaande eeuw niet zozeer twee wereldoorlogen hebben gewoed, maar wel één lange, aanslepende burgeroorlog, meer bepaald tussen communisten en fascisten. (1) Volgens die (oorspronkelijk marxistische) theorie is het fascisme een antimarxisme dat strijd voert met een tegengestelde ideologie maar met dezelfde (wrede) methoden. (2) Nolte en de zijnen beweren dat al die ellende het resultaat is van het supervoorbeeld van terreur, namelijk Robespierre in de Franse revolutie. (3)(4)
Realistischer lijkt mij de theorie die voorhoudt dat oorlog het verlengstuk is van de economie - een theorie die dus stelt dat wij voortdurend in een staat van oorlog verkeren: voor het merendeel van de tijd bestrijden wij elkaar louter economisch en is het geweld geïnstitutionaliseerd; nu en dan echter grijpen we naar de wapens. Vrede is dan middels maatschappelijke spelregels gekanaliseerde oorlog. Die zogenaamde vrede is nog steeds oorlog, maar dan wel een oorlog die nog uitsluitend de verliezers stoort en niet langer diegenen die aan de winnende hand zijn. Deze laatsten leven immers in vrede omdat zij bezitten wat de eersten vooralsnog hopen te zullen verkrijgen. Maar die hoop geraakt op, de schellen vallen de gedupeerden van de ogen en het geweld breekt uit...
Vrede is een vrucht van vertrouwen, maar slechts een deel van de bevolking is dat vertrouwen waard - het andere deel misbruikt het door diegenen die vertrouwen in hen stellen, middels dat vertrouwen zelf te ondermijnen. De bedrieger wint altijd omdat zijn bedrog pas zichtbaar wordt nadat het hem zijn winst heeft opgeleverd. De gedupeerde slaat in zijn ogen alleen maar een mal figuur en wordt door hem feitelijk uitgelachen. De rechtvaardigheid is zoek waar spelregels mensen onderverdelen in verstandigen (zij die de regels niét volgen) en naïevelingen (zij die dat wél doen), en waar goedheid een synoniem van domheid geworden is en het kwaad wordt bejubeld als was sluwheid een kenmerk van hoge intelligentie. Bovendien bewerkt de algemene lafheid dat de sluwen worden gesteund door wie geloven of hopen onder hun mantel te zullen kunnen schuilen. Al die zaken maken dat de vrede een hoogst labiele toestand is, dat een oorlog onder burgers altijd onderhuids zal blijven broeden en nu en dan ook echt zal uitbreken in al zijn hevigheid.
Het wordt echter mettertijd onduidelijker welke politieke opvattingen al dan niet elkaars opponenten vormen in hun pogingen om de vrede te handhaven of om dus een maatschappij in dan toch een zeker evenwicht te bewaren en haar te laten ontwikkelen. Fascisme staat niet tegenover communisme, alleen al omdat deze bestuurssystemen allebei hun gezag ontlenen aan het feit dat ze stokken (in het Latijn: 'fasces') achter de deur hebben staan. Zelfs de democratie kan zonder die stokken geen kant op. Een groot Russisch auteur beschrijft in een kortverhaal waarom ondanks de afwezigheid van staatscontroleurs, de WC's in het zogenaamde vrije Westen altijd zo proper zijn: een vernuftig mechanisme verbindt daar de hendel voor het doorspoelen met het deurslot en, zolang men niet doorgespoeld heeft, blijft men in de WC opgesloten zoals een crimineel in zijn cel. (5) Het schijnbaar plichtsbewuste gedrag in de zogenaamd vrije landen is met andere woorden niet het gevolg van inzicht en het resulteert evenmin uit een vriendelijk verzoek of een bevel: het is daarentegen een dwang die in de maatschappelijke structuren zelf is ingebouwd en die derhalve even genadeloos is als de brute natuur. Die genadeloosheid die aan het extreem liberalisme eigen lijkt te zijn, zorgt voor de schrijnende bedelarij, voor allerlei verslavingen, voor het afzichtelijke 'plezier' (lees: het verteer en de spil- en speelzucht) van de rijken en uiteindelijk ook voor het geweld dat de samenleving ontmenselijkt. Tolerantie in de zin van het vermogen om te verdragen dat er buiten de lijntjes wordt gekleurd en dus in de zin van vergevensgezindheid, is niet oneindig uitrekbaar doch kent grenzen welke worden opgelegd door de drang tot zelf- en soortbehoud.
Politieke systemen lijken wel herleidbaar tot elkaar, ze lijken in wezen niet verschillend, behalve dan misschien dat ene systeem van de democratie, mits het een soort van systeemloosheid blijft verzekeren, wat wil zeggen: een onafgebroken opheffing van het bekomen systeem. Democratie lijkt wel voorlopigheid, systeemloosheid maar géén anarchie, omdat de systeemloosheid als zodanig een (geldig) beginsel is. En indien democratie nu maar eens en voorgoed gedefinieerd werd als een systematische systeemloosheid, dan konden misschien ook op langere termijn die gevaren worden weggewerkt waarvoor heden allerlei mensonwaardige cordons sanitaires dienen uitgevonden te worden. Dat lijkt een reusachtige opgave weliswaar, maar misschien is het de enige nog te bewandelen weg naast die snelweg die recht naar steeds weer nieuwere oorlogen voert...
(Wordt vervolgd)
(J.B., 10.08.'09)
Noten:
(1) Het betreft hier de opvatting van de in 2000 door de rechtervleugel van de christendemocratische CDU met de Konrad-Adenauerprijs gelauwerde verdediger van het Hitlerregime, Ernst Nolte, met
Der europäische Bürgerkrieg 1917-1945: Nationalsozialismus und Bolschewismus, Herbig Verlag, München 1986.
(2) Stephane Courtois e.a. schrijven in Le livre noir du communisme. Crimes, terreur, répression, Ed. R. Lafort, 1997, over o.m. de Goelags (de Russische strafkampen met dwangarbeid), de hongersnood van 1932-'33, de vervolgingen van duizenden en de 'zuiveringen', de repressies gedurende het ganse bestaan van de Sovjets, ook in Oost-Europa (Hongarije, Tsjechoslovakije), in China, Cambodja, Noord-Korea, Cuba, Afghanistan - kortom: een terrorisme dat volgens sommigen, want de cijfers worden betwist, met zowat honderd miljoen doden nog moordender was dan het naziregime...
(3) Deze leider der Jacobijnen maakte gretig gebruik van de guillotine die in Parijs alleen al veertig duizend koppen deed rollen, waaronder die van koning Lodewijk 16 en diens vrouw.
(4) Cf. Wikipedia, respectievelijk onder de zoektermen "burgeroorlog", "europese burgeroorlog", "Ernst Nolte", "Jakobijnen", "Maximiliaan de Robespierre" en "Guillotine".
(5) Michail Zojstjenko met het verhaal: Waarom Duitsers de WC doortrekken. Zojstjenko (1885-1958) was een dissident schrijver uit het Sovjet Rusland die in 1946 publicatieverbod kreeg. (Met dank aan Dirk Biddeloo).
2.
Er zijn historici die geloven dat in de voorgaande eeuw niet twee wereldoorlogen woedden maar veeleer één langdurige burgeroorlog, meer bepaald tussen communisten en fascisten. Die twee ideologieën zijn weliswaar onderling tegengesteld, maar hun methodes zijn gelijkaardig, en dit wil zeggen: allebei even wreedaardig. Qua wreedheid lijken tenslotte àlle politieke systemen in hetzelfde bedje ziek, behalve dan misschien de democratie, maar dan op voorwaarde dat zij de systematische systeemloosheid belichaamt. Het kwaad blijkt immers telkens in het systeem zelf te zitten: niet in welbepaalde systemen, maar in élk systeem: het kwaad is de systematisering, en daarom ook zegt Friedrich Nietzsche niet toevallig: Der Wille zum System ist ein Mangel an Rechtschaffenheit." (6)
Vertrouwen, daar draait het in wezen om wanneer oorlog en vrede ter sprake zijn. Want indien het vertrouwen algemeen was, dan waren de regelgevingen en de wetten volstrekt overbodig. Nu zitten zij ons op de hielen, als waren zij de argusogen van onze medemensen zelf. Regels en wetten worden des te meer nodig geacht naarmate het wantrouwen groter is: zij regelen de economie als het ware "exact tot op de centiem" en er is ook geen rust als in de calculus op het eind van de dag een kwartje overschiet. De vrede wordt als het ware door een bonte variëteit aan regels en aan wetten onderstut, precies zoals een enorme schuur aan alle kanten en zijden onderstut wordt door ontelbare staken en pilaren. Maar het wantrouwen verlicht de arbeid niet, het maakt die slechts lastiger omdat het een groot stuk van de voorradige energie opslorpt terwijl het verder toch altijd geheel onproductief blijft. Wantrouwen schept wantrouwen, en zo blijft deze tumor groeien, totdat hij tenslotte àlle voorradige krachten naar zich toe trekt en er niets meer overschiet voor het eigenlijk werk dat de gemeenschap in leven moet houden en moet laten groeien. Het systeem wordt dermate log dat het de dood betekent van al datgene in wiens dienst het oorspronkelijk placht te staan. Precies omdat het systeem werd ontworpen uit argwaan, terwijl argwaan nog meer argwaan schept, is systematisering uit den boze.
Voor de staatsvorm die 'democratie' heet, bestaan heel wat omschrijvingen, maar als men het wezen ervan onderzoekt, dan moet men tot de bevinding komen dat de kern ervan ligt in haar redelijkheid, welke immers fel contrasteert met het geweld van, bijvoorbeeld, dictatoriale systemen. Toegegeven dat in verkiezingen en stemronden de rede als zodanig dan toch enigszins de mist ingaat aangezien het maar zelden het geval blijkt dat de meerderheid het bij het rechte eind heeft: aan democratisch genomen beslissingen gaan hoe dan ook onderzoeken, tellingen en debatten vooraf welke allemaal principieel open staan voor de kritiek van de burger. Het grootste gevaar voor de democratie bestaat misschien wel in het feit dat enkele grote partijen als het ware de dictatuur onder elkaar gaan verdelen, terwijl zij in de verkiezingen de individuele burgerlijke stemmen feitelijk opvreten en afvlakken. Immers, door het feit dat politieke partijen vaak geen andere inhoud hebben dan de naam waarmee ze zich onderscheiden van hun politieke rivalen, ontdoen ze eigenlijk alle individuele stemmen van hun inhoud, zodat aldus van de aanvankelijke redelijkheid uiteindelijk nog heel weinig overschiet.
In geval van eerlijke verkiezingen resulteert een verkiezingsoverwinning uit een getal dat een aantal kiezers vertegenwoordigt. En een eerste vraag hierbij kan luiden: hoeveel percent van die kiezers, kiezen op grond van redelijke argumenten? Edoch, direct daarbij aansluitend moet men ook vragen naar de grond van die redelijkheid, welke immers zichzelf teniet doet als de onderliggende motieven egoïstisch en geheel ónredelijk zijn... en dat blíjken ze ook vaak te zijn. Een kiezer stemt bijvoorbeeld voor een partij die alle snelheidsbeperkingen in het verkeer wil opheffen, en die daarvoor ook allerlei schijnargumenten aanbrengt, zoals bijvoorbeeld de theorie dat een toename van de gemiddelde snelheid zorgt voor minder verkeer op de baan. Edoch het motief van die kiezer is gebeurlijk louter sensatiezucht: hij bezit bijvoorbeeld een snelle wagen waarmee hij zijn frustraties afreageert. Zodoende functioneert de zogenaamde redelijke argumentatie in dit politieke spel nog louter als alibi, als dekmantel voor volstrekt redeloze beweegredenen van egoïstisch ingestelde individuen. Al wie deze vrees een ogenblik aan enkele concrete situaties toetst, zal algauw merken dat het hier allerminst om uitzonderingen gaat maar veeleer om de regel. Net zoals dat het geval is in het bedrijfsleven met de zogenaamde "dubbele boekhouding", of in de juridische wereld met de wetten die soms nog uitsluitend lijken te bestaan om hun achterpoortjes te verbergen, blijkt het op meer vlakken vaak de algemene tendens dat het redelijke verworden is tot een louter rookgordijn waarachter zich dan de volstrekt arbitraire zaken aan het oog onttrekken. De rede die oorspronkelijk in dienst staat van een openheid welke het wantrouwen de wind uit de zeilen moest nemen, blijkt vaak zelf nog slechts als rookgordijn te functioneren.
Om te vermijden dat een democratie aldus wordt uitgehold, dienen dan ook àlle systemen gewantrouwd te worden, inbegrepen het systeem van de rede. Dat redelijkheid en logica allerminst klaar en duidelijk zijn, wordt aangetoond door de onvergankelijke successen van welsprekendheid en reklame, welke steeds kunstiger balanceren op de grens van waarheid en leugen. De leugen is tot een 'kunst' uitgegroeid, of tot een 'wetenschap' van het bedrog, en de door prof. Charles Strickley reeds in 1955 gepubliceerde gegevens over psychopolitiek (7) zijn slechts voorbeelden onder vele andere die aantonen dat de vrees terzake allerminst zonder grond is. Edoch, wat rest ons dan nog als wij ook de rede moeten wantrouwen, wiens licht volgens talloze verlichte geesten de beste remedie tegen het wantrouwen vormt? Want als wij ons niet vergissen is hiermee een uiteindelijk probleem onder (uiteraard nog veel te schamele) woorden gebracht: het licht van de rede blijkt niet altijd dat van de waarheid te zijn...
(wordt vervolgd)
(J.B., 13 augustus 2009)
Noten:
(6) Götzen-Dämmerung, Sprüche und Pfeile, 26.
(7) Het betreft de New Yorkse uitgave getiteld: "Brainwashing: A Synthesis of the Russian Textbook on Psychopolitics".
3.
De redelijkheid en de waarheid zijn elk andere zaken, zoals ook de logica en de waarheid verschillend zijn, en zoals de wiskunde en de waarheid dat zijn, of de zintuiglijke ervaring en de waarheid: oppervlakkig bekeken lijken die dingen elkaars evenbeelden doch bij nader onderzoek gaan ze vaak over heel verscheidene terreinen. De waarheid is (slechts) één van de vele mogelijke waarden, naast bijvoorbeeld de goedheid en de schoonheid waarmee zij een soort van Platonisch driemanschap vormt. Maar in Aristotelische zin zijn daar ook nog categorieën zoals de hoeveelheid, de hoedanigheid, het waardoor en het waarom en zo meer - twaalf in totaal. Anders dan in die Aristotelische categorisering, geloven wij niet dat de waarheid en de waarde nevengeschikte categorieën zijn: ons inziens is de waarheid een waarde, doch niet andersom. Het ligt trouwens voor de hand dat de waarheid een specifieke waarde is: het is namelijk die waarde waarvoor de waarheid het waardecriterium vormt. Over de waarheid immers kunnen wij zeggen dat zij waardevol is, terwijl het zinledig is om over een waarde te zeggen of zij al dan niet waar is. Ook het goede en het schone zijn niet waar of onwaar; ze zijn echter wél waardevol. En zo ook kan de redelijkheid haar schoonheid hebben en kan men spreken over de elegantie van een wiskundig bewijs of over de schittering van een redevoering. Een wiskundig bewijs kan waar zijn, doch (binnen een welbepaald kader) tegelijk volstrekt waardeloos in het leven van alledag. Een redevoering kan meeslepend zijn precies omwille van haar doortastende argumentatie, maar daarom hoeft zij nog niet te stroken met de waarheid. Door de eeuwen heen werden de meest fantastische theorieën, vaak stammend uit de wildste fantasieën en uit het wensdenken van het primitiefste mensdom, welhaast wetenschappelijk onderbouwd met quasi meetkundig bewezen stellingen, denk maar aan de systematische theologie van het genie van Thomas Aquinas dat duizend jaar en langer de machtigste kerk ooit heeft geschraagd. Het empirisme, de theorie van Berkeley en talloze andere filosofische systemen zijn elk voor zich volstrekt verdedigbaar zonder dat ze onderling verzoenbaar zijn en terwijl ze elkaar zelfs radicaal tegenspreken. Een gedrag kan al dan niet redelijk worden genoemd maar het is niet waar of onwaar. Sommigen kiezen voor de rede, de ratio, en zij plaatsen deze op een hoge trap en brengen haar eer; anderen daarentegen verkiezen het om de gevoelens belangrijker te achten, en nu en dan laten zij de rede dan ook voor wat ze is. Over gekken wordt trouwens gezegd dat zij nog slechts over hun rede beschikken, al worden zij in een ander perspectief geïdentificeerd met die mensen die volstrekt redeloos zijn. Analoog kan men beweren dat het zoeken naar waarheid onze zekerheden versterkt terwijl, in een heel ander perspectief, kan aangetoond worden dat de waarheid geen zekerheid verdraagt en ook andersom: het ware kan nooit worden verwoord, het is onmeetbaar, en het meetbare en het zegbare zullen altijd veel te bekrompen zijn om ooit het ware te kunnen benaderen.
Omdat de waarheid veel omvattender is dan de redelijkheid, kunnen zelfs de meest uitgebreide (redelijke) systemen haar nimmer ten dienste staan: zij verminken haar onvermijdelijk. Uitleggen waarom iets schoon is, is een aangelegenheid die slechts tot hilariteit kan leiden, en zodoende illustreert de rede haar eigen kortzichtigheid. Het gedrag van opvoedelingen kan niet berekend worden of geconditioneerd naar de wens van de opvoeder, die dan zou degraderen naar het niveau van de dierentemmer, en de opvoedeling naar het niveau van het dier of zelfs naar het peil van het bestuurbare mechanisme. En zo ook kan men van mensen niet verwachten dat zij zich aan regels en wetten ondergeschikt maken - tenminste niet als zij niet overtuigd kunnen worden van hun noodzaak of zin. De waarheid is een heel ander paar mouwen dan alle trucs en systemen samen die haar aan zich wensen te onderwerpen.
Misschien om die reden zijn parlementaire discussies en gesprekken zo geladen met zaken die heel anders nog dan wiskundig, logisch, vakkundig en correct zijn. Politici dienen naast vakbekwaam ook eerlijk te zijn, betrouwbaar vooral en bedeeld met gaven die de intellectueel meetbare kwaliteiten overtreffen en die er niet en nooit toe terug te voeren zullen zijn. Om dezelfde reden baat het niet om de raad te vragen van een ingewijde inzake een probleem waarmee men worstelt, als deze ingewijde niet tegelijk een goede inborst heeft - in casu: de bedoeling om hulp te bieden veeleer dan het oogmerk om uit andermans problemen winst te slaan. Kennis kan niet baten als zij niet door goedheid wordt bestuurd, maar bijvoorbeeld door naijver, haat of vernielzucht, zoals ook alle getuigen van de atoombommen op Hirosjima en Nagasaki dat zullen hebben beaamd. Geniale medici kunnen zich overgeven aan praktijken zoals biologische oorlogsvoering en daarom ook wordt van medici verlangd dat zij de eed van Hippocrates afleggen vooraleer zij aan de slag gaan - in feite zou voor elk maatschappelijk relevant beroep zo'n eed moeten bestaan. Wat steeds weer vaststelbaar is, is wel dat de menselijke wreedheid vaak te maken heeft met een onwrikbaar vertrouwen of geloof in eender welke systemen, alsof zij in staat waren om de menselijkheid van de mens over te nemen en die in zijn plaats op hun schouders te torsen. Edoch, wat menselijk is kan niet door domme en gevoelloze systemen worden gedaan omdat systemen louter dingen zijn. Mensen zullen nooit ofte nimmer hun menselijke verantwoordelijkheid van zich af kunnen schudden; het zal ons nooit toegestaan worden dat wij ons van de last van ons geweten ontdoen door datgene wat er op drukt, naar systemen over te hevelen. IJdel is de hoop die verlangt naar een wereld waarin goed en kwaad niet meer zouden bestaan omdat zij bijvoorbeeld tot gezondheid en ziekte herleid zouden zijn geworden. Het streven dat de ziel en de motor uitmaakt van elk menselijk zijn en handelen, kan nooit worden weggeduwd zonder het leven zelf van de adem te benemen. Van een menswaardige politiek moet daarom worden geëist dat hij onophoudelijk in beweging blijft en nimmer stagneert. Veeleer dan wetten en regels, zullen het de lopende gesprekken en de vele samenwerkingsverbanden zijn die oriënterend moeten werken voor het algemeen gedrag. De imperatieven van ooit dienen zich om te smeden tot uitnodigingen, welke op hun beurt om antwoorden verzoeken die gesprekken op gang brengen, en in die gesprekken als zodanig voltrekt zich dan al dan niet het gebeuren dat naar maatschappelijke relevantie streeft.
