Neo-nazisme in de opmars?
Zoals vandaag heel wat invloedrijke politici het hebben over het probleem van de overbevolking als zijnde een ziekte van het mensdom welke ten spoedigste bestreden dient te worden, waarbij zij kennelijk niet begrijpen dat inzake de aanpak van problemen het verwisselen van mensen met maatschappijen een bijzonder kwalijke vergissing is met dramatische gevolgen, zo ook maakten in de eerste helft van de twintigste eeuw politici de fout om het maatschappelijke met het individueel menselijke te gaan vergelijken of om in wat andere bewoordingen zich helemaal geen rekenschap te geven van de onvergelijkbaarheid van de mens met de dingen.
Een mens kan beschouwd worden als een ding in functie van bijvoorbeeld zijn gezondheid omdat deze een fysiek aspect van ons mens-zijn betreft terwijl het fysieke als een aan natuurwetten onderworpen systeem kan worden beschreven in functie van een medische behandeling vanuit inzichten in wetmatigheden die regeren over het stoffelijke. Wij zijn weliswaar meer dan stof maar voor zover wij van stof zijn, zijn wij onderworpen aan de wetten die de stof regeren: wij dienen aan de stof te geven wat de stof toekomt op straffe van de dreiging van een omkering van de natuurlijke hiërarchie. Een heer moet zijn plichten jegens zijn dienaar vervullen omdat hij anders mag vrezen dat zijn knecht zich tegen hem keert en hem overmeestert. Evengoed is sprake van een geperverteerde orde waar personen in functie staan van wat eigenlijk hun middelen horen te zijn en tot die middelen behoort het maatschappelijke apparaat: waar personen worden beschouwd als niets meer dan de bouwstenen van een maatschappij zoals ook onze cellen de bouwstenen van ons organisme zijn, is sprake van een bijzondere middel-doelomkering.
De hier genoemde omkering resulteert vrij vlotjes uit het poneren van geheel onterechte analogieën. Men kan er namelijk toe worden verleid om enkelingen te gaan beschouwen als ondergeschikt aan de groep waartoe zij behoren van zodra men mens en maatschappij onderling gaat vergelijken. Weliswaar mogen het menselijke en het maatschappelijke organisme onderling worden vergeleken maar dat is zeker niet het geval met het wezen van de twee: de mens is het doel en zowel zijn eigen organisme als het maatschappelijke zijn slechts middelen tot dat doel. Het wezenlijke verschil tussen beide blijkt inderdaad pas waar men inziet dat het maatschappelijke organisme met de maatschappij als zodanig samenvalt terwijl mens en menselijke organisme twee volstrekt onvergelijkbare zaken blijven.
De maatschappij of het maatschappelijke apparaat is niet wezenlijk verschillend van ongeacht welk ander apparaat of werktuig. Een scheerapparaat, bijvoorbeeld, bestaat uit tandwieltjes, mesjes en nog andere onderdelen, door een creatieve geest zodanig samengesteld dat men er iemand de baard kan mee afdoen. Het maatschappelijke apparaat bestaat uit mensen die voor allerlei onderdelen spelen in een door creatieve geesten uitgevonden spel met een (meervoudige) functionaliteit en zin. Zoals men zich kan bedienen van een scheerapparaat, een tandenborstel of een boek, zo ook kan men zich bedienen van de geneeskunde, het onderwijs of het gerecht, maar dan in respect voor de menselijke persoon voor wie de zelfbeperking tot een specifieke rol tijdens de uitoefening van het beroep in een welbepaald ethisch perspectief kan worden beschouwd als zelfontplooiing en als zelfoverstijging. Dit laatste echter kan uiteraard pas van toepassing zijn op voorwaarde dat het gaat om mensen die handelen uit vrije wil en derhalve vanuit inzicht, maar precies die voorwaarde ontbreekt waar sprake is van een dictatoriaal regime. Het verschil tussen een door de wet opgelegde solidariteit en een altruïsme dat grondt in een persoonlijk geloof blijft derhalve ook daar waar men er vergelijkbare objectieve consequenties aan toeschrijft, hemelsbreed omdat het ene geval ervaren wordt als een dwang, het andere als een gunst.
