Staat zonder kop
Iedereen weet intussen
dat werklozen door een goed deel van de werkenden worden gehaat omdat
zij zogezegd op de kap van laatst genoemden leven en bovendien is het
een publiek geheim dat in het huidige zogenaamde activeringsbeleid,
de regering zelf volgens het verdeel en heerspincipe deze haat
aanwakkert waar zij aan de werklozen voorliegt dat zij teren op het
zweet van de werkenden. Dit
terwijl de verantwoordelijkheid van werknemers zich beperkt tot de
kennis en de kunde van de eigen job: waar werknemers de schuld
krijgen voor de economische crisis en de werkvoorziening, worden zij
verantwoordelijk geacht voor regeringstaken. Aan het roer zit met
andere woorden niet langer de goede huisvader maar de dief.
Werkenden
en werklozen zijn uiteraard geen vaste groepen de werkende van
vandaag kan morgen werkloos zijn en omgekeerd en uitgerekend de
poging om binnen het maatschappelijke bestel die noodlottigheid een
beetje te beheersen, heeft het solidariteitsprincipe in het leven
geroepen: solidair is men met hen die aan kanker lijden, met hen van
wie na een blikseminslag de woonst is afgebrand, met hen die na een
verkeersongeval in een rolstoel verder moeten en met hen die behoren
tot het percentage slachtoffers die een economische crisis ook
op de arbeidsmarkt maakt. Nota bene: in tijden van hoogconjunctuur
zijn er helemaal geen werklozen.
Het
verhaal van de werkonwilligen is een fabeltje en wel hierom dat niets
zo'n sterke druk uitoefent op het gedrag van bijna alle mensen dan
sociale druk de angst om er niet (langer) bij te horen. Om
er bij te kunnen blijven horen, gaat men zich uit de naad werken
niet zelden tot der dood en als dat niet lukt, gaat men vaak
liegen en bedriegen, jobs inpikken die eigenlijk aan anderen toekomen
en zelfs moorden, zoals bij uitstek de abortuspraktijk bewijst:
liever in het geheim het eigen kind vermoorden dan zich openbaar te
moeten schamen voor een slippertje. Een welbepaalde schaamtecultuur
heeft de plaats ingenomen van de schuldcultuur het geweten heeft
plaatsgemaakt voor de opinie van een welbepaald publiek.
Het
erge van de hele zaak is wel dat dit publiek sowieso geen geweten
blijkt te hebben: in de algemene en onterechte veroordeling van de
werklozen toont zich een maatschappij die de arbeid allerminst
beschouwt als een recht het recht op zelfontplooiing
doch als een leed dat op enigerlei wijze meestal
financieel gecompenseerd dient te worden. Het werk dat moet
gedaan worden, wordt inderdaad gezien als een te verdelen leed dat
aan wie het ondergaan, recht geeft op een vergoeding in principe
te betalen door diegenen die dit leed niet ondergaan. De
verwisselbaarheid van werkenden en werklozen of het feit dat het
noodlot van het ogenblik zelf bepaalt tot welke groep men behoort,
verplicht ons het solidariteitsbeginsel te huldigen. Waar men dit in
de wind slaat, is men de trappers kwijt en hebben primitieve driften
de redelijkheid en de wetten die een samenleving grondvesten, reeds
opgedoekt niet door parlementaire beraadslaging maar onder druk
van een meute asociale dwingelanden.
De
haatdragenden die de hoger genoemde noodlottigheid miskennen en die
derhalve de maatschappij op simplistische wijze opdelen in werkers en
profiteurs, blijken over het hoofd te zien dat de niet-werkenden de
werkenden niet eens kunnen betalen als zij zelf geen inkomen hebben.
Binnen hun logica wordt aan niet-werkenden derhalve niet alleen geen job maar tevens geen bestaan
gegund en zo huldigen zij de volstrekte immoraliteit of het recht van
de sterkste de eigenlijke grondslag van een kapitalistische economie.
De exponenten van die immoraliteit tonen zich niet alleen in de
veroordeling en derhalve de vernietiging van zogenaamd onnuttige
elementen: de kortzichtigheidspolitiek maakt dat ook de vooralsnog
onnuttigen en hulpbehoevenden worden geliquideerd, zoals in eerste
instantie de kinderen. Het korte termijndenken en het onmiddellijke
winstbejag maken immers dat er niet langer geïnvesteerd wordt in
opleiding en scholing van jongeren en zelfs peuters en kleuters
moeten het ontgelden waar zij in crèches gedropt worden omdat wat
men beschouwt als een zekere levensstandaard, de voorrang krijgt op
elementair (kinder)welzijn.
Vandaag
danken onze beleidsmakers hun macht aan de meerderheid binnen de
democratie maar tot spijt van wie het benijdt, is, zoals Spinoza al
schreef, het uitnemende nog altijd even moeilijk als zeldzaam.
(J.B., 13 augustus
2018)