(wordt vervolgd)
(J.B., 13 augustus 2009)
04-08-2009
'Ouderen' en 'jongeren'
'Ouderen' en 'jongeren'
Wie vijftig wordt en werkloos is, wordt door de arbeidsbemiddelingsdienst opgeroepen voor een re-evaluatie of een heroriëntatie: wij worden oud, maar we blijven optimist, zo zegt zegt een instructrice het aan de opgeroepenen voor: we gaan dus eens kijken wat we allemaal nog wél kunnen! Op het internet heten vijftigplussers ronduit senioren en vijftig is ook de leeftijd waarop het aanvaardbaar begint te worden om op rust te gaan. Ofschoon zestigers dan weer aangemoedigd worden om aan de slag te blijven, maar dat komt doordat gepensioneerden uit een andere kas worden betaald dan werklozen - een kas waarvan de bodem in zicht is geraakt nadat politici jarenlang met die gelden op de beurs hebben gespeeld. Als het maar geld in 't laatje brengt, dan scandeert men zelfs dat het leven pas met vijfenzestig begint, of zelfs met zeventig, en de clerus blijft hardnekkig volhouden dat het ware leven aanvangt na de dood. Groot lijkt dus het optimisme van sommigen, al blijkt het daar bij nader onderzoek veeleer om verholen hebzucht te gaan. Waar elkeen lijkt te scanderen dat het leven pas met zeventig begint, daar denken ze allen tegelijk dat vijftig oud is, en wie het nog niet is, die wil zelfs geen veertig zijn. Andermaal tegelijkertijd wil iedereen wel honderd worden.
Maar de grootste onzin inzake leeftijden hoort men uit de mond van meestal jonge mensen, al zijn er ook wel ouderen die zich hier aan vergrijpen, waar zij zonder nadenken beweren dat er in de maatschappij twee groepen bestaan, met name jongeren en ouderen. Twee groepen, eventueel aangevuld met overgangsgroepen, zoals de kaste van de 'middelbare leeftijd' en die van de 'hoogbejaarden'. En zij die dit beweren, behoren op het ogenblik dat zij die bewering doen dan meestal tot de groep die zij als de 'jongeren' beschouwen, ook al zijn ze vijfendertig. Het ontgaat hen blijkbaar dat de tijd nimmer te stoppen is, dat het stilstaan van de leeftijden een illusie is voor wie er van houden zichzelf te bedriegen en dat wie zich vandaag bij de jongeren rekenen, door anderen reeds als hopeloos oud worden afgeschreven en door hen ook worden afgevoerd.
Niemand is ofwel jong, ofwel oud: elkeen begint bij nul en eindigt op de leeftijd van het eigen overlijden. In die tussentijd veroudert men - de enen al sneller dan de anderen - ook al zegt men dat men groeit en bloeit. De lichamelijke groei komt eerst, zo geloven sommigen, en de geestelijke groei komt pas als de lichamelijke aftakeling al een tijdje op gang is. Edoch, wetende dat de geest een puur lichamelijk gebeuren is, kan men alras vermoeden dat niet de geestelijke top doch het toppunt van bijvoorbeeld een carrière wat later komt dan in de bloeitijd van zijn leven. Zoals trouwens ook de oogst met al zijn vruchten intreedt in de oogstmaand - augustus - als de dagen reeds geruime tijd korter aan het worden zijn.
Wij geloven dat wij een welbepaalde leeftijd kunnen hebben, maar uiteraard is dit een illusie zoals een andere: er zijn geen leeftijden die dan, bijvoorbeeld, om het jaar zouden veranderen; er bestaan geen mensen die jaarlijks ouder worden, er zijn er zelfs geen die ouder worden met de dag: het ouder worden daarentegen is het proces van het leven zelf en indien dit proces, al was het maar één fractie van een seconde, zou stoppen, dan hield men ook voorgoed met leven op. Leven is verouderen omdat het leven zich niet afspeelt in een vermeend 'nu', een 'heden', een 'vandaag', 'dit jaar' of 'deze tijd', doch immer tegelijk zichzelf nalopen en verliezen moet: wie of wat ook leeft, verlangt naar het ogenblik dat komt en, eenmaal dat moment er is, glijdt het door de vingers gelijk zand of water. Verdwaasd kijkt men dan op wat was, terug en, eenmaal weer tot relatieve rust gekomen, blikt men dan opnieuw vooruit en de beweging herbegint. De beweging die doet denken aan de klimbeweging die een made maakt wanneer zij zich verplaatst: zij trekt haar achterste tot bij haar kop, haar staart raakt haar kop en zo vormt zij met haar lijf een lus; vervolgens werpt zij haar kop weer voor zich uit en vormt haar lijf een lijn: lus, lijn, lus, lijn, lus... totdat zij eensklaps verdwijnt in de bek van een mus.
Is het de bek van de mus die wij schuwen als wij maar liever jong wilden blijven, of is het de aftakeling van de oude dag? Vrezen wij voor de dood zelf of maakt het langzame sterven dat eraan voorafgaat, de oude dag zo weinig benijdenswaardig - althans in de ogen van velen? Hoe dan ook is leven sterven, om de reeds genoemde reden: het leven is een proces dat met het ouder worden samenvalt. Wie wil leven, wil ook sterven - andermaal omdat de twee geheel en al ononderscheidbaar zijn. Alleen het perspectief op de zaak zorgt voor hetzij de vrees, hetzij 't verlangen dat ons nooit neutrale bewustzijn begeleidt: wij willen leven waar wij naar morgen verlangen en wij vrezen de dood waar wij daarentegen terug willen naar wat gisteren was en vooral naar wie wijzelf gisteren waren.
Dat laatste te willen is weliswaar waanzin: niemand immers kan bij zijn volle verstand in de richting van het verleden willen gaan. Maar die waanzin, helaas, is zeer weids verbreid, en dat bewijzen alleen al de fortuinen die worden gemaakt door beloftes van eeuwige jeugd en reeds door allerlei producten die de nostalgie koesteren en voeden. Retro, antiek, musea, noem maar op: alle modes en trends keren om de haverklap terug, en dat lijkt wel vooral het geval met de muziek waarmee men immers zijn gevoelens van het moment associeert: muziek die speelde toen men jong was en verliefd, lijkt ons weer jong en verliefd te maken als wij ze in onze oude dagen opnieuw horen weerklinken, en dan kopen wij die plaatjes, cd's of wat het intussen ook mogen zijn, in de stille doch waanzinnige hoop dat wij aldus ook onze jeugd herwinnen.
Driewerf helaas, want de tijd kent slechts één enkele richting. En toch is en blijft dat een zeer goede zaak - andermaal: omdat leven en sterven in wezen hetzelfde zijn. Oud worden is het lot van al wie bestaan omdat bestaan per definitie oud worden is: men wil steeds langer bestaan en hoe langer men heeft bestaan, des te ouder is men ook geworden. De term 'jongeren' kan in dit licht dan alleen nog maar betekenen: mensen die door de band nog veel meer tijd met oud worden zullen spenderen dan diegenen die het al zijn.
(J.B., 2 augustus 2009)
01-08-2009
Het plaatsgebrek en de duivel
Het plaatsgebrek en de duivel
Niets kan bestaan als het niet een eigen plaats heeft. Neem nu een zweefvlieg: zij heeft een eigen stekje in de lucht, een stekje dat van haar is, en zij hangt daar ook de godsganse dag te zweven om het voor indringers te bewaken. Slechts met korte flitsen verlaat zij haar stek om er onmiddellijk weer terug te keren. Belandt deze vlieg op een bepaald ogenblik geheel onverwacht in de snavel van een zwaluw, dan komt haar stekje vrij. Maar niet voor lang: binnen de kortste keren wordt die plaats ingenomen door een kersverse zweefvlieg.
Het aantal plaatsen is beperkt, niet de zweefvliegen: die zijn er in overvloed en zij zitten alleen maar aan te schuiven, in de hoop dat ze ooit eens aan de beurt kunnen komen. En zo gaat het met alle levende wezens en kortom met alles wat het bestaan naar binnen wil. Op het eerste gezicht immers, zou men denken dat een uiterst vernuftige constructie zoals een zweefvlieg, ontelbare keren waardevoller is dan het plekje waar zij hoort te zweven: dat plekje lijkt immers helemaal niets meer te zijn dan een lege ruimte, waardeloos op zich, en wachtend naar het ene of andere dier of ding om daarmee enigszins opgevuld te worden. Maar niets is minder waar: als puntje bij paaltje komt, blijken zweefvliegen aan de lopende band geproduceerd te kunnen worden: zweefvliegen, bomen, mieren, maar ook katten, honden en zelfs mensen. Plaats of ruimte daarentegen kan niet worden uitgebreid: een kubieke meter kan zich niet vermenigvuldigen, een ruimte kan zich niet in twee delen opsplitsen die dan elk weer zouden groeien zodat ze samen dubbel zoveel plaats zouden betekenen dan hun 'voorouder'. En gesteld dat zij dat tòch konden doen, dan namen zij alleen maar dubbel zoveel plaats ín.
Evenmin trouwens kan er al was het slechts één enkele minuut worden toegevoegd aan de bestaande tijd, en met de tijd is het trouwens nog veel erger gesteld dan met de ruimte, want zeer in tegenstelling tot de ruimte, waarvan wij aannemen dat ze blijft wat ze is, kunnen wij niet verhinderen dat de tijd op de koop toe ook nog eens vergààt.
Alles heeft zijn plekje: het klinkt zoals "op elk potje past een dekseltje", maar het is feitelijk een grove leugen. Indien wij de waarheid geen geweld wensten aan te doen, dan zouden wij moeten zeggen: alles wat een plekje heeft, bestaat. En dat is precies het omgekeerde van wat wij geloofden het geval te zijn, namelijk dat alles wat bestaat, een plekje heeft. Andermaal: om te kunnen bestaan, moet men eerst een plekje hebben, want niemand of niets kan bestaan geheel buiten de ruimte om en wars van alle plaatsen. (*)
Dat ondervinden vandaag zelfs de mensen, ingevolge een overbevolking die binnenkort - als wij de statistici en de demografen mogen geloven - alle perken te buiten dreigt te zullen gaan. Nu reeds krijgen mensen te horen dat er geen plaats voor hen is, zodat ze hun land moeten ontvluchten. Maar dan komen ze terecht in een ander land, waar ze om asiel verzoeken en, u raadt het al, daar krijgen ze precies hetzelfde te horen: "Het spijt ons, meneer, mevrouw, maar er is geen plaats meer voor u". En die mensen zonder plaats worden vervolgens als het ware samengeperst, zoals men dat ook met het huisvuil doet, dat immers na de samenpersing veel minder plaats inneemt dan voordien, zodat het alsnog op de kar kan geladen worden. En dit in afwachting van een definitieve 'verdwijning' van die asielzoekers, wat deze ook moge inhouden: een terugkeer naar het land van herkomst, waar hen de vervolging wacht en een gewisse dood; verstoppertje spelen in de onderwereld waar zij, hoewel nog steeds plaats innemend, alvast onzichtbaar worden voor al wie wél een stekje hebben; aan de bedelstaf in de straten van de stad, op drukke kruispunten en verkeersaders met een plastic bekertje of een rammelende, ratelende tinnen kroes, want ook dat is een vorm van onzichtbaarheid en van geen plaats innemen...
Zelfs voor de doden is er geen plaats meer, de huur op de kerkhoven wordt elk jaar weer duurder en van steeds meer mensen wordt na hun heengaan het stoffelijke overschot verbrand tot as, die immers nog weinig plaats inneemt, ook al omdat as verstrooid wordt en dus zowat overàl terecht kan komen, ook en vooral op plaatsen die daar eigenlijk niet voor bedoeld zijn. Maar dat is uiteindelijk het geval met alle 'afval'. En zolang het afval tijdig gerecycleerd kan worden - àls het al recycleerbaar is - blijven de problemen wel binnen de perken. We weten onderhand wel dat plastic afval via het vuilnisbelt, de zee en de vissen, tot in al onze lichaamscellen verstrooid zit, waar het dan zonder pardon met een of andere kanker op zijn beurt ons uit de weg ruimt.
Dingen en dieren, planten, zelfs mensen zijn er in overvloed, maar het aantal plaatsen is beperkt, en zo komt het dat de lege ruimten veel kostbaarder zijn geworden dan alles wat hen opvullen kan. Een wel heel bijzonder gevolg hiervan is dan dat bezittingen, die immers ook plaats innemen, steeds meer geld gaan kosten. Enerzijds lijkt het er dan op zij méér waard worden omdat zij net zoals levende wezens, die men immers dagelijks moet te vreten geven, pakken geld gaan kosten om ze in zijn bezit te houden. Anderzijds blijken zij steeds vaker slechte investeringen te zijn, precies omdat zij hun bezitters op den duur verarmen in plaats van hen te verrijken, wat aanvankelijk toch de bedoeling was van het kapitaal. Inderdaad, het plaatsgebrek maakt dat op den duur het kapitalisme, dat teert op de meerwaarde van het bezit, binnenstebuiten wordt gedraaid: bezit levert immers geen rente meer op, zodat de rijken spontaan gaan verarmen, en dit in tegenstelling tot de armen, die daardoor spontaan worden verrijkt. Of lopen wij hier van stapel?
Een andere zaak die voortvloeit uit die 'omkeringen' is de volgende, en nu moeten we ons andermaal wenden tot de kunst - de hedendaagse en de andere, het doet er niet zo heel veel toe. Ruimte wordt steeds duurder omdat er steeds meer plaatsgebrek is voor mens en dier en ding, zo hebben we gezegd. Vooral in steden ziet men huurprijzen de hoogte in gaan, in de centra kost een pand van amper enkele vierkante meter, fortuinen. En dan ziet men daar ineens... die musea, waar ruimte in overvloed is, hoge plafonds en licht en parken vol bomen in de weidse omgeving. Daar lijkt er ineens een overschot aan plaats te zijn - een overschot aan plaats om bijvoorbeeld een doek met zonnebloemen van Vincent Van Gogh tentoon te stellen, een doek ter waarde van een paar miljard. Het lijkt wel alsof het doek vanuit zichzelf ruimte uitstraalt om zich heen. En dat lijken niet alleen kunstvoorwerpen te doen, maar ook mensen met veel geld: als men hen van bovenuit zou in de gaten houden, dan zou men zien hoe slechts heel zelden de ruimte die hen spontaan lijkt te omgeven, zeer tijdelijk inkrimpt.
Geld schept ruimte, en op dezelfde manier schept geld ook tijd, en zo komt het dat de zogenaamde rijken onder ons geen gebrek hebben aan tijd en ruimte, waar alle anderen nood aan hebben. Geld, aanvankelijk een materieel goed en symbool ook van al wat van stof was, lijkt een specie te zijn geworden die nu geheel aan de tijd en alvast aan de ruimte ontsnapt, en wel in die zin dat geld niet langer ruimte inneemt maar daarentegen voortbrengt. En hier lijkt het er zelfs op dat de natuurwetten buigen voor de duivel, dat de duivel zelf zich meester poogt te maken van de natuur, en dat hij dit doet via de zonde van, in dit geval, de menselijke hebzucht die als het ware een gat in die natuurwetten gaat vreten waardoor hij zich een weg baant naar een troon die aan de dood zelf lijkt te ontsnappen.
De wereld wordt geleidelijk een plaats met plaatsgebrek voor al wie niet in het bezit is van een toegangspasje, precies zoals ooit zovele plaatsen op de wereld ontoegankelijk werden voor wie geen ticket kopen kon. De wereld is stilaan volledig in het bezit geraakt van 't gouden kalf, en straks zal de waarde van een mensenleven uitsluitend afgemeten worden aan wat dat individu aan geldelijke middelen bezit. Wie niets bezitten, zullen ook geen plaats meer krijgen en zij zullen worden samengeperst, verast en uitgestrooid. En zij die bezitten: rondom hen zal zich, gelijk als uit een stralend centrum, een veld vormen van ruimte en van tijd, waarvan de grootte evenredig zal zijn aan het bezit dat zij vertegenwoordigen. Alles immers zal gekocht worden en verkocht, precies omwille van dat plaatsgebrek, dat er dankzij een overvloed aan leven is gekomen. En zo wordt ook de overvloed tot een tekort, en keert ook hier het goede in zijn tegendeel, geeft de goddelijke schepping uit op wat de duivel lief is, en is de tegendoelmatigheid de opperkoning die als een vloek rust op alles en allen.
(Jan Bauwens, 1 augustus 2009)
Noten
(*) In de kluizen van een groot Antwerps museum rust het unieke copie van het Lam Gods van de hand van Coxie, de hofschilder van Filips II. Het ligt er, weliswaar achter professionele grendels, helemaal verkommerd bij, zoals de vele kunstwerken die onze musea rijk zijn, en waarvan er slechts een fractie kan worden tentoon gesteld... wegens plaatsgebrek. Het originele Lam Gods van de gebroeders Van Eyck uit 1432 hing tot voor enkele decennia nog quasi onbeschermd in het licht van de zon... door plaatsgebrek. Honderden, zoniet duizenden van onze beste kunstwerken op doek, waarvan prenten zijn afgedrukt in internationale catalogi, hangen in de vorst in tochtige en vochtige kloostergangen... door plaatsgebrek.
Over de grote Johann Sebastian Bach weten wij dat hij als kapelmeester elke zon- en hoogdag nieuwe muziek schreef voor zijn koor en zijn orkest; die muziek werd gecopieerd met een soort stencilmethode, waarbij het notenschrift in koperbladen werd gegraveerd, en ook daar deed zich plaatsgebrek voor: elke week werden de beschreven koperbladen platgeklopt en hergebruikt, koper was immers te duur om daarop Bach's muziek te bewaren...
Indoctrinatie, misleiding en psychopolitiek
Indoctrinatie, misleiding en psychopolitiek
1. Hersenspoeling in het communisme
Niet langer dan vierenvijftig jaar geleden - in 1955 - maakt de New Yorkse professor Charles Strickley de inhoud van een bijzonder boek wereldkundig. Het ging om een Russisch handboek dat zou gebruikt worden op ondergrondse communistische scholen - een leerboek over praktijken van hersenspoeling en psychopolitiek. (1) Het boek bevat een strategie om de geestelijke gezondheidszorg aan te wenden als dekmantel voor politieke overreding en psychosociale of zelfs fysieke uitschakeling van politieke tegenstanders. De verantwoording luidt dat het rationalistische communisme de beste staatsvorm is, het westerse kapitalisme de meest verziekte. De staat is zoals een lichaam: dat functioneert pas gezond als alle organen en cellen samenwerken. Tegenwerkende delen maken op den duur het ganse lichaam ziek; daarom ook zijn alle middelen die hen in het gareel kunnen dwingen, gerechtvaardigd. De "operante conditionering" van Pavlov geldt als basis voor de tactiek van de hersenspoeling. Als voorbeeld vertelt het bevreemdende handboek hoe de Kozakken een wild paard plegen te temmen: om zijn wil te breken en gehoorzaamheid af te dwingen, slaan zij een fles vodka aan scherven tegen zijn kop zodat de alcohol inbrandt in de ogen van het dier. Voortaan zal het gehoorzamen als een lammetje.
Psychopolitiek doelt op de onderwerping van andermans gedachten en strevingen en op de verovering van de vijand middels zogenaamde geestelijke gezondheidszorg. Die moet in de cultuur van de vijand een maximale chaos creëren. Lavreti Pavlovitsj Beria verklaarde in een toespraak aan de Amerikaanse studenten van de Lenin Universiteit in 1936, geheel overeenkomstig het Sovjet handboek:
"IJver tot op het punt dat elk psychologieleraar, onder de dekmantel van het vak 'psychologie', bewust of onbewust, de communistische doctrine onderwijst. (...) IJver totdat alle dokters en psychiaters hetzij bewuste psychopolitici zijn geworden, hetzij onbewust onze doelen dienen. (...) Op die manier kunnen onze vijanden gelijk insecten verdelgd worden (...) Leiders kunnen gedwarsboomd worden door hun families met drugs te verzieken. Jullie kunnen hen dan van de kaart vegen door hen krankzinnig te verklaren. En werken ze teveel tegen, dan laten onze technologieën het toe hen tot krankzinnigheid te brengen." (2)
Tegenstanders moeten in diskrediet worden gebracht en aangezet worden tot zelfmoord - wie door een arts tot krankzinnige gestigmatiseerd wordt, verliest alras alle krediet. De loyaliteit aan zichzelf wordt vernietigd door iemands zelfvertrouwen te kelderen; de familie-eenheid kan vernietigd worden door de familieleden onderling financieel onafhankelijk te maken, door het huwelijk te degraderen en scheidingen te vergemakkelijken; de loyaliteit van vrienden en omgeving wordt vernietigd door hen te beschuldigen van het verspreiden van geruchten; de loyaliteit aan de kapitalistische staat wordt vernietigd door intolerantie tegenover de jeugd, die zich dan zal keren tegen die staat.
