Omsk
Van Togenbirger-De Waelekens' Vertelsels (Alle teksten en tekeningen zijn wettelijk beschermd)
Voor meer verhalen: zie het ARCHIEF of de INHOUDSTAFEL. Ofwel klik telkens op de GROENE PIJL die naar LINKS wijst, onderaan de pagina. Copyright: J. Bauwens.
19-03-2023
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.PAS VERSCHENEN * VAN LIBRICIDE NAAR GENOCIDE


p a s    v e r s c h e n e n:

Van libricide

naar genocide

Over de uitbraak van W.O.III

(Jan Bauwens, Serskamp, 2023)

«Dies war ein Vorspiel nur, dort,

wo man Bücher verbrennt,

verbrennt man auch am Ende Menschen»

Heinrich Heine (Almansor, 1820)

 

Dit boek ligt in het verlengde van Panopticum Corona (2021) en Het grote interview met Omsk Van Togenbirger en andere teksten over de totalitaire wereld (2022) waar geschetst wordt hoe, onder het voorwendsel van een pandemie, de vrijheid van alle wereldburgers wordt beknot door een totalitair regime dat slechts één credo duldt.

In dit werk staat de bestraffing van de ongehoorzamen centraal: de boekverbranding met in haar zog de massamoord. Maar die wereldwijde praktijk ontgaat de massa daar die werd opgesloten in een kerker van virtualiteit.

De vooralsnog onovertroffen voorloper van deze gruwel is de Congo-historie: de pronkzucht van een megalomane vorst en de slachting van miljoenen zwarten welke nog steeds wil blijven doorgaan voor bekerings- en beschavingswerk.

Het slechte geweten van de demagogen creëert angst, angst roept om veiligheid en veiligheid eist controle. Meer bepaald controle op het onderhouden van de omerta. Wie het niet kunnen laten om de waarheid te spreken, hebben nu alleen nog uitzicht op het einde.

 

OOK DIT BOEK IS

ALTIJD TOEGANKELIJK:

http://blogimages.bloggen.be/tisallemaiet/attach/93208122231.pdf







Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.PAS VERSCHENEN * VAN LIBRICIDE NAAR GENOCIDE
Klik op de afbeelding om de link te volgen
PAS VERSCHENEN


03-12-2020
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het eindstation

Het eindstation

- U mag plaatsnemen in de witte stoel achter het gordijntje, de verpleegster komt zo!

- Maar... ik ben helemaal niet ziek!

- Zeggen ze allemaal, mevrouwtje: ga maar braaf zitten nu!

- Ik ben geen...

- Hoofdje mooi achterover nu...

- Maar...

- Niet bang zijn, het is zo gefikst!

- Maar ik heb helemaal niet gevraagd om een test!

- Dit is ook geen test, mevrouwtje: we maken uw neusgaten alleen maar een beetje proper, zo! Er zitten medicijnen in het mondmaskertje en zo vinden ze beter hun weg naar de holtes, kijk es aan, het past als gegoten!

- Het spant, het spant!

- Het moet een beetje spannen, dat ben je zo gewend: denk maar aan nieuwe schoenen, die spannen ook.

- Mijn oren... en ik krijg geen lucht meer!

- Ja: help I can't breath! Doe nu eens normaal, mevrouwtje. Kijk, daar is de uitslag al!

- Hemeltje...

- En de uitslag is... positief, mevrouwtje.

- Positief? Dat is dus goed?

- Welneen: positief betekent dat u het virus hebt. U bent besmet, mevrouwtje.

- Is dat zo?

- Jammer genoeg wel...

- Maar ik voel me kiplekker?

- He, wat gaat u doen? Blijft u nog eventjes rustig zitten, mevrouwtje, de dokter komt zo!

- Het spijt me maar ik moet naar huis, mijn katten wachten! Waar is mijn jas?

- Uw jas is veilig opgeborgen, mevrouwtje. Hier, drink een slokje!

- Mijn jas wil ik! Mijn pillen zitten in mijn jaszak, ik...

- U krijgt straks nieuwe pillen, kijk, daar is de dokter al!

- Maar ik ben niet ziek, zei ik! Ik wil naar huis!

- Rustig aan, mevrouw... Vandersnickt, zo staat hier, klopt dat, ja?

- Euh...

- Ik ben dokter Bijlemans, aangenaam. Wat is het probleem?

- Maar ik ben niet ziek, dokter, ik wil naar huis, maar mijn jas is weg, mijn pillen zitten in mijn jaszak en mijn katten zitten zonder korrels...

- Vrees niet: voor uw katten wordt gezorgd en uw jas is in goede handen. Maar vertel eens: wat voel je precies?

- Niets! Het is een vergissing! Ik voel me kiplekker en ik wil naar huis!

- Maar u hebt wel positief getest!

- Ik heb helemaal niet om een test gevraagd! Ik ben helemaal niet ziek!

- Een heel klein beetje wel, mevrouw... Vandersnickt. Is dat uw naam?

- Euh, ja...

- Wel, opdat het niet erger zou gaan worden, moeten we nog een heel klein onderzoekje doen...

- Als het echt niet anders kan, gauw dan, want ik moet nu echt naar huis!

- De verpleegster zal u helpen met uitkleden, okeetjes? Tot seffens dan!

- Uitkleden!?

- U mag uw kleren in de blauwe zak steken, mevrouwtje, ik kom u dadelijk halen!

- Maar moeten al mijn kleren...

- Het ondergoed mag u aanhouden. Mooi. Kijk es aan...

- Mijn kleren!

- Worden veilig opgeborgen hoor! Kom, want de dokter wacht!

- Dit kan niet rap genoeg voorbij zijn...

- Komt u binnen, mevrouw... hoe was het ook weer? Vandersnickt! Rita, heb je al een labeltje klaar voor mevrouw Vandersnickt? Niet schrikken, we bevestigen dit aan je dikke teen. Dat is om vergissingen te vermijden, ziet u: wij willen het niet nog eens meemaken dat een verkeerde patiënt een been wordt afgezet.

- Maar wat zegt gij nu!?

Grapje, grapje! U mag gaan liggen, mevrouw Vandersnickt, ik ga heel even uw bloeddrukje nemen.

- Ik blijf wel rechtop staan, dokter, ik val heus niet flauw, het is niet nodig om een bed...

- Ga nu maar rustig liggen. Rita, steek jij de infuus eens?

- Infuus!? Maar dit is een vergissing, dokter: ik hoef helemaal geen infuus! Ik ben niet ziek, dat zei ik toch!

- Rita, leg jij het eventjes uit aan mevrouw, ik ben direct terug...

- Niet bang zijn, mevrouwtje, iedereen krijgt een infuus, dat is allemaal preventief, er zit trouwens niks in dat zakje dan wat suikerwater. We doen het om snel medicijnen toe te kunnen dienen mocht het mislopen.

- En waarom zou het dan mislopen?

- U moet een paar kleine onderzoekjes ondergaan, mevrouwtje, dat is voor iedereen gelijk, het doet helemaal geen pijn hoor!

- Wat voor onderzoekjes dan?

- Een paar fotootjes. We brengen u nu een contraststof in, het kan en beetje koud aanvoelen maar dat is normaal. Er zijn mensen die daar allergisch op reageren maar met het infuus zijn we daar heel snel bij mocht het fout lopen. Maar u moet er niet voor vrezen, hoor: een contraststofreactie is uiterst zeldzaam. Komt niet eens bij één percent van alle patiënten voor!

- Eén percent!? En van hoeveel mensen neemt gij deze test af?

- Op deze afdeling? Een hondertal per dag, denk ik.

- Maar dan hebt gij hier elke dag een dode?

- We hebben hier dagelijks negenennegentig overlevenden!

- Hemeltje... Ik moet naar huis! Waar zijn mijn kleren? Maar ge hebt mij vastgebonden!?

- Stil maar nu, de tranquillizer werkt al zie. Geen allergie voor u, mevrouw: u bent bij de goei!

