Het spook van de economische
groei
De drieëntachtigjarige Josefien
krijgt een gemeentelijk bevel om haar identiteitskaart te laten
vernieuwen en zij vraagt zich af wat de bedoeling daarvan kan zijn
want het kost alleen maar handenvol geld en bovendien: de oude kaart
is lang niet versleten en aan de inhoud zal helemaal niets gewijzigd
worden.
- Het is zuiver geldklopperij,
zo beweert haar echtgenoot, Kamiel: ze moeten in Brussel hun
zogenaamd begrotingstekort aanzuiveren en dat is dan ook de enige
reden voor de verplichte verversing van die prutsen: het is zonder
meer een schijnreden, een vals argument, een openlijk bedrog, ja: het
is diefstal! Hebt gij ooit al een schoenmaker gekend die een klant
kan verplichten om in zijn winkel zijn schoenen te komen vernieuwen
alleen omdat ze vijf jaar oud zijn, ook als hij ze nog nauwelijks
heeft gedragen? Het kost de klant een flinke som waarvoor hij
helemaal niets in ruil krijgt en bovendien is het weggegooid geld
wanneer ongebruikt schoeisel moet worden ingeleverd en vernietigd.
Alleen de schoenmaker lijkt daar beter van te worden of tenminste
toch rijker.
En nu komt de kat op de koord,
want er staan vandaag legers economen klaar om te beweren dat wij
hier over het hoofd zien dat deze schijnbaar nutteloze uitgaven de
economische groei stimuleren en aldus de algemene welvaart ten goede
komen en zo doende ook de welvaart van Josefien, van haar Kamiel en
van alle andere landgenoten. Economische groei is immers de toename
van economische activiteit en dat is alvast in onze economie de
parameter bij uitstek voor de welvaart!
Dat er aan die logica wat
schort, kan zelfs een analfabeet becijferen, want zegt zij niet dat
verspilling de welvaart bevordert terwijl ons gezond verstand ons
voorhoudt dat bij verspilling nimmer sprake kan zijn van winst? Wie
verspilling met welvaart verwisselen, kunnen met dezelfde drogreden
dan ook maar de praktijk van de diefstal promoten: wordt de dief daar
tenslotte niet beter van? In beide gevallen staart men zich blind op
een fragment van het plaatje: de dief vereenzelvigt het goede met
zijn persoonlijke winst en maakt abstractie van het onrecht en dat
doet ook onze economie: zij vereenzelvigt het rollen van geld met de
toename van rijkdom. Sommigen gaan nog verder op het pad van die
waanzin en zij trachten ons voor te houden dat het vermeerderen van
de geldmassa volstaat om de rijkdom te bevorderen.
In dat laatste geval lijkt
inderdaad de koopkracht toe te nemen, maar uiteraard zal de waarde
van de goederen afnemen naarmate er meer geld in omloop wordt
gebracht en de toegenomen koopkracht is dan louter oogverblinding:
binnen de kortste keren haalt de inflatie haar in op precies dezelfde
manier waarop immer weer de waarheid de leugen inhaalt.
Het geheim van de schone schijn
van een kapitalistische economie verbergt zich in haar rekbaarheid.
Maar net zoals de leugen slechts houdbaar is tot op het ogenblik van
haar ontmaskering, net zo is de rekbaarheid van onze economie
beperkt: de inflatie ontbloot het bedrog van het geld dat immers
luchtkastelen bouwt. Luchtkastelen kunnen fundamenten missen, maar
dan wel alleen maar omdat zij helemaal zonder gewicht of waarde zijn.
En is dat niet de grote crisis die de jongste jaren het hele westen
aanvreet?
Dat een groter verbruik de
welvaart doet toenemen, is een bedrog dat zelfs te lui blijkt om zich
te verkappen en het is bovendien tekenend voor een economie gebaseerd
op concurrentie in plaats van samenwerking. In een kapitalistisch
systeem worden menselijke werkzaamheden in eenzelfde mal gegoten als
de sport en het spel, waarvan de motor de wil is om te overwinnen.