"Door allerlei drugs makkelijk verkrijgbaar te maken, door aan tieners alcohol te verschaffen, door onbeschoft gedrag aan te moedigen, door hen te prikkelen met pornografische literatuur en door bepaalde seksuele praktijken bij hen aan te prijzen via de voorlichtingsbureaus, kan de psychopoliticus een attitude van chaos, ijdelheid en waardeloosheid creëren, waarin dan het communisme opduikt als dé oplossing die de jeugd op elk gebied de volledige vrijheid schenkt." (3)
Psychopolitici zijn werkzaam op universiteiten, bijvoorbeeld als psychologiedocenten, en zij moeten aan hun studenten de communistische leerstellingen aanbieden zonder dat zij dit beseffen, namelijk onder het mom van moderne wetenschappelijke principes die leren dat mensen dieren zijn. De macht van de religie moet gebroken worden en religiositeit moet als neurotisch gedrag worden bestempeld en religieuze families moeten aldus in diskrediet worden gebracht. Bekwame gezondheidszorgers moeten belasterd worden als onbekwaam en uitgerangeerd worden; psychopolitici moeten hun plaats innemen.
"Van al wie proberen om de psychotherapie te ontmaskeren als een psychopolitieke activiteit, kan men nog het beste de geestelijke gezondheid ter discussie stellen. (...) Psychopolitici moeten moord en geweld vermijden, tenzij binnen de muren van het krankzinnigengesticht en jegens personen wiens krankzinnigheid bewezen werd. (...) Hoe gewelddadiger een zieke behandeld wordt, des te hopelozer zal zijn krankzinnigheid uitschijnen. De maatschappij moet zodanig worden bewerkt dat elke opstandeling voor de rechter kan worden gebracht en dan toegewezen kan worden aan een psychopoliticus, die hem vervolgens met een electroshocktherapie tot volstrekte volgzaamheid kan brengen voor de rest van zijn dagen." (4)
"Tegelijk moet men het volk voorliegen dat het aantal gekken onrustwekkend stijgt. Zo wordt een noodsituatie geschapen waarin de psychopoliticus kan optreden als de reddende engel, en na verloop van tijd verwerft hij zodoende een leidende positie." (5)
Handlangers in de sector van de geestelijke gezondheidszorg kunnen worden aangezet tot (heimelijk registreerbare) seksuele perversiteiten, welke dan als chantagemateriaal worden gebruikt om hen tot het uitvoeren van bevelen aan te zetten.
"Omdat de psychopoliticus aldus de zeggenschap verkrijgt over krankzinnigen waarvan velen misdadige trekken vertonen, kan hij hen eventueel in zijn plannen betrekken. Die gekken zullen immers blindelings alle destructief werk verrichten dat hen wordt opgedragen, als zij maar op de juiste manier straffen en implantaten krijgen toegediend. Zo wordt het ook echt kinderspel om de jeugd van het betrokken land te bederven, de leiders te belasteren en de rechtbanken in te nemen." (6)
Het monopolie van de kerk over de geestelijke gezondheidszorg moet worden gebroken; zij moet in diskrediet worden gebracht. En verder:
"Schrijvers die het aandurven om aan het licht te brengen dat de maatschappij onder het juk ligt van complete geestelijke controle en dwang, moeten worden aangezet tot schande of tot zelfmoord, zodat hun werk in diskrediet wordt gebracht. (...) De verspreiding van de communistische sociale orde verloopt overal voortreffelijk. De verspreiding van het communisme heeft overigens nooit geweld of strijd gevergd, ze is gebeurd door de verovering van de geesten. In de psychopolitiek werd die verovering tot in de details verfijnd. (...) Het doel wettigt de middelen. Het degraderen van een volk is minder wreed dan haar vernietiging met atoombommen, want voor een dier dat slechts eenmaal leeft, is elk leven zoeter dan de dood". (7)
Huiveringwekkend, maar volgens het handboek zelf zou de methode tienduizenden keren beproefd geworden zijn. Enerzijds lijkt de ontdekking van politieke gevangenenkampen de geloofwaardigheid van die zaak te ondersteunen. Anderzijds ziet het er naar uit dat politici - ongeacht hun kleur - niet om leugens verlegen zitten als het gaat om oorlogspropaganda.
2. Hersenspoeling in het kapitalisme
Uiteraard bezitten de communisten allerminst het monopolie over propagandatechnieken. Zo kreeg ook de CIA, de Amerikaanse inlichtingendienst, vrij spel in psychiatrische ziekenhuizen en in gevangenissen om mensen aan verregaande proeven inzake hersenspoeling te onderwerpen. Meerdere keren werden zelfs onwetende burgers, waaronder Amerikaanse militairen, als proefpersonen gebruikt.
Onder de dekmantel van terrorismebestrijding en dus in het teken van de algemene veiligheid en vrijheid, dreigen de burgerlijke vrijheden heden ten dage danig ingeperkt te worden dat in het westen staten dreigen te ontstaan die op politiestaten gaan gelijken. De burgers zijn zich vaak allerminst bewust van het feit dat er met hun privacy gelachen wordt door de huidige autoriteiten. Zeer onlangs nog (namelijk in juli 2009) zag het Nederlandse gerecht zich genoodzaakt om de veiligheidsdiensten aldaar op de vingers te tikken omdat zij systematisch de communicaties van journalisten afluisteren. En in het Belgische parlement werd enkele jaren geleden tijdens het vernieuwen van de vloerbekleding nog een uitgebreide installatie van afluisterapparatuur gevonden... van Amerikaanse makelij.
De reclamewereld kennen wij inmiddels, maar niet alleen de reclame hypnotiseert burgers en zet ze aan tot het gewenste gedrag: ook de zogenaamde wetenschappelijke berichtgevingen en het onderwijs zijn feller dan ooit voordien gekleurd met religieuze, antireligieuze of politieke boodschappen. In een wereld waar het goede vereenzelvigd wordt met datgene wat winst oplevert, zijn bedrog en hypocrisie de regel en het huwelijk tussen die twee resulteert in opgedrongen werkelijkheidspercepties die elkeen die zich poogt te informeren, alleen maar doen duizelen. Reclame en propaganda verbergen zich in shows, in soaps en in andere zogenaamde ontspanningsprogramma's, en regelen aldus het burgerlijke gedrag tot in de kleinste details. Via de media wordt bepaald wie geloofwaardig en kredietwaardig zijn en wie niet, en zij maken of breken personen, organisaties, culturen, normen, waarden, wetten en staten zonder dat er ook maar één kanonschot dient te worden gelost.
3. Het geloof in eigen leugens
De leugens die onder de heerschappij van het gouden kalf voor waarheden doorgaan, zijn niet te tellen; zij beheersen alle sectoren van het maatschappelijke leven - de gezondheidszorg, het onderwijs, het verkeerswezen en de administratie incluis, zoals vooral Ivan Illich dat indertijd overtuigend en bijzonder gedocumenteerd heeft aangetoond. Maar sinds korte tijd heeft de leugen zozeer aan kracht gewonnen, dat zij de werkelijkheid zelf dol heeft doen draaien. De twee polen - het kapitalisme en het communisme - hebben elkaar zozeer belogen door het voorwenden van het tegendeel van hun wezen aan elkaar, dat ze eensklaps in elkaar zijn overgegaan: de aloude communistische staten, zoals bij uitstek China, zijn door de voorwending van een westers, kapitalistisch imago, nu ook echt kapitalistisch geworden, terwijl heel wat westerse staten die een kapitaalkracht hebben voorgewend die zij helemaal niet bezaten, door de mand vielen en via een noodgedwongen protectionisme, feitelijk communistisch werden want volkomen beheerst door de staat.
Het lijstje van de hersenspoelers is ellenlang, maar wat meer is: aan dat lijstje kan nooit een einde komen omdat uiteindelijk niets of niemand niét op dat lijstje staat. Religies indoctrineren, en niet alleen 'sekten' doen dat, zoals de eigen religie haar concurrenten noemt. Maar ook de zelfverklaarde atheïsten hangen een vorm aan van geloof: de ijver en het fanatisme waarmee zij het niet bestaan van God propageren, laat daar geen enkele twijfel over bestaan. Oorlog in naam van de vrede en in naam van God; het pakt tussen de wereldlijke en de geestelijke heerser verpersoonlijkt in de keizer; massa-indoctrinatie onder de noemer van opvoeding; inquisitie en vervolgingen waaraan alle geheime diensten ooit een voorbeeld konden nemen; de veroordeling van de waarheid zelf in de terechtstellingen van wetenschappers en in de volgehouden negatie van experimenteel bewezen stellingen; het goedpraten en aanmoedigen van racisme, verdrukking en slavernij. Deze indoctrinaties zijn zo verregaand dat wie ze ondergaan nog nauwelijks beseffen dat hun geloofsijver en hun godvrezendheid jegens goden of afgoden van dezelfde makelij zijn als de angst die zij in zekere tijden ook hebben voor een tiran.
Staten eisen van hun soldaten dat ze - in tijden van oorlog - doden in hun naam, en soldaten vinden ook dat dit hun heilige plicht is: jonge vaders uit land A - en ingevolge de vrouwenemancipatie nu ook moeders - trekken naar het front en mikken daar met scherp op jonge vaders uit land B, door wie zij op hun beurt worden onder vuur genomen. Die vaders proberen elkaars kinderen vaderloos te maken of tot wezen, en zij geloven dat dit hun heilige plicht is en dus een daad waar zij trots op moeten zijn. Mijn eigen grootvader die nog aan het front vocht in de Tweede Wereldoorlog, vertelde me dat hij altijd boven de hoofden mikte: "Ik had zelf kinderen", zegde hij, "ik wilde ook niet dat mijn kinderen hun vader alleen van zijn graf zouden gekend hebben". Zeventig miljoen doden zijn er in die Tweede Wereldoorlog gevallen. Zeventig miljoen kogels uit plichtsbesef die tot eer strekken? Naar mijn bescheiden mening kunnen die afgrijselijke moordpartijen helemaal niets met plicht en trots te maken hebben; zij kunnen alleen maar het gevolg zijn van de meest verschrikkelijke indoctrinaties en hersenspoelingen. Ter herinnering: de straf op desertie is de dood met de kogel. De strijdliederen van weleer behoren tot ons culturele patrimonium, zegt u? Zij zijn niets meer dan een dun laagje vernis bovenop de meest beestachtige conditionering die maar denkbaar is. Geef ons dan maar de liederen van Bertolt Brecht: Erst das Fressen, dann die Moral. Zij zijn bruut, zegt u? Inderdaad, maar zij zijn tenminste nog de meest brute waarheid.
Men zegt dat de oorlog het verlengstuk is van de economie. De economie is wreed en berust op de principes van wraak en hebzucht, concurrentie en dus onderlinge tégenwerking in plaats van samenwerking. Moord is in de economie verboden, maar het vernietigen van andermans levensmiddelen is dan weer wél toestaan en wordt zelfs aanbevolen, het is een plicht voor wie wil slagen of rijk worden. Geen geld betekent geen brood op de plank, en dat is honger of dus de bedelstaf - is dit niet altijd de fysieke dood, dan is het alvast de maatschappelijke doodsteek en die leidt niet zelden tot de zelfmoord omdat mensen nu eenmaal groepsdieren zijn, niet van brood alleen leven, of een leven dat slechts een dierlijk overleven is, categoriek weigeren. Maar er is meer: de economie is namelijk het verlengstuk van de natuur, en zo komt het dat de oorlog uit de natuurlijke orde der dingen voortvloeit zoals water uit zijn bron. Van die oorlog maken de indoctrinatie, de hersenspoeling en de misleiding alom, gewoon deel uit en deze feitelijkheid verplicht al wie zijn leven lief is, om tot datzelfde kwaad jegens anderen zijn toevlucht te nemen.
Tenzij men uiteindelijk tot het inzicht kan komen dat alle mensen er bijzonder veel baat zouden bij hebben als zij ophielden met elkander te bestrijden en als zij gingen samenwerken, één groot blok gingen vormen en als mensheid gingen opereren. En is dat niet de bedoeling, uitgerekend van... het communisme? Is het dan niet die absolute noodzaak van intermenselijke samenwerking en van de stichting van één grote mensengemeenschap, die hier en daar wat pressie en wat dwang rechtvaardigt teneinde de logge massa mee te krijgen op dat ene, grote schip dat tenslotte haar grootste heil tegemoet zal varen? Of is ook dat een leugen, en misschien wel de ultieme leugen, namelijk dat de mens in staat zou zijn om de natuur te overstijgen terwijl hij er voor zijn bestaan tegelijk toch compleet afhankelijk van is? Wie zal het zeggen!
Noten:
(1) De vertaling van dit zogenaamde Sovjet handboek droeg de titel: "Brainwashing: A Synthesis of the Russian Textbook on Psychopolitics". Naar verluidt werd het verspreid als openbare waarschuwing (voor de wreedheden van het communisme)...
(2)http://www.hiddenmysteries.org/themagazine/vol14/scientology/brain-wash-intro.shtml :"You must work until every teacher of psychology unknowingly or knowingly teaches only Communist doctrine under the guise of "psychology". (...) You must labour until every doctor and psychiatrist is either a psychopolitician or an unwitting assistant to our aims. (...) With it you can erase our enemies as insects. (...) You can cripple the efficiency of leaders by striking insanity into their families through the use of drugs. You can wipe them away with testimony as to their insanity. By our technologies you can even bring about insanity itself when they seem too resistive."
(3)http://www.hiddenmysteries.org/themagazine/vol14/scientology/brain-wash-2.shtml: "By making readily available drugs of various kinds, by giving the teen-ager alcohol, by praising his wildness, by stimulating him with sex literature and advertising to him or her practices as taught at the Sexpol, the psychopolitical operator can create the necessary attitude of chaos, idleness and worthlessness into which can then be cast the solution which will give the teen-ager complete freedom everywhere - Communism."
(4)http://www.hiddenmysteries.org/themagazine/vol14/scientology/brain-wash-4.shtml : "Should anyone attempt to expose psychotherapy as a psychopolitical activity, the best defence is calling into question the sanity of the attacker. (...) Psychopolitics should avoid murder and violence, unless it is done in the safety of the institution, on persons who have been proven to be insane. (...) The more violent the treatment, the more hopeless insanity will seem to be. The society should be worked up to the level where every recalcitrant young man can be brought into court and assigned to a psychopolitical operative, be given electric shocks, and reduced into unimaginative docility for the remainder of his days. (...)
(5)http://www.hiddenmysteries.org/themagazine/vol14/scientology/brain-wash-5.shtml : "The society, at the same time, must be educated into the belief of increasing insanity within its ranks. This creates an emergency, and places the psychopolitician in a saviour role, and places him, at length, in charge of the society."
(6)http://www.hiddenmysteries.org/themagazine/vol14/scientology/brain-wash-5.shtml : "In that the psychopolitician has under his control the insane of that nation, most of them have criminal tendencies, and as he can, as his movement goes forward, recruit for his ranks the criminals themselves, he has unlimited numbers of human beings to employ on whatever project he may see fit. In that the insane will execute destructive projects without question, if given the proper amount of punishment and implantation, the degradation of the country's youth, the defamation of its leaders, the suborning of its courts becomes childishly easy."
(7)http://www.hiddenmysteries.org/themagazine/vol14/scientology/brain-wash-5.shtml : "Authors of literature which seek to demonstrate the picture of a society under complete mental control and duress should be helped toward infamy or suicide to discredit their works. (...) An extension of the Communist social order is everywhere victorious. The spread of Communism has never been by force of battle, but by conquest of the mind. In Psychopolitics we have refined this conquest to its last degree. (...) The end thoroughly justifies the means. The degradation of populaces is less inhuman than their destruction by atomic fission, for to an animal who lives only once, and life is sweeter than death."
29 juli 2009
14-07-2009
Adieu, welvaart?
Adieu, welvaart?
De geschiedenissen van de kosmos, die van het leven en tenslotte ook die van het mensdom, zijn weliswaar niet precies gekend, maar onze hypothesen benaderen de werkelijke gang van zaken waarschijnlijk goed genoeg om daarover te kunnen zeggen dat zij alles behalve rechtlijnig, gepland of doelgericht verlopen zijn. Alles wat gegroeid is, lijkt daarentegen veeleer de vormen aan te nemen van de takken aan de bomen: er zit wel een zeker patroon in, maar niemand is in staat om te voorspellen waar de volgende scheut zal ontkiemen en of dan die twijg naar links of naar rechts zal nijgen, of hij naar boven zal reiken of veeleer ter aarde neer zal buigen. Wij kunnen zeggen hoe een eik eruit ziet en we kunnen hem herkenbaar tekenen met potlood op papier, maar van geen enkele individuele, echte boom zijn wij in staat om de vorm van ook maar één van zijn takken te voorspellen. Hetzelfde geldt voor gezichten van mensen: een oneindig aantal gezichten kunnen we vanuit onze verbeelding tekenen, ragfijn en nauwelijks te onderscheiden van foto's, zodat niemand die ze bekijkt, kan weten of het de portretten zijn van mensen die ook echt bestaan, die echt hebben bestaan of die ooit zullen geboren worden. Op dezelfde manier kunnen landschapschilders door Simon Vinkenoog bejubelde wolkenvelden in olieverf op doek creëren en weidse landerijen, heuvelruggen en bossen die nergens bestaan, bestonden of ooit zullen te betreden zijn. Landschappen, maar ook huizen en steden, torens en onderzeeërs, vissoorten en zelfs gevleugelde paarden. Wat niet bestaat, kunnen wij niettemin verzinnen, maar van wat verzonnen wordt, kunnen wij vaak niet zeggen of het al dan niet kòn bestaan. En dat komt precies doordat wij helemaal onwetend zijn omtrent die al dan niet vermeende 'wetten' welke de mogelijkheden en de noodzakelijkheden verbonden met al wat is, zouden regelen. Daarom ook kunnen wij met betrekking tot de toekomst enkel gissen, waarbij we ons dan ook meestal gewoon ver-gissen. Edoch, andermaal: over bepaalde zaken kunnen wij het min of meer eens zijn, en dat is ook inzake een welbepaald onderdeel van onze geschiedenissen het geval.
Mensen zijn dieren die circa twee miljoen jaar geleden rechtop zijn gaan lopen. Schijnbaar hulpeloos en naakt, uiterst kwetsbaar en aangewezen op allerlei kunststukken, zoals kledij, huizen en allerlei infrastructuren, anders dan door de natuur gegeven, wordt al in de oudste mythen over onze soort gezegd dat bij haar schepping alle andere dieren hartsgrondig huiverden: ze sloegen een kruis avant-la-lettre. Maar niet alleen de andere diersoorten hoefden de mens te vrezen, want hij bleek alras op de koop toe nog de ergste vijand van zijn eigen soort. Dat betekent het wanneer gezegd wordt dat de meeste mensen niét omkomen ingevolge ziekten of een natuurlijke dood: zij sneuvelen in zelf gestichte economische en andere oorlogen, of ook nog door individuele, al dan niet acute agressie tegen zichzelf.
Nog vers in het geheugen - tenminste in het geheugen van diegenen die nog konden genieten van het regime dat het vak geschiedenis toestond in de scholen - ligt het tijdperk van de (West-)Europese kolonialisatie sinds de vijftiende eeuw waarin, grosso modo, het Noorden via zeeroutes en aanvankelijk ook middels houten schepen, het Zuiden leeg roofde van grondstoffen maar ook van mensen, welke dan op de markt werden verkocht. (*)
(*) In 1415 veroverden de Portugezen Ceuta in Marokko, zogezegd in het teken van de strijd tegen de Moren en zij maakten ook nederzettingen in West-Afrika, Amerika en Azië. De Spanjaarden palmden Cuba en Hispania in alsook het rijk van de Azteken in Midden-Amerika en dat van de Inkas in Zuid-Amerika, waarna zij op de Filipijnen en de Caraïben plantages exploiteerden middels in Afrika gekochte slaven. In 1596 veroveren de Nederlanden Java en andere gebieden in Azië, Afrika en Amerika. In 1607 palmen de Engelsen Noord-Amerika in maar daar ontstaan opstanden en in 1776 worden de grondslagen gelegd van de USA. Engeland drijft ook handel met India sinds 1757 maar Afrika wordt nog grotendeels ongemoeid gelaten omwille van de wildernis en de woekering van tropische ziekten. In de 19de eeuw gaat het Europees bevolkingsoverschot zich vestigen in kolonies in Amerika, Australië en Kaapstad. Na de afschaffing van de slavernij worden de kolonies waardeloos maar het kolonialisme breekt door en houdt voor dat beschaafde volkeren het recht hebben om onderontwikkelden te exploiteren, wat ze doen in naam van de beschaving en de christianisering. Frankrijk koloniseert Afrikaanse staten; België, onder Leopold II, annexeert Congo; de V.S. palmen Hawaï in.
Deze wereldwijde roof nam gigantische proporties aan, de rijkdommen die zij voortbracht waren exuberant. Maar zo ook de na-ijver en, perfect voorspelbaar omdat weinigen in staat zijn om de weelde te dragen, ontvlamde in het Noorden de waanzin van de grote oorlogen die dan ook wereldoorlogen werden genoemd. Dezen speelden zich vrijwel uitsluitend in het Noorden af, het waren immers oorlogen onder de rijken, waarbij het uiteindelijk draaide om al dat gestolen goed, en zij maakten ettelijke miljoenen slachtoffers. (**)
(**) In de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) vielen 15 à 17 miljoen doden onder de soldaten en de burgerbevolking. Telt men daar de slachtoffers bij op van de Spaanse griep die uitbrak in 1918, dan komt het dodental op 119 miljoen. In de Tweede Wereldoorlog (1940-1945) sneuvelden 50 à 70 miljoen mensen, waarvan twee derden burgers waren. Van die burgers werden er 11 miljoen vervolgd en systematisch omgebracht in uitroeiingskampen.
