Onlangs zijn in mijn geboortedorp een klooster afgebroken en ook een gemeenteschool. 'Een' gemeenteschool, want sinds de 'fusies' eind van de jaren zeventig hadden de gemeenten ineens verschillende gemeentescholen, zoals ze ook meer gemeentehuizen hadden, een veelvoud aan politiekantoren, postkantoren en zo voort. De 'fusies' getuigen van de beruchte kortzichtigheid die eigen blijkt aan politiek: de eigen identiteit moest plots onderdoen voor het platte partijgewin, en de samensmelting van telkens verschillende gemeenten zorgde ervoor dat de toen heersende partijen overal in de prijzen bleven vallen. Het was een maatregel vergelijkbaar met de invoering van de kiesdrempel nu, edoch deze stunt was demografisch veel ingrijpender. Maar keren we terug naar de afbraak van onze historische gebouwen...
Het betreft twee flink uit de kluiten gewassen, statige bouwwerken in baksteen, al een goede eeuw oud, maar principieel onverslijtbaar. Het afbladderen van het behang en het lekken van een waterafvoerpijp 'verantwoordden' de afbraak, terwijl die in feite geen ander doel had dan de persoonlijke, direct financiële belangen van een tweetal plaatselijke 'politici'. De ramen van de bouwwerken werden opengegooid en het weer deed zijn werk: alras stonden daar ruïnes, rijp voor de sloop.
Het klooster en de gemeenteschool zijn niet meer. In de plaats van de gemeenteschool kwam een kaal, betonnen gedrocht, ontworpen door een naar voren geschoven architect wiens onbekwaamheid bleek al van bij de ingebruikname der klaslokalen. Want, stikten de leerlingen niet meteen, dan kampten ze toch met leermoeilijkheden ingevolge zuurstoftekort door de veel te lage plafonds.
En dan de plaats waar het klooster stond: zij werd ingenomen door een volstrekt stijlloze doch peperdure geldkathedraal waarvan er dertien zijn in een dozijn, en gelijk onverdelgbare parasieten vreten deze smakeloze façades alom ter wereld de oude stadskernen onherstelbaar aan.
Als nu nog de pastorie en het kerkgebouw worden gesloopt, dan schiet er van mijn dorp niets meer over dan de asfaltwegen, de verlichtingspalen en de appartementsgebouwen die in elke gemeente eender zijn. Zonder twijfel zullen binnenkort de "Molenweg" en de "Kerkwegel", door de arrogante 'rede' veroordeeld tot namen die inderdaad geen lading (meer) dekken, "Avenue 047" en "Avenue 048" gaan heten, zoals dat trouwens allang gebeurt in de ons in de decadentie voorgaande States. Maar ook de namen van de gemeenten zullen, om precies dezelfde 'reden', worden vergeten en door nummers worden vervangen. En de afwezigheid van beken en waterstromen, die nu stelselmatig door ondergrondse, gebuisde riolen zijn vervangen, zullen van de gekartelde dorpsgrenzen, rechte lijnen maken, geheel naar het voorbeeld van vermeend progressieve landkaarten die aan hetzelfde euvel der kortzichtigheid lijden als de plat egoïstische 'politici' die ze hebben ontworpen.
Vergeet men bij dit alles niet dat het bestaan van ook de menselijke identiteit uiteindelijk berust bij de eigenheid en dus bij de verscheidenheid van de betrekkingen op al het andere, onder meer in ruimtelijk en in historisch opzicht? En dat op de egalisering van straten en dorpen noodzakelijk de afvlakking van hun bewoners volgen moet, wiens namen alras zullen zijn vervangen door nummers, voor zover dat niet reeds het geval is?
Ik sta aan de oever van de Schelde, de Schelde maakt hier een bocht, en de naam van mijn gemeente is aan die Scheldebocht ontleend. Naast mij staat een man van tachtig, hij kijkt over het water, naar de appartementen die daar wegens het "uitzicht op de Schelde" peperduur worden verhuurd aan vanzelfsprekend alleen maar rijkelui. Want identiteit, of wat daarvan nog overschiet, is vandaag een luxeproduct geworden, zo mijmert hij, en zijn stemgeluid wordt overstegen door het geraas van de snelwegen die, als men de ogen sluit, nog een ogenblik de illusie kunnen voeden dat men zich bevindt in de nabijheid van frisse watervallen...
Jan Bauwens, 17 februari 2008