Over
de verzekerde oude dag
De
uitstoting van ouderlingen door de rest van de maatschappij is een
symptoom van een ernstige ziekte die het westen in de jongste
decennia in een wurggreep houdt. Wie de stelling dat ouderlingen
uitgestoten worden, geïllustreerd wil zien, hoeft maar eens een
zogenaamd zorgcentrum voor ouderen binnen te stappen. Hij zal zich
daar kunnen vergewissen van twee zaken die op het eerste gezicht
elkaar lijken tegen te spreken doch die bij nader toezien evengoed
samengaan als de hypocriete beleefdheidsregels dat doen met de
pikorde.
Een
eerste vaststelling is uiteraard het feit dat de ouderen alles
hebben wat ze nodig hebben waaronder dient verstaan te worden:
alles wat nodig is om te overleven. Maar een tweede feit
een zaak die echter heel wat moeilijker vaststelbaar is verraadt
dat het eerste feit eigenlijk slechts een dekmantel is voor het
ongeluk waaraan kennelijk vrijwel alle ouderen ten prooi zijn. Hun
wordt immers gezegd dat ze alles hebben wat ze nodig hebben terwijl
ze zelf maar tot de ontdekking moeten komen van het weinig
benijdenswaardige van deze toestand welke best vergelijkbaar is met
de situatie van wie levenslang moeten zitten voor moord met
voorbedachte rade.
Mensen
die beroepshalve in zorginstellingen voor ouderen werken, kunnen
getuigen dat slechts uitzonderingen in staat zijn om te berusten in
de wetenschap dat zij door de samenleving veroordeeld werden, want
veroordeling is de enige term die in staat is om de betekenis van
sociale uitstoting enigszins weer te geven. Quasi alle ouderen in
zorginstellingen hebben een leven van hard labeur achter de rug en
dankzij die zelfopoffering zijn hun kinderen vaak bijzonder
welstellend. De ouderen vragen zich dan ook af of het dan een misdaad
is zo hard gewerkt te hebben, daar zij zich dan toch gestraft weten
met dit bizarre levenseinde, want als zij dit pand verlaten, gaat het
richting ziekenhuis, zo niet onmiddellijk richting laatste
rustplaats.
Het
antwoord op de vraag wat zij dan misdaan hebben om voor het merendeel
van de tijd heel alleen in een kamertje opgesloten te moeten zitten
wachten op de dood, luidt dat zij er in hun leven niet in geslaagd
zijn om de wereld rechtvaardig te maken. Onrecht immers maakt dat zij
gestraft worden voor een kwaad dat door anderen wordt begaan. Een
kwaad, of is het een ziekte?
Het
is een bekend gegeven of is het alleen maar een geloof? dat
alle dieren zorg dragen voor hun jongen terwijl alleen mensen ook nog
zorg dragen voor hun ouders wanneer die behoeftig worden of
althans blijken zij daartoe in staat. Maar niet alleen voor ouderen
wordt zorg gedragen, ook mensen die om andere redenen dan de ouderdom
behoeftig zijn, genieten van wat men een zekere solidariteit zou
kunnen noemen. En nu komt de kat op de koord, want de solidariteit
die ons van de dieren lijkt te onderscheiden, is geen gevolg van de
goede inborst die sommigen wel eens toeschrijven aan het zogezegd
moreel superieure wezen mens zij is een loutere uitbreiding van
de egoïstische zorg voor zichzelf, zij is als het ware een kind van
het verzekeringswezen dat men bedacht heeft om zich te kunnen redden
in geval van pech: ikzelf, jij, ongeacht wie en dus elke burger.
Het
zal intussen duidelijk wezen dat hetgeen waartegen men zich verzekerd
heeft, de hongerdood is of het overlijden ingevolge nog een ander
kwaad dat voortkomt uit de ouderdom, en dat is inderdaad heel wat.
Maar het mag even klaar zijn dat van het verzekeringswezen dan ook
niets meer verwacht kan worden dan die tegemoetkoming aan elementaire
behoeften of dus de mogelijkheid tot overleven. Tegen eenzaamheid
verzekert men zich nimmer, erkenning kan niemand kopen, het gratuite
gesprek met een vriend is niet inbegrepen in de prijs van het
logement en waar dankzij de eigen hoge sponsoring alsnog aan deze
behoeften wordt voldaan, beseft men heel goed dat de aandacht welke
men ontvangt, niet meer dan koopwaar is.
De
ernstige ziekte die het westen in de jongste decennia in een
wurggreep houdt, is de illusie dat met geld alles te koop is. Het is
de vergissing van wie geloven dat de ganse werkelijkheid stoffelijk
is en derhalve in bezit kan worden genomen. Het is de hardnekkige
blindheid voor het feit dat in wezen niets van waarde, koopwaar kan
zijn én dat het herleiden van al het waardevolle tot koopwaar, de
doodsteek is voor al wat leeft. Die waanzin in kwestie zorgt er ook
voor dat wij geloven dat wij ons met geld kunnen ontdoen van mensen
die niet langer renderen, zonder dat dit moord hoeft te heten. Maar
tot spijt van wie het benijdt: het is moord, het is erger nog
dan moord, het is immers de doodstraf al werd zij ook hier
omgezet tot levenslang.
(J.B.,
28 mei 2017)
|