Een algemene walg volgde op die spektakels met een nasleep van eindeloze kerkhoven waarop kruisjes, evenzeer als alle andere consumptiemiddelen in massa geproduceerd, en wrange naweeën die slechts door een algemeen verbeten, bitter zwijgen konden worden onderdrukt. De roof ging echter gewoon door, nu efficiënter dan ooit tevoren, want middels modernere apparatuur en infrastructuur. Het politieke luik moest niet onderdoen want deze diefstal werd voortaan ook goedgepraat en ging ongestoord zijn gang onder de welbekende noemer van 'ontwikkelingshulp'.
De luxe explodeerde als het ware in de zogeheten 'golden sixties', welke een verschijnsel waren van uitsluitend het noordwestelijk halfrond: de jeugdigen wilden zich dringend distantiëren van de voorgaande generaties die zij beschuldigden van hebberigheid en roofzucht maar tegelijk soupeerde diezelfde jeugd ook de ganse roversbuit in een handomdraai op. De rijkdom werd bovendien niet langer besteed aan stichtende zaken zoals opvoeding en ontwikkeling, maar zij ging in steeds grotere porties naar de aanschaf van drugs, zodat het goud, behalve een rode, ook een zwarte kleur kreeg. In het systeem van de hebzucht geldt immers de regel dat uitsluitend het rendement, het goede bepaalt terwijl welhaast niets het rendement van de drugshandel overtreft.
Drugs, tot snoep verworden voedsel, tot lawaai verworden muziek en tot verfklodders degenererende schilderijen. Opvoeding moest opkrassen ten voordele van entertainment, omdat ook scholen niet aan de wet van de vrije markt ontsnappen en de weg van de geringste weerstand de meest succesvolle blijkt - althans op korte termijn. In de hippiebeweging vermengde zich het allerbeste wat het leven en de culturen kunnen bieden - zoals kunst en mystiek - met het meest jammerlijke op aard, zoals drugsverslaving. Het afgrijselijke vroeg de schoonheid ten dans die niet weigerde omdat zij ook de goedheid in zich had. De domheid ging een gesprek aan met de wijsheid welke zich verkeek op de simplismen waar zij, uit principieel doch - objectief beschouwd - misplaatst respect, verborgen schatten achter zocht. De malafiden deden met gemak de lichtgelovigen in de doekjes en het sprookje van De wolf en de zeven geitjes herhaalde zich.
Wat bleef, was een protest tegen het onrecht dat op den duur diegene die zich daarmee verrijken wilde, vanbinnen aanvreet en uitholt, totdat nog slechts een droge korst overschiet die verpulvert, wegspoelt met de regen en verdwenen is alsof hij nooit bestaan had. De herverdeling van de rijkdommen werd een hoofdgerecht op het menu in het rijke Noorden, maar allerlei alibi's deden de goede voornemens stollen zodat zij niet werden uitgevoerd doch plannen bleven: louter vormen, schetsen en plaasteren beelden welke thuishoren in musea voor hedendaagse kunst. Als antwoord daarop herhaalde zich de millennia oude geschiedenis van de vleespotten van Egypte, en nooit geziene volksverhuizingen gingen van start, dit keer van Zuid naar Noord en van Oost naar West. In een tijdspanne van nauwelijks enkele decennia en dus binnen één enkel mensenleven observeerbaar, kregen in de Noordelijke steden de straten letterlijk een andere kleur. Eerst verdwenen de blonde haren en vervolgens verdonkerde de huidskleur en alle rassen vermengden zich onderling in een feest dat nog in de sixties was ontketend. Maar daar bleef het vanzelfsprekend niet bij.
Egalisering van de rijkdommen betekent ook egalisering van de armoedes: Europa, aangedreven door de persoonlijke hebzucht van egoïstische politici, hief alle grenzen op. Door geen enkele wet beschermde werklui pikten tegen hongerlonen de jobs van rijke westerlingen in. De werkloosheid nam toe evenredig met het zwartwerk, wat eigenlijk neerkomt op een overgang van sociaal beschermde arbeid naar een systeem van louter schnabbels zoals de havenarbeiders het altijd hebben gekend: men biedt zich aan in de ochtend op de markt, men wordt op zicht gekeurd en aangenomen voor één dag, ofwel afgewezen. Geen ziektekosten, pensioengelden, vakantiegelden, kinderbijslagen of, wat dacht u, zwangerschapsverloven voor vaders: Poolse bouwvakkers die van de stellingen naar beneden vallen, worden ongezien vereeuwigd in het beton van funderingen waarop gebouwen rusten die daar binnen honderd jaar nog zullen staan, geheel onbekwaam om te spreken, zodat hun huurders onwetend moeten blijven omtrent het feit dat zij eigenlijk de bewoners zijn van reuzezerken. Terug naar de middeleeuwen en naar de slavernij. De beul gaat onder de hakbijl.
Het analfabetisme neemt alom toe, en niet in het minst onder de rijken, die immers over voldoende geld beschikken om ook die inspanningen die het leren lezen, schrijven en rekenen vergen, af te kunnen kopen, want zo ver gaat de gemakzucht uiteindelijk, die zoals elke andere ondeugd van bij de aanvang haar eigen ondergang in zich draagt. Steeds meer mensen zijn tegelijk financieel rijk en cultureel arm: zij hebben geld om wereldreizen te maken maar verder dan de zonnestranden reikt hun interesse niet, van de cultuurgeschiedenis hebben zij zo goed als geen benul en zij bekennen zonder blozen dat ze nooit een boek lezen. Mensen werken hard teneinde op den duur op hun lauweren te kunnen teren en niets meer hoeven te doen en op die manier zijn ze slaaf van zichzelf, maar ook meester. Opgesplitst in meester en slaaf is elke welvarende westerling aldus niet langer een individu - 'individuum' wil zeggen: 'ondeelbare eenheid' - maar voortaan een tweevoud of een 'dubbelmens', die wekelijk twee keer een grondige gedaanteverandering ondergaat: eenmaal de maandagmorgen en een tweede keer op vrijdagavond. Meestal voltrekt zich die transformatie in het klein ook dagelijks: eenmaal 's morgens als de wekker rinkelt en een tweede keer om vijf uur als het werk erop zit. Het individuum daarentegen is voltooid verleden tijd: de landbouwer die leefde met zijn trekpaard, die geen afscheid nemen kon van zijn land en die, stokoud, op zijn prachtige akkers doodviel, is niet meer. De smid die luidkeels zong om het verzengende vuur te bezweren en die ijzer smelten deed en het omsmeedde tot ploegscharen zoals zijn voorouders hem dat naar het voorbeeld van Hephaestos sinds de aanvang van de ijzertijd hebben voorgedaan, hamert en zingt niet meer: zijn aambeeld is nu hedendaagse kunst geworden en trekt de aandacht van stedelingen met behandelde neuzen, geverfde haren en bijgewerkte borsten in door gangsters uitgebate musea.
In weerwil van haar heiligste principes wordt China kapitalistisch, Europa en de Verenigde Staten zijn via een gedwongen protectionisme ongewild aan de heroprichting begonnen van het ooit door hen zo fel bestreden communisme. Gehoorzamend aan de meest algemene wet van het bedrog, hadden de twee hadden zich immers al opgesplitst in, enerzijds, een kern en, anderzijds, een daaraan volstrekt tegengestelde buitenkant of een façade, waarbij Chinezen alleen nog qua façade communistisch zijn doch in wezen grondig door het gouden kalf bezeten en Europeanen het kapitaal niet langer kùnnen dienen om de heel eenvoudige reden dat ze het niet meer hebben. Het Oosten springt zwart Afrika bij en sluit pakten met Arabische mogendheden om aldus volop uit alle bodemschatten - kostbare ertsen maar ook olie - te kunnen putten. Zuid- en Midden-Amerika staan op, alle pogingen om deze opstand neer te slaan - incluis de zogenaamde 'Mexicaanse griep' - van zich af schuddend. En terwijl alle aardbewoners naar adem snakken en een volgende zondvloed dreigt, ruziën de grootmachten - zoals ze zichzelf onverdroten blijven noemen - voor het eigenaarschap van Noord- en Zuidpool en van de woestijnen op de Maan en op Mars.
Het wordt steeds moeilijker om het allemaal op een rijtje te krijgen en voorspellingen te gaan doen - dat leren ons ook de weerman en de weervrouw die met hun predicties zelfs het volgende uur niet meer geloofwaardig kunnen halen zodat zij hun uitspraken al even bizar en wendbaar moeten laten klinken als die van de Pythia te Delphoi, drieduizend jaar geleden. Dat alles wellicht ingevolge het gebruik van steeds meer gesofisticeerde wetenschappelijke en technische apparatuur. De toren van Babel heeft, zoals voorhanden ligt, een hoofdrol in dit ganse theater en toneel waarvan de schrijver steeds angstvalliger en dringender wordt gezocht. Het is dan ook steeds meer het theater van de tegendoelmatigheid, het drama van de ondeugden die precies dankzij dit kenmerk, ondeugden zijn, hetwelke de poppen van de wereld aan het dansen zet. De chaos is vooralsnog onvoltooid en totdat hij voltooid zal zijn, zal de orde tegenspartelen, precies zoals de vis dat doet die nimmer op het droge stranden wil, zoals de stervende zich vastklampt aan het leven en zoals de hoop op leven, het leven zelf is en volstrekt niets minder is dan dat. Misschien zal de welvaart hier verdwijnen, hij zal wispelturig zijn en blijven, schichtig van hier naar daar vluchten, alle onheil wijs ontwijken of, integendeel, zijn eigen ondergang bewerken - wie zal het tenslotte zeggen? Want zijn woorden zijn nog niet koud of ze worden door het tegendeel gelogenstraft - zo wispelturig is de wereld en zal hij beslist ook blijven.
Maar zeg nu eerlijk: is dat uiteindelijk geen goede zaak, dat onze toekomst, net zoals het weer, zich nimmer grijpen of voorspellen laat? Dat elke ochtend weer een verrassing kan worden geboren en dat het absoluut ondenkbare klaarblijkelijk een eeuwig leven toegewezen kreeg? Is het geen geluk dat elke volgende haverklap geheel onkenbaar blijft tot op het ogenblik dat hij zich voordoet? Meer nog: dat hij ook dàn geheel en al mysterie blijven zal? Hoe arm zouden wij niet zijn - men trachtte zich de jammer voor te stellen - indien wij wisten wat ons morgenvroeg te wachten stond en ook de dag daarna, het jaar dat volgen zou en, verder nog, indien wij wisten waar ons leven zelf een eind zou nemen, en ook de wereld, die beslist na ons nog verder draaien zal?
(J. B., 12 juli 2009)
11-07-2009
Illustraties bij 'hedendaagse kunst'
Illustraties bij 'hedendaagse kunst':
30-06-2009
Een beknopte beschouwing over 'hedendaagse kunst'
Een beknopte beschouwing over 'hedendaagse kunst'
De essentie van het kwaad van het kapitalisme bestaat in de pervertering van de waarden die het teweeg brengt, voortgedreven door de hebzucht als ultieme motor: het Hebben verdringt het Zijn, middel en doel werden onderling verwisseld. Geld is niet langer het ruilmiddel dat toelaat zijn overschot aan aardappelen kwijt te raken en er graan voor in de plaats te krijgen: geld is voortaan het doel en de aardappel, het graan en alle andere waardevolle producten zijn verworden tot de middelen om het geldbezit te vermeerderen.
Een direct en onvermijdelijk gevolg van die perversie is vanzelfsprekend dat de kwaliteit van de producten op de markt naar beneden zal gaan. Iedereen wil immers zo groot mogelijke winstmarges, en de grootte van de winst hangt af van het verschil tussen de prijs van datgene wat men in het product geïnvesteerd heeft (aan tijd, aan grondstoffen, aan kennis...) en de prijs die men ervoor krijgt op de markt. Om de winstmarge te vergroten, moet de potentiële koper misleid worden door hem, onder meer, waren aan te smeren die hun prijs bijlange niet waard zijn.
Onwetendheid en desinformatie reiken hier elkaar de hand. Voor een boek met een kunstlederen kaft wordt welhaast meer geld gevraagd dan voor hetzelfde boek met een echte lederen kaft en dat kan ook, onder meer omdat de koper de waarde van die grondstoffen niet meer kent; vaak gelooft hij zelfs dat kunstleder kostbaarder is dan leder zonder meer omdat zijn kennis van het Nederlands of van de taal in het algemeen schromelijk tekort schiet.
In een kapitalistisch bestel wordt elkeen er toe genoopt zich steeds weer af te vragen hoe hij of zij de ander "zo goed mogelijk" kan bedriegen: hoe kan de leugen zich in de waarheid verkleden? Hoe kan wat slecht is, doorgaan voor goed? Hoe kunnen wij maken dat de ander zich verkijkt op wat wij hem of haar voorhouden? Hoe maken wij de ultieme illusie die de ander te kijk zet en die ons het nakijken geeft? In twee woorden: hoe dood ik zonder zelf geraakt te worden?
De vraag naar bezit is in de eerste plaats de vraag naar geld, en zij klinkt heel simpel als volgt: hoe maak ik geld? Hoe trek ik geld naar mij toe? In een kapitalistisch bestel is geld noodzakelijk om te kunnen overleven maar tegelijk wordt het ook onmogelijk om zijn bezit te vermeerderen zonder de ander te bestelen, want dat doet men als men hem zaken aansmeert die hun prijs lang niet waard zijn. In het kapitalisme moet al wie wil leven, bereid zijn om anderen te doden, en dat is het recht van de sterkste, de volstrekt cultuurloze, meedogenloze natuur.
De analyse van Karl Marx laat zien hoe in het geldsysteem, de rijken almaar rijker worden en de armen almaar armer. De rijken worden rijker omdat zij hun geld kunnen beleggen, zodat hun kapitaal blijft aangroeien zonder dat zij daarvoor noemenswaardige inspanningen hoeven te doen. In werkelijkheid chanteren zij de niet-bezitters die immers niet verder kunnen zonder het geld dat nodig is om hun elementaire behoeften te bevredigen. Deze laatsten worden dan genoodzaakt om zichzelf te verkopen, of tenminste hun arbeid. Zij worden verplicht om al hun energie te investeren in werk, in ruil waarvoor zij precies genoeg geld ontvangen om aan de slag te kunnen blijven. Hebben zij tegenslag, bijvoorbeeld met hun gezondheid, dan hebben ze gewoon brute pech, want zolang er een overschot bestaat aan arbeidskrachten, wordt natuurlijke selectie aldaar meer dan alleen maar getolereerd.
Aan geld komen kan men door het te beleggen als men het heeft, en moet men het ontberen, dan mag men blij zijn als men kan arbeiden. Zij die paraderen, zullen dankzij het systeem van het gouden kalf kunnen blíjven paraderen, en zij die zwoegen en zweten, zullen dat helaas tot het bittere einde moeten blijven doen. Geld heeft men of men heeft het niet.
Maar er zijn vanzelfsprekend ook allerlei trucs en achterpoortjes die op zijn minst de hoop kunnen voeden dat bijvoorbeeld iedereen president kan worden van het land waar het kalf koning is.
Diefstal is het meest gemene van die trucs maar diefstal verschilt in feite slechts weinig van het bedrog waarin men anderen besteelt zonder dat zij dat goed beseffen. De dief is in feite eerlijker dan de corrupte handelaar omdat hij tenminste nalaat om zijn slachtoffer ook nog te gaan beroven van het beséf dat hij bedrogen wordt. Diefstal kan zodanig gesofisticeerd en verbloemd worden dat zij resulteert in het belonen van de dief en in het toezwaaien van lof en eer aan zijn adres, en dat is iets heel anders dan boete of gevangenisstraf. Er bestaan charlatans die doorgaan voor 'cultuurministers' en die de miljoentjes van eerlijke en hard werkende belastingbetalers uitdelen aan bevriende fraudeurs die zich bijvoorbeeld 'literatoren' laten noemen en die er aldus niet alleen in slagen om zich andermans goed toe te eigenen, maar die bovendien de kunst verstaan om zich daarvoor op de koop toe nog eens vet te laten betalen. De kunst van het bedrog is de enige die zij verstaan en die zij ook met gretigheid beoefenen: zij behoren tot de 'krijgers', zoals ooit een groot Jezuïet deze bedriegers noemde - een categorie van lieden welke van de zogenaamde 'gevers' onderscheiden dient te worden, en hij bezwoer ons, die zijn leerlingen waren, er over te waken dat we onszelf altijd tot de 'gevers' konden rekenen. Het kapitalistisch systeem drijft dit dilemma in feite op de spits.
De truc bij uitstek om aan geld te komen bestaat in het verkopen van prullen die hun geld bijlange niet waard zijn. Vreselijk is het wanneer aldus bijvoorbeeld nepvoedsel voor voedsel wordt verkocht; wanneer allerlei gebruiksvoorwerpen verschijnen op de markt die, van zodra ze aangewend worden, uit elkaar vallen; wanneer verslavende artikelen zoals schadelijke en soms ook dodelijke drugs en spelletjes zich een weg banen naar steeds nieuwe prooien, tot onschuldige kinderen toe; wanneer uiteindelijk zelfs de liefde en de vele andere diepmenselijke gevoelens nog slechts worden voorgewend of ingezet in functie van persoonlijke winst. De echte doelen van het leven en zijn diepste waarden verworden tot nog slechts alibi's voor criminele activiteiten; het goede is nog slechts nuttig als het verhullende kleed van het kwaad.
Aan geld komt men door dingen te verkopen die hun prijs niet waard zijn. Die dingen zal uiteraard niemand kopen die over zijn volle verstand beschikt - zo zou men denken. Maar de feiten tonen aan dat, als puntje bij paaltje komt, dit zogenaamde 'volle verstand' een bijzonder wendbaar zaakje is. Mensen kunnen meer bepaald onder allerlei vormen van druk worden gezet, en het uiterst duur verkopen van prentjes aan de daarop afgebeelde in een compromitterende situatie is heus niet de enig denkbare vorm van chantage en ook lang niet de enig bestaande. In feite behoort het genoemde nog tot de primitieve chantagetechnieken, al even voorbijgestreefd als mensenhandel en prostitutie, nu er immers een onvergelijkbaar veel meer renderende orgaanhandel bestaat.
Zo worden mensen door criminelen schulden aangepraat en vervolgens verplicht om die ongezien in te lossen op allerlei manieren. Onlangs stond in een officieel rapport te lezen dat heden reeds een belangrijk percentage van de Europese kinderen, via de computer die zij voor Sinterklaas nog kregen, zich in grote schulden pokeren op het net, of althans dat zij geloven dat te doen, en dat zij vervolgens onder druk worden gezet om die vermeende schulden af te betalen, wat uiteraard onmogelijk is tenzij door, bijvoorbeeld, drugshandel.
Pa en ma geloven dat de kleine een studiereisje maakt, zij het plotseling dan wel naar het andere uiteinde van de aardbol, maar het kind slikt 'bolletjes' en het zwijgt dat het zweet, angstig hopend dat de zon nu slechts voor heel eventjes ondergaat en dat alles onopgemerkt weer goed zal komen. Wat uiteraard een volstrekt onrealistische hoop is aangezien criminelen hun slachtoffers pas loslaten als deze niets meer te bieden hebben, terwijl kinderen zich pas aan het prilste begin bevinden van die weg, enkele richting naar de hel.
Hoe die misdadigerswerelden ineen zitten, weet niemand, aangezien de waarheden daaromtrent pas jaren na datum worden onthuld, tenminste àls ze niet voor eeuwig verborgen blijven, wat klaarblijkelijk meestal het geval is. Maar één van de 'problemen' waarmee criminelen uiteindelijk kampen, luistert naar de vaak gehoorde naam 'witwaspraktijken': wij denken dan aan een veeleer onschuldige witwas van zwart geld, aan een deugnieterige belastingontduiking of zelfs aan water en aan zeep. Zelden dringt het tot ons door dat witwasoperaties in feite de cruciale assen van de georganiseerde misdaad betekenen, de breekpunten waarin, op een haast magische manier, het kwaad zich in onze wereld als het goede komt manifesteren, en daartoe blijkbaar ook alle middelen krijgt. De witwasoperaties staan inderdaad voor een van de meest griezelige handelwijzen die aan mensen eigen kunnen zijn, want door deze uiteindelijke inbreuken, worden moordenaars onze koningen en vaders, komen piraten aan het roer van de wereld te staan, gaan gangsters de geschiedenis herschrijven en worden pooiers en dieven met eretekens getooid. Maar ook alle waarden perverteren zich dan: wat schoon is, wordt lelijk; wat afstotelijk is, oogst lof; het goede wordt versmaad en het kwaad wordt verheerlijkt. En het is ook relatief makkelijk om te begrijpen hoe dat alles mogelijk is en zelfs onvermijdelijk.