- Waar brengt ge mij heen?

- Rustig, we rijden u nu naar de covid-afdeling. Daar kunnen we u beademen.

- Maar ik heb helemaal geen ademnood!

- Dat kan nog komen: u hebt lelijke vlekken op uw longen, mevrouw. En u mag van geluk spreken dat we er zo vlug bij zijn: het komt wel allemaal in orde. We brengen u nu in een kunstmatige coma, dan hoeft u het allemaal niet mee te maken!

- Wat niet mee te maken?!

- Blijf toch rustig liggen, mevrouwtje...

- Wat hoef ik dan niet mee te maken vraag ik?

- Dat wilt u misschien liever niet horen, mevrouw Vandersnickt.

- Ik wil onmiddellijk mijn kleren terug! Geef hier mijn kleren, zeg ik! Ik wil naar huis!

- Dat zal wat moeilijk zijn, mevrouw: u moogt namelijk niet buiten omdat u besmet bent. U bent nu een gevaar voor de samenleving. U wilt toch niet dat andere mensen sterven door uw schuld? Wees blij dat wij er zijn voor u, mevrouw. U hebt overigens twee kansen op drie.

- Wat!?

- Twee kansen op drie dat u het zult halen.

- Maar ik ben niet ziek, zeg ik!

- Zeggen ze allemaal, mevrouwtje, maar het is helaas niet anders. U moest overigens allang slapen nu. Voelt u zich nog niet loom worden?

- Maar... waar brengt ge mij naartoe!? Mijn kleren zeg ik! Mijn...

(J.B., 3 december 2020)



19-08-2017
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.a
Klik op de afbeelding om de link te volgen a

03-06-2017
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Isaac

Isaac

Nog niet zo heel lang geleden woonde hier tegenover een kinderloos koppel, Mathilde en Isaac. Mathilde was een voorbeeldige vrouw, zij veegde dagelijks de stoep, onthield zich van roddelen en stond de armsten van de parochie bij in tijden van nood. Haar echtgenoot Isaac echter was uit heel ander hout gesneden, maar men zegt dat tegengestelde karakters het vaak goed met elkaar kunnen vinden. Isaac zag eruit zoals elke andere eenvoudige man maar hij hield er een wat vreemdsoortige hobby op na. Hij was in feite een goedaardige eersteklas bedrieger die erin slaagde graven en barons te tutoyeren. Zijn debuut vond plaats onmiddellijk na de oorlog: hij had duistere zaken gedaan met de nazi's maar geraakte veilig thuis vanuit Duitsland in een gevangenenplunje van Buchenwald. Isaac kon lezen noch schrijven maar op het hoogtepunt van zijn 'carrière' zou hij getafeld hebben met het koningspaar. Zelfs in zijn oude dag wist hij geregeld nog allerlei zaken buit te maken en voordelen te bekomen door zich in een of ander militair uniform, beladen met medailles en voorzien van een armband in de nationale driekleur, voor een sabelsleper uit te geven. Nu Isaac en zijn Mathilde dood en begraven zijn, vertellen de oudsten van het dorp nog over de onwaarschijnlijke avonturen van de zonderling en velen vragen zich af of hij dan kon toveren. Maar in principe kan iedereen wat Isaac presteerde, alleen moet men een nuchtere kennis hebben van de menselijke aard: men dient te weten dat mensen kuddedieren zijn die blindelings hun leider volgen en een scheutje mimicry doet de rest.

Een lange tijd voordat ene Stanley Milgram in Connecticut uitpakte met zijn gehoorzaamheidsexperiment, beoefende Isaac al duchtig de verbazingwekkende wetten die daaruit zouden worden afgeleid en zo was Isaac een socioloog avant-la-lettre die zijn wetenschap beoefende louter voor het eigen persoonlijke gewin. "Van zo een enkel zilveren lepeltje konden wij destijds vele maanden eten", aldus vertelden ze het hem na. Niemand was er die de dief terecht wees, daar allen stilzwijgend begrepen dat Isaac enkel de allergrootste dieven bestal, zoals het een echte Robin Hood past. Tonnen zware poorten openden zich voor de zelfverklaarde gezant van de Sjah, de meest verborgen geheimen ontfutselde hij als geveinsde miljardair uit de dronken mond van gierige en gretige edellieden en hij liet baronesjes dingen naar zijn hand nadat hij hen met poëtische bewoordingen reusachtige brokken geslepen glas had opgespeld.

Alle mensen kijken op naar wie zij machtiger wanen dan zichzelf terwijl zij hun ondergeschikten niet slechts minachten maar hun ook letterlijk over het hoofd zien. Een hoge hoed volstaat om groeten en heilswensen binnen te rijven en het zich vertonen met een hoge piet in 't openbaar catapulteert een mens in een fractie van een seconde naar de hoogste maatschappelijke regionen: waarom dan zou men o zo moeizaam macht verwerven als het volstaat om ze alleen maar voor te wenden, daar iedereen toch altijd zeker wil spelen en geen mens die bij zijn zinnen is het risico zal nemen om een potentaat voor de voeten te lopen? Isaac begreep dat het helemaal niets kost om iedereen het allerbeste toe te wensen en om allerminst zuinig om te springen met lofprijzingen omdat zelfs de grootste luiaard glundert als men hem voor zijn werkzaamheid prijst en het lelijkste eendje u op uw woord gelooft als gij haar schoonheid bezingt.

In de grond was Isaac een eerlijk mens, hij bedroog alleen maar voor de sport en nooit zou hij een arme drommel een haar hebben gekrenkt. In feite was de man een ongeletterde geleerde, de menselijke ziel houdt immers geen geheimen achter voor wie niet het opzet koesteren om haar te verschalken.

(J.B., 3 juni 2017)



06-01-2017
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Meilied

Meilied

https://vimeo.com/134527948


22-07-2015
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nosferatu (video)

Nosferatu (video)

Een korte meditatie bij 'Nosferatu' van Werner Herzog e.a.


Nosferatu from JB on Vimeo.

Een korte meditatie bij 'Nosferatu' van Werner Herzog e.a.


19-07-2015
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wij waren (video)

Wij waren (video)


Wij waren from JB on Vimeo.


22-12-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Johann Pachelbel, Canon (synthesiserversie)
Johann Pachelbel, Canon (synthesiserversie)

Bijlagen:
canon pachelbel.mp3 (4.4 MB)   


09-10-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zo is de dood

Zo is de dood

Over wie oud wordt, zegt men dat hij of zij minder goed gaat horen en zien en dat hij makkelijker vergeet en trager wordt. Maar de ouderling zelf weet wel beter: het zijn de anderen die niet meer articuleren wanneer zij iets vertellen, alsof zij willen verhinderen dat het buiten hun kleine kringetje wordt verstaan - zij murmelen. Of zij schrijven onduidelijk, zij letten niet meer op hun handschrift, waarom ook hebben ze in de scholen het schoonschrift afgeschaft? Ook dat vergeten vindt zijn oorzaak helemaal niet in de ouderdom doch in de wanorde waarin de dingen zich aandienen, in de ordeloosheid van het handelen; waarom leert men de kinderen niet meer om netjes te zijn in woord en daad? Tenslotte wordt men ook helemaal niet trager als men oud wordt, het is daarentegen de tijd die almaar rapper holt.

Indien de wereld een film was, dan zou de ouder wordende mens geloven op te merken hoe gestaag de helderheid verdwijnt uit klank en beeld en hoe de inhoud van wat men komt te tonen en te vertellen, mettertijd vervelen gaat: men vervalt in herhalingen van steeds weer hetzelfde, er worden steeds vaker fouten gemaakt, de creativiteit en de nieuwheid laten te wensen over, plagiaat wordt schering en inslag. Uiteraard krijgt men die indruk omdat men alles al eens eerder heeft meegemaakt, omdat men inmiddels zichzelf heeft bijgeschaafd in taal en tekens en omdat men allang weet wat voor het kleine kind nog nieuw is.

