Fundeert
het katholicisme onze beschaving?
Deel
1: de engte van het eigen gelijk
De vraag of het
katholicisme het fundament is van onze beschaving is in wezen de
bijzonder moeilijke vraag naar de verhouding tussen kerk en staat.
Omdat de relatie tussen kerk en staat verwant is met de relatie
tussen lichaam en ziel, kunnen we de kerkstaatverhouding pas
begrijpen als we ook het zogenaamde mind-bodyproblem
begrijpen. Edoch, hoe lichaam en ziel zich tot elkaar verhouden, is
tot vandaag de dag een mysterie gebleven. Althans op het eerste
gezicht lijkt dit niets goeds te beloven inzake een zoektocht naar
een antwoord op de hier gestelde vraag.
Over de relatie tussen
lichaam en ziel bestaan er om te beginnen talloze opmerkingen over de
legitimiteit van de probleemstelling zelf en niet de minste daarvan
is de opmerking dat de tweedeling van lichaam en ziel oneigenlijk zou
zijn. Echter, indien men eenzelfde kritiek zou uiten over de
tweedeling van kerk en staat, dan kwam die kritiek zelf onmiddellijk
in een ander licht te staan. De consequenties worden duizelingwekkend
omdat de geproblematiseerde relaties zich meteen gaan
vermenigvuldigen: de verhouding lichaam-ziel en de relatie kerk-staat
brengen namelijk ook de relaties aan het licht tussen lichaam en
staat, ziel en kerk, lichaam en kerk, ziel en staat. Maar ook de
relaties tussen de staten onderling zijn in het geding en die tussen
de kerken onderling want er zijn niet één maar vele staten en er
zijn niet één doch talloze kerken. Op de koop toe veranderen zowel
de kerken als de staten onophoudelijk. Ook zijn er vele zielen en
talloze lichamen, er zijn conglomeraten van zielen, instituten,
wetenschappen, ideologieën en er zijn lichamen van soorten en
ondersoorten, dierlijke en plantaardige en dan is er nog de
zogenaamde dode stof en naast de aarde is er het heelal, behalve het
heden zijn er het verleden en de toekomst en de vraag of zij bestaan
en hoe dan wel. En zo lijkt elke hoop om het raadsel ooit te kunnen
ontsluieren bij voorbaat andermaal op te gaan in rook.
Een historische
benadering van de verhouding tussen kerk en staat heeft menig
filosoof, theoloog en historicus kopbrekens bezorgd en zij was tevens
een bron van nooit eindigende en altijd politiek en ideologisch
gekleurde discussies die echter nog nooit tot een consensus hebben
geleid tussen de strijdende partijen. Maar men moet zich afvragen
waarom dit het geval is en of er dan een andere en gebeurlijk meer
directe invalshoek mogelijk is.
Het is een zekerheid dat
het katholicisme niet het fundament is van onze beschaving maar het
is een even grote zekerheid dat het katholicisme het fundament is van
een welbepaalde richting binnen de beschaving die nillens
willens de onze is: de katholieke kerk heeft haar stempel gedrukt op
de dopelingen en zij heeft met haar moraal het zogenaamde geweten van
haar al dan niet vrijwillig gelovigen - alvast tijdelijk - mede
bepaald - op een al dan niet wenselijke manier.
Maar het is niet alleen
een zekerheid dat de kerk met haar moraal een goed deel van haar
gelovigen moreel gevormd heeft: het staat tevens als een paal boven
water dat het deel van het volk dat door de kerk gevormd werd, op
haar beurt mede vorm gegeven heeft aan de kerk en het gaat hier meer
bepaald over dat volksdeel dat het staatshoofd identificeert met de
vertegenwoordiging van god zelf, met andere woorden: de theocratie
(zoals vandaag nog in Vaticaanstad, in het door ayatollahs geregeerde
Iran, in het door de Dalai Lama geregeerde Tibet en in
Saoedi-Arabië), welke vaak voortleeft in keizerrijken en dynastieën
maar ook in zekere vormen van het nationalisme dat in feite de
tegenhanger is van het socialisme waarin het volk (via haar
afgevaardigden) zichzelf regeert - zoals op Plato's narrenschip, zo
beweren alvast de theocraten.
Zoals gezegd zijn de
binnen hun eigen partij gezaghebbende auteurs over de geschiedenis
van kerk en staat en bij uitstek de werken over de funderende rol van
de kerk in het tot stand komen van beschaving en vooruitgang bijna
per definitie ideologisch gekleurd omdat hun opzet dikwijls
ontspringt aan de behoefte om het belang en derhalve het gelijk
van de eigen ideologie in de verf te zetten. Dergelijke, vaak
hoogdravende werken zijn niet het ideale vertrekpunt voor discussies
en de navenante discussies hebben ook nooit tot een consensus geleid
- andermaal: omdat elke partij, met het eigen belang in het
achterhoofd, met hand en tand eigen ideologieën en interpretaties
van wat geschied is, verdedigt. Een meer vruchtbaar uitgangspunt
lijkt het ons daarom om na te gaan hoe bepaalde aparte concrete
facetten van de kerkelijke theologie en moraal, mee vorm gegeven
hebben aan persoonlijke opvattingen en overtuigingen en zo ook aan
normen en wetten, en hoe die wetten dan mee concreet gestalte gaven
aan zekere strekkingen binnen de beschaving. Tevens moet in dit opzet
een belangrijk onderscheid gemaakt worden tussen, enerzijds, de
katholieke kerk (die zich overigens niet als enig machtig instituut
op het christendom beroept) en, anderzijds, het christendom zelf -
als zoiets ook al los van elke interpretatie kon bestaan.
Om te beginnen beroept
het katholicisme zich, zoals de term zelf aangeeft, op katholiciteit,
wat vrijwel hetzelfde betekent als universaliteit of
algemeengeldigheid. De oorsprong van deze idee is niet zomaar het
geloof in een god doch de overtuiging dat er slechts één god
bestaat en dat god derhalve voor alle mensen dezelfde is: alle mensen
zijn kinderen van één en dezelfde god of de ganse schepping is het
werk van één god. En op het eerste gezicht lijkt dit ook een
revolutionaire gedachte.
Op het eerste gezicht,
want in feite wordt ons hier zand in de ogen gestrooid: ongeacht
welke godsdienst die over zichzelf beweert de enige ware te zijn - en
dat doen uiteraard alle religies - bevestigt daarmee eigenlijk
het geloof in één god voor alle mensen en van de ganse schepping.
Wie een andere god aanbidden dan de eigen voorgedragen godheid,
worden bestempeld als dwalend en als 'te bekeren'. Aldus valt meteen
de aanspraak die de katholieke kerk maakt op haar uniciteit op grond
van haar universaliteit, in duigen: wat voor universaliteit wordt
gehouden, blijkt in feite een bijzonder verdraaide interpretatie van
de stelling van het eigen groot gelijk die per definitie aan alle
religies eigen is. Elke religie beschouwt zichzelf als de enige ware
met één god van wie alle mensen kinderen zijn, alleen zouden
diegenen die een andere god aanhangen, zich vergissen. Alle religies
zijn dan 'katholiek', zoals ook alle andere irrationele
overtuigingen, zodat de term zelf in deze contekst ontmaskerd wordt
als totaal zinledig.
(Wordt vervolgd)
(J.B., 10 november
2019)