Grote
en rampzalige uitvindingen - Aflevering 2:
Het
geld dat het onrecht in de wereld brengt
Karl
Marx wees erop dat de perversie van de kapitalistische economie
bestaat in de verwisseling van middel en doel: geld is een ruilmiddel
maar door de jacht op winst is men het middel zelf gaan najagen. Waar
men vroeger naar de markt trok met appelen om die daar te verkopen en
met dat geld tarwe in te slaan, trekt men vandaag naar de markt met
een som geld om terug te keren met een grotere som geld: eetwaren en
andere goederen zijn nu de ruilmiddelen geworden. Als gevolg van die
perversie worden eetwaren vernietigd om de prijzen de hoogte in te jagen of
fabriceert men producten die meteen versleten zijn om de winsten op
te drijven en het werk in de wereld te houden, terwijl het geld
aanbeden wordt. Maar geld kan men niet eten en als puntje bij paaltje
komt, is ongeacht wie bereid om al het geld van de wereld om te
ruilen voor een simpel brood. En is dat niet de toestand die zich
vandaag voordoet op wereldschaal? Feitelijke schaarste maar ook
onrecht brengen aan het licht dat de steeds omvangrijker fortuinen
allerminst gedekt worden door tastbare waren: hoeveel geld men ook in
omloop brengt of naar zich toe trekt, de rijkdommen van de aarde
kunnen er niet door vermeerderd worden zoals er zonder arbeid ook
geen nuttige zaken kunnen worden voortgebracht.
De
eerste munten droegen het bas-reliëf van de keizer als waarborg maar
op geld staat vooralsnog geen naam zodat dieven tot vandaag vrij spel
kregen. Die situatie dreigt drastisch te veranderen met de lancering
van de idee om eerlang het contant geld af te schaffen. Bedrog en
zelfverrijking zullen zich dan noodgedwongen verschuiven van het
ruilmiddel naar de ruildaad of naar het proces van de vaststelling
van waarde, schuld en krediet, wat wil zeggen dat de corruptie zich
nog meer zal gaan situeren in legale machtsinstellingen zoals
bijvoorbeeld degene die vandaag actief zijn in de immobiliënsector
waar zij waardeloze grond goedkoop opkopen om deze vervolgens te
verkavelen en duur te verkopen. Of instanties die ongecontroleerd en
arbitrair jobs en dus levenslang lopende inkomens toekennen aan
vrienden terwijl zij anderen ervan uitgesloten houden.
Het
geld is zoals de zweep van toentertijd, zo beweren velen: omdat men
het kan onthouden aan wie het nodig hebben, kan men de noodlijdenden
tot slaven maken. Het geld turnt het goede in het kwade om waar het
ten teken staat van rechten in plaats van verantwoordelijkheden en zo
bestaat het dat wie het reeds in overmaat bezitten, zichzelf nog meer
verschaffen, terwijl wie het nodig hebben, in de kou blijven staan.
In deze bijzonder verkapte perversie gaat het geld de plaats innemen
van de nood zodat de geldbezitter gelooft zich te kunnen beroepen op
een recht dat slechts toekomt aan noodlijdenden en om die reden geeft
het geldwezen de vrije teugel aan het onrecht.
(Jan
Bauwens, 8 juni 2015)

Zie
ook: J.
Bauwens, Van
ruilmiddel tot God: enkele bedenkingen over het geldwezen
/ Jan Bauwens - Serskamp, 2014. 623 pp.; geïllustreerd; 21 cm.