De slijtage die men oploopt in zijn oude dag, wijt men aan een slijtage van de dingen buiten zichzelf, in de wereld, en wie zal zeggen dat het omgekeerde het geval is? En wat maakt het tenslotte uit voor al wie ouder worden, of de achteruitgang in zichzelf gesitueerd moet worden ofwel in de wereld? Het is niet de gezondheid die het laat afweten, het zijn de pillen die niet meer werken zoals het hoort, het is de geneeskunde die niet deugt. Het is niet de maag die weigert de maaltijd te verteren, het is de kookkunst die niet langer wordt beheerst zoals in de tijd van toen, het eten is niet gaar genoeg met alsmaar weer die haast en spoed, het zijn de vruchten van het veld die niet meer deugen.

Op de keper beschouwd zou de ouder wordende mens ook helemaal niet merken dat zijn oren niet meer horen, ware het niet dat hij dit kon afleiden uit het feit dat mettertijd de geluiden stiller klinken. Hetzelfde geldt voor zijn ogen, aan zijn ogen immers merkt hij zelf helemaal niets: wanneer hij begrijpt dat hij slecht ziet, dan leidt hij dit af uit het troebel geworden beeld vóór hem in de straat of op het plein. En pas als hij merkt hoe de tijd met zevenmijlslaarzen voorbij snelt, kan hij besluiten dat hij zelf trager is geworden en dat er in zijn opmerkzaamheid en in zijn geheugen steeds meer gaten vallen.

Andermaal: of men de veranderingen aan zichzelf wijt of aan de wereld buiten, maakt niet uit, en beslist is het heel wat gemakkelijker om aan te nemen dat het de wereld is die ouder wordt en die tenslotte sterft. Want zo ervaart de ouderling tenslotte noodzakelijkerwijze ook de dood: de wereld wordt stiller en gedempter, wat helder was wordt troebel, wat scherpte had wordt stomp, wat trouw was, gaat ineens verraden, het zachte wordt hard, het warme wordt koud, het leven spoedt zich voort als een sneltrein en men blijft alleen achter op een leeg perron en men denkt: laat ze maar vliegen, eindelijk heb ik rust. Men gaat zitten op een bank, in een streepje avondzon, men stopt een pijp en men rookt terwijl men aan het verleden denkt en nooit meer aan de dood.

(J.B., 9 oktober 2013)


08-09-2013
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hoe gezond is sport? Een interview met Omsk van Togenbirger
 

Hoe gezond is sport?

Een interview met Omsk van Togenbirger



- Omsk Van Togenbirger, is het geen zegen om vast te kunnen stellen dat alvast hier in het Westen straks iedereen bijna zonder uitzondering dagelijks aan sport doet? Men hoeft slecht een blik door het raam te werpen op deze zonovergoten middag om dit vast te kunnen stellen: daar zien we twee joggers, wat verderop drie fietsers, een twintigtal wandelaars en daar op de hoek in het stedelijk zwembad is het een geplons van jewelste! En vaart de volksgezondheid daar niet wel bij? Zijn we niet in een gloednieuw tijdperk aanbeland, met een nieuw menstype, dat veredeld is, want zoals reeds de oude wijzen wisten: mens sana in corpore sano - een gezonde geest in een gezond lichaam? Sport voor jong en oud! Wat zeg ik? De ouderdom bestaat warempel helemaal niet meer! Dankzij de sport is iedereen eeuwig jong! Of is dat alleen maar schijn?

OVT: - Inderdaad, en hou nu om de liefde Gods toch op met het steken van de loftrompet over die waanzin!

- Maar wat krijgen we nu!?

OVT: - Op wat baseert u zich om deze dingen te vertellen? Iedereen kon onlangs in de nieuwsberichten kennis nemen van de cijfers naar aanleiding van het voorstel om langer aan de slag te blijven: langer werken, maar niet voor iedereen, zo luidt het: alleen voor diegenen die intellectueel werk verrichten, zij blijven immers veel langer gezond dan zij die zich dagelijks fysiek afbeulen, en het verschil spreekt boekdelen. Door de band blijven professoren gezond tot zij zeventig zijn of ouder, terwijl bouwvakkers reeds op hun tweeënvijftigste met serieuze ziekten te kampen krijgen en wel in die mate dat zij tijdelijk ofwel voorgoed werkonbekwaam worden.

- Maar sport is geen slavenarbeid...

OVT: - Sport wordt geprezen omwille van de fysieke inspanningen, terwijl het als een paal boven water staat dat fysieke activiteit het lichaam voortijdig doet verouderen!

- Maar werd ons dan niet altijd verteld dat sporters langer gezond blijven en ook langer leven?

OVT: - Dat sporters langer leven, is een puur verzinsel; uit vergelijkende statistieken over de levensverwachting blijken geen significante verschillen tussen sporters en niet-sporters. Meer zelfs: de opvatting dat sporters beter en gezonder zouden leven, is een gevaarlijke illusie.

- Maar wat beweert u nu!?

OVT: - Stel vooreerst eens dat mensen die aan sport doen, gezonder blijken, dan is de conclusie dat sport goed is voor de gezondheid een aanfluiting van de elementaire logica.

- Is dat zo?

OVT: - Men weet helemaal niet of het de sport is die gezond maakt ofwel of het de goede gezondheid is die maakt dat mensen geneigd zijn om veel te bewegen. Wat immers is de oorzaak van wat? Het gaat hier om een elementaire fout tegen de logica die wel meer voorkomt.

- Neen toch!

OVT: - Heeft men onlangs ook niet een verband gevonden tussen gezondheid en hoeveelheid slaap?

- Dat is inderdaad correct: volgens de kranten leven zogenaamde kortslapers langer.

OVT: - En binnen de kortste keren beweerden sommigen dat weinig slapen gezond is... met het gevolg dat er mensen zijn die hun slaap inkorten omdat ze denken dat dit hun welzijn ten goede zal komen.

- En dat is niet zo?

OVT: - Maar bigot neen! Wie dat geloven, doen zichzelf tekort. En dat alles omdat reporters onbekwaam blijken om de zaken weer te geven zoals ze zijn. Het is immers helemaal niet waar dat mensen die hun slaap inkorten, ook langer leven: wie dat geloven, spannen de kar voor het paard! Wél waar is dat gezondere mensen sneller recupereren en dus minder slaap behoeven...

- En toch ziet men iedereen die aan sport doet, getuigen over hoe weldadig fysieke activiteit wel is! Waarom anders blijven mensen sporten? Waarom zeggen ze allemaal dat, als ze dit eerder ervaren hadden, zij al veel vróeger met sport begonnen waren?

OVT: - Maar dat is een heel andere kwestie! Hebt gij al eens een bezoek gebracht aan een tehuis voor geesteszieken?

- Dat is al eens gebeurd, ja...

OVT: - En is het u daar niet opgevallen dat heel wat zieken onophoudelijk zitten te wiebelen, dat zij niet stil kunnen zitten, of dat zij onrustig en zonder ophouden ijsberen, soms de hele dag lang?

- Wat wilt u daarmee insinueren?

OVT: - Die mensen bewegen niet zomaar, ze bewegen omdat ze ziek zijn. Door hun repetitieve bewegingen stimuleren ze onbewust maar efficiënt de productie van bepaalde stoffen in de hersenen, zogenaamde encefalines, en dat zijn endorfines en nog andere lichaamseigen pijnstillers. Door te wiebelen, komen deze zieken tijdelijk in een trance vergelijkbaar met de trance die ook primitieven in stamverband bij zichzelf opwekken door de dans.

- Lichaamsbeweging als roesmiddel?

OVT: - Jazeker en het is een heuse verslaving: als deze zieken moe worden, dan slapen ze en dan valt de productie van die endorfines stil. Maar wanneer ze opnieuw wakker worden, snakken ze naar de hersendrug en herbeginnen ze met wiebelen, ijsberen of wat dan ook, want ze moeten aan hun dagelijkse dosis komen. In feite zijn deze geesteszieken drugsverslaafden en ze zijn verslaafd aan een drug die ze zelf produceren door te pompen; ze pompen zich vol met hun eigen drug door het maken van repetitieve bewegingen.

