Corona
en de heilige zaak:
Deel
35: Naar een wereld op maat van de mens
In
1781 verscheen van Immanuel Kant Kritik der reinen Vernunft of
Kritiek van de zuivere rede waarin hij zich keert tegen het
speculatief gebruik van de zuivere rede (1): God kent rechtstreeks
door intuïtie de dingen zoals ze op zichzelf zijn terwijl de
menselijke intuïtie wordt beperkt door de zintuigen en door
het verstand. Het komt niet aan de mens toe om te kennen zoals God,
zegt Kant. De dingen verschijnen ons dus niet zoals ze op zichzelf
zijn maar wel als voorstellingen en ons denken tracht de veelheid aan
kennis die we tot ons krijgen te synthetiseren tot begrippen.
Een
voorbeeld van zuivere intuïtie is het wiskundige kennen: we kennen
wiskundige objecten a priori doch slechts als verschijningen - de
objecten op zichzelf kennen we niet. Zuivere wiskunde is dus geen
kennis. We kunnen analytische oordelen vellen (of oordelen waarbij
het gezegde reeds door het onderwerp bevat wordt) en die kunnen
verduidelijkend zijn maar ze brengen uiteraard geen nieuwe kennis
bij. Zo bijvoorbeeld loochent de analytische filosofie (het 'logisch
empirisme') elke mogelijkheid van synthetische oordelen a priori.
Kant
keert zich tegen het ideaal van de goddelijke kennis: de mens kan
zijn beperkingen doorbreken maar hij kan daar niets mee winnen,
integendeel. Het zijn de grenzen van onze kennis die haar betekenis
geven: de voorwaarden van onze kennis beperken haar maar maken haar
tevens mogelijk. Boehm citeert de gelijkenis van Kant: "De
lichte
duif, als ze in vrije vlucht de lucht, waarvan ze de weerstand voelt
doorklieft, zou de voorstelling kunnen krijgen dat het haar in de
luchtledige ruimte nog veel beter zou lukken. Zo ook verliet Plato de
zintuiglijke wereld daar deze het verstand zulke nauwe beperkingen
oplegt, en waagde zich aan gene zijde ervan, op de vleugelen van de
ideeën, in de lege ruimte van het zuivere verstand. Hij merkte niet
op dat hij door zijn inspanningen geen afstand won, want hij had geen
weerstand waaraan hij zich kon vasthouden, en waarop hij zijn
krachten kon zetten, om het verstand van zijn plaats te krijgen."
(2)
Met dit voorbeeld, aldus Boehm, sticht Kant een filosofie van de
eindigheid: het tegenbeeld van de klassieke Griekse filosofie van
Plato en Aristoteles die streeft naar een objectieve of een
goddelijke kennis.
Boehm
zegt dat Kant de objectieve kennis wel kritiseert maar er tenslotte
blijft aan vasthouden. Pas Fichte heeft eruit geconcludeerd dat aan
de objectieve kennis geen werkelijkheid beantwoordt: "Het
wezen van de [door Fichte] voorgestelde wetenschapsleer bestond in de
bewering dat de ik-vorm of de absolute reflectievorm de grond en de
wortel van alle weten is (...): De wetenschapsleer heeft het
bewijs geleverd dat [deze] reflectievorm (...) geen realiteit heeft,
maar alleen een leeg schema is." (3)
Boehm
herhaalt dat Fichte's wetenschapsleer in het spoor van Kant's Kritik
nog steeds miskend wordt: zij kritiseert een vorm van kennis die "alle
realiteit vernietigt en verdringt door een systeem van lege
schemas en schaduwen." (4)
Volgens
Fichte is het ik de grond en de wortel van alle kennis maar die
kennis heeft geen werkelijk object: dit is absoluut idealisme; de
werkelijkheid beperkt zich tot de eigen ideeënwereld. Boehm zegt dat
derhalve een nieuwe kennis nodig is en hij treft ze al aan bij Marx,
Nietzsche en Husserl die 'onwetenschappelijk' zijn in de zin dat zij
geen objectiviteitsideaal wensen na te streven; het door de
objectieve kennis veronderstelde zuivere subject is immers geen mens: "De
moderne objectieve wetenschappen van de mens