Wanneer de genoemde, bijzondere middel-doelomkering aan de orde is terwijl zij tevens wordt miskend, wordt zodoende de opoffering van personen aan de staat gelegitimeerd. Terwijl die toestand weliswaar onvermijdelijk kan zijn in oorlogssituaties, wijst zij in vredestijd op repressie en fascisme. En dat blijkt heel vaak het geval in maatschappijen die gestuurd worden door lui die zich beroepen op de rede, wat er in feite op wijst dat een welluidend maatschappelijke rationalisme goed samengaat met zekere vormen van fascisme. Als een elite becijfert dat het loont en zij dan ook oordeelt dat het derhalve kan, mag en zelfs moet om een deel van de samenleving op te offeren aan het geheel, dan kan het voor de gedupeerden heel moeilijk worden om zich daar tegen nog te verzetten.
Om te beginnen is de wil om een samenleving te gaan sturen eigen aan lieden met geldingsdrang: zij hebben het over stuurmanskunst of cybernetica maar in feite gaat het hen om de uitoefening van persoonlijke macht over andermans leven terwijl zij zichzelf allang op het droge hebben geholpen. De eigenlijke motivering of het doel van die elite is het botvieren van machtswellust en het voorgehouden doel, de verantwoording of de reden, is een of ander goed voor de gemeenschap, zoals bijvoorbeeld de volksgezondheid, de morele waarden en de opvoeding. De rechtvaardiging van het voorgehouden doel vereist verantwoording en dat betekent redelijkheid en argumentatie. In maatschappijen hebben zich sinds oudsher elitaire kringen gevormd die de kunst verstonden om ervoor te zorgen dat anderen voor hen gingen werken terwijl zij hen voorhielden dat zijzelf zich moesten wijden aan belangrijke en noodzakelijke taken. Deze elites waren oorspronkelijk priesters die zich bezig hielden met bijvoorbeeld het gunstig stemmen van de goden en het bezweren van het kwaad; vandaag zijn zij technocraten, politici en steeds vaker ook wetenschappers die in feite steeds vaker spelen met de rest van de bevolking: het volk moet zich laten doorlichten en onderzoeken (in de psycho-medisch-sociale centra van weleer) en vervolgens moet het zich laten bijsturen in een van bovenuit bepaalde richting: van kindsbeen af wordt men ingeënt, met laat zich scannen, voorlichten, adviseren, behandelen, genezen en onderwijzen allemaal in het teken van het algemeen welzijn. Een dubbele boekhouding, dubbele moraal of noem het maar volksverlakkerij, kenmerkt wellicht het bestuur van elke samenleving maar waar dit bedrog de perken te buiten gaat, kan men terecht spreken van fascisme.
In grote trekken zijn twee onderling tegenstrijdige maatschappelijke tendenzen werkzaam. De eerste is geënt op een christelijk model en wordt ook wel een verzorgingsstaat genoemd; omdat de menselijke persoon er centraal staat, stellen de sterkeren zich er in dienst van de zwakkeren en er wordt gestreefd naar meer menselijkheid. Het tweede model gehoorzaamt aan het recht van de sterkste; de overheersende overtuiging luidt dat enkelingen in hun bestaan afhankelijk zijn van een groep en dat de groep derhalve het recht heeft zichzelf te redden én te versterken ten koste van enkelingen. Al te gemakkelijk neemt men nu aan dat het democratische maatschappijmodel garant staat voor het behoud van de verzorgingsstaat waarin allen sterken én zwakken aan hun trekken komen, terwijl in de praktijk blijkt dat waar de sterkeren in de meerderheid zijn, zij vaak zonder scrupules de zwakkeren verdrukken.