Andermaal: om aan geld te komen, dient men anderen te bestelen. Zoals gezegd bestaan er allerlei trucs om dat onopgemerkt te kunnen doen of, wat nog veel straffer is, om dat openlijk te kunnen doen en daar op de koop toe nog geld en lof voor te ontvangen. Gebruiksvoorwerpen die niet deugen duur verkopen, is een bijzonder primitieve bedrogspraktijk die bovendien geen lang leven is beschoren; het is een bedrogstechniek voor de minder begaafden, zo zou men het kunnen stellen, maar ook dezen komen dus aan hun trekken in het systeem van het kalf dat immers de dief beloont, de grote én de kleine.
Veel meer plezier en ook onvergelijkbaar veel meer winst maken een meer gesofisticeerd soort van criminelen, die zaken verkopen waarvan het gebruik bijzonder ondefinieerbaar en abstract is, zoals bij uitstek kunstvoorwerpen. Sinds Immanuel Kant's geest door de beschaafde wereld waart, weten wij dat kunst wellicht grotendeels een zaak van smaak is, en dat deze smaak, precies omwille van zijn abstract karakter, wel eens bijzonder wendbaar kan zijn. Het smaakoordeel blijkt immers niet alleen corrupter dan elk ander oordeel: het doortrapte karakter van het smaakoordeel kan zich als geen ander ook verbergen. En uiteraard is dit voor de goede verstaanders ter zake een ongedroomde bron van duizelingwekkende winsten: kunst is vrij, wendbaar, veranderlijk, van smaak afhankelijk en, uiteindelijk, is een kunstwerk ook waard... wat iemand er voor neertelt!
Een ding is waard wat iemand ervoor betaalt: als dàt geen kapitalisme is; het is het vrije marktbeginsel bij uitstek in zijn meest elementaire vorm. En precies dit beginsel laat toe dat de zwartste duivels wit gewassen worden totdat zij eruit zien zoals de meest glimmende, heilige engeltjes. Hier wordt de waarde van het hoogste wat een mens kan scheppen, en waarvan menigeen beweert dat het wordt ingegeven door de engelen of zelfs door de goden zelf, bepaald door het slijk der aarde, ja, door de satan zelf! Of moet hier een tekeningetje bij worden gemaakt?
Walter, een groot crimineel, verkoopt een partij drugs aan Willy, een even groot misdadiger. Willy betaalt Walter met een grote som geld, zijnde tien miljoen euro, want Walter verkoopt die drugs uiteraard omwille van dat geld waarvoor hij in feite helemaal niet werken moet. Walter wordt rijk ofschoon hij niet werkt, en de mensen zouden over Walter zeggen dat hij 'zaken doet' en dat hij een gewiekst zakenman is, en de vrouwen zouden vallen voor hem, ware het niet dat Walter aan de wereld niet kan tonen dat hij rijk is. Er is trouwens ook nog iets zoals de fiscus, en die zou Walter alras op de hielen komen te zitten wanneer die grote sier zou maken, en hem vragen waar al dat geld vandaan komt waarmee hij zijn sjieke feestjes bouwt. Vandaar is Walter verplicht om zijn drugsgeld, dat bloedgeld is, en daarom ook zwart zoals de dood, wit te wassen. Maar zwart geld wit wassen is uiteraard geen sinecure: het is wellicht een van de moeilijkste klussen in de ganse carrière van de crimineel. Gelukkig bestaan er rookgordijnen waarachter hij zich kan verschuilen, en een van die gordijnen is dat van de zogenaamde 'hedendaagse kunst'.
Walter met zijn drugsgeld blijft niet bij de pakken zitten: hij wil kunnen uitleggen aan de fiscus waar hij het vandaan heeft, en daarom wordt hij voor de gelegenheid 'hedendaags kunstenaar'. 'Hedendaagse kunst', zoals de richting zichzelf noemt, onderscheidt zich van alle andere kunst in het bijzonder op het punt dat zij geproduceerd wordt in een handomdraai en vrijwel zonder middelen, terwijl het prijskaartje dat eraan kleeft, doet duizelen. Maar even belangrijk aan de hedendaagse kunst is, dat zij door 'ingewijden' tot kunst dient uitgeroepen te worden. In feite zijn die ingewijden diegenen die de beschikking krijgen over de macht om de inhoud van een vuilnisemmer uit te roepen tot een 'hedendaags kunstwerk', wat betekent tot een object met een duizelingwekkende geldwaarde.
De 'ingewijden' zijn met andere woorden niets anders dan 'geldmakers'. Zij hebben invloed en macht en zij wenden die aan om ervoor te zorgen dat hun klaarblijkelijke waanzin ernstig zal genomen worden. Zij zijn het die de spreekwoordelijke kleren van de keizer maken uit het in feite bijzonder griezelige sprookje van Hans Christiaan Andersen; zij zijn de Uilenspiegels die een ganse hofhouding kunnen laten applaudisseren voor een leeg doek; zij zijn voorwaar de ultieme handlangers van de duivel, die immers zonder blikken of blozen en eveneens zonder omwegen de toegangskaartjes tot de wereld verkopen aan allen die bereid zijn om daar met hun ziel zelf voor te betalen. Meesmuilerij, leugens en allerlei bedrog: wie daartoe bereid zijn, mogen mee-eten van de koek.
En zo komt het dat Walter in de huid kruipt van een 'hedendaags kunstenaar', of althans: dat hij ook de kunst zal misbruiken om zijn ding te doen. Hij neemt een doek, kwakt daarop een pot rode verf leeg, vervolgens giet hij er wat geel over en nog wat zwart, laat het geheel dan drogen, en verkoopt het 'hedendaags kunstwerk' aan Willy voor de prijs van, wat dacht u? Tien miljoen euro. Zogezegd, uiteraard, want dat geld heeft hij natuurlijk al ontvangen voor die partij drugs. Het verschil is nu wel dat het aanvankelijke zwarte geld middels die artistieke schakel helemaal wit gewassen is. En Walter is niet langer een crimineel; hij is daarentegen een gevierd artiest en alom beijveren zich recensenten om zijn doeken aan te prijzen. Alom ten lande maar ook in het buitenland gaan mensen er prat op een 'Walter' in het salon te hebben hangen. Walter verkoopt, hij is een handelsmerk, een gewiekst zakenman of wat dan ook, maar rijk is hij in elk geval en zijn gevolg is talrijk, de wereld behoort hem toe.
En daar duikt zoals verwacht een kritikaster op: hij verwijst deze historie naar de prullenmand, daagt ons uit één enkel concreet voorbeeld te geven van de beschreven gang van zaken die hij "bij de haren getrokken" noemt, irrealistisch en typerend voor bepaalde vormen van waanzin die nog net nuttig genoeg zijn om er wat vreemdsoortige, paranoïde verhalen uit samen te stellen, verhalen die zich op de koop toe uitgeven voor waarheidsgetrouwe artikels - foei! Tja, indien de mensen nog boeken lazen, dan volstond het nu om te verwijzen naar de histories over de befaamde doctor Faustus. Maar de mensen lezen niet meer, we moeten naar andere middelen op zoek...
(Jan Bauwens, juni 2009)
11-04-2009
Opstanding
Opstanding
Er zijn er die zeggen dat zij niet begrijpen hoe het dan mogelijk zou kunnen zijn dat wij na onze dood heropstaan. Daaruit besluiten zij dan dat de opstanding onmogelijk is. Maar indien deze lieden consequent waren, dan zouden zij hetzelfde moeten zeggen over het leven, waarvan zij immers evenmin begrijpen kunnen hoe het mogelijk is. En zeggen zij dan dat zij dàt wél begrijpen? Welnu, dan liegen zij dat ze zwart zien!
(J.B., Paaszaterdag 2009)
27-03-2009
Schuld en bezit
Schuld en bezit
Zijn hebzucht en geldzucht soms moeilijk te begrijpen, dan komt dat wellicht doordat zij de verschijnselen waarover het in wezen gaat, binnenstebuiten bekijken. Als sommigen niet begrijpen waarom er geen maat staat op het willen hebben, terwijl overbodig bezit tenslotte nog slechts ballast kan zijn eenmaal alle behoeften werden bevredigd, dan duidt dit onbegrip enkel op een foute invalshoek. Wie de onbevredigbaarheid van de bezitsdrang willen vatten, die moeten deze verzuchting ook echt van binnenuit bekijken, en dan verschijnt die niet zozeer als het zinloze, mateloze nalopen van bezit maar veeleer als het volgehouden ontvluchten van schuld. Immers, terwijl men van bezittingen op zich een keer genoeg kan hebben, is de druk van schulden en zo ook de druk van mogelijke schulden een veel wakkerdere motor van de zogenaamde hebzucht dan het vooruitzicht op een immer toenemend vermogen.
In dat opzicht kan men de last van schulden in feite goed vergelijken met die van pijn: schuld verhoudt zich tot bezit zoals pijn zich verhoudt tot gezondheid. Zoals het niet de gezondheid op zich is die men eindeloos nastreeft, maar wel het vrij zijn van ziekten - omdat gezondheid niet anders gedefinieerd kan worden dan als de afwezigheid van ziekten - zo ook streeft men niet het bezit op zich na maar wel het vrij zijn van schuld. Bezit is voor ons weliswaar nog iets anders dan schuldenloosheid, maar het heeft alleen betekenis als zichtbaar bewijs van het vrij zijn van schulden, terwijl al wat daar bovenop komt op de keper beschouwd slechts betekenisvol kan zijn als een buffer tegen mogelijke schulden. Waar de pijn als overwonnen wordt beschouwd, ontleent het bezit zijn betekenis nog slechts aan de schuld.
Rijkdom en bezit - o, paradox - worden nagestreefd omdat zij de ultieme getuigen zijn van de schuldenloosheid van wie deze attributen sieren. Wie rijk is, heeft geen schulden en omdat schulden in laatste instantie eigenlijk zonden zijn, is de rijkdom het schrijn van de heiligheid. De drang naar rijkdom en bezit - de hebzucht - is feitelijk op de heiligheid gericht.
Maar uiteraard is hier overduidelijk een anomalie in het spel. In onze wereld immers blijken hebzucht, rijkdom en bezit allerminst deugden en tekenen van heiligheid: veeleer zijn het zonden en bewijsstukken van medeplichtigheid aan misdaad of van schuld. Blijkbaar heeft de stroom van de existentie ergens een bijzonder vreemde bocht gemaakt, waardoor àlle grote dingen van het leven binnenstebuiten werden gedraaid: gelijk hebben blijkt het tegendeel van gelijk krijgen, de leugen regeert en heeft bijgevolg ook de waarheid in haar macht, en rijkdom en bezit wijzen niet langer op heiligheid maar, zoals een beroemd Frans schrijver zegt, schuilt achter elk fortuin een grote misdaad.
Wellicht om al die redenen kan alleen nog de religie van het christendom de waarheid in zich bergen: haar god is immers rijk noch machtig en daarom schuldenvrij. De christelijke god is uiteindelijk de enige ter wereld waarmee het gouden kalf wedijvert. Het christendom zegt klaar en duidelijk dat er twee heren zijn - de wereldse en de hemelse - en dat wij allen voor een onoverkomelijke keuze staan, want dat men de twee tegelijk niet kan dienen: de vriend van de wereld is zonder meer de vijand van god. Het gouden kalf wil vrijgepleit worden van alle schuld - de zoon van god neemt daarentegen alle schuld op zich. De wereld trekt alle macht naar zich toe - de godheid schenkt met milde hand de vrijheid aan de geringsten onder ons. De keizer laat zich door allen dienen - de zoon van god is de dienaar van allen. De wereldse machthebber neemt - de godheid geeft.
En zo is niet de hebzucht doch de vrijgevigheid het kenmerk van de zondeloze. Wellicht zijn de hebzuchtigen niet zozeer van kwade wil, en vergissen zij zich alleen maar in hun 'strategie': zij willen beslist bezit verwerven om het daarna te kunnen uitdelen, in de mening dat men niet vrijgevig zijn kan als men niet eerst vele zaken bezit. Edoch, zij zien daarbij over het hoofd dat het kostbaarste wat men bezitten kan, noodzakelijk uit zichzelf voorkomt en dat het pas tot leven komt als het geschonken wordt - ja, dat het zich door wegschenking vermenigvuldigt, zoals bij uitstek ook het woord. Men heeft schuld zolang men zijn bezit niet heeft vermenigvuldigd. Maar wellicht moet men dit nog anders zeggen...
Het wordt ons opgedrongen via alle mogelijke kanalen, dat er goed is en kwaad, en dat er deugden zijn en ondeugden, en dat al het kwaad dient ontvlucht te worden en dat men zijn toevlucht moet zoeken in het goede. Edoch, er schort wat aan die wetten, die ethische regels, die voorschriften en die geboden - er schort wat aan, want ze blijken niet naar behoren te werken. Ons beeld van goed en kwaad strookt helemaal niet met de werkelijkheid.
Neem nu het Goede in de vorm van het 'heilige', wat betekent: dat wat 'heel' gemaakt is, het 'voltooide'. Tot voor kort nog werden kinderen opgevoed om 'heilig' te worden en in de eigenlijke betekenis van het woord is dit nog altijd het geval: opvoedelingen worden 'heel' gemaakt; zij moeten zich ontwikkelen en vervolmaken op school, middels allerlei cursussen en lessen. En bij het begin van hun weg naar vervolmaking, worden voorbeelden gesteld. Een muziekschool draagt bijvoorbeeld de naam 'Mozartcollege' en een bronzen standbeeld van het muzikale genie prijkt in de inkomsthall van het instituut. Verder sieren portretten van grote componisten alle gangen en lokalen van het schoolgebouw, er wordt een jaarlijkse 'Mozartprijs' uitgereikt aan de beste leerlingen. En er zijn nog talrijke andere manifestaties die de namen dragen van die grote voorbeelden in de edelste der schone kunsten. Zij zetten aan tot vervolmaking, zo zegt men, het enorme belang van de goede voorbeelden onderstrepend.
Maar het mag dan wel een deugd zijn om op te kijken naar de heiligen: een cruciale vraag luidt hier echter of de zogenaamde goede voorbeelden de verwachte uitwerking zouden hebben zonder dat snuifje naijver bij de leerlingen die vol bewondering opkijken naar Amadeus, Ludwig en Johann Sebastian. En er is misschien wel een beetje meer dan alleen maar een snuifje naijver mee gemoeid, in de eerste plaats dan bij de ouders van die opvoedelingen, die immers middels die roemrijke voorbeelden met hun kinderen naar die instituten trekken. Warempel, met die voorbeelden worden zij daar allen heen gelókt. Beloven zij hen immers niet om van hun kinderen grote componisten en geniale musici te zullen maken naar het voorbeeld van de groten? Prikkelen deze voorbeelden dan niet de fantasie en gaan zij in die fantasie niet reeds de buren, de familieleden en het grote publiek zien applaudisseren voor hun kroost? Naijver, maar ook concurrentie treden op de voorgrond, als daar de jaarlijkse competitie is en zij zich middels hun gaven allen meten aan elkaar, en de ouders zich onderling meten middels hun kinderen. Er kan slechts één primus zijn, dat is de logica zelf van de strijd: elke winnaar vereist een verliezer en in een competitie zijn, op die ene winnaar na, àlle deelnemers op voorhand veroordeeld om verlies te leiden en om dan een beetje ongelukkig te zijn. Het grote geluk van de winnaar eist vanzelfsprekend zijn tol - er is ook geen lottopot van vele miljoenen als niet tallozen meedingen naar die prijs en het verlies dan maar lijden dat gepaard gaat met de ijdele hoop.
Geen ijver zonder naijver, want het naäpen blijkt de motor of de drijfveer van de arbeid, en is dat niet de zogenaamde 'mimetische begeerte' van René Girard? Zou iets aantrekkelijk zijn en tot inspanningen aansporen indien het niet ook door anderen en het liefst nog door velen, of zelfs door allen werd begeerd? De ordinaire hebzucht is niet weg te denken uit het zo edel ogende cultuurspel, uit de sportieve sport of uit de vooruitgang zelf van gans de wereld: zoals iedereen kan vaststellen, vormt deze ondeugd er daarentegen de eigenlijke motor van.
Maar bekijken we nu eens het streven naar het Schone, wars van competitie, concurrentie, naijver en jaloezie: kan men in alle ernst volhouden dat de vervoering bij het aanschouwen van pakweg de Zonnebloemen van Vincent Van Gogh - een der duurste doeken aller tijden - ondeugden zoals naijver een rol gaan spelen? Is de bewondering die ons bij het zien van deze kunstwerken overvalt, dan niet echt en gemeend, geheel onbezoedeld door competitie en concurrentie?
En was dat maar waar! In zijn hele carrière heeft Vincent Van Gogh niet één doek verkocht en zelfs die dokter uit de streek die hij meermaals portretteerde blijkt na grondig onderzoek helemaal geen kunstliefhebber te zijn geweest en nog veel minder een filantroop, maar daarentegen een aasgier aan wie Vincent helemaal niets te danken had: een ordinaire dief die zich na de dood van de schilder, in te bevragen omstandigheden, nog rap meester maakte van de doeken die zich in zijn bereik bevonden omdat hij geld begon te ruiken. Ha, dat wij vandaag de dag zoveel meer verstand van kunst zouden hebben zodat wij nu allen Van Gogh naar zijn waarde wisten te schatten, dat gelooft toch zeker geen redelijk mens! Van Gogh is geld waard omdat hij begeerd wordt door velen tegelijk, maar of zijn kunst daarom een enkele cent meer waard is, dat geloven uiteraard alleen domoren.
En het schone - of alvast het schone van het genoemde kaliber - kan niet zonder het lelijke bestaan. Als er doeken in zwaar bewaakte musea hangen, dan liggen er ook tekeningen als het ware midden op de straat - kunstwerken waarvoor niemand zich zal bukken om ze op te rapen of, erger nog: vuilnis waarvan men zich afvraagt welke lomperd het daar dan achterliet! Hetzelfde lot ondergaan immers de échte zonnebloemen die groeien in de greppels langs de zijkant van de weg: gemeentelijke werklieden ruimen die 'smurrie' op met een enkele hak van de schoffel of, eerder nog, middels een spuit met onkruidverdelger.
Het Ware dan, als derde en laatste in de reeks van de einddoelen waarheen de deugden gezegd worden ons heen te voeren: is het streven naar het Ware dan niet deugdzaam zonder meer? En dat wil zeggen: zonder dat daar leugen en bedrog zijn mee gemoeid!? Edoch, wie de waarheid op het spoor wil komen, moet vaak geweld gebruiken - dat is wat de ondervinding leert: om de waarheid aan de praat te krijgen, moet men ondervragen en wie ondervraagd wordt moet, teneinde waarheid te spreken, van de leugen afgehouden worden. Maar hoe anders kan men iemand ontmoedigen om te gaan liegen dan door hem tenminste een of ander onheil voor de ogen te houden in geval hij de waarheid alsnog verzwijgt? Liegen doet men immers omwille van het eigen voordeel en als men iemand de kans op liegen wil ontnemen, ontneemt men hem uiteraard eveneens dit voordeel, en dient men hem een ander en een groter voordeel voor te spiegelen als hij dan de waarheid spreekt, ofwel een nog groter nadeel als hij dan nog durft te liegen. Wie liegt, handelt immers met zekerheid geconditioneerd en slechts het aanbrengen van nog meer condities kunnen iets van de waarheid uit hem halen. Van wie daarentegen de waarheid spreken, mag men dat niet zeggen, al blijft het op de keper beschouwd onzeker of de waarheid dan al dan niet onder de invloed van sancties naar boven komen zal.
Werkzaamheid is deugdzaam maar alleen uit liefde voor de naaste en dus zonder loon ofwel ongeconditioneerd zullen in de omstandigheden van de hedendaagse wereld slechts weinigen aan de slag willen gaan of werkzaam blijven. Zorgzaamheid en voorzichtigheid zijn nog zo'n deugden die eigenlijk slechts gedijen op een bed van angst en vrees - ondeugden uiteraard, die ook de dapperheid in de weg staan, ook al helpen ze de roekeloosheid te bestrijden. En als men ze allemaal zou onderzoeken, de deugden, dan stelde men gewis ook vast dat zij immer door ondeugden werden begeleid. En zo zal op den duur het Griekse beeld van de moraal opdoemen uit die mist van vragen en onzekerheden en van gammele regels, voorschriften en geboden - de ethiek van het Oude Hellas, welke het allemaal niet zo zwart-wit voorstelt en die ook zin toont voor nuance, waar gezegd wordt dat de deugd, gelijk een schip dat moeizaam moet laveren tussen Skylla en Charibdis, altijd het midden houdt tussen twee ondeugden, net zoals maat het midden houdt tussen twee extremen.