Maar een spel met overwinnaars vereist ook verliezers en men vergeet
in de roes van de strijd dat op die ene overwinnaar na, vaak alle
andere spelers verliezers zullen zijn. Met sport en spel en met de
wil om te overwinnen is helemaal niets mis zolang wij niet onze
soortgenoten bekampen maar wel onze vijanden: het natuurgeweld, de
ziekten, de tekorten, het ongeluk, de onwetendheid en noem maar op.
Déze zaken en allerminst onze medespelers bestrijden wij in sport en
spel: sportiviteit betekent immers dat kampende spelers voor elkaar
geen vijanden zijn doch hefbomen bij het verleggen van de menselijke
grenzen als zodanig. Datzelfde inzicht zou ook onze economie moeten
dragen, terwijl zij daarentegen maar al te vaak blind blijkt voor
samenwerking want, andermaal: waar wij soortgenoten naar het leven
staan, doodt de mens uiteindelijk zichzelf en is het niet al erg
genoeg dat wij nog steeds niet hebben opgehouden met het uitroeien
van de andere soorten?
In het
economische systeem dat ons gevangen houdt, bestaat een onderlinge en
vaak meedogenloze strijd die van hele legers burgers verliezers
maakt, verliezers ook van het geluk dat immers met succes
gelijkgesteld wordt en met geldelijke rijkdom omdat geluk vandaag ten
onrechte tot een kwestie van sociale vergelijking is verworden. De
minderheid der overwinnaars dan, manifesteren zich in dit systeem pas
door ook aan anderen te tonen dat zij de overwinnaars zijn, en hoe
anders kunnen zij dat doen dan door hun geld tentoon te spreiden,
meer bepaald door het ook uit te geven? Overwinnaars zijn per
definitie kooplustigen en waar men alles bezit wat men behoeft,
begint men zich ook luxe aan te schaffen en overbodigheden
allerhande, kortom: men gaat verspillen. De winnaars van het spel
houden het niet bij het stillen van de honger en het laven van de
dorst, zij maken ook nog vuurwerk en andere grote sier, zij doen
allerlei op de keper beschouwd geheel nutteloze uitgaven, enkel en
alleen om aan anderen te tonen dat zij overwinnaars zijn. Op hun
beurt doen zij met hun exuberante uitgaven weliswaar het geld rollen
maar, andermaal: als een verhoogde consumptie ook een economische
groei meebrengt dan betekent die groei geenszins een vermeerdering
van de algemene welvaart omdat daar helemaal geen productie van
goederen tegenover staat. Zeer in tegendeel komt al datgene wat door
de rijken wordt verspild of verbrast, in feite toe aan de armen omdat
zij daar ook nood aan hebben. Een kind heeft recht
op voeding en opvoeding omdat het daar ook nood
aan heeft en wie beweren dat het
recht van
een kind niet wordt bepaald door zijn nood doch door zijn bezit (of door dat
van zijn ouders), die beweert dat niet de nood doch het bezit recht
geeft op nog
meer
bezit, wat uiteraard een bijzonder cynisch standpunt is. Zij die
geloven dat geld recht is, laten zich zo doende niet zozeer kennen
als overwinnaars doch veeleer als onmensen: zij zijn de grote
verliezers in de strijd om meer menselijkheid.
Regeringen die de menselijkheid
in het schild voeren terwijl zij een economie steunen die deze
feitelijk tegenwerkt op de beschreven wijze, ondermijnen hun eigen
krediet en zijn ten dode opgeschreven. Vroeg of laat, maar in deze
tijd van snelle communicatie eerder vroeg dan laat, zal ook hier de
waarheid de leugen inhalen en zullen mensen het inzicht verwerven dat
nodig is voor het stellen van een eis die reeds alom luider klinkt en
die slechts de eenvoudige vraag is naar waarheid, samenhang en de
veroordeling van aperte leugens. Mensen met valse doch legaal
onderschreven voorwendsels het geld uit de zakken kloppen is een vorm
van machtsmisbruik dat thuishoort in de donkere middeleeuwen; in het
derde millennium kunnen alleen geschiedkundig onwetenden zich hieraan
nog bezondigen.
(J.B., 12 september 2013)
|