bevestigen zeer scherp de angstwekkende vooronderstelling waarop het
theoretische ideaal van de objectiviteit in feite berust: dat mensen
in werkelijkheid helemaal niet bestaan; of veeleer een met dit ideaal
overeenstemmende, op de spits gedreven toestand zonder
vooronderstellingen volgens welke niet eens mag en zal worden
voorondersteld dat er nu eenmaal sinds aanzienlijke tijd in
werkelijkheid mensen bestaan." (5)
Niet
het bewustzijn bepaalt het leven, aldus Marx, maar het leven bepaalt
het bewustzijn. "[In
deze beschouwingswijze] die met het werkelijke leven overeenstemt,
gaat men uit van de werkelijke levende individuen zelf, en beschouwt
men het bewustzijn alleen als hun
bewustzijn. (
)
Haar vooronderstellingen zijn de mensen - en hun materiële
behoeften." Zo
ook wil Nietzsche dat men "zich juist de verscheidenheid
van de
perspectieven en de affectinterpretaties voor de kennis te nutte weet
te maken." (6)
Boehm
declameert: "Hoeden we ons namelijk, mijne heren
filosofen, van nu af, beter, voor het gevaarlijk oude
begripsverzinsel, dat een zuiver, willoos, pijnloos, tijdloos
subject der kennis heeft opgezet, hoeden we ons voor de vangarmen
van contradictorische begrippen als zuivere rede, absolute
geestelijkheid, kennis op zichzelf; - hier wordt altijd
verlangd een oog te denken dat helemaal niet kan worden gedacht, een
oog dat absoluut geen richting moet hebben, waarbij de actieve en
interpreterende krachten moeten worden belemmerd, moeten ontbreken,
waardoor toch het zien pas een iets-zien wordt..." (7)
Marx,
Nietzsche en Husserl vervangen in hun denken het abstracte 'subject'
door werkelijke mensen: "(
) Intussen heeft een weten
dat zich op zulke vooronderstellingen baseert en dat bijgevolg ook
zelf stelling neemt, ook reeds zijn productiviteit bewezen (
) bij
Marx tegen het kapitalisme als het economisch systeem van het
tijdperk van de wetenschap, bij Nietzsche tegen de ascetische
idealen van een platonisch-christelijk bepaalde cultuur van de
onbaatzuchtigheid, bij Husserl tegen het objectivisme van de
moderne verwezenlijking van het antieke ideaal van zuiver
theoretisch weten." (7)
Aan
het ideaal van de objectieve kennis beantwoordt een psychisme en een
gedragssysteem "dat zich aan alle onmenselijke
omstandigheden aanpast (
)." (7)
Men
zou kunnen zeggen dat de coronakakafonie voor een groot stuk haar
oorsprong vindt in de vele valse noten welke ontspringen aan de
perversie die erin bestaat dat van de mens verwacht wordt dat hij
gaat dansen naar de pijpen van zijn eigen maaksels welke bedoeld
waren om hem het leven makkelijker te maken. Het is het verhaal van
de golem dat in de loop van de geschiedenis in een steeds weer nieuwe
vorm de kop opsteekt, te beginnen bij het scheppingsverhaal, waar de
Schepper uit kleiaarde een mens boetseert om Hem te dienen maar van
wie alras Hijzelf de dienaar wordt.
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
11 februari 2021)
Verwijzingen:
(1)
Rudolf Boehm, Kritik der Grundlagen des Zeitalters (1973),
paragraaf 30. Een Nederlandse vertaling van de hand van Willy
Coolsaet met een taalkundige revisie d.d. 2011 van Guy Quintelier
verscheen bij Het Wereldvenster, Baarn (1977). De integrale tekst van
het werk is beschikbaar op het internet op het volgende adres van het Marxistisch Internet Archief:
https://www.marxists.org/nederlands/boehm/1977/kritiek/index.htm
(2)
Ib., pag. 184 in de PDF-versie:
https://www.marxists.org/nederlands/boehm/1977/kritiek/kritiek.pdf
(3)
Ib., pag. 185 in de PDF-versie.
(4)
Ib., pag. 185-186 in de PDF-versie.
(5)
Ib., pag. 185- 187 in de PDF-versie.
(6)
Ib., pag. 188 in de PDF-versie.
(7)
Ib., pag. 188-189 in de PDF-versie.
|