En met dat Oud-Griekse model zijn we beslist beter af dan met het model van de zogenaamde 'mimetische begeerte', want of daar hetzij goede hetzij slechte voorbeelden het streven voeden, blijft in wezen eender, want bijvoorbeeld ook anorexia nervosa, zoals de ziekelijke magerzucht in het medische jargon ook heet, ontstaat vanuit het naäpen van voorbeelden. Slechte voorbeelden uiteraard, maar die zijn niet te weren en ze zijn in deze wereld ook ontzaglijke keren talrijker dan de goede, terwijl daarenboven het maken van dat onderscheid tussen wat goed is en wat kwaad, een vrijwel compleet willekeurige bedoening is. Neen, geef ons maar de simpele regel van het moeilijke evenwicht en van het schipperen en het laveren. En duikt dan ooit nog hier of daar het zogenaamde 'absolute' op, of het 'sublieme', of hoe men het ook noemen wil, dat hoogstaande en alles overtreffende goed waarop wij altijd hoopten, dan is er op dat moment nog altijd tijd om te wisselen van kamp. Voorlopig echter houden we ons best bij het voorlopige...
(J.B., 20 maart 2009)
19-03-2009
Het experiment van Milgram - Deel 4: Milgram, de autoriteitscrisis en de recessie...
Het experiment van Milgram -
Deel 4: Milgram, de autoriteitscrisis en de recessie...
Het blinde vertrouwen in autoriteiten is voor het merendeel van de mensen klaarblijkelijk vrijwel grenzeloos - onder meer dat kan men uit het bekendste experiment van Stanley Milgram besluiten. Als de autoriteiten aan mensen vragen om, zogezegd bij wijze van experiment, medemensen te folteren, dan zien vier van de vijf deelnemers daar helemaal geen graten in - tenminste als de context een aanvaardbaar alibi verschaft. Wij pijnigen overigens ook geheel probleemloos onszelf als gezagsdragers ons verzekeren dat dit het beste is voor onszelf en voor de ganse maatschappij, bijvoorbeeld waar we hard studeren, werken of trainen.
Lijden in de betekenis van knielen voor het gezag, wordt door dat gezag beloond en elk loon betekent op de een of andere manier altijd een vorm van wereldse erkenning. Erkend worden is dan weer genieten en op die manier wordt leed met genot betaald. Andersom wordt overigens ook onterecht naar zich toegehaald genot bestraft of dus met leed betaald, en het lijkt er dan heel sterk op dat het in evenwicht houden van die bijzondere balans van pijn en plezier een maatschappelijke kwestie is van de hoogste prioriteit.
In feite representeert de autoriteit de mensheid als zodanig: een koning is als het ware een vader van zijn volk en in nog primitieve stammen waar de sterkste mannen heel wat vrouwen hebben en, bij die vrouwen, talloze kinderen - in feite een gans volk - is hij ook letterlijk de vader of de stamvader. Een koning heeft gezag over zijn volk zoals een vader gezag heeft over zijn kinderen: zijn gezag is natuurlijk en berust bij de zekerheid dat wat hij aan zijn kinderen beveelt, ook het allerbeste is voor hen, aangezien hij natuurlijkerwijze van hen houdt, want zij zijn heel letterlijk zijn eigen vlees en bloed, zij zijn het die zijn bestaan voortzetten als hij zelf sterft en intussentijd heeft hij zijn macht en kennis aan hen over te dragen - in de vorm van bevelen. Ongehoorzaamheid aan de vader, aan het stamhoofd of aan de koning, is daarom tegendoelmatig: het is de macht en de kennis welke nodig zijn voor het voortbestaan, weigeren. Het gezag van de autoriteit is daarom natuurlijk, vanzelfsprekend en noodzakelijk, en het heeft niets te maken met de verknechting door derden - zeer in tegendeel zelfs.
Zij die mensen opruien om zich tegen hun natuurlijke gezag te verzetten, doen dat door geheel bedrieglijk dit gezag voor te stellen als een vorm van verknechting zoals die kan geschieden wanneer vreemde indringers zich meester willen maken van een volk. Zij stellen het dan voor alsof gehoorzaamheid aan bevelen per definitie de onderwerping aan vreemden zou betekenen en het prijsgeven van de eigen zelfstandigheid. In de gehoorzaamheid aan het eigen vaderlijke gezag is er daarentegen sprake van precies het tegenovergestelde, met name het verwerven van de eigen zelfstandigheid, meer bepaald door het aanvaarden van de middelen daartoe, welke in de vorm van kennis, en dus als bevelen, worden overgedragen van ouder op kind. De bijzonder belangrijke vraag luidt hier echter of de vele vormen van gezag en overheersing die zich vandaag aan ons voordoen, allemaal even natuurlijk of terecht zijn. En het begint uiteraard met de vraag of de koning van een land, de president of eender welke leider, 'natuurlijk' is, het vaderschap verdient en ook zoals een vader handelt, ofwel of hij slechts doet alsof, teneinde, zoals een ordinaire parasiet, op de krachten van dat volk te kunnen teren. Ingewikkelder wordt het nog met de democratie waarin leiders enkel nog volksvertegenwoordigers zijn, zodat daar een volk in feite zijn eigen koning of vader is...
Gehoorzaamheid bieden aan de autoriteit betekent in wezen niets anders dan de macht van die autoriteit overnemen, de machtsoverdracht beamen. Edoch, in het geval men te maken heeft met een valse autoriteit, die in feite vergelijkbaar is met het paard van Troje, krijgt men slechts de illusie van een machtsovername terwijl men door de vreemde indringer feitelijk van alle macht wordt beroofd: men wordt verknecht en van zijn macht ontdaan, alsof men als het ware door pseudokinderen werd bezet en leeggeroofd. Vooral sinds de industriële revolutie en de opgang van het kapitalisme zijn dit pseudovaderschap en dit pseudokindschap in feite de grote plagen van de beschaving geworden. Het zijn immers niet langer de natuurlijke vaders die hun kinderen bevelen wat goed voor hen is teneinde het geslacht op de best mogelijke manier voort te kunnen zetten: het zijn zonder meer parasieten die zich middels hun bevelen als vaders of als leiders voordoen, en die in plaats van hun macht aan de jongeren door te geven, deze jongeren beroven om daar zelf beter van te worden. En hier wordt de aloude overdracht van de ene generatie op de andere, als het ware plotseling omgekeerd, zodat zij ook ophoudt te bestaan. Uiteraard dreigt dan onmiddellijk het gevaar van een algehele stuurloosheid.
Milgram toont aan dat wij bijzonder autoriteitsgevoelig zijn, maar wat ons misschien niet direct in het oog springt aan zijn experiment, is de kwestie of die autoriteitsgevoeligheid per definitie wel een goede zaak mag heten. Autoriteitsgevoeligheid is er van oudsher, maar een kritische houding tegenover die instanties die zich aandienen als 'vaders' of als 'autoriteiten' is zeker sinds de opgang van het kapitalisme wenselijk en zelfs noodzakelijk geworden. Volgzaamheid aan autoriteiten is niet langer per definitie een welkome houding en van langs om meer lijkt die zelfs te gaan wijzen op een jammerlijke onwetendheid. Mensen die klakkeloos het gezag volgen, worden stilaan beschouwd als mentaal ten achter - en terecht: zij handelen welhaast instinctief volgens een oud, natuurlijk gehoorzaamheidspatroon dat alvast sinds een paar eeuwen - maar gebeurlijk al veel langer - algemeen geïnvadeerd werd door parasitaire instanties, en daardoor ook geheel geperverteerd. Een systematische herhaling van het Milgramexperiment, bijvoorbeeld eens om de vijf jaar, zou ons daarom kunnen tonen of er gebeurlijk een evolutie merkbaar is in die autoriteitsgevoeligheid, welke uiteraard een parameter is voor het wantrouwen in het gezag. Hoe dan ook brengt Milgram op die wijze impliciet een misschien wel bijzonder cruciaal probleem van deze tijd te berde, een probleem dat mede aan de basis ligt van de wereldwijde malaise die niet alleen te maken heeft met suprastructurele zaken en met oppervlakkige golfslagen, maar ook met fundamentele en zelfs met louter economische motoren. Het sputteren van de wereldeconomie in het jongste jaar, is wellicht een crisis welke met het genoemde en door Milgram impliciet naar voren geschoven probleem geheel vervlochten is.
(Jan Bauwens, 19 maart 2009)
18-03-2009
Het experiment van Milgram - Deel 3: Milgram, ethica en de heiligheid van het leven...
Het experiment van Milgram -
Deel 3: Milgram, ethica en de heiligheid van het leven...
Eenzelfde gedrag kan vele uiteenlopende motieven hebben, en zo kan het experiment van Milgram ons niet veel vertellen over de inborst van de deelnemers. Wat Milgram ons wél leert, is dat het merendeel van ons blijkbaar zeer zwaar tillen aan gezagsargumenten. En daar zijn ook goede redenen voor: volgens de moderne, niet-confessionele ethica is het zogenaamde geweten een product van het zich eigen maken van maatschappelijk via de autoriteiten opgelegde wetten, normen en waarden. Maar als niet een of andere zielekern of een persoonlijkheidsonderdeel, doch de aan ons externe, maatschappelijke autoriteiten het ultieme richtsnoer van ons handelen zijn, dan zal ons zogenaamde 'geweten' zich 'aanpassen' van zodra de richtlijnen van de autoriteiten veranderen. En dat zal des te meer het geval zijn naarmate ons 'geweten' redelijker is, wat wil zeggen: naarmate het veeleer steunt op overreding dan wel op conditionering. De autoriteiten zullen weliswaar goede argumenten moeten hebben als zij hun moraal veranderen, maar dat lijkt alles behalve onmogelijk waar redelijkheid geldt als een product van maatschappelijke consensus. Bovendien weten we dat in de politiek zo'n consensus overigens eerder wordt bereikt via allerlei duistere compromissen dan op grond van de rede, en dit geheel afgezien van het feit dat het meerderheidscriterium op zich doof is voor redeneringen en slechts stomme tellingen toelaat. Dat laatste hoort ons bezorgd te maken, want het houdt in dat het richtsnoer voor ons handelen op zijn beurt onderhevig is aan volstrekt amorele factoren of dus aan invloeden die met ethica niets meer te maken hebben. Het lijkt wel alsof de ethica, in het spoor van het geweten, een naïeve illusie was, een huisje dat helemaal niet zo heilig kan zijn als wij dat graag hadden gewenst.
Neem nu abortus, en dat is: het doden van mensen - kinderen - nog vooraleer zij geboren worden en dus nog vooraleer zij het burgerschap hebben verkregen. Het gros van de dieren buiten beschouwing gelaten, kampen ongeboren kinderen evenals volwassen papierlozen met de verwisseling van het menszijn met het burgerschap ingevolge een bijzonder arrogante en agressieve politiek die immers eist dat men eerst burger is vooraleer men aanspraak kan maken op erkenning als mens. Pas in dat (duistere) licht is een embryo nog geen mens, en in datzelfde perspectief is zijn moeder ook nog geen moeder, zodat hij - of moet men zeggen 'het'? - uit haar kan worden weggesneden alsof hij slechts een overbodige aanwas was, net zoals de appendix, of een schadelijke aanwas, vergelijkbaar met een kankergezwel. Maar pasgeborenen verschillen in fysiologisch opzicht slechts weinig van oudere embryo's en de groei naar het volwassen menszijn is een continu proces dat per definitie nooit af zal zijn, zodat ook maar het spreken over een begin van menszijn, nonsens is. Dringt het door dat het menszijn per definitie een menswórding is, een geschiedenis waarin sowieso geen enkele fase overbodig is? Waar dat inzicht ontbreekt, heerst een misvatting vergelijkbaar met die van het essentialisme, dat evenmin inziet dat opvattingen, overtuigingen en oordelen geen onwrikbare en onveranderlijke onderzoeksresultaten zijn doch processen, per definitie veranderlijk en dynamisch, onaf, welhaast levend. Een embryo van twee maand oud is niet hetzelfde als een kind van twee jaar oud - uiteraard niet - zoals ook een eikel nog geen eikeboom is: een embryo kan niet lopen en niet spreken, een kind van twee begint dat wel te kunnen. Maar wat dan gezegd van een volwassene die wij een eerste keer beschouwen in volle actie en een tweede keer verzonken in een diepe slaap of in een coma: kunnen wij dan ook over deze slapende niet zeggen dat hij helemaal niet dezelfde is als de man in volle actie? Hij zal actief worden als we hem wakker maken, maar voorlopig slaapt hij. Geeft zijn nog-niet-wakker-zijn ons dan het recht om hem te doden? Inderdaad, in tegenstelling tot een embryo, heeft hij vele relaties met zijn omgeving en met anderen, en sommigen zeggen dat het menszijn precies dit relationele is dat men niet verbreken mag en er zijn zelfs lieden die geloven dat het menszijn volkomen binnen de sfeer van het politieke ligt, zoals hoger al gezegd... Edoch, al die relaties zijn toch inactief als de persoon in kwestie slaapt?! Hoe dan ook: over iemand die al jaren in een toestand verkeert van diep coma, oordelen de voorstanders van abortus dan ook geheel consequent dat hij gebeurlijk maar best kan worden ge-euthanaseerd.
De moderne, niet-confessionele ethici geloven dat het geweten geen persoonlijke zielekern is, doch een reeks opgelegde regels die men zich eigen maakt en die veranderlijk zijn, waarmee politiek gemarchandeerd kan worden. Het is denkbaar dat abortus tot een misdaad en zelfs tot moord wordt verklaard van zodra het geboortecijfer gevaarlijk laag wordt voor het voortbestaan van de soort, precies zoals het niet langer als een crimineel feit wordt beschouwd waar de overbevolking problematisch werd. Of hebben die twee elementen dan principieel niets met elkaar te maken? Aan de flower-power van mei '68 met haar progressieve sexuele moraal hebben niet een aantal theoretische bespiegelingen een einde gemaakt, maar wel het uitbreken van H.I.V. Tegelijk wordt de nieuwe en strengere moraal, vooral dan binnen de religieuze sfeer, weerom met theoretische bespiegelingen onderbouwd en niet met het simpele argument van het besmettingsgevaar. Dat een zo hooggeachte kwestie als ethiek haar bestaan enkel kon rechtvaardigen op grond van bijzonder stoffelijke aangelegenheden zoals hygiëne, wordt blijkbaar niet geduld: de hoogstaande principes willen niets te maken hebben met de stank van stront, terwijl zij uiteindelijk geen andere reden van bestaan blijken te hebben dan die soms levensbedreigende onaangenaamheden uit het beschaafde leven te verbannen.
Het leven is niet langer heilig waar de plaag van de overbevolking toeslaat. Van zodra er teveel kauwen zijn, wordt de jacht op deze vogels geopend, maar eenmaal ze met uitsterven bedreigd zijn, gelden fikse boetes op het neerschieten van zo'n beest en zwaait men algemeen met ethiek omtrent dieren. Bepaalde vormen van abortus en van euthanasie worden ondenkbaar eenmaal er te weinig mensen zijn maar ze worden aangeprezen en desnoods verplicht waar de economie de overbevolking niet langer kan dragen. In die gevallen is het zelfs niet ondenkbaar dat burgers buiten hun weten en dus ook buiten hun toestemming om, onvruchtbaar worden gemaakt of zelfs worden gedood van zodra zij economisch niet langer rendabel zijn. Zo'n 'moord-ethiek' kon immers redelijk perfect worden onderbouwd van zodra kon worden aangetoond dat er niet voldoende middelen voorhanden waren om iedereen te blijven voeden, en abortus en euthanasie konden dan gelden als preventieve maatregelen welke immers bijzonder verdedigbaar waren ter voorkoming van meer drastische acties die mensen van hun vrijheid zouden beroven.
Als het leven niet langer heilig is, blijven wel nog de bruut natuurlijke krachten gelden van het zelfbehoud en van het soortbehoud: zij worden weliswaar niet opgelegd door maatschappelijke autoriteiten, maar het gevaar bestaat erin dat ze wel maakbaar zijn in de zin van vernietigbaar of onderdrukbaar. Middels een selectief permissieve houding tegenover druggebruikers kan de zelfbehoudsdrang van ganse bevolkingsgroepen worden aangetast: 'zelfmoord' wordt dan in de hand gewerkt in economisch niet rendabele of alleen al in ongewenste bevolkingsgroepen of regio's. Die 'zelfdoding' ziet er niet als zelfdoding uit; ze gebeurt ook schijnbaar met de toestemming van de verslaafden, die in de praktijk kinderen zijn, die dan zogezegd door niemand verplicht worden om zichzelf om te brengen en zolang niemand hen dat ook verhindert, blijven deze vormen van moord bestaan, nemen zij uitbreiding en worden de grenzen van wat daaromtrent mogelijk is, verder afgetast. De dood knaagt aan het leven gelijk de muizen knagen aan de kaas, die immers niet langer heilig is.
Milgram laat zien dat wij door de band bijzonder gehoorzaam zijn aan onze oversten - ja, dat wij, mensen, echte kuddedieren zijn. Vanzelfsprekend zijn we dat niet allemààl want, enerzijds, zien we dat dan toch zo'n twintig percent van de deelnemers aan zijn experiment altijd voortijdig zullen blijven afhaken en, anderzijds, dat er behalve volgzame kuddedieren uiteraard ook kuddeleiders zullen zijn. De volgzamen en de leiders vormen daarenboven bijzonder onstabiele groepen, bijvoorbeeld alleen al omdat volgzaamheid en leiderschap binnen eenzelfde individu uiteraard voortdurend wisselen. Ik ben volgzaam waar ik een brood ga kopen bij de bakker, die hier leider is, maar ik ben zelf leider waar ik aan anderen les geef in de beenhouwersstiel. Ik ben volgzaam aan de raadgevingen van de geneesheer waar ik ziek ben, terwijl ik hem tegelijk leidt aangezien ik, naast zijn patiënt ook zijn cliënt ben en dus zijn werkgever, die hem voor zijn raadgevingen financieel vergoedt. En het is duidelijk: indien wij niet zo volgzaam waren als uit de proef van Milgram blijkt, dan ware het maatschappelijke verkeer totaal onmogelijk. Verder: indien de moraal bleef volharden in de boosheid (lees: indien zij volhardde in de hoogmoed van iets anders te willen zijn dan wat ze feitelijk is), dan werd het mensdom binnen de kortste keren uitgeroeid ingevolge een tekort aan hygiëne, overbevolking, bevolkingsschaarste en welke plagen al niet meer. Maar de vraag wat er dan uiteindelijk intrinsiek waardevol is en blijft, is blijkbaar gedoemd om zelf onbeantwoord te blijven. Zeker is alvast dat wij het intrinsiek waardevolle niet kunnen missen, terwijl we het anderzijds ook niet bezitten, tenzij dan als een verlangen. En misschien vertrouwen wij ons daarom zo gemakkelijk en zo graag op autoriteiten: omdat hun bestaan het voor ons mogelijk maakt dat we kunnen blijven hopen dat alvast zij het antwoord op onze ultieme vragen kennen. En we eisen dat antwoord ook niet op, wellicht teneinde een mogelijke confrontatie te vermijden met het uiteindelijke gebrek daaraan. Misschien is de hoop dan toch het laatste intrinsiek waardevolle wat we hebben.
(Jan Bauwens, 18 maart 2009)
17-03-2009
Het experiment van Milgram - Deel 2: Milgram in het licht van de niet-confessionele ethica...
Het experiment van Milgram -
Deel 2: Milgram in het licht van de niet-confessionele ethica...
Vooreerst doen we de volgende vaststelling: wat een deelnemer aan het experiment van Milgram beslist te doen, kan volgen uit volstrekt tegenovergestelde motivaties en is daarom principieel nietszeggend.
Iemand kan 'meewerken' omdat hij zich niets aantrekt van de ware toedracht van het experiment: hij verlaat zich op de autoriteiten die deskundigen terzake zijn, en hij verleent hen zijn medewerking in de hoedanigheid van welwillende burger die zijn meerderen hoogacht zoals het hoort. Verder doet hij in alle bescheidenheid wat van hem verlangd wordt en aanvaardt hij nederig de hem toegekende onkostenvergoeding. Het is zelfs mogelijk dat iemand zich van de proef als zodanig niets aantrekt en dat hij slechts bezorgd is, enerzijds om zijn deelnemersvergoeding en, anderzijds, om zijn eigen aansprakelijkheid. Van zodra hij ervan verzekerd is dat hij geen enkele andere verantwoordelijkheid draagt dan deze waarvoor hij betaald wordt - zijnde: het stellen van vragen en het sanctioneren van de antwoorden zoals voorgeschreven - is hij vrij van zorgen. Maar iemand kan ook 'meewerken' omdat hij goedkeurt wat de onderzoekers doen - of tenminste: hij keurt goed wat de onderzoekers zelf beweren goed te keuren, ofschoon zij de deelnemer hierin buiten zijn weten om beliegen. In dat geval kan die deelnemer bijvoorbeeld oordelen dat de maatschappij als geheel belangrijker is dan de enkelingen en dat het gerechtvaardigd en misschien zelfs noodzakelijk is om enkelingen op te offeren teneinde de maatschappij, waarvan tenslotte alle enkelingen in hun bestaan afhankelijk zijn, te redden of vooruit te helpen. Hij aanvaardt het principe dat leed in functie van een hoger doel gerechtvaardigd kan zijn.
