Onze economie...
Vandaag is het allemaal economie wat de klok slaat; economie wordt beschouwd als de onmisbare grondslag van ons bestaan; regeringsleiders saneren en reorganiseren, maken banken gezond en herschikken de uitgaven, brengen de import en de export in evenwicht en houden het reilen en zeilen van de munt in de gaten want zonder de economie is niets mogelijk, zo houden zij ons voor: de economie is de basis voor al wat is. En zo dikwijls hebben zij ons dit refrein voorgezegd dat wij het inmiddels in koor zijn gaan meezingen. En kijk: de pastoor werd vervangen door de filiaalhouder van de bank, zoals de bankgebouwen ook de hedendaagse kathedralen zijn gaan vervangen; want daar is het dat de biecht wordt afgenomen, dat de schulden worden gemaakt en vereffend, dat het leven wordt gepland alsook de dood én het hiernamaals. En andermaal weze het onder de aandacht gebracht dat het ons zo dikwijls werd voorgezegd dat wij het zijn gaan nazingen in koor: de economie is de grondslag van het leven, zij is onze moeder; het gouden kalf voorwaar is onze vader die wij dan ook aanbidden en voor wie wij bereid zijn het eigen leven te geven en, in navolging van de aartsvader, ook dat van onze kinderen.
De oorsprong van die gemene leugen ligt uiteraard in de verwisseling van de middelen met de doelen. Ooit trok men naar de markt met aardappelen geladen, aldaar verkocht men die voor een som geld en men kocht er een mand eieren mee. De ene waar werd tegen de andere geruild en het ruilmiddel was geld. Vandaag trekt men naar de markt met een som geld, men koopt daarmee en mand eieren die men daar weer verkoopt, waarna men terugkeert met een grotere som geld. Het bezit van de handelaar is niet langer een vracht aardappelen, eieren of nog een andere waar: het is zijn geld. En het ruilmiddel is niet langer geld: het zijn de waren. De waren zijn tot middel gedegradeerd en het middel werd verheven tot doel. Aardappelen mogen vernietigd worden om schaarste te creëren en aldus hun prijs de hoogte in te jagen, want steeds meer geld is het doel, het geld moet 'groeien'. Intussen wordt vergeten dat deze caroussel wel zot moet draaien want men mag dan alles in het werk stellen om het geld te laten groeien: de groei van het geld is een illusie, geld leeft immers niet, geld is oneetbaar en volstrekt onbruikbaar als men zich (collectief) niet voorliegt dat het anders is, al moet worden toegegeven dat men met een munt wel een tafel kan stutten als deze lijdt aan een zwevende vierde poot.
Het geld vertegenwoordigt waren, bijvoorbeeld eetwaren, maar niet het geld doch die waren zelf hebben wij nodig om te kunnen leven. Dat wij aan het leven kunnen participeren of dat wij kunnen leven zonder meer, is niet te danken aan het geld, of aan de economie, maar aan ons dagelijks brood. Brood voedt ons, als wij het hebben, maar er zijn lieden die ons de weg proberen te versperren om het te verwerven, en zij doen dat met geweld. Vandaag heeft dat geweld de gedaante gekregen van het geld.
Brood is gebakken meel uit graan dat op de akkers groeit. Wie zich wensen te voeden, behoeven naast arbeid in principe niets meer dan graan en land en dat alles vindt men naar hartelust in de natuur. Edoch, sinds geruime tijd hebben geweldenaars beslag gelegd op de natuur: zij weigeren te erkennen dat het land er is voor wie het bewerken en ze eigenen het zich toe met geweld terwijl ze zelf allerminst bereid zijn tot arbeid in het zweet van hun aanschijn. En zo gaat het er gestaag op gelijken dat het geld is wat men nodig heeft om zich te voeden: men aanbidt niet langer moeder natuur, het land of de koe die melk geeft, doch een kalf vervaardigd uit goud. Geweldenaars zijn erin geslaagd om het gros van ons te laten geloven dat zijzelf de goddelijke schenkers van het leven zijn; het is immers bij hen dat men voortaan moet aankloppen om gebruik te kunnen maken van middelen die oorspronkelijk natuurlijk zijn van aard zoals ook wijzelf natuur zijn. De natuur behoort ons toe omdat wij zelf tot de natuur behoren maar een zeker kwaad heeft die natuurlijke eenheid gespleten en pleegt systematisch chantage. Als wij erkennen dat de economie de basis is van ons leven, dan kapituleren wij voor een geweldenaar die het allerminst goed voorheeft met ons, met de natuur en met het leven. En dat de natuur systematisch om zeep gaat, is geen toeval: aan de vruchten kent men de boom. Edoch, hier zijn geen vruchten want hier is ook geen boom; hier is alleen de duivel doende die in zijn naijver de Schepper zelf naar de kroon steekt: hij neemt de schepping te baat zoals het hem uitkomt en derhalve degradeert hij haar van doel tot middel tot zijn middel waarmee hij een wereld 'herschept' waarvan hijzelf de god kan spelen. Maar is het geen onwereld, daar hij aan wie hem tegenspreken, alras het leven ontneemt?
En zo is het vandaag allemaal economie wat de klok slaat. We zijn immers bang voor het eigen hachje en dus belijden wij dat het niet zuurstof is wat wij nodig hebben om in leven te kunnen blijven, doch geld. Met dat geld immers kunnen wij ademen aan de automaten die ophangen in de straten van onze steden, onleefbaar door smog uit de geprivatiseerde natuur die onze fabrieken zijn. De toegang tot de akkers die wij nodig hebben voor ons dagelijks brood, wordt versperd door huurlingen met geweren. Niet door mensen, wel te verstaan, maar door huurlingen, want ook zij geloven dat zij niet kunnen zonder het geld waarmee zij worden ingehuurd om aan allen die niet betalen, de toegang tot de akkers te versperren. Men ziet wel dat dit plaatje in wezen makkelijk te doorprikken is; dat het volstaat om te verzaken aan het gouden kalf teneinde weer vrij toegang te verkrijgen tot de koe die melk en leven schenkt, tot de akkers, tot het dagelijks brood en tot het leven zonder meer. Wat houdt ons tegen?
Maar de leugen hier ter sprake is zo groot dat ze wel zichzelf de das moet omdoen. Onze economie draait op bedrijven die er hoe langer hoe minder naar streven om het goede voort te brengen of om ook maar iets voort te brengen zonder meer; zij wensen daarentegen alleen nog op te slokken of winst te maken. Winst maken betekent wezenlijk: meer nemen dan wat men geeft. Rijk wordt men als het verschil in waarde tussen het gegevene en wat men ervoor terugvordert, groter is dan het werk dat men daarin investeert maar is dat niet een vorm van diefstal? Onze economie elimineert genadeloos bedrijven die geen winst maken, maar het is helemaal niet moeilijk om te begrijpen dat een economie met slechts bedrijven die meer nemen dan ze geven, helemaal geen zoden aan de dijk kan brengen en dat de 'winst' die aldus wordt geboekt, van érgens komen moet en daarom ook een kostelijke illusie zal zijn als niet tegelijk een ongeziene slavernij, desnoods aan de andere kant van de aardbol, in stand gehouden wordt. Het standpunt bijtreden dat wij ons leven danken aan onze economie, betekent daarom tevens instemmen met het systeem van de slavernij, het in stand houden en bevorderen. Niets meer en ook niets minder dan dat.
(J.B., 10 juni 2014)
|