Wordt er veel onzin
verteld over de zaken die wij kunnen zien en horen en over welke wij
iets kunnen weten en vernemen, dan wordt er nog veel meer onzin
verteld over de zintuiglijk onwaarneembare en de verstandelijk niet
benaderbare dingen met dan helemaal vooraan in het lijstje het
item van de dood die omstreeks dit jaargetij in de gedachten komt van
al wie in staat zijn zich enigerlei vormen en gestalten, incluis
gestalten van gedachten, te verbeelden.
Normaliter wordt de dood
van oudsher vergeleken met de slaap de dood zou namelijk een
exponent zijn van de slaap en als Shakespeare het bij het rechte eind
heeft waar hij zegt dat de slaap het tweede, ja, het hoofdgerecht
des levens dis is, dan
zou in dit licht de dood warempel het summum van het leven wezen: de
eeuwige slaap, de altijd durende rust, requiem aeternam.
Edoch, het zou wel eens
best kunnen dat deze opvatting, doorheen de eeuwen uitgegroeid tot
een gigantische idée fixe, er helemaal maar dan ook helemaal naast
is en tal van feiten wijzen bovendien ook in die richting. Dat wij er
niettemin blind voor blijven, mag zonder meer worden toegeschreven
aan het feit dat deze feiten, zoals alle ware en levende dingen,
incluis de ware gedachten, te kampen hebben met een of andere vorm
van de wet der traagheid, in casu de wet der gewoonte of
kortweg de gewenning: wij zijn zo gewoon geworden aan zekere leugens
dat wij de waarheid a priori als onrealistisch van de hand
wijzen.
Herinneren wij er om te
beginnen aan dat geleerden erachter gekomen zijn dat gedurende de
slaap onze hersenen veel sterker doorbloed worden dan in de
waaktoestand. Op zich zegt zulks weliswaar niet veel over het
bewustzijn als zodanig maar misschien zegt het ons wel iets over het
leven zelf, in die zin dat het ons ervoor waarschuwt om een toestand
van bewusteloosheid zomaar te identificeren met een toestand van
'minder levend' zijn. Het is ons overigens bekend en niemand zal
dat kunnen tegenspreken dat een optimaal functionerend organisme,
extatisch is wat wil zeggen: 'buiten zichzelf staand' en dat
het met andere woorden zichzelf helemaal niet of niet meer gewaar
wordt wat zeker niet gezegd kan worden van wie aan een of andere
ziekte lijden. Een orgaan dat zich laat voelen, is ziek
aldus een vaststaand feit zoals neergeschreven in de boeken van de
medische wetenschappen: deze waarheid betekent simpelweg dat optimaal
functionerende organen helemaal niet in ons bewustzijn verschijnen
en dat hóeven ze ook niet te doen wat met zich meebrengt dat wij
met betrekking tot onze gezonde organen in de waan verkeren dat wij
ze helemaal niet hebben. In dit onontwijkbare perspectief lijken,
enerzijds, optimaal leven en, anderzijds, bewustzijn elkaar zelfs
helemaal uit te sluiten. Ik word me pas bewust van het krijt
waarmee ik schrijf, op het ogenblik dat het breekt, zo schrijft
de grote Duitse wijsgeer Martin Heidegger en de onlangs overleden
artiest en ziener, Leonard Cohen, dicht het hem na: There is a
crack in everything that's how the light gets in.
Het leven waarin wij zo
spontaan bewegen, lijkt de normale gang van zaken terwijl het in
werkelijkheid een uitzonderingstoestand is en in de hoogdagen van de
natuurkunde en de biologie hebben zowaar tonnen inkt gevloeid om die
grote waarheid te illustreren. Tegelijk zijn wij dermate aan ons
bestaan gewend geraakt dat wij, geheel in ondankbaarheid verkrampt,
niet meer beseffen hoeveel geluk wij hebben om gedurende enkele
omwentelingen van de aarde om de zon, hier als levende schepselen te
mogen vertoeven.
Grote natuurkundigen en
filosofen hebben in geuren en kleuren uitgelegd hoe donker en hoe
onbetreedbaar de ganse kosmos is; zelfs miljarden lichtjaren ver is
geen levende ziel te bespeuren op deze kleine aarde na. Bevriezen
doet men terstond als men zich amper één enkele seconde lang
onbeschermd uit de dampkring van de aarde begeeft dat
flinterdunne vliesje dat omheen de aarde spant en uiteenspatten
doet men dan, men verbrijzelt onmiddellijk tot minder nog dan niets.
Hetzelfde geldt met
betrekking tot ons levende lichaam: onze gezondheid is een bijzonder
broos evenwicht de zogenaamde homeostase waaruit bij de
geringste schommeling zonder pardon en eens en voorgoed alle leven
wijkt.
Het leven is de
uitzondering, de dood is de regel. Maar leven en bewustzijn gaan niet
zomaar samen; het bovenstaande in acht genomen, lijken zij elkaar
zelfs uit te sluiten: het bewustzijn ontstaat namelijk waar pijn is
en pijn zegt dat er iets schort, ongemak is een signaal voor ziekte.
Zolang alles perst en klopt en schuimt zoals het hoort, kunnen wij op
twee oren slapen; pas van zodra iets fout loopt, worden wij 'het'
gewaar: het komt in ons bewustzijn en tegelijk is het daar dan
het bewustzijn zelf en zijn wij ons ineens bewust; wij
zijn bewust. Voordien wisten wij als het ware niet dat wij er
waren, het was alsof wij sliepen, alsof wij er helemaal níet waren.
Edoch, het was niet
alsof wij dood waren, aangezien het er de schijn van heeft dat leven
en bewustzijn elkaars complimenten zijn: een organisme in optimale
conditie, voelt zichzelf niet; pas een ziek lichaam, voelt dat het er
is, is zich bewust, doet het bewustzijn geboren worden:
"There is a
crack
A crack in everything
That's how the light gets in"
En als het zo is dat pas
het ongemak en de ziekte in ons bewustzijn verschijnen of, anders
gezegd, dat pas mét of via de ziekte het bewustzijn ín ons komt,
alsof ons bestaan pas dán een aanvang nam wat moeten wij in
diezelfde lijn dan besluiten met betrekking tot de dood welke
tenslotte het toppunt van het ziek-zijn is? Hebben wij er hoger
immers niet op gewezen dat de vergelijking van de dood met de slaap
op zijn zachtste gezegd misplaats is en dat het ongerepte leven en
het bewustzijn wel elkaars rivalen lijken? Mogen wij dan met
betrekking tot het vormen van enigerlei voorstelling van de dood, hem
nog langer vergelijken met de slaap? Het ziet er daarentegen veeleer
naar uit dat het stilaan de hoogste tijd wordt om die idée fixe te
laten varen en om eens te gaan denken aan het tegendeel, zoals
overigens reeds door meerdere zieners uitgesproken, onder wie de
grote Nederlandse psychiater en schrijver Frederik van Eeden die naar
aanleiding van de dood van zijn kind een boek schreef dat luistert
naar de titel Paul's ontwaken. De
dood kan gewis geen exponent zijn van de slaap, veeleer lijkt het
erop dat hij een exponent is van het leven, een ontwaken binnen het
ontwaken, een wakker worden in een wereld die nog echter is dan deze
waarin wij ons steeds zo wakker hebben gewaand.
(Jan Bauwens,
30 oktober 2017)