In principe heeft de deelnemer die zich niet meer zaken behartigt dan strikt nodig, het bij het rechte eind - in principe. Deelnemers die gaan tegenstribbelen omdat zij niet akkoord zijn met wat zij geloven te zien, moeien zich feitelijk met zaken waarvan zij op de keper beschouwd geen kennis hebben. Maar ook hier zijn de motieven niet eenduidig. Het is mogelijk dat deelnemers geloven dat zij het recht hebben om te protesteren tegen wat zij geloven dat het geval is gedurende het experiment. Als zij geloven dat mensen daar gefolterd worden, dan hebben zij als mens zelfs de plicht om zich daartegen te verzetten, en dan zullen ze niet alleen hun eigen deelname aan de proeven staken maar bovendien zullen zij de zaken aanklagen bij de rechtbank om uiteindelijk te bekomen dat de folterpraktijken welke doorgaan onder het mom van wetenschappelijke experimenten, stopgezet worden. Andere deelnemers kunnen denken dat zij zich vergissen in wat zij geloven waar te nemen, en wel omdat zij het voor volstrekt onmogelijk houden dat geheel openlijk en in een dergelijke context, door wettelijk bevoegden, onrecht zou geschieden. Zij geloven dan dat wat zij zelf te zien krijgen, slechts een klein facet is van de ganse prent, en dat zij de prent ook vervormd waarnemen precies omdat ze die niet volledig zien. Zij kunnen bovendien denken dat kwaad opzet uitgesloten is precies omdat het leed dat zij te zien krijgen, niet aan het oog van de deelnemers wordt onttrokken, wat dan volgens hen niets anders kon betekenen dan dat de autoriteiten klaarblijkelijk niets te verbergen hadden. Met protest zouden zij zich dan alleen maar belachelijk maken - dat is alvast wat zij konden denken. Maar er zijn nog talloze andere mogelijkheden, teveel om op te sommen. Ze leren ons slechts dat een welbepaald gedrag vele uiteenlopende betekenissen kan hebben en dat het beoordelen van mensen op grond van alleen maar hun gedrag, bijzonder voorbarig is. Omwille van volstrekt tegengestelde motieven kunnen mensen meewerken aan het genoemde experiment ofwel weigeren dat te doen. De vaststellingen die gemaakt worden - de zogenaamde resultaten van het experiment - zeggen daarom twee keer niets.
Als iemand komt aandraven met het verhaal dat op grond van het experiment van Milgram moet besloten worden dat het merendeel van de mensen het eigen geweten onderschikken aan dat van de autoriteiten, dan kon een 'tegenverhaal' luiden dat het onderschikken van de eigen meningen aan het oordeel van de autoriteiten, het regelrechte gevolg van een gewetensbeslissing is. Maar er is iets nog veel ergers aan de hand met deze proef. En hiermee komen we tot het eigenlijke onderwerp.
We situeren het experiment van Milgram voor de gelegenheid in de sfeer van de niet-confessionele ethiek. Geheel in tegenstelling tot wat in de religies meestal wordt beweerd, gaat de niet-confessionele ethiek ervan uit dat een persoonlijk geweten een maatschappelijke constructie is, iets dat wordt bijgebracht aan de leden van een bepaalde cultuurgemeenschap en dat daarom ook naar gelang de cultuur nogal verschillend kan zijn. Het zogenaamde geweten zou volgens de niet-confessionele zedenleer meer bepaald ontstaan door de persoonlijke interiorisering van maatschappelijk opgelegde wetten, waarden en normen. In de kindertijd kent men het verschil niet tussen goed en kwaad; men wordt echter geleidelijk geconditioneerd door een methode van beloning en straf en verder wordt men gevormd door overreding. Op den duur maakt men zich de maatschappelijk opgelegde normen en waarden eigen: het voelt dan aan alsof die normen en waarden vanzelf spreken of vanzelfsprekend zijn en uit de ziel van elke persoon afzonderlijk voortkomen. Ze zijn daar niet ingeplant door god, zo zegt de niet-confessionele ethica, maar wel door de een welbepaalde maatschappij, een welbepaalde cultuur, en dit via haar autoriteiten. Vandaar ook ziet men dat die waarden intercultureel nogal eens kunnen verschillen, en dan spreekt men over cultuurrelativisme, over subjectieve waarden, over niet-absolute normen of zelfs over arbitraire wetten.
Misschien wilde Milgram aantonen dat niet alleen Hitlers vermeende sadisten in de concentratiekampen maar veruit de meesten van ons onder welbepaalde omstandigheden bijzonder 'wreed' kunnen zijn? Of, omgekeerd, dat Hitlers beulen niet noodzakelijk sadisten waren en waarschijnlijk doordeweekse 'brave burgers'? Volgens de niet-confessionele zedenleer zijn goed en kwaad per definitie aangeleerd, cultureel gekleurd en nimmer absoluut: ze worden niet door het persoonlijke geweten bepaald maar door omstandigheden die naar gelang de cultuur waarvan zij deel uitmaken, verschillen. Om maar iets te zeggen: indien de kaarten anders lagen, dan konden wij vrijwel allen in de schoenen van de nazi's staan... precies omdat wij geen ander geweten hebben dan het geweten dat de maatschappij ons als kind via de autoriteiten heeft ingelepeld.
Uiteraard verandert dat door de autoriteiten gevormde geweten van zodra de maatschappelijke regels en de bevelen van de autoriteiten veranderen! Wat Milgram aantoont is derhalve niét dat de meeste mensen wreed zijn, maar wél dat, wetende dat goed en kwaad maakbaar en veranderlijk zijn, het merendeel onder ons op dat vlak plooibaar zijn en mee veranderen. En als de moraal op de rede gestoeld is: wat anders dan hun redelijkheid zal dan de morele plooibaarheid van de mensen het meeste bevorderen? En luidt niet het eerste gebod van de maatschappelijk gevormde rede: "Doe wat de autoriteiten u opdragen!"?
(Jan Bauwens, 17 maart 2009)
15-03-2009
Het experiment van Milgram en nog andere zaken
Het experiment van Milgram en nog andere zaken
Stanley Milgram was een sociaal psycholoog, geboren in 1933 in New York en aldaar in 1984 aan de gevolgen van een hartaanval overleden. In 1963 publiceerde hij de resultaten van het naar hem genoemd, wereldberoemd doch bijzonder ontluisterend Milgram-experiment over gehoorzaamheid en autoriteit.
In het experiment wordt aan mensen gevraagd om deel te nemen aan een wetenschappelijk onderzoek. Er wordt hen gezegd dat het om een geheugentest gaat en dat men meer bepaald wil onderzoeken wat de invloed is van lijfstraf op de werking van het geheugen. Aan de deelnemers wordt gevraagd om van de zogenaamde proefpersonen (die in werkelijkheid acteurs zijn) een examen af te nemen en om hen bij elk foutief antwoord telkens een zwaardere elektroshock toe te dienen, gaande van een onschuldige stroomstoot tot een fatale schok van 450 Volt.
Uit dat experiment blijkt dat tot 80 percent van de burgers bereid zijn om medeburgers te folteren als een hoger geplaatste hen dat opdraagt. Twee derden blijkt dan zelfs bereid om medemensen in levensgevaar te brengen. Algemeen wordt aangenomen dat het experiment aantoont dat het ruime merendeel van ons geen eigen geweten hebben en geen enkele vorm van empathie met soortgenoten: wij zijn tot alles in staat van zodra wij ongestraft kunnen handelen.
Maar men kan deze onderzoeksresultaten ook anders verwoorden, en stellen dat het vertrouwen in de autoriteiten bij 80 percent van de mensen welhaast onvoorwaardelijk is. Het overgrote deel onder ons acht de pijniging van medemensen gerechtvaardigd van zodra autoriteiten die gerechtvaardigd vinden. Met andere woorden oordelen de meeste mensen dat het toebrengen van leed niet per definitie slecht hoeft te zijn en dat het beoordelen van het feit of het toebrengen van leed al dan niet goed is, maar het best kan gebeuren door daartoe bevoegde personen. En vreemd lijkt die opvatting helemaal niet te zijn: leren wij onszelf immers niet pijnigen met studies en met lichaamstraining voor het goede doel? Ondergaan wij niet gedwee de verschrikkingen van bijvoorbeeld chemotherapie als kanker toeslaat? En is tenslotte onze ganse moraal niet een drastische en vaak pijnlijke zelfbeperking in functie van hogere en gemeenschappelijke doelen?
Men zou inderdaad kunnen zeggen dat mensen die hun autoriteiten blindelings volgen, redelijk handelen omdat zij beseffen dat het eigen oordeel vergeleken bij dat van experten, bescheiden hoort te zijn. Verder beseffen zij ook dat vooruitgang en medemenselijkheid vooreerst zaken van samenwerking zijn en dus kwesties van respect voor hiërarchieën en gehoorzaamheid aan gezag. Want indien elkeen wat hem wordt opgedragen, in twijfel trok totdat hij zelf volledig begreep wat hij deed, dan liep alles vanzelfsprekend in het honderd. Derhalve konden diegenen die aan Milgram's experiment hun meewerking weigerden, evengoed worden afgeschilderd als asocialen, terwijl in dat licht de medewerkers als redelijke mensen konden worden beschouwd in plaats van als gewetenslozen. Milgram's conclusie zou dan niet zozeer luiden dat de meerderheid van de mensen geen geweten hebben, zoals men het nu vaak zegt, maar wel: dat de meerderheid van ons redelijk handelt. Maar er zijn nog facetten aan het Milgram-experiment...
In Milgram's experiment worden de deelnemers door de autoriteiten aangemaand om de testpersonen steeds sterkere stroomstoten toe te dienen, en om geen acht te slaan op hun eventuele gekrijs. "Gij ziet deze mensen lijden", zo zeggen de autoriteiten, "maar laat u niet afleiden door wat gij ziet: concentreer u op uw taak en voer ze nauwlettend uit zoals u is opgedragen: dat is tenslotte het beste voor het experiment en ook voor elke betrokkene". En zeggen religieuze leiders niet iets gelijkaardigs? Verkondigen zij niet dat wie geloven, beproefd worden en weerstand moeten bieden aan de wereld en aan wat ze zien, om zich op hun taak te concentreren en te doen wat hen geboden wordt te doen, ook als dit hen nadeel zal berokkenen, pijn of verdriet? Herhalen zij niet dat de zichtbare wereld niet de echte is en dat de echte wereld vooralsnog geheel onzichtbaar is? En hebben de religies het gros van de mensen niet op hun hand, alle zichtbare en tastbare feiten ten spijt? Slagen zij er niet in om de grote massa te laten geloven dat wat de eigen ogen zien, onwaar is, zodat men niet zijn eigen ogen, oren en oordelen moet volgen doch de bevelen van het religieus gezag dat immers beweert te spreken in naam van de almachtige, het opperste hoofd van de ganse natuurlijke én maatschappelijke hiërarchie?
(J.B., 15 maart 2009)
10-03-2009
Werkloosheid - een leugen zonder gelijke. Deel 5
Werkloosheid - een leugen zonder gelijke - Deel 5
Wat voorafging. Een job is een financiële erkenning voor een veronderstelde werkzaamheid, maar wie een job bezit, beschikt over een 'niet-profiteur'-pasje. 'Joblozen' worden beschouwd als maatschappelijk ten laste, ongeacht hoe hard zij feitelijk werken. Het draait om maatschappelijke erkenning en zo is het Westen in de kastenmaatschappij verzeild, want kasten betreffen die erkenning, ze delen mensen in, in schuldeisers en schuldenaren. De schuldeisers - bezittende klasse wegens het vaste inkomen - bezitten bovendien het recht om het weinige dat de joblozen nog bezitten, op te eisen. Het'Mattheüseffect'. Sinds de creatie van de werkloosheid, is er naast Marx' proletariër nog een kaste bijgekomen die, als zij al overleeft, dat doet bij de gratie van het recht dat de anderen zichzelf aanmeten om die nieuwe kaste te beschimpen. Want dat doen de schuldeisers tegenover de schuldenaren, alleen al door onder die noemers te bestaan. In het Christendom wordt de kinderenloze, werkloze die alleen nog wordt beschimpt, beschuldigd en op het schavot gedood, uitgeroepen tot de godheid. Met de god van het zwarte schaap ontdoet de bezittende kaste zich van alle schuld. Verder werd de arbeid onterecht herleid tot een middel om aan geld te komen, terwijl ons werk vooreerst een spel hoort te zijn: het is het middel bij uitstek om de extase te bereiken die ons uit de dood optilt. Maar een duister noodlot zorgt ervoor dat het werk ons uit de handen wordt gerukt terwijl wijzelf herleid worden tot werktuigen in een ons onbekend proces en wie zich tegen dit verlies verzetten, en tegen de vervreemding, riskeren sociale uitsluiting - een zo erge foltering, dat de uitgeslotene gaat smeken om weer als levenloos werktuig mee te mogen draaien - de manipulatie is compleet, de zelfvernietiging van de mens een feit. De arbeid werd ons afgenomen: zij die een job hebben, werken niet meer; ze zijn herleid tot zielloze wertuigen in de handen van hebzuchtigen. En hebzucht maakt tevredenheid onmogelijk, men wil "vooruitgang" en men gelooft dat men aldus kan ontsnappen aan de doem die valt over allen die de plicht miskennen om te leven en te handelen, want dat doen zij die het zweet van hun aanschijn schuwen en die liever het 'zijn' inruilen tegen het 'hebben', het levende leven tegen het bezit van levenloze dingen. Hebzucht is een vorm van doodsverlangen, de hebzuchtige broedt op een levenloze steen die hij verkeerlijk aanziet voor het ei dat leven in zich draagt en toekomst. De onvermijdelijk periodiek optredende beurscrashes en de recessies bewijzen eigenlijk niets anders dan dat papieren geld niet groeien kan en dat winsten onvermijdelijk worden betaald met allerlei devaluaties. Bezit is slechts een illusie van leven en het kan slechts van tel zijn daar waar het leven zelf gegijzeld wordt. Helaas heeft het burgerschap zich meester gemaakt van het menszijn. Niet alleen alle gronden maar ook alle dingen zijn tot eigendommen verklaard en zelfs mensen. Met het geld zijn alle dingen met iets van de waardeloosheid van het geld besmet geworden, want op hun beurt kunnen zij als ruilmiddel fungeren en staat men dat ook toe en raakt men eraan gewend, zelfs als die ruilmiddelen mensen zijn. De tegendoelmatigheid die zich ontplooit in de geringste dingen die vooruitgang heten, wijst ons de weg die een terugweg is, door de inmiddels welbekende "grenzen aan de groei" nogmaals in 't licht te stellen. Zij hebben iets van de Griekse treurspelen en van de onafwendbare doem die blijkbaar op het mensengeslacht rust en zij houden niet op ons te tonen hoe machteloos wij uiteindelijk achterblijven waar wij ons pogen te verzetten tegen 't noodlot. De toren van Babel bestaat, staat pal voor ons en kijkt ons aan, vernietigend. Eigenlijk vestigt zich met het weefsel van de jobs een volstrekt anonieme, werkende machinerie met altijd en overal vervangbare onderdeeltjes die er zelf niet meer toe doen - terwijl het eigenlijk om ons, mensen, is om wie het allemaal moest draaien... De vervreemding tussen de arbeider en zijn werk... De handelaren - onwetend en niet-creatief doch rijk - hebben alle werkers aan zich onderworpen omdat alleen zij machines konden kopen. Handelaren maken van alles alleen maar geld en wat in geld werd omgezet, is niets meer waard, behalve als er overvloed is. Is er schaarste, dan wil vanzelfsprekend niemand zijn levensnoodzakelijke brood nog inruilen tegen een waardeloos vel bedrukt papier. Het gouden kalf leeft dus bij de gratie van een overvloed, wat tevens wil zeggen dat het eigenlijk onmisbare nooit voor geld te koop kan zijn. Massaproductie... werkt die overvloed in de hand welke aan het geld zijn macht verschaft. Handelaren worden nog veel rijker maar deze machthebbers zijn uitgerekend de minst bekwamen. Handelaren kunnen enkel kopen en verkopen en zij worden almaar rijker in de mate dat zij de mensen almaar harder bedriegen. En deze lieden krijgen het sinds die industriële revolutie in de wereld voor het zeggen. En ze worden in hun gewetenloosheid extra gestimuleerd doordat zij tegenover niemand verantwoordling hoeven af te leggen: de industriële omwentelingen vormen een dermate plotselinge en abrupte breuk dat niemand er op voorbereid was. De handelaren staren zich uiteraard blind op de verkoop en op de mogelijke opbrengst van die goederen. Spotgoedkope grondstoffen, lage loonkosten en massaproductie verdringen de kwaliteit én van het product, én van de arbeid, én van de arbeider. Kinderarbeid, ondervoeding, verpaupering, groeiende ontevredenheid op de markt door steeds meer overbodige en zelfs schadelijke producten. Bovendien is daar de reklame: de rode loper werd uitgerold voor de industrieën van koning alkohol, van tabak en van principieel alle drugs. De afvalberg... onwegwerkbaar. Met op de afvalberg: de kwaliteit, de ethiek, de arbeider zelf én zijn kroost, de arbeidsvreugde, de schone lucht, de veiligheid en de gezondheid... en tenslotte ook de vaste job. Herleid tot werktuigen, staan allen nu in dienst van de productie in plaats van andersom. Die productie zelf staat in dienst van een nog grotere productie - omdat alleen middels de overvloed, het geld aan macht wint. Edoch, waar het papieren geld meer waard geacht wordt dan het dagelijks brood, daar heerst de waanzin en kan alleen de honger de mensen weer tot rede brengen.
De paradox van de ganse werkloosheidsproblematiek is dat niet de werklozen doch de werkenden een bijzonder problematische situatie in de hand werken. Op papier zijn uiteraard de werklozen het probleem omdat zij geen geld in het laatje brengen terwijl zij wel geld kosten aan de maatschappij, maar in de praktijk schort er in de eerste plaats wat met de werkenden omdat zij, zoals hoger aangestipt, vervreemd van hun werkzaamheid handelen, niet meer (mogen of kunnen) weten wat ze voortbrengen en, op de keper beschouwd, nog slechts werktuigen zijn, gevangen in een keurslijf zoals radertjes van een machine die vastzitten aan die machine.
De arbeider weet niet langer wat hij doet, wat hij voortbrengt, waarvoor het dient, of het nuttig dan wel schadelijk is voor anderen en voor hemzelf - het enige wat hij nog doet, is: functioneren, energie verbranden, instructies volgen, een programma afwerken, kortom: klakkeloos uitvoeren wat hem door diegene die hem zijn loon verschaft, wordt opgedragen te doen. Want de te werk gestelde werkt niet langer naar zijn product toe - het laat hem principieel koud of hij voedsel produceert ofwel wapens - en hij werkt ook niet langer omdat hij zich zou amuseren: hij tobt zich nog slechts af omwille van het loon dat dienen moet om aan hemzelf en eventueel aan de van hem afhankelijken - bijvoorbeeld zijn gezin - voedsel en onderdak te kunnen verschaffen. In feite betekent dit dat "vrouw en kind" vandaag door het kapitaal gegijzeld worden om werkkrachten ertoe te verplichten zichzelf tot zielloze werktuigen te herleiden en zodoende de kaste van de rijken nog meer te verrijken.
Geen nood, zo zou men op het eerste gezicht denken: geen nood als de arbeider niet zélf meer weet wat hij maakt, want alvast iémand zal dat wel weten, iémand zal zich wel om het product bekommeren. En precies dàt is onwaar, want de arbeider wordt bestuurd door de handelaar, de eigenaar van de machine, die slechts één doel voor ogen heeft: zélf zoveel mogelijk winst maken. Of het product degelijk is, of de arbeider zich amuseert of niet, of hij met zijn loon al dan niet zijn gezin kan voeden: dat alles vraagt de kapitalist zich helemaal niet af tenzij en in de mate dat hij daartoe gedwongen wordt - bijvoorbeeld door de vakbonden.
De arbeider arbeidt ondanks het inzicht dat het de fabrikant niet te doen is om een product van goede kwaliteit en ook in weerwil van het besef dat hij zijn beste krachten wijdt aan het tot stand brengen van veelal waardeloze en zelfs schadelijke spullen. Bijgevolg is arbeidsvreugde uiteraard uitgesloten. De repetitieve bewegingen die het werk meestal vergt, maar ook de ganse werkomgeving en de omstandigheden zijn vaak alles behalve bevorderlijk voor de gezondheid en voor het humeur. Als er nog enig geluk te bespeuren valt in het werk, vandaag, dan kan alleen nog het bittere geluk worden bedoeld waarmee men dagelijks, een leven lang, samen met collega's dezelfde lijdensweg aflegt totdat men afscheid neemt van elkaar en van dit 'werk', om dan de genadeslag te ontvangen, meestal in de vorm van de pensioendood, maar vaak ook eerder.