Onze huidige democratieën zijn zodanig over het paard getild dat zij erin slagen om niet alleen aan anderen maar ook aan zichzelf voor te liegen dat zij onfeilbaar zijn en een oogverblindend arsenaal aan voorzieningen, wetten en rechten voor iedereen, alle minderheden incluis, verkapt de toenemende en vaak ten hemel schreiende misbruiken en het geweld gepleegd tegen de zwaksten. Op het ogenblik dat die dubbele moraal wordt aangeklaagd, verschijnt het kijvende vingertje dat waarschuwt voor een drastisch verlies aan welvaart voor de sterksten als zij geloven dat zij zonder grote opofferingen de zwakken onder hun vleugels kunnen nemen en die waarschuwing blijkt ook nog quasi feilloos haar werk te doen: de aanklachten verstommen en de bedrieglijke indruk dat alles naar behoren verloopt, wordt nog versterkt. Intussen stelt men vast dat het toenemen van de rijkdom gepaard gaat met het toenemen van de armoede; de rijken worden rijker en tegelijk worden de armen armer; voor elke welgestelde burger moeten zowat vijftig slaven opdraaien en steeds vaker zijn dat kindslaven.
Het vandaag meest sprekende voorbeeld van toenemende ongelijkheid is Azië. Van de naar schatting tweehonderdvijftig miljoen kindslaven leven er twee derden in Azië. De forse klim van de Chinese, wat verwesterde en kapitalistisch geworden economie, blijkt tegen de verwachtingen in, hand in hand te gaan met een toename van extreme armoede en slavernij. Steeds luider klinken in de media stemmen van beroemdheden die genadeloos komaf willen maken met de derde en de vierde wereld door de massa ertoe aan te zetten de armen aan hun lot over te laten: Sir David Attenborough gelooft dat voedselhulp aan Afrika de armoede slechts kan doen toenemen en bij ons is er beroepsethicus Etienne Vermeersch die de arme Haïtiaanse vrouwen (die tussen haakjes de nazaten van de Afrikaanse negerslaven zijn die vele eeuwen lang aan het Westen ontzaglijke rijkdommen hebben geschonken (1)) maar het liefst zou willen steriliseren. Tevens blijken vooral de superrijken zich kennelijk geheel probleemloos van slaven te bedienen zoals ook in eigen land mocht blijken uit recente schandalen met personeel van hoge ambtenaren.
In zijn Pleidooien voor moord (2) beschrijft Dick van Galen Last de auteur van De zwarte schande (3) hoe moeiteloos de wetenschap zich in dienst stelde van het wrede nazisme: in 1933 zwoeren zevenhonderd professoren trouw aan Hitler die de kweek plande van een superras. De maatschappij werd gezien als een organisme dat gezond gemaakt moest worden, onder meer door de bestrijding van parasieten, waaronder dan verstaan werd: bevolkingsgroepen zoals gehandicapten en geesteszieken. Met de gezondmaking en de versterking van de staat in het vaandel en de vaststelling dat de armste gezinnen de meeste kinderen telden, meende Hitler het vermeende probleem te moeten oplossen door de armlastigen op de een of andere manier te elimineren, en zo ontstonden 'eugenetica' en 'rassenhygiëne'. In werkelijkheid had een elite van wetenschappers dit idee al veel eerder opgevat en zo bijvoorbeeld publiceerden psychiater Alfred Hoche en jurist Karl Binding reeds in 1920 het boek getiteld Het vrije recht om onwaardig leven te beëindigen (4) en zij wachtten slechts totdat een beleid aan de macht kwam dat voor de uitvoering van die plannen zou zorgen.
Wanneer vandaag, anno 2014, de rechts-extremisten de macht in Europa reeds gegrepen hebben, kan men eerlang het allerergste verwachten met de uitvoering van plannen die immers niet langer het christelijke ideaal van de verzorgingsstaat op het oog hebben maar wel de berensterk geachte doch genadeloze superstaat, gegrondvest op de fundamenten van een niets of niemand ontziende economie. Maar ook een economie waarvan de spoedige ondergang nu reeds vaststaat...
(J.B., 16 juni 2014)
Verwijzingen:
(1) http://www.bloggen.be/tisallemaiet/archief.php?ID=2528077
(2) http://www.kennislink.nl/publicaties/pleidooien-voor-moord
(3) http://historiek.net/de-zwarte-schande-dick-van-galen-last/19012/
(4) Oorspronkelijke titel: Die Freigabe der Vernichtung lebensunwerten Lebens (1920).
|