- Maar dat is niet te geloven!

OVT: - Friedrich Nietzsche leed aan schizofrenie en hij maakte dagelijks verre wandelingen in de bergen. Ook Immanuel Kant was een wandelaar en wie zijn werk kent, weet dat ook die man eigenlijk niet normaal kon geweest zijn. Mensen die intensief aan sport doen, drinken niet of roken niet, maar verslaafd zijn ze misschien nog meer dan de rokers en de drinkers samen. Het staat vast dat ze zich dagelijks volpompen met lichaamseigen drugs. Geen wonder dat ze zich goed voelen wanneer zij sporten, maar het is allerminst de blakende gezondheid die voor dat gevoel van welbehagen zorgt! Het is die hersendrug, en hij is nog krachtiger dan opium!

- Dat heb ik inderdaad nog gehoord, maar daar wordt dan wel aan toegevoegd dat het hier wel degelijk gaat om een gezonde verslaving.

OVT: - Tja, maar dan wel in de mate dat een verslaving gezond kán zijn...

- Kan dat dan niet?

OVT: - Als de stof waarvan men afhankelijk is, een lichaamseigen stof is, dan blijft men tenminste onafhankelijk van derden.

- Mag men dat dan nog een verslaving noemen?

OVT: - Het is hoe dan ook een afhankelijkheid die men zelf in de hand werkt door een bepaald gedrag, bijvoorbeeld joggen. Mensen die intensief de loopsport hebben beoefend en die op een gegeven ogenblik daar om wat voor reden dan ook mee kappen, belanden door de band in een vaak ernstige depressie die vele jaren kan aanhouden en dat wijst wel op probleemgedrag.

- Van leven ga je dood...

OVT: - Wel, het gaat er uiteraard om dat men het juiste midden vindt en dat is zeer zeker persoonsgebonden.

- Er bestaan geen algemeen geldende regels voor?

OVT: - Dat is inderdaad wat ik bedoel: dat sport gezond is, is een véél te algemene bewering. Er zijn mensen die beslist ziek zouden worden indien men hen zou beperken in hun fysieke bewegingsvrijheid, zoals sommigen het ook zouden besterven als men hen verbood om nog te praten. En dan zijn er ook anderen die depressief en misschien ook wel fysiek ziek zouden worden als zij verplicht werden tot dagelijks een uurtje op de home-trainer.

- Algemene regels zijn uit den boze?

OVT: - Algemeenheden horen thuis in statistieken en dat kunnen best gevaarlijke beesten zijn als ze met onverstand worden benaderd. Wat is uw beroep?

- Ik ben schoenmaker...

OVT: - Maar dat is nog eens een prachtig beroep! En gij doet dat ook graag veronderstel ik?

- Een mens leert voortdurend bij en naarmate men in zijn werk beter wordt, doet men het ook liever; dat is te begrijpen, denk ik.

OVT: - Zeer zeker. Wel, stel eens dat ge een bestelling krijgt voor vijftig paar schoenen, loopschoenen bijvoorbeeld. Wat moet ge dan weten vooraleer ge aan de slag kunt gaan?

- Wel, een van de belangrijkste gegevens die niet mogen ontbreken, zijn de schoenmaten!

OVT: - Uiteraard! En stel nu eens dat men u vijftig paar schoenen vraagt voor evenveel lopers die gemiddeld schoenmaat tweeënveertig hebben...

- Gemiddeld!? Hemeltje! Maar met die informatie kan ik helemaal niets aanvangen! Ik weet alleen hoeveel leder ik zal moeten inslaan, maar dat is dan ook alles!

OVT: - En kunt ge echt niet aan een eerste paar beginnen?

- Welneen! Hoe zou ik dan moeten beginnen? Stel dat ik één paar schoenen maak met maat tweeënveertig, dan is het nog heel goed mogelijk dat niemand van die vijftig lopers maat tweeënveertig heeft en dat paar schoenen zal kunnen dragen!

OVT: - Wel, zo ziet ge wat ik bedoel met algemene beweringen en waarheden: ze zijn beslist niet gelogen maar praktisch gezien helpen ze ons geen stap verder. En dat geldt even goed voor de bewering dat wij door de band genomen te weinig bewegen en dat sport gezond is. Op grond daarvan kan geen mens uitmaken wat hem te doen staat. Net zoals ook gij helemaal niet van start kunt gaan met de productie van uw schoenen op grond van kennis over de gemiddelde schoenmaat.

- Dat lijkt mij inderdaad correct!

OVT: - Ik geloof trouwens ook dat het gemiddelde tekort aan lichaamsbeweging samenhangt met het toenemende plaatsgebrek en dus met de dreiging van de overbevolking, en misschien worden wij - nog steeds gemiddeld genomen - niet ziek omdat we te weinig bewegen, maar precies ingevolge die overbevolking. Het op elkaar gepakt zitten van mensen zou dan wel eens zowel het ene als het andere kunnen uitlokken: stagnatie, verkramping, bewegingstekort enerzijds maar anderzijds ook de neiging tot het maken van repetitieve bewegingen om in trance te komen en op die manier enigszins te kunnen ontsnappen aan de terneerdrukkende realiteit van het plaatsgebrek. Hebt gij onlangs dat nieuwsbericht niet gelezen over de ontdekking van de oorzaak van bijna-dood-ervaringen?

- Waar gezegd wordt dat zuurstoftekort bij een naderend einde de hersenactiviteit fors doet toenemen, zodat onder meer hallucinaties worden uitgelokt?

OVT: - Precies. Wel, iets gelijkaardigs gebeurt misschien ook waar mensen zich verstikt weten door plaatsgebrek: zij gaan excessief aan het bewegen en pompen zich zodoende vol met endorfines zodat ze in een trance belanden, wat hen dan relatief ongevoelig maakt voor de ongemakken van overbevolking en plaatsgebrek. Het zuurstofgebrek dat gepaard gaat met een gebrek aan fysieke beweging wordt gecompenseerd met een uitbreiding van de psychische ruimte en de psychische bewegingsvrijheid welke door het gebrek aan zuurstof zelf veroorzaakt worden.

- Droomarbeid die de reële plooien glad probeert te strijken? Het geestelijk leven als compensatie van het gebrek aan fysiek leven?

OVT: - Zeer zeker, en zo belanden we bij een volgend thema, want is ook de zo geroemde geest niet een noodzakelijk kwaad om een tekort aan het fysieke te verbloemen? Is de geroemde cultuur dan niet een lapje op de wonde welke geslagen wordt door een gebrek aan natuur? Geest is een kenteken van een tekort aan lichamelijke slagkracht, cultuur is symptomatisch voor natuurlijke gebrekkigheid en sport is een symptoom van de ziekte die plaatsgebrek heet.

- Maar gaat het nu om symptomen of om remedies?

OVT: - De geest kan lichamelijk gebrek enigszins compenseren maar zou volstrekt overbodig zijn indien dat gebrek er niet was en hetzelfde geldt voor de cultuur, die immers de natuur nooit kan vervangen. En dat lijkt mij ook zo voor de sport, die immers aan de mensenplaag niets kan verhelpen.

- Maar sport lijkt mij dan toch een betere remedie dan helemaal niets? Noem het een noodoplossing?

- OVT: In zijn algemeenheid lijkt die bewering inderdaad correct: het geheel van de bevolking dat met het probleem van de overbevolking te kampen heeft, doet een poging om daaraan te verhelpen middels sport. Maar, andermaal: dat zegt twee keer niets over de kwestie of het nu al dan niet goed is voor u of voor mij om de loopschoenen aan te trekken. Of toch, maar dan wel onrechtstreeks, want als meer mensen de loopschoenen aantrekken, dan hebt gij, schoenmaker, ook uw werk!