Het percentage van de werknemers die nog op een min of meer bevredigende manier aan de slag kunnen, zakt voortdurend. 'Flexibiliteit' en 'bijstuderen' zijn slechts enkele voorbeelden van mooie en modieuze termen die veelal slechts verwijzen naar werknemers als achter de kar gespannen paarden. En de karren zelf worden niet eens bestuurd: onderhevig aan de zwaartekracht, bollen zij enkel de steile helling van de minste weerstand naar beneden, recht de afgrond in. De flexibele is hij die zich in de diepte mee laat trekken.
Men mag zich hier vooral niet vergissen: de zwaartekracht verwijst inderdaad naar de weg van de minste weerstand, want de weg en de wet van de vrije markt is zeer verwant aan die van de vrije val. De race naar de maximale winst betekent tevens de vrije val voor kwaliteit, gezondheid en veiligheid. Het streefdoel van de winstmaximalisatie maakt van het geld het einddoel en van het product een middel waarvan op zijn beurt de arbeider een middel is: de arbeider dient om een product tot stand te helpen brengen dat winst oplevert, wat wil zeggen dat het veel te veel kost in verhouding tot wat het slechts waard is. De arbeider en het product dat hij moet voortbrengen, staan ten dienste van het bedrog van de fabrikant, de kapitalist of dus de rijke handelaar, die slechts zichzelf nog meer wil verrijken, die slechts de massa wil bestelen. Wat een gigantisch maatschappelijk scheppingsproces met onderlinge samenwerking moest zijn met het oog op het zo bewoonbaar en zo comfortabel mogelijk maken van de wereld, kwam in handen van lui die dit alleen maar konden misbruiken omdat zij van oudsher bedriegers en dieven zijn. Het gevolg is uiteraard nefast: geen humaan scheppingsproces voltrekt zich op de arbeidsvloer, geen veredeling van al de levensmiddelen en geen betere wereld als resultaat, maar wel een pervertering van dat alles, met een levenslange lijdensweg voor werknemers tot in den treure, een vernieling van al het goede dat de aarde bieden kon en een aanzwengeling van het kwaad, een verslaving van de consumenten aan gifstoffen - zo immers worden zij, net zoals in de roofmoord, op de snelst mogelijke manier van al hun resterende bezit ontdaan.
Alleen de werklozen kunnen nog werken - dat is de paradox van de ganse toestand. Al wie niet aan handen en voeten gebonden liggen - en dat zijn zij die beschikken over vrije tijd maar tevens over de vrijheid om hem goed te gebruiken, zijn principieel nog in staat om vrij te handelen, om de gang van zaken in vraag te stellen en om niet alleen passieve toeschouwer te zijn van het ganse maatschappelijke gebeuren maar om dit gebeuren tevens te onderzoeken. Werklozen zijn niet zozeer mensen zonder werk maar zij zijn in de eerste plaats mensen zonder betaalde job, wat wil zeggen: mensen die vrij zijn van de hoger genoemde chantage, manipulatie en conditionering waarvan alle werkenden het slachtoffer zijn. Werklozen zijn bovendien vrij van de oogkleppen die hen blind doen functioneren, en zij hebben zich ook niet die rem aangekweekt die werkenden hebben, en die moet verhinderen dat zij zich nog afvragen of het wel goed is wat ze doen. Werklozen zijn veelal vrij van al die rampzalige beknottingen die werkenden op de werkvloer opdoen om het ondanks alles vol te kunnen blijven houden en in wezen kunnen zij dan eigenlijk maar best van de nood een deugd maken door die mogelijkheden aan te spreken die alle anderen moeten missen.
Maar er is nog een functie die door de werklozen uitgeoefend wordt en die essentieel blijkt voor het maatschappelijke welzijn in zijn geheel: de kaste van de werklozen functioneert namelijk als een maatschappelijke zondebok.
De Franse filosoof René Girard heeft het mechanisme beschreven waardoor een groep zijn agressie kanaliseert naar één slachtoffer toe - een zondebok, in dit geval een kaste - om zich vervolgens van dat slachtoffer en meteen van zijn eigen agressie te ontdoen. De zondebok wordt eerst beschuldigd of met schuld beladen en vervolgens wordt hij mét die schuld de dood ingestuurd. Soms wordt de zondebok nadien vergoddelijkt omdat het tenslotte dankzij hem is dat men zich weer goed kan voelen.
Er is veel geschreven over de theorie en over de gebruiken in verband met dit mechanisme, maar ontegenzeggelijk illustreert het bestaan ervan hoe dan ook andermaal de meedogenloosheid van de natuur die personen noch rechten erkent en die allesbehalve moreel goed is. In het geval van de werkloosheidskaste wordt de zondebok niet letterlijk doch maatschappelijk gedood - eigenlijk verbannen. Hij wordt uitgesloten uit het wereldse verkeer, zogezegd omdat hij er niet toe bijdraagt, en het onrecht in dezer schuilt in het feit dat dit terzijde van de wereld staan niet volgt uit de wil van de werkloze, maar uit zijn 'zwakheid', zodat hier slechts het ordinaire "recht van de sterkste" speelt.
Zoals bekend, is inzake sociale uitstoting vooral de onderscheidingsdrang werkzaam, die zich hier op de meest goedkope en gemene manier manifesteert: het feit indachtig dat 'geluk' een zaak is van sociale vergelijking, gaat de groep zich beter voelen wanneer hij een minderheid van zwakkeren afstoot. Het doet er dan niet toe of hij deze minderheid doodt ofwel onderhoudt of zelfs in de watten legt en verheerlijkt - zoals men dat soms met gehandicapten doet: alleen al door die minderheid te isoleren, bereikt de groep zijn doel; isoleren of afzonderen is immers reeds per definitie het tentoonstellen van die zwakheden die de groep als zodanig kenmerken.
Deze methode staat haaks op de christelijke naastenliefde die daarentegen de zwakheid - de naaktheid - van geliefden met de eigen mantel verbergt. Werklozen, gehandicapten, ouderlingen, vreemdelingen en zo meer: zij worden tot zondebokken van zodra zij niet meer eerst als mensen maar als werklozen, gehandicapten, ouderlingen en vreemdelingen worden benoémd. Vervolgens immers worden zij uit de groep verbannen en ondergebracht in speciale 'tehuizen' (of categorieën) die immers op maat gemaakt zijn van de zwakheden die zij delen. Want men kan toch zeker niet verwachten dat mensen die zelf geen rolstoel nodig hebben, hun huizen laten ombouwen voor rolstoelgebruikers? Kan men dan verwachten van mensen die niét oud zijn, dat zij accessoires aanbrengen voor ouderlingen en dat zij rekening met hen houden? Want daar gaat het tenslotte om: dat een welbepaalde categorie van mensen geen rekening zou hoeven te houden met anderen, die zwakker zijn, want alom weerklinkt hetzelfde rijm: "Ik ben toch niet mijn broeders hoeder!?"
Over het hoofd gezien wordt wel dat wie niét werkloos, gehandicapt, oud of allochtoon zijn - dat zij dit vooralsnog niet zijn. Werkenden, gezonde en jonge mensen en ook mensen die hier ten lande thuis zijn, behoren immers tot een bijzonder veranderlijke groep en het geluk waarop zij bogen, is uitermate precair en broos. Meer nog: er is niet slechts het gevaar dat de werkende ooit zijn job kan verliezen - hij zàl ooit zijn werk verliezen, de vraag luidt slechts wanneer dat gebeuren zal. Dat jongelui ooit oud zullen zijn, is een zekerheid als ze niet voortijdig sterven. Het lot kan in een fractie van een seconde de meest gezonde lui veroordelen tot levenslang in de rolstoel. En rapper dan men denkt, breken onlusten uit of komt men in situaties dat men zijn land moet ontvluchten en dat men elders aanspoelt - niet als bevelen uitdelende toerist die immers geld heeft en die in de watten gelegd wil worden, maar als bedelaar, als schooier. De groep die zich goed wil voelen door anderen af te stoten, is de meest veranderlijke van alle mogelijke groepen; hij is nog labieler dan de groep van de levenden, die weliswaar zeer talrijk blijft doorheen de tijden. Zo zijn er vandaag zes miljard mensen; binnen anderhalve eeuw zal die groep waarschijnlijk nog talrijker zijn; maar niemand die vandaag leeft, zal dan nog tot die groep behoren. De groep die zich verlustigt in het afstoten van anderen, stoot uiteindelijk zichzelf reeds van nature af krachtens de oppermacht van de dood die aldus recht spreekt over allen.
(Jan Bauwens, 10 maart 2009)
07-03-2009
Werkloosheid - een leugen zonder gelijke. Deel 4
Werkloosheid - een leugen zonder gelijke. Deel 4
Wat voorafging.
Een job is een financiële erkenning voor een veronderstelde werkzaamheid, maar wie een job bezit, beschikt over een 'niet-profiteur'-pasje. 'Joblozen' worden beschouwd als maatschappelijk ten laste, ongeacht hoe hard zij feitelijk werken. Het draait om maatschappelijke erkenning en zo is het Westen in de kastenmaatschappij verzeild, want kasten betreffen die erkenning, ze delen mensen in, in schuldeisers en schuldenaren. De schuldeisers - bezittende klasse wegens het vaste inkomen - bezitten bovendien het recht om het weinige dat de joblozen nog bezitten, op te eisen. Het'Mattheüseffect'. Sinds de creatie van de werkloosheid, is er naast Marx' proletariër nog een kaste bijgekomen die, als zij al overleeft, dat doet bij de gratie van het recht dat de anderen zichzelf aanmeten om die nieuwe kaste te beschimpen. Want dat doen de schuldeisers tegenover de schuldenaren, alleen al door onder die noemers te bestaan. In het Christendom wordt de kinderenloze, werkloze die alleen nog wordt beschimpt, beschuldigd en op het schavot gedood, uitgeroepen tot de godheid. Met de god van het zwarte schaap ontdoet de bezittende kaste zich van alle schuld. Verder werd de arbeid onterecht herleid tot een middel om aan geld te komen, terwijl ons werk vooreerst een spel hoort te zijn: het is het middel bij uitstek om de extase te bereiken die ons uit de dood optilt. Maar een duister noodlot zorgt ervoor dat het werk ons uit de handen wordt gerukt terwijl wijzelf herleid worden tot werktuigen in een ons onbekend proces en wie zich tegen dit verlies verzetten, en tegen de vervreemding, riskeren sociale uitsluiting - een zo erge foltering, dat de uitgeslotene gaat smeken om weer als levenloos werktuig mee te mogen draaien - de manipulatie is compleet, de zelfvernietiging van de mens een feit. De arbeid werd ons afgenomen: zij die een job hebben, werken niet meer; ze zijn herleid tot zielloze wertuigen in de handen van hebzuchtigen. En hebzucht maakt tevredenheid onmogelijk, men wil "vooruitgang" en men gelooft dat men aldus kan ontsnappen aan de doem die valt over allen die de plicht miskennen om te leven en te handelen, want dat doen zij die het zweet van hun aanschijn schuwen en die liever het 'zijn' inruilen tegen het 'hebben', het levende leven tegen het bezit van levenloze dingen. Hebzucht is een vorm van doodsverlangen, de hebzuchtige broedt op een levenloze steen die hij verkeerlijk aanziet voor het ei dat leven in zich draagt en toekomst. De onvermijdelijk periodiek optredende beurscrashes en de recessies bewijzen eigenlijk niets anders dan dat papieren geld niet groeien kan en dat winsten onvermijdelijk worden betaald met allerlei devaluaties. Bezit is slechts een illusie van leven en het kan slechts van tel zijn daar waar het leven zelf gegijzeld wordt. Helaas heeft het burgerschap zich meester gemaakt van het menszijn. Niet alleen alle gronden maar ook alle dingen zijn tot eigendommen verklaard en zelfs mensen. Met het geld zijn alle dingen met iets van de waardeloosheid van het geld besmet geworden, want op hun beurt kunnen zij als ruilmiddel fungeren en staat men dat ook toe en raakt men eraan gewend, zelfs als die ruilmiddelen mensen zijn. De tegendoelmatigheid die zich ontplooit in de geringste dingen die vooruitgang heten, wijst ons de weg die een terugweg is, door de inmiddels welbekende "grenzen aan de groei" nogmaals in 't licht te stellen. Zij hebben iets van de Griekse treurspelen en van de onafwendbare doem die blijkbaar op het mensengeslacht rust en zij houden niet op ons te tonen hoe machteloos wij uiteindelijk achterblijven waar wij ons pogen te verzetten tegen 't noodlot. De toren van Babel bestaat, staat pal voor ons en kijkt ons aan, vernietigend. Eigenlijk vestigt zich met het weefsel van de jobs een volstrekt anonieme, werkende machinerie met altijd en overal vervangbare onderdeeltjes die er zelf niet meer toe doen - terwijl het eigenlijk om ons, mensen, is om wie het allemaal moest draaien...
Bij de aanvang van de industriële revolutie zijn vele dingen in het honderd gelopen, maar een bijzonder rampzalige evolutie betreft de vervreemding tussen de arbeider en het werk van zijn handen en, meer bepaald, de verregaande nefaste invloed daarvan op het ganse leven.
Ter herinnering: voor die tijd waren er, behalve handelaren, enkel jagers, landbouwers en ambachtslieden - elkeen had zijn eigen vakgebied. In feite heeft ten tijde van industriële revolutie de groep van de handelaren alle andere groepen aan zich onderworpen, en dat kon alleen hierdoor gebeuren, dat deze groep veruit de rijkste was: alleen de rijken konden de machines kopen waaraan anderen dan tewerk werden gesteld. Maar deze rijken waren en zijn meteen de minst bekwamen: zij weten immers niets af van de jacht, de veeteelt, de landbouw of de ambachten. Ze zijn ook niet in staat om ook maar iets te maken, want van alles maken zij alleen maar geld en men zou daarom kunnen zeggen dat wat door hen behandeld wordt, slechts onderhevig is aan de entropie, het verval. Want wat in geld werd omgezet, is op de keper beschouwd niets meer waard. Geld kan men niet eten, men kan zich er niet mee kleden, men kan er niet in wonen, men kan er helemaal niets mee doen, tenzij men het tegen al die dingen kan ruilen. En dat kan, maar dat kan slechts zolang er van al die noodzakelijke dingen een overvloed voorhanden is. Is dat niet langer zo, dan wil vanzelfsprekend niemand zijn levensnoodzakelijke brood nog inruilen tegen een waardeloos vel bedrukt papier. Het gouden kalf leeft bij de gratie van een overvloed, wat tevens wil zeggen dat het eigenlijk onmisbare nooit voor geld te koop kan zijn.
De komst van de machines maakte in één klap massaproductie mogelijk - althans mits er genoeg grondstoffen voorhanden waren. En massaproductie werkt nu precies de overvloed in de hand welke aan het geld zijn macht verschaft. Het is dankzij de massaproductie dat handelaren nog veel rijker worden dan ze al waren en dat de geldbezitters de waarde van hun 'bezit' ofwel hun macht, op een nooit eerder gekende manier zien toenemen. Daar staat dan tegenover dat deze machthebbers uitgerekend diegenen zijn die het minst bekwaam zijn om de zaken te besturen en te beredderen, precies omdat zij de niet-werkende, de niet-creatieve klasse zijn, diegenen die niet in staat zijn om ook maar iets te maken. Handelaren kunnen enkel kopen en verkopen en hun succes hangt af van hun winst die, zoals elkeen weet, alleen maar zeer groot kan zijn als zij ook veel te veel geld vragen voor wat ze verkopen en als ze veel te weinig betalen voor wat ze aankopen. Handelaren worden met andere woorden almaar rijker in de mate dat zij de mensen almaar harder bedriegen. En deze lieden die, het weze herhaald, vooreerst zelf niets kunnen voortbrengen en vervolgens ook nog getalenteerde bedriegers zijn, krijgen het sinds die industriële revolutie in de wereld voor het zeggen.
Dat deze gang van zaken zichzelf uiteindelijk de das omdoet, hoeft geen betoog: dat is de onvermijdelijke logica van het ganse plaatje. Maar vooraleer het zover is, wordt er nog erg geleden. Wat betreft nu de vervreemding tussen de arbeider en het werk van zijn handen, moet het volgende worden gezegd.
We weten dat een van de factoren die het 'gedwee' ombrengen van bijvoorbeeld de gevangenen in concentratiekampen mogelijk maakt, de 'gehoorzaamheid' van de beulen aan hun autoriteiten is en nog niet zo heel lang geleden heeft de Amerikaanse psycholoog Stanley Milgram bewezen dat het merendeel van de mensen tot dergelijke gruweldaden bereid zijn van zodra een hoger geplaatste de verantwoordelijkheid daarvan op zich zegt te zullen nemen. Een tweede factor die tot zo'n gruwelen kan stimuleren, is het opdrijven van de afstand tussen, enerzijds, de dader en, anderzijds, de gevolgen van zijn daad: mensen gaan makkelijker en onbedachtzamer over tot daden waarvan zij de gevolgen niet of nauwelijks onder ogen dienen te zien. Een derde factor die tot misdaad kan stimuleren is het tegenwoordig stellen van een alibi, in de zin van een relatief sterke attractie: een mens begeert andermans goed en zal eerder tot stelen overgaan naarmate de waarde van dat goed ook groter is.
Alvast deze drie factoren (want er zijn er beslist nog een aantal), waren en zijn nu nog steeds in het spel in de omwenteling die men de industriële revolutie is gaan noemen. De kapitalisten, die we hoger de rijke handelaren hebben genoemd, welke getypeerd worden, enerzijds, door hun onkunde en onwetendheid inzake arbeid en, anderzijds, door een uitmuntend bedriegerstalent, worden alvast in die gewetenloosheid extra gestimuleerd door het feit dat zij altijd alle verantwoordelijkheid van zich af hebben weten te schuiven. Zij hadden in feite tegenover niemand verantwoordling af te leggen, in de eerste plaats omdat de industriële omwentelingen een dermate plotselinge en abrupte breuk vormden met de maatschappelijke situatie van voor die tijd, dat in feite niemand er op voorbereid was; niemand had de gevolgen kunnen overzien, noch voor de economie, noch voor de maatschappelijke klassenvorming, noch met betrekking tot de 'vooruitgang', de wetgeving, het milieu en zo voort.
In de eerste plaats inzake de waarde en het nut van de machinaal of industrieel vervaardigde (massa)producten, staarden de handelaren zich uiteraard blind op de verkoop en op de mogelijke opbrengst van die goederen. Of in de fabrieken degelijk materiaal geproduceerd werd, was bijzaak; van veel groter belang echter was de kwestie dat producten met spotgoedkope grondstoffen, tegen lage loonkosten en bovendien ook in grote hoeveelheden werden gemaakt. Uiteraard gebeurde zulks ten koste van de kwaliteit én van het product, én van de arbeid, én van de arbeider. Werklui moesten steeds langer en harder werken, tegen steeds lagere lonen, met steeds goedkopere grondstoffen, en zo waren daar in een mum van tijd: kinderarbeid, ondervoeding, verpaupering van de werklieden, achteruitgang van de kwaliteit van de producten, groeiende ontevredenheid op de markt maar tevens het ontbreken van alternatieven voor de consument, daar de kwaliteitsvolle producten binnen de kortste keren weggeconcurreerd werden. Steeds meer overbodige en zelfs schadelijke producten verschenen op de markt ingevolge de pervertering van de zorg van de producent om vooral dingen te vervaardigen die makkelijk en goed verkopen, terwijl het nut en de kwaliteit van die dingen voor hem bijkomstig werd. Bovendien deed de reklame haar intrede: de massale beïnvloeding van het koopgedrag, meer bepaald het leugenachtige aanprijzen van steeds meer waardeloze en schadelijke producten. De rode loper werd uitgerold voor de industrieën van koning alkohol, van tabak en van principieel alle drugs. Met in hun spoor de over-medicalisering en de over-consumptie van duizend en één andere zaken.
En dan kwam de afvalberg, niet anders dan als een te voorzien en onwegwerkbaar vervolg. Met op de afvalberg dan eveneens: het kwaliteitsproduct, de arbeidsethiek, de arbeider zelf én zijn kroost, de arbeidsvreugde, de schone lucht, de veiligheid en de gezondheid... en tenslotte ook de vaste job. Immers, nu alle werklieden waren herleid tot werktuigen, stonden zij in dienst van de productie in plaats van andersom. Die productie zelf stond dan in dienst van een nog grotere productie, zoals hoger uitgelegd: omdat alleen middels de overvloed, het geld aan macht wint en de geldbezitters almaar meer te zeggen krijgen. Edoch, waar het papieren geld meer waard geacht wordt dan het dagelijks brood - omdat men gelooft met dat brood te kunnen morsen aangezien het er 'vanzelfsprekend' in overvloed zou zijn - daar heeft de waanzin duidelijk de bovenhand gekregen. Alleen de honger vermag het dan nog om de mensen weer tot rede te brengen.
Strijders voor eerlijke landbouw worden gecriminaliseerd terwijl aan het licht komt dat genetisch gemanipuleerde gewassen een gevaarlijk virus bevatten - zie: