Over de dood
Aflevering 6.
En laten we hier het voorbeeld van zoëven nog eens bekijken. Het Vermoeden van Goldbach is een algebraïsche 'stelling' die niet bewezen is en die derhalve vrede moet nemen met de titel van 'vermoeden'. Het Vermoeden werd neergeschreven door de wiskundige Christian Goldbach (1796-1860) uit Koningsbergen waarvan tussen haakjes ook Immanuel Kant afkomstig is - toen Kant stierf, was Goldbach acht jaar oud. De formulering is verraderlijk simpel en heeft al menig wiskundige op het verkeerde been gezet - ze luidt als volgt: “Elk even getal groter dan 2 kan geschreven worden als de som van twee priemgetallen.”
Naast pogingen om het tegendeel te bewijzen, heeft men ook de meest gesofisticeerde computers ingezet om na te gaan of er niet ergens een even getal te vinden is dat niet beantwoordt aan die eis maar tot vandaag geheel vergeefs en men vermoedt dat zo'n even getal ook niet bestaat. Toch heeft nog niemand kunnen bewijzen dat dit waar is.
Het lijkt er derhalve heel sterk op dat er waarheden bestaan die onbewijsbaar zijn. Meer nog: in acht genomen de definitie van 'bewijzen', is dat niet eens zo verwonderlijk. In de eerste paragrafen van zijn Topica definieerde de Helleense filosoof Aristoteles 'bewijzen' als het aanvaardbaar maken van nieuwe dingen door ze te plaatsen in een context van reeds aanvaarde dingen en wel op zo'n manier dat het aannemelijk wordt dat die nieuwe dingen uit de reeds aanvaarde voortvloeien. Nu bestaat een wiskundig systeem zoals de algebra op grond van enkele axiomata of dus vooropgezette stellingen die worden aanvaard zonder bewijs omdat men nu eenmaal stoot op zaken die men wel verplicht is om aan te nemen, wil men überhaupt tot stellingen kunnen komen. Trekt men nu het voorbeeld van de 'simpele' algebra open tot de gehele werkelijkheid, dan moet men niet lang zoeken om te vinden wat men dan wel zonder bewijs moet aanvaarden, aangezien het zich spontaan en onafwendbaar aan ons opdringt en dat is het 'banale' gegeven van de pijn.
Wij hebben immers helemaal geen behoefte om voor onszelf te kunnen bewijzen dat we pijn hebben als we die hebben omdat de overtuigingskracht van een rationeel bewijs zelfs niet in de buurt komt van de overtuigingskracht van pijn. Ik ben de pijn die ik heb omdat ik mij daarvan niet kan distantiëren. Zo simpel als dat. Wij stoten hier op de grens van alles wat bestaat, met name in het eigen levende lichaam. Voor onszelf wensen we de pijn die we hebben niet te bewijzen omdat we die onwillekeurig hebben maar tegenover anderen zouden we dat soms willen doen maar we kunnen het niet, we kunnen slechts vertrouwen hebben in het inlevingsvermogen van die anderen en in hun goede wil.
Meteen mag duidelijk worden hoe vreselijk een wereld is waarvan het de leiders ontbreekt aan het inzicht dat 'onmiddellijke waarheid' of empathie de voorrang verdient op bewijsbaarheid omdat het eerste het laatste fundeert en niet andersom. Dat soort leiders stellen de eis van de bewijsbaarheid voorop, alsof de waarheid van de dingen van hun bewijsbaarheid afhankelijk was, net zoals zij menen dat het mens-zijn een product is van het burgerschap en dat sans-papiers derhalve geen burgerrechten kunnen genieten en dus ook geen mensenrechten, zodat zij zonder meer vogelvrij kunnen worden verklaard, wat inhoudt dat men er mag op jagen zoals er gejaagd mag worden op wild.
En uiteraard ligt de hoogmoed van de cultuur waarin dit kwaad gedijt aan de bron van de navenante onbeschrijflijke ellende. Andermaal: de jammerlijke 'vergissing' situeert zich uitgerekend daar waar zich een misprijzen voordoet met betrekking tot de ware aard van de werkelijkheid, die men dan ziet als vergelijkbaar met de menselijke wereld en derhalve daardoor beheersbaar.
(Wordt vervolgd)
(J.B., 24 mei 2025)
|