Waar God ontbreekt, nemen afgoden zijn plaats in. En is God zelf een positiviteit, dan zijn demonen slechts lacunes, tekorten of gebreken en daarom ook zijn zij niet geschapen, doch louter het gevolg van de moedwillige miskenning van de Schepper.
Het gouden kalf - de opperdemon - is een zucht naar altijd meer, een ontregeling van het natuurlijke hebben en houden dat slechts het juiste evenwicht nastreeft - het 'juiste midden' van de Hellenen. Hebzucht vindt geen evenwicht, is nooit bevredigd en valt daarom met de onvrede samen die het eeuwige deel is van wie eraan lijden.
Aan hebzucht lijdt men inderdaad: terwijl zij de schijn wekt te verrijken, foltert ze slechts wie ze tot haar instrumenten heeft gemaakt, en zij doet dat zonder hoop op de beëindiging van die foltering, want zuchten kunnen nu eenmaal niet bevredigd worden.
Er zijn mensen - niet zo heel veel, maar er zijn er - die lijden aan wat men een bijzondere vorm van 'waterzucht' zou kunnen noemen. 'Waterzucht', niet in de betekenis van oedeemvorming maar in de betekenis van een onweerstaanbare drang tot het drinken van water. Deze (geestes?)zieken dienen constant bewaakt te worden en tegen zichzelf beschermd, zoniet zouden zij water drinken tot de dood. Waterzuchtigen zijn ziek buiten hun eigen wil, maar er zijn ook de drankzucht en de vraatzucht, en in feite zijn alle handelingen die wij 'zonden' plegen te noemen, niets anders dan 'zuchten': het ontbreekt daar aan een evenwichtsstreven: zuchten kunnen niet bevredigd worden, ze houden wie eraan lijdt in een voortdurend terugkerende onvrede, en een onvrede is geen positiviteit, het is een lacune, een tekort, een demon.
Zuchten worden nooit bevredigd omdat zij geen doel hebben; ze hebben immers geen ander doel dan zichzelf, ze zijn hun eigen doel, maar tegelijk kunnen zij niet in zichzelf rusten omdat zij niet hun eigen bestemming zijn: ze zijn niet omwille van zichzelf geschapen, doch om een hoger doel te dienen - uiteindelijk om God te dienen - de enige die rust in zichzelf en van wie gezegd zou kunnen worden dat Hij, behalve het onze, ook zijn eigen doel is.
Augustinus, Marx en Illich leerden ons dat in onze zuchten, het doel en het middel onderling werden verwisseld. Schepper en schepsel, meester en dienaar, plant, dier, mens en dode stof: zij blijken niet meer op hun plaats te zitten, de orde der dingen lijkt grondig verstoord en de theorie wint heden ten dage veld dat er geen orde in de dingen is, geen schepping zelfs, doch alleen het blinde toeval, het noodlot, het absurde: dat wat zonder fundament en dus zonder schepper is. Bijgevolg bepalen wij zelf onze doelen, zo zeggen deze theoretici, en zij spelen god.
Edoch, er is geen god denkbaar zonder schepselen, en wie god spelen willen terwijl zij niet scheppen kunnen, dienen anderen desnoods tegen hun wil tot hun 'schepselen' te verklaren - of te 'veroordelen'. En zo fabriceren despoten die de schepping laken, hun eigen staten, en verklaren zij mensen tot burgers van die staten, en ontzeggen zij aan wie het burgerschap niet of nog niet ontvingen, tevens het menszijn en het leven, want in hun staten schenken zijzelf alle rechten en dus ook het recht op leven. Zij schenken... of onthouden aan hun 'schepselen' deze rechten. Zo werd het ooit vanzelfsprekende leven, een voorwaardelijk recht op leven, en de despoot tolereert abortus en laat de moord op het ongeboren leven onbestraft omdat hij zich daarvan vooralsnog niet de schepper kan wanen: wie ongeboren is, is geen burger, heeft geen burgerrechten en bijgevolg ook geen recht op leven, zo luidt zijn 'redenering'. Er is geen twijfel mogelijk: de despoot, de politicus waant zich een god; politiek is a priori principieel atheïstisch en demonisch, duivels.
Het milieu? De staten beweren vandaag dat zij de natuur beheren. Wat een arrogantie toch, dat zij niet meer inzien hoe zij er alleen maar dankzij de natuur kunnen zijn, dat zij hooguit een schimmel zijn op de natuur waarvan zij zich nu - godbetert! - de schepper wanen! Wat een arrogantie dat zij zeggen aan de natuur rechten toe te kennen, alsof de natuur in zijn bestaan van hen afhankelijk was! Edoch, evenzo kennen politici ook rechten toe aan hun eigen moeders en aan die van alle burgers: als de ouders hun werk hebben gedaan en niet meer dienen kunnen, hebben ze het recht op eten, drinken en onderdak - kijk es aan - en zo genieten zij, dankzij de politiek, in tehuizen die speciaal voor ouderlingen worden gebouwd, dezelfde rechten als de dieren!
Waar middel en doel ingevolge menselijke grootheidswaanzin door elkaar worden gehaspeld en waar de 'orde der dingen' geen vanzelfsprekendheid meer is, wordt aan dieren geheel ongevraagd een menselijke status toegekend: dat lijkt aanvankelijk mooi in de ogen van naïeve, van de natuur vervreemde burgers, aan wie het echter ontgaat dat zodoende niet de vermenselijking van het dier doch de verdierlijking van de mens aan de gang is. Want in de primitieve aanbidding van bomen, gewassen, elementen en dieren, worden andermaal de middelen met hun schepper of schenker verwisseld. Wanneer onze dankzeggingen zich tot het geschenk richten in plaats van tot de schenker, is er iets grondig mis met ons verstand, want wie geloven dat er geen schenker is, die hoeven uiteraard geen dank te zeggen - zo leert ons de meest eenvoudige logica... die heden gewoon zoek lijkt.
Is God dan de bron van alle logica? God, of beter: het godsgeloof, het geloof in het Absolute? Is dit referentiepunt dan hoedanook noodzakelijk om tot samenhangende en gerichte gedachten en handelingen te kunnen komen? Of brengt de religie daarentegen alleen waanzin voort, en dient zij bestreden te worden door de rede die wij, dapper, tot de onze moeten maken? Moeten wij voortaan, zoals humanisten het zeggen, de moed hebben om ons lot in eigen handen te nemen, teneinde aan de waanzin te ontkomen die in het religieuze op de loer zou liggen en die steeds drastischere instrumenten tot haar beschikking heeft? Een en ander vraagt een hoofdstuk apart.
J.B., 26.04.'08