Aflevering
20: Waarheid versus gehoorzaamheid
Voor
het cynische leven kiest men niet, het is een goddelijke opdracht,
een roeping die men bij zichzelf moet ontdekken. De stoïcijn
Epictetus heeft het over die roeping tot het voeren van een
filosofische strijd voor het algemeen belang die vereist dat men van
andere taken ontslagen wordt.
De
cynicus is, zoals eerder al gezegd, een verkenner (kataskopos)
maar ook een episkopos,
een toezichthouder, een bisschop. Hij moet leren zijn vijanden te
beminnen: "Hij
zal het geweld en de onrechtvaardigheid niet alleen dulden om zich te
harden en voor te bereiden op alle tegenspoed die hem zou kunnen
overkomen - dat is de klassieke vorm -, maar als een oefening in
vriendschap, genegenheid, een in elk geval sterke band met het hele
mensdom."
Foucault citeert Epictetus: "Hij
[de cynicus] moet als ezel geslagen worden en terwijl hij geslagen
wordt degenen die hem slaan liefhebben alsof hij de vader en broer
van hen allen is."
(1) Hij is een "universele
waker die over de slaap van de mensheid waakt. (...) Hij moet 'als
een dokter zijn ronde doen en iedereen de pols voelen (...) Hij is
dus verantwoordelijk voor de mensheid (...) en aldus verbonden met
het bestuur van de wereld.'"
Terwijl de cynicus een buitenstaander is, is hij tegelijk de ware
politicus. (2)
En
opnieuw daagt hier de verwantschap van het cynisme met het
christendom: eenzelfde bekeringsijver en het ware leven als een
strijd voor een veranderde wereld: "Al
ontbeert hij [de cynicus] ook alles, hij zal kunnen zeggen: 'Wat
ontbreekt mij? Ben ik niet zonder kommer en angst, ben ik niet
vrij?'"
(3) En de cynicus richt zich tot alle
(4)
mensen: "'Waar
zijn jullie mee bezig, ellendelingen? Als blinden dolen jullie in het
rond. Jullie volgen een vreemde weg (...) nadat jullie de ware weg
(...) verlaten hebben. Jullie zoeken voorspoed en geluk waar ze niet
zijn, en wanneer een ander ze aanwijst, geloven jullie hem niet.'"
(5)
Foucault:
"In
elk geval zien we volgens mij in het cynisme zich het grondpatroon
aftekenen van wat in heel de christelijke en moderne traditie een
belangrijke levensvorm is geweest, dat wil zeggen het grondpatroon
van een leven dat zich wijdt aan de waarheid. (...) Haar
uiteindelijke doel is te laten zien dat de wereld alleen naar de
waarheid kan terugkeren (...) op voorwaarde van een (...) volledige
verandering (...) van de relatie die men tot zichzelf heeft. In deze
terugkeer naar zichzelf, in deze zorg voor zichzelf ligt het principe
van de overgang naar die andere, door het cynisme beloofde wereld."
(6) "Het
idee van zendeling van de waarheid die zich onder de mensen begeeft
om hun het ascetische voorbeeld van het ware leven te geven, hen naar
zichzelf terug te voeren, hen weer op het rechte pad terug te brengen
en een andere katastase van de wereld aan te kondigen, deze figuur
maakt tot op zekere hoogte deel uit van de socratische erfenis, een
gewijzigde erfenis. Maar u ziet ook dat ze een zekere overeenkomst
met het christelijke model vertoont."
(7)
Nog
meer verwantschap vertoont het cynisme met het christelijke
heremietendom, de animaliteit daarin, het dierlijke van de heilige
kluizenaars die hun kleren van zich af gooien als het slijk van de
aarde, ook bij de latere Franciscus van Assisi: het christelijke
ascetisme dat toegang geeft tot de waarheid en zo ook tot de andere
wereld. (8) Maar er is een belangrijk verschil: in het christendom
komt daar de regel van de gehoorzaamheid bij, gehoorzaamheid aan God
en aan zijn vertegenwoordigers: er ontstaat "een
nieuw type van machtsrelaties en een ander waarheidsregime." (9)
De
parrhêsia
of het waarheidspreken verandert hier dus van betekenis: waar de
Grieken de waarheid situeren in het zelf ("ken uzelf"),
wordt in het christendom de gehoorzaamheid aan God en aan zijn
vertegenwoordigers aanbevolen om tot de waarheid te kunnen komen: de
parrhêsia
is een "gave Gods" (10) die het gebed mogelijk maakt
waardoor de mens in verbinding met God kan treden. (11) De
gehoorzaamheid ligt hierin dat men in het gebed aan God enkel vraagt
wat in overeenstemming is met Zijn wil. (12) De parrhêsia
wordt een apostolische deugd en in het martelaarschap getuigen de
martelaren van de waarheid. "'Onverschrokken
moed' ["die het vertrouwen in God is"] is hier de vertaling
van parrhêsia"
(13)
Gregorius van Nyssa wijst erop dat de eerste mens naakt was, "met
een vrijmoedigheid (en
parrêsiai)
keek hij naar het aangezicht van God (...)":
een verwantschap met de cynische naaktheid en soberheid en de moed
tot waarheid, tot de marteldood.
Het
aanvankelijke vertrouwen van de mens in zichzelf wordt zwakker, en
maakt plaats voor "het
principe van een bevende gehoorzaamheid, waarin de christen God te
vrezen heeft en de noodzaak moet erkennen dat hij zich aan Zijn wil
en aan die van Zijn plaatsvervangers moet onderwerpen. We zien dan
het thema van het wantrouwen tegenover zichzelf alsook de regel van
het zwijgen tot ontwikkeling komen. Daardoor dreigt de parrhêsia
als openheid van hart, als vertrouwensrelatie waarin de mens en God
van aangezicht tot aangezicht staan en elkaar het meest nabij zijn,
steeds meer als een soort hoogmoed en aanmatiging verschijnen."
(14)
In
het christendom ontstaan dan gezagsstructuren, de gehoorzaamheid aan
oversten, vanuit "het
idee (...) dat het individu niet uit zichzelf in staat is voor zijn
eigen heil te zorgen"
of met God te zijn van aangezicht tot aangezicht: hij moet zichzelf
derhalve wantrouwen: "Hij
moet voor zichzelf een voorwerp van wantrouwen, van een oplettende,
scrupuleuze, achterdochtige waakzaamheid zijn"
(15) omdat hij uit zichzelf slechts het kwade vindt.
De
parrhêsia
als zodanig verdwijnt, het nieuwe principe is de godvrezendheid en
het wantrouwen in zichzelf dat de parrhesia
toeschrijft aan de hoogmoed en ze het ergste van alles noemt en de
volledige ondergang en de zelfverwaarlozing, terwijl ze aanvankelijk
de zorg voor zichzelf beweerde te zijn. (16)
Twee
polen tekenen zich in het christendom af: enerzijds de
parrhêsiastische pool die de parrhêsia
positief waardeert, namelijk in de mystieke traditie en anderzijds de
omkering hiervan in de anti-parrhêsiastische pool, in de ascetische
traditie van gehoorzaamheid en wantrouwen in zichzelf, welke in de
ontwikkeling van deze religie het overwicht heeft gekregen. (17)
Ziehier
nog een heel beknopt en summier besluit naar aanleiding van de
lectuur van deze laatste colleges van Michel Foucault. Socrates hield
ons voor dat de waarheid in onszelf ligt en dat derhalve de
zelfkennis aan de grondslag ligt van de kennis van de waarheid:
middels de logos
kunnen wij de waarheid uit onszelf opdiepen, wat een soort van
maieutiek
of verloskunde is, die zich ontplooit middels de dialoog van mens tot
mens welke de basis is voor de dialoog die men in zichzelf voert en
die het denken is. In contrast met een hypocriete politiek brachten
de cynici de waarheid opnieuw aan het licht met de eigen methode van
de parrhêsia
of het waarheidspreken en zij getuigden daar ook van met de eigen
levenswijze die de daad bij het woord voegde, een ethiek die
noodzakelijk een ethiek van armoede was met Diogenes als een van de
grote voorbeelden. In die traditie leefden heel wat figuren, onder
meer de Nazoreeër die door de Vlaamse auteur Ludo Noens in de
traditie van het sjamanisme werd opgevoerd in De
terugkeer van de Nazoreeër
(2016). (18) Maar in de verdere ontwikkeling van het christendom werd
het waarheidspreken in feite verkracht: het Romeinse Rijk dat in de
militanten voor de waarheid opstandelingen zag, maakte van het
Christendom een staatsgodsdienst en deze religie predikte voortaan de
regel van de gehoorzaamheid aan God en aan zijn vertegenwoordigers:
de paus en de clerus, die een contract sloten met de staat. De
parrhesia
werd geperverteerd: in plaats van het zelfvertrouwen te ondersteunen
moest de mens op zoek naar heil voortaan zichzelf wantrouwen en zijn
oversten bevend en blindelings gehoorzamen. Het vervolg van deze
onfrisse geschiedenis is ons allen intussen welbekend.
(J.B.,
29 september 2020)
Verwijzingen:
(1)
Michel Foucault, De
moed tot waarheid. Het bestuur van zichzelf en de anderen II,
Colleges aan het Collège de France (1983-1984),
met woord vooraf en redactie door François Ewald en Alessandro
Fontana. Situering en redactie door Frédéric Gros. Vertaling door
Ineke van der Burg. Uitgeverij Boom, Amsterdam 2011, pp. 335-344.
[Oorspronkelijk: Le
courage de la vérité. Le gouvernement de soi et des autres II.
Cours au Collège de France (1983-1984),
Paris: Gallimard/Seuil 2009].
(2)
O.c.,
pp. 344-348.
(3)
O.c.,
pp. 352-353.
(4)
O.c.,
pag. 359.
(5)
O.c.,
pag. 358.
(6)
O.c.,
pag. 360.
(7)
O.c.,
pag. 361.
(8)
O.c.,
pp. 361-365.
(9)
O.c.,
pp. 365-366.
(10)
O.c.,
pp. 369-372.
(11)
O.c.,
pp. 372-373.
(12)
O.c.,
pag. 374.
(13)
O.c.,
pag. 376.
(14)
O.c.,
pag. 378.
(15)
O.c.,
pp. 378-379.
(16)
O.c.,
pag. 378-381.
(17)
O.c.,
pag. 381-383.
(18)
Ludo Noens, De
terugkeer van de Nazoreeër. Fabuleuze lotsbestemming van een
bliksemsjamaan,
Aspekt 2016.