(J.B., 24 augustus 2013)




21-12-2012
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het recht van de sterkste

Het recht van de sterkste

- Wat heeft dat kabaal hier te betekenen? riep hij.

- Ze hebben een loopwedstrijd gehouden, zo probeerde zij hem uit te leggen, en er is ruzie van gekomen.

- Was men het dan niet eens over de winnaar?

Hij moest zijn stem verheffen om boven het getier uit te kunnen komen, er werd gedrumd en geduwd.

- Er waren duizend deelnemers, zo verduidelijkte zij, maar slechts achthonderd medailles. Tweehonderd mensen kunnen naar hun herinneringsmedaille fluiten.

- Zo? En die maken dus kabaal om een medaille?

- Neen, dat is niet de reden van het ongenoegen, zei ze.

- Wat dan wel? vroeg hij.

Ze trok hem uit de menigte weg omdat haar stem het anders zou begeven hebben als ze riep.

- De organisatoren weigeren zich te verontschuldigen voor het tekort aan medailles; ze beschuldigen de tweehonderd achterblijvers dat ze maar harder moesten lopen!

- Wat?!

- Uiteraard is er protest, de mensen laten zich niet zo makkelijk afschepen. Met duizend deelnemers en slechts achthonderd medailles, vallen er sowieso tweehonderd mensen uit de boot. Er zijn gewoon geen medailles genoeg voor iedereen.

- Helemaal niet leuk voor die mensen die toch ook hun best deden, besloot hij, maar gelukkig gaat het alleen maar om een domme medaille.

- Ja, dat dacht ik eerst ook, zei ze, maar wat blijkt? Alleen op vertoon van zijn medaille krijgt men wat te drinken.

- Maar dat kan toch niet! zo ging hij nu zelf aan 't protesteren: iederéén heeft dorst!

- Dat hebben ze aan die organisatoren ook gezegd, beaamde zij, maar kennelijk hebben ze daar helemaal geen oren naar.

Het gejoel groeide nog aan, en sommigen belden bij de huizen aan met de vraag om wat water. Er waren omwonenden die een glas water offreerden aan de dorstigen, maar er waren ook anderen die niet thuis gaven en die van boven door de ramen dat refrein herhaalden dat ze maar harder hadden moeten lopen. Er waren er zelfs die in luid gelach vanuit de vensters boven in de gevels emmers vol water naar beneden kieperden.

- Vreselijk, zo mompelde hij nu ongelovig, het bizarre gebeuren om zich heen overschouwend. En wie zijn de organisatoren?

- Een of andere vereniging, antwoordde ze: ze heet Het recht van de sterkste.

(J.B., 2012)


12-12-2012
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.12.12.12.
Klik op de afbeelding om de link te volgen

12.12.12

Het was een stalen brug belegd met beton voor voetgangers, fietsers en misschien ook een niet te grote kar, een brug die als een boog over de ijskoude vaart lag, midden in de stad en ik was net over het hoogtepunt heen en dan ging het weer bergaf, toen ik in de rechter binnenzak van mijn winterjas tastte en gewaar werd hoe daar nog twee grote hompen brood staken, boterhammen die ik wellicht maanden geleden had meegenomen naar ik weet niet meer waar en die ik totaal vergeten was om op te eten. Terwijl ik tastte in mijn zak, brak een stuk brood van de ene homp af, het viel op mijn schoen, het zag al helemaal groen en zo schopte ik het ongewild voort, het rolde een eindje over het beton van de brug en gleed dan doorheen de reling om uiteindelijk te belanden op een van de stalen 'poutrels', zo'n meter lager dan het te belopen beton, omzeggens tussenin de gladde weg over de brug en het koude zwarte water.

Net op dat ogenblik kwam zij in tegengestelde richting bergopwaarts de brug op en viel zij in mijn blik: een klein, oud en uitgemergeld Kroatisch moedertje dat mij nu genaderd was tot op nog enkele passen en zij was duidelijk gebiologeerd door het met groene schimmel bedekte brood dat van de weg afrolde en dat op een van de ijzeren staven terzijde van de brug bleef liggen. Zij week uit en keek, mij gunde ze geen blik, ik hoorde haar iets zeggen in haar vreemde taal die nog verwant was aan de taal van Caesar en die in geen tweeduizend jaar veranderd was omdat daar de beschaving stil was blijven staan terwijl hier het verval al ver gevorderd was. Ik ken haar taal niet maar toch verstond ik dat zij iets riep dat moet betekend hebben: "O, mijn god! Kijk nu, wat een homp!" En dan, haast fluisterend: "Ze valt niet in 't water... ze blijft liggen... kan ik er bij? Ja, ik kan er bij, stil nu, ik kan er bij..."

In een reflex wilde ik de grote stukken uit mijn jaszak vissen om ze haar te geven en zo te vermijden dat zij gevaarlijke dingen zou gaan doen, maar ik hield mij in want van groene broodschimmel wordt men ziek, groene broodschimmel is kankerverwekkend, en zo hield ik een ogenblik de pas in, aarzelend en mij afvragend wat ik voor haar doen kon want nog steeds had ze mij geen blik gegund en zo te zien aan het grimas vol verachting vermengd met onverschilligheid dat haar oud doch rechtvaardig gezicht tekende, was zij ook niet van plan om mij een blik te gunnen en mij derhalve in de gelegenheid te stellen haar te helpen. Het is overigens een universeel gegeven dat mensen die hulp nodig hebben, daar nooit om zullen vragen zolang de trots groter is dan in dit geval de honger, en trots is al te vaak gigantisch.

Minuscuul was haar gestalte, haar ogen leken veel groter dan ze waren en zij volgden daarin slechts het brood na waarvan zij in haar verbeelding al gebeten had. Ik kon slechts toezien hoe zij naar de kant liep van de brug, het brood niet uit het oog verliezend en tegelijk ook zoekend naar een stok waarmee zij misschien bij die vermeende feestmaaltijd kon komen en met diezelfde blik ook pogend, alleen God weet hoe, om de vogels af te weren die immers ook hadden gezien dat er wat te rapen viel en die gewis en zeker honger leden net als zij, nu dikke ijsschotsen naar adem hapten in het stroperiger wordend kolken in de schaduw van die diepe spleet waarin zich sinds 't begin der tijden een slang van water waaraan maar geen eind kwam dapper een weg bleef banen door de stede.

Zij ging tot bij de ijzeren reling van de brug dewelke zij met haar magere handen niet omklemde omdat ijzer lichaamswarmte wegrooft wijl zij dringend brandstof nodig had; zij stak haar smalle hoofd al door twee stangen, hurkte, reikte met een lange dunne arm waarvan de mouw bleef haken aan een smeedijzeren krul, tot net niet aan de homp, toen daar een meeuw passeerde die zo behendig als zijzelf eens was, voor haar kleine vuistje net niet het brood wegstal in een geruisloze en elegante vlucht.

Op dat ogenblik kruiste mijn pad het hare terwijl wij elk in een zozeer verschillende wereld waren dat een ontmoeting uitgesloten was; ik durfde zelfs niet meer om te kijken toen ik haar voorbijgegaan was en toen ik helemaal beneden aan de overkant der brug gekomen was, had ik er het raden naar vanwaar hij dan afkomstig was, zo plotseling in de diepte achter mij, die plons.

(J.B., 12.12.'12)


25-09-2012
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over het gebruik van de patiënt in de eenentwintigste eeuw. Een interview met Omsk Van Togenbirger-De Waelekens

Over het gebruik van de patiënt in de eenentwintigste eeuw.

Een interview met Omsk Van Togenbirger-De Waelekens


- Omsk Van Togenbirger: waar vandaan die zogenaamde vertrouwenscrisis, de jongste jaren?

OVT:

- Bij de banken, bedoelt gij? Maar op die vraag werd al uitgebreid geantwoord, of niet? En er kan slechts worden aan toegevoegd dat niet alleen de banken onder een vertrouwenscrisis lijden: het wantrouwen is algemeen.

- Wat niet te verwonderen is want alles heeft met geld te maken.

OVT:

- Zeker en vast, maar vooreerst dient gezegd dat het wantrouwen uiteraard heel terecht is! En het is niet alleen terecht: het is nog altijd flink ondermaats!

- Ondermaats?

OVT:

- Ongetwijfeld! Kan men niet vaststellen dat men door de band nog altijd veel te lichtgelovig is?

- Is dat zo?

OVT:

- Het geloof blijkt een bijzonder hardnekkige verslaving! Een volstrekt verblindende verslaving is het!

- Wat bedoelt gij precies?

OVT:

- Om het niet weer over de banken te hebben...

- Neem misschien de gezondheidszorg?

OVT:

- De ziekteverzekering, bedoelt gij? Als dat geen geldzaak is!

- Neen, de zorg zelf: de dienstverlening, de zorg van geschoolde vaklui voor onze gezondheid en voor het algemeen belang. Want men kan toch zeker niet beweren dat wantrouwen hier op zijn plaats is?

OVT:

- Artsen kloppen overuren en schaden hun eigen gezondheid om die van hun patiënten te redden: is het die edelmoedigheid die gij bedoelt? Ze doen het zelfs als hun patiënten zich eerst net niet hebben gezelfmoord met roken, drinken, brassen, noem maar op!

- Ja...

OVT:

- Na de behandeling en de goede voornemens herbeginnen velen vaak aan die eigen zelfvernietiging, maar geen enkele dokter denkt eraan om hen niet opníeuw te gaan behandelen, en dan vaak nog met peperdure technieken!

- Dat kan niemand tegenspreken...

OVT:

- Het is niet alleen edelmoedig, het is verduiveld fanatiek! Het doet denken aan de pelikaan die de eigen borst openrijt om zijn jongen te voeden! Men zou haast denken dat geen moeder zo goed voor haar kinderen zorgt als een dokter voor zijn patiënten! Is het dat wat gij bedoelt?

- Zo is het toch?

OVT: -

Dat zou men op den duur gewis gaan denken, ja!

- Wel, wat kan er dan nog aan de basis liggen van dat wantrouwen? Is wantrouwen geen welvaartsplaag? Hebben wij het niet veel te goed? In Afrika bijvoorbeeld is er honger... Moet ons dat niet bescheiden maken?

OVT:

- Kijk eens, mijn beste... Als ik u een brood verkoop, en er staat groene schimmel op de korst, en gij pruttelt tegen, kan ik u dan het zwijgen opleggen met het antwoord dat ze in Afrika helemaal níets te eten hebben? En zult gij mijn schimmelbrood dan nederig betalen en gestaag naar binnen werken? Ik denk het niet!

- Mijn geld is ook niet beschimmeld!

OVT:

- Daar ben ik nog niet zo zeker van. Maar het is wel een feit dat mijn uitvlucht geen klant zal kunnen overtuigen. Tenminste niet zolang men bij de bakker een straat verderop terecht kan. Bij monopolievorming wordt het probleem vanzelfsprekend een beetje lastiger.

- Bij monopolievorming?

OVT:

- Concurrentie onder producenten en verkopers is een troef die door de consument wordt uitgespeeld. Maar als handelaren samenzweren of als ze zich verenigen, dan liggen de zaken anders: prijsafspraken en kwaliteitsafspraken, een dubbele boekhouding...

- Kunt gij het misschien wat concretiseren?

OVT:

- Inzake gezondheidszorg?

- Bijvoorbeeld, ja.

OVT:

- Wel, kijk: medici houden sensibiliseringscampagnes en gratis screening van prostaat-, borst-, baarmoederhals- en huidkanker, en wij nemen aan dat zij dat doen omdat ze belang stellen in ons welzijn, niet?

- Dat lijkt mij logisch, ja: het land is gediend met gezonde burgers.

OVT:

- Ja, maar tegelijk verbergen de klinieken voor hun bezoekers dat ze de ziekenhuisbacterie hebben, nietwaar?

- De wet verplicht hen niet om dat aan hun bezoekers mede te delen, en ze houden het dan ook verborgen, inderdaad...

OVT:

- Wel, zeg mij dan eens voor wiens welzijn hier dan eigenlijk geijverd wordt! Hoort men in de ochtend en op de nog nuchtere maag niet eenzelfde liedje zingen door de banken? Het rijmpje van "wij dragen zorg voor uw fortuin"? En dragen zij ook zorg voor ons fortuin? Of brengen ze ons er zodoende toe om voor het hunne zorg te dragen? Is het echt met uw gezondheid dat de dokters begaan zijn? Of doen zij maar alsof gelijk de bankiers, en zien zij hun patiënten eerst als klanten?

- Ik veronderstel dat zij een gulden middenweg bewandelen.

OVT:

- En wat mag dat dan wel wezen, zo'n gulden middenweg inzake het verschaffen van gezondheidszorg? Dit klinkt alvast al heel wat minder hoogdravend dan dat liedje over edelmoedigheid en zelfopoffering, me dunkt!

- Ik bedoel: voor wat hoort wat.

OVT:

- Gezondheid met twee snelheden? Is het dat wat ik u hoor zeggen? Men heeft er inderdaad de mond van vol, vandaag. Het is stilaan gedaan met de solidariteit! Jeder für Sich und Gott gegen Alle, zo klinkt het allernieuwste refrein, maar er is uiteraard niets nieuws onder de zon: stokoud is het recht van de sterkste!

- De zorg moet uiteraard betaalbaar blijven...

OVT:

- Geen geld, geen zorg dus. En de solidariteit mag men stilaan ook vergeten. Rest de regel dat alwie gezondheid wil, deze zoals elk ander goed met klinkende munt zal moeten betalen!

- Maar zo gaat het toch ook met voedsel?

OVT:

- Tja, er is uiteraard een minimumloon zodat men, althans in theorie, niet hoeft om te komen van honger; maar kan men zich daarmee voeden zoals het hoort? De omzet van de geneesmiddelenindustrie is tussen haakjes groter dan die der voedingsindustrie, en tussen die twee in zit godbetert nog de drank. Wij leven in een wereld waarin de nood aan drugs kennelijk groter is dan de nood aan leven. Ik zou zelfs zeggen dat wij leven onder het juk van een industrie van de dood.

- Maar keren wij terug naar de gezondheidszorg...

OVT:

- En daar hebben we het opnieuw, inderdaad: hetzelfde onder een andere vorm...

- Wat bedoelt gij?

OVT:

- De dood onder de vorm van het leven!

- Maar overdrijft gij nu niet een beetje?

OVT:

- Gaat gij soms naar de kapper?

- Neen, mijn moeder verzorgt mijn snit...

OVT:

- De tandarts dan?

- Zelden, zelden... Tja, ook ik vertrouw die lui niet langer... Fotootje maken eerst, zegt hij en hij verstopt zich achter een loden muur terwijl de hele mond gescand wordt. Waarvoor is dat in godsnaam nodig?

OVT:

- Inderdaad, dat is helemaal niet nodig: tot voor kort verzorgde men het gebit zónder ioniserende stralen!

- Ioniserende stralen?

OVT:

- Jawel, hebt gij dat nooit op school geleerd?

- Wat zijn ionen ook alweer?

OVT:

- Een ion is een geladen atoom of molecule, en die lading is het resultaat van een surplus of een tekort aan electronen, die zelf geladen zijn. Ioniserende stralen slaan uit de atomen van uw lichaamscellen electronen weg zodat die atomen een lading krijgen. Is de stralendosis hoog genoeg dan is die direct dodelijk voor onze lichaamscellen, maar ook een lage dosis verhoogt de kans op kanker.

- Een radiografie van de longen bijvoorbeeld?

OVT:

- Verhoogt de kans op kanker, zeer zeker, en dat werd aangetoond!

- Maar waarom wordt dit dan nog toegepast?

OVT:

- Het is een berekend risico, vergelijkbaar met de aanleg van oversteekplaatsen voor voetgangers.

- Hoezo?

OVT:

- Oversteekplaatsen voor zwakkere weggebruikers hinderen het andere verkeer, ze zorgen voor meer files en vertraging. Afwezigheid van veilige oversteekplaatsen zorgt dan weer voor meer verkeersdoden bij de zwakke weggebruikers. Men zoekt een compromis: oversteekplaatsen om meer veiligheid te brengen maar dan toch niet teveel van die hindernissen die dan toch maar voor dagelijkse vertragingen zorgen. Vertraging dus, maar niet teveel.

- Veiligheid maar niet teveel?

OVT:

- Zo is dat. En ook met stralen wordt dat spel gespeeld: ze doden soms maar toch moet men erkennen dat ze ook levens kunnen redden.

- Dat klinkt niet erg geruststellend. Hoe schadelijk zijn stralen dan?

OVT:

- Dat hangt er maar van af. Om te beginnen is het een feit dat de schadelijkheid van röntgenstralen vroeger sterk onderschat werd, mede doordat het effect ervan meestal geheel onzichtbaar is. Geïoniseerde atomen en moleculen kunnen door niemand zintuiglijk worden waargenomen. Marie Curie was amper zesenzestig toen ze stierf aan leukemie, zij had toen al twee keer een Nobelprijs in ontvangst mogen nemen: een eerste keer voor haar onderzoek naar straling en een tweede keer voor de ontdekking van twee nieuwe scheikundige elementen.

- Zij is haar eigen proefpersoon geweest?

OVT:

- Geheel ongewild.

- En hoe schadelijk is een röntgenfoto, of een scan?

OVT:

- De stralingsintensiteit van een röntgenfoto ligt ver beneden de dosis die wij jaarlijks van nature oplopen, al kan men hier alsnog opwerpen dat dit wellicht geen excuus is, aangezien bijvoorbeeld ook het innemen van een jaardosis alcohol in één teug, dodelijk kan zijn.

- En een scan?

OVT:

- Krijgt ge een scan van een tweehonderdvijftigtal röntgenplaatjes, dan hebt ge één kans op tachtig dat dit uw dood wordt.

- Eén kans op tachtig?!

OVT:

- Dat is dan een berekend risico. En het is uiteraard niet min. Als ik wist dat ik vandaag één kans op tachtig had om het groot lot te winnen, dan rende ik meteen naar de kiosk! Bijna iedereen koopt wekelijks loten in dit land, terwijl de kans op het winnen van een pak geld amper één op ettelijke miljoenen is. Als men goed nadacht, dan zou men dus voor zo'n reusachtige kans van één op tachtig om te overlijden, onmiddellijk op de vlucht slaan! Maar bijna iedereen laat zich uitgebreid scannen alsof daar helemaal niets aan gelegen was.

- En wordt men dan niet gewaarschuwd voor de gevolgen?

OVT:

- Ik kan slechts herhalen dat men spreekt van een berekend risico, af te wegen door de behandelende arts. Met dat cijfer van één kans op tachtig, zit men weliswaar in de theoretische sferen, maar men zou goed moeten beseffen wat dit heel concreet wil zeggen, en dat is vaak niet het geval.

- Wat wil dat dan concreet zeggen?

OVT:

- Stel dat wij in een hospitaal een scanmachine hebben die per dag van tachtig patiënten plaatjes maakt, dan weten wij zeker dat die machine één mens per dag doodt.

- Maar dat is niet te geloven!

OVT:

- Toch is het zo. Maar het is tevens zo, dat die dode ook kon overlijden door de ziekte voor dewelke hij in behandeling is. En bovendien neemt men uiteraard aan dat de machine van meer mensen per dag het leven redt, want zonder die foto's kan men moeilijk een preciese diagnose stellen of efficiënt ingrijpen.

- Toch vind ik het nog een gevaarlijke zaak, één dode per dag! En dat men daar kennelijk niet bij stilstaat!

OVT:

- Tja, de mensen geven hun vertrouwen aan de artsen, en meestal is dat heel terecht: men wil geholpen worden en als er dan mensen zijn die hulp aanbieden en die beloven hun best te zullen doen... Tegelijk is het ook zo dat de dood veroorzaakt door zo'n scan niet direct intreedt: het duurt namelijk meestal vele jaren vooraleer men ingevolge straling kanker krijgt en sterft. En dan is er nog het feit dat niemand op voorhand zeggen kan wíe van die tachtig elke dag weer de ongelukkige zal zijn.

- Maar zeker is dat van elke tachtig er één wordt opgeofferd?

OVT:

- En dat cijfer ligt zelfs nog een flink stuk hoger als ge 't mij vraagt, heel eenvoudig omdat na elke volgende ionisatie het herstel telkens wat moeizamer verlopen zal. De stralen maken ziek en een zieke is daar minder goed tegen bestand. De dosis stapelt zich op en dat geeft een zichzelf vermenigvuldigend effect. Dan hebben we nog helemaal niet in rekening gebracht dat de meesten van ons zich meermaals in hun leven laten scannen.

- Zijn er cijfers?

OVT:

- Beslist, maar het evolueert allemaal heel snel. Neem nu de tandartsen met hun fotoreeksen van uw hele bek. Het is vandaag een must voor kinderen om een perfect gebit te hebben en als hun ouders vermogend zijn, spenderen zij daaraan een heus fortuin. De behandeling duurt vaak meerdere jaren. Ik zou op dit ogenblik echt geen schatting durven maken van de hoeveelheid ioniserende straling die nog jonge kinderen te verwerken krijgen als zij blootstaan aan die vaak ongebreidelde 'fotosessies'. Komt daarbij dat recent onderzoek uitwijst dat kinderen extra gevoelig zijn voor röntgenstraling. De resultaten van statistisch onderzoek tonen sinds de ingebruikname van die toestelletjes door tandartsen een forse stijging van het aantal tong- en keelkankers, terwijl tevens werd aangetoond dat de kans op hersentumoren vervijfvoudigt bij het gebruik van die röntgenapparatuur in de mondholte. In feite zullen deze nieuwe kankers pas binnen enkele jaren gaan pieken, de trend is reeds gezet maar het griezelige is dat de praktijk gewoon doorgaat.

- Hebben tandartsen dan geen geweten?

OVT:

- Tja, een beetje geweten hebben ze misschien wel, zoals iedereen, maar dan ook niet teveel natuurlijk, want ze hebben ook schulden, ziet ge.

- Schulden?

OVT:

- Uiteraard. Hebt gij er een idee van hoeveel die röntgentoestelletjes voor de mondholte kosten? Dat zijn echt handenvol geld, leningen die zich uitstrekken over de hele duur van een carrière. Niemand zet zo'n toestel bij het grof huisvuil, ook niet wanneer blijkt hoe kankerverwekkend het wel is. Men zoekt dus ijverig het risico zodanig te berekenen dat het verantwoord kan worden genoemd, men past dus de normen een beetje aan, men maakt gebruik van de rekbaarheid van zekere begrippen, men laat zijn klanten als het ware kiezen tussen de pest en de cholera en als men hen daarbij een heel klein beetje stuurt, wie zal het merken? Andermaal: de resultaten van de stralen komen nog lang na het fraai schitterende gebit en hoe kon iets slecht zijn als men er zoveel heeft moeten voor betalen?

- Schulden...

OVT:

- Onderschat die factor niet, want schulden, dat is nog iets heel anders dan geldzucht. Geldzucht kan mensen aanzetten tot immorele praktijken, maar de druk van schulden kan voor nog veel meer ellende zorgen. Gij weet toch dat diegene die zich in de schuld gestoken heeft, zichzelf alras het recht toekent om gedane investeringen te doen renderen? Hij weet zich bovendien gesteund door de argumenten van de verkopers die hem tot zijn investering hebben overhaald met nota bene medische argumenten. En die berusten vaak op onderzoek waarvan het bedrieglijke karakter quasi onaantoonbaar is omdat dit meteen de wetenschap als zodanig in diskrediet kon brengen. Gij weet toch dat de wetenschap de religie is van heden en dat zij gehoorzaamheid afdwingen kan en daaraan ook haar stuurmanskunst ontleent en al haar macht? Dit middel kan men niet zomaar te grabbel gooien want dan gaat het bijgeloof weer tieren en breekt het tijdperk van de kwakzalvers aan en wie wil nu terug naar de krankzinnige middeleeuwen? Alleen al om die reden moeten medische tekortkomingen aan het oog onttrokken worden... Maar ik moet nu dringend een van mijn patiënten zien, excuses dus.

- Bent u dan zelf arts?

OVT:

- Ik beoefen momenteel de handopleggerij.

- Handopleggerij!?

OVT:

- Inderdaad. En mijn leuze is deze: baat het niet, het schaadt ook niet! Een goedendag nog!

- Hemeltje!

(J.B., 25 september 2012)


06-09-2012
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De dienaar van

De dienaar van

- Mag ik u vooreerst van harte danken dat u ons dit interview hebt toegestaan?

- Ach wat, het is een kleine moeite, ik hoop alleen dat u er iets aan hebt, haha.

- Wij mochten u niet bij de naam bekend maken, maar kunt u zichzelf misschien heel beknopte typeren voor onze lezers?

- Tja, de lezer moet een idee hebben uiteraard, hij moet weten dat de bron betrouwbaar is, bedoelt u?

- Inderdaad...

- Laat ons zeggen dat ik een priester ben in het heiligdom van de mammon. Zou dat voldoende zijn?

- Een vooraanstaande priester?

- Een bisschop, als u in die terminologie wilt spreken.

- Een aartsbisschop?

- Ach wat. Ja, zo u wil, een aartsbisschop.

- Misschien kunnen we maar best met de deur in huis vallen: U spreekt over het heiligdom van de mammon. Kunt u kort uitleggen wat wij daaronder moeten verstaan?

- Zeer zeker. U weet wat een heiligdom is? Het sacrale? Het onaantastbare? Datgene wat wordt afgeschermd door het taboe?

- Dat is een moeilijke kwestie...

- Een ideologie, dat kent u wel? Een theorie over hoe het is en hoe het zou moeten, bijvoorbeeld in een maatschappij, een staat.

- Zoals het communisme?

- Het communisme is een ideologie, het socialisme, het liberalisme, het anarchisme, maar ook het katholicisme kan men zien als een ideologie, en in principe is elke religie dat, elk wereldbeeld. Al die wereldbeelden zijn opvattingen over idealen, waarden en normen. In het socialisme bijvoorbeeld is de gemeenschap de hoogste waarde. In het liberalisme is de individuele vrijheid waarde nummer één. In het katholicisme zou dat de naastenliefde moeten zijn...

- U spreekt in de voorwaardelijke vorm?

- Ja, maar dat geldt dan voor elke ideologie hoor. En het anarchisme erkent dit ook: het anarchisme is de ideologie die alle andere ideologieën beschouwt als louter verkappingen voor allerlei misdaden.

- En uw ideologie?

- Ha! Het heiligdom van de mammon? Dat is geen makkelijke vraag, weet u. In feite zou men ook ons anarchisten kunnen noemen, omdat wij geen echt beginsel hebben, geen hoogste waarde. Maar in feite is het tegendeel waar.

- Uw hoogste waarde is het geld?

- Tja, kijk, dat is nu net het probleem. Men zou kunnen zeggen dat het geld de hoogste waarde is voor ons, maar het geld is om het even welke waarde omdat het een ruilwaarde is. Anarchisten erkennen geen enkel beginsel, geen enkele waarde. Wij daarentegen erkennen om het even welke waarde, precies omdat geld op zich waardeloos is, omdat geld slechts een ruilwaarde heeft.

- Communisten zullen beweren dat de dienaren van de mammon, de kapitalisten, van het middel een doel hebben gemaakt: na de ruilhandel werd het geld ingevoerd, en het was oorspronkelijk bedoeld als ruilmiddel, maar de hebzucht heeft de mens geperverteerd, hij is het middel als doel gaan nastreven, ten koste van het doel.

- Ach ja, de communisten... werken zij dan niet met geld? Streven zij dan geen economie na die goed draait? Drijven zij geen handel en geldt het dan niet voor hen dat zij winst willen maken? Wie beweert dat hij handel drijft zonder winst na te streven, spreekt zichzelf tegen. Het is gewoon onmogelijk om handel te drijven zonder winstoogmerk. Het economiciteitsprincipe zit in de ganse natuur ingebakken, alsook de drang tot zelfbehoud en tot behoud van de soort.

- Wat bedoelt u precies?

- Het is ronduit belachelijk te beweren dat men zijn leven in stand wil houden zonder de belangrijke consequentie daarvan onder ogen te willen zien dat men dat niet doen kan zonder zich zo sterk mogelijk te maken, heel eenvoudig omdat het leven een strijd is, en het leven is een strijd omdat de levensmiddelen beperkt zijn, omdat er altijd schaarste heerst.

- Bijvoorbeeld?

- De dieren hebben elk een territorium, de mezen bijvoorbeeld; en zij zullen dat territorium verdedigen, want er is geen plaats voor twintig mezen op een plek waar er maar voedsel is voor twee. Waar er voedsel is voor twee mezen terwijl daar twintig mezen zijn, zullen zij moeten vechten, zij hebben immers geen keuze, het alternatief is de hongerdood, en de sterkste zal winnen. Het is niet anders!

- Het kapitalisme onderscheidt zich van het anarchisme omdat in die laatste ideologie geen enkele waarde wordt erkend terwijl in het kapitalisme het geld borg staat voor élke waarde, zo zegde u daarnet?

- Dat zei ik, ja.

- Maar met geld kunnen ook drugs en wapens verhandeld worden en zijn die dan waardevol?

- Zij behoren tot de oorlog, zei hij, en de oorlog is de vader van alle dingen: er is een opgang en een ondergang. Alles heeft zijn tijd.

Na die woorden ging hij opstaan van zijn stoel, knikte kort, liep zonder verder ook maar iets te zeggen de deur uit en zijn silhouet verdween in een dichte mist. Ik stond op en liep naar de openstaande deur, ik overwoog of ik hem misschien nog een laatste vraag kon toeroepen maar een soort van gelatenheid maakte zich meester van mij.

(J.B., 6 september 2012)


24-08-2012
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.actueel: het orgaan
Klik op de afbeelding om de link te volgen Actueel: Oekraïense lijken massaal leeggehaald en doorverkocht : VRT Terzake - 22/08/12
- over hoe de werkelijkheid altijd onze stoutste fantasie overtreft - :
http://www.canvas.be/programmas/terzake/server1-1dee1cb1:13851ce346d:-63bd?guid=71690#page_top 

Zie ook ons nieuwjaarsverhaal "Het orgaan" d.d. 1 januari 2008:

http://www.bloggen.be/omskvtdw/archief.php?ID=74
 


04-06-2012
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Juniregen

Juniregen

Reusachtige paraplu's in deze zomertuin, de bomen. Oorverdovend wandelen wij verwonderd in het droge en lachend vallen bakken water uit de lucht. Half donker is 't en grijs, haast groen daarboven, waar nog een grote zee moet kalven. Intussen: het gepraat onder het donkergroene lover van wel veertig kikkers in de vijver die de zee weerspiegelt, en dan ineens het weerlicht en zijn pauken aan de einder.

En nu het nat zo alom stroelt en zoekt naar putten en naar kloven in de aarde, moeten ook wij allen dringend ons ontlasten, en vrij laten wij schuimend 't warme water stromen in de bruisende beek vol schichtige blieken, gladde kikkerdril en diep rood-blauwe salamanders.

(J.B., 3 juni 2012)


16-05-2012
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.U moet er af!

U moet er af!

De uitkeringen voor werklozen gaan drastisch naar beneden: samenwonenden verliezen tot 40 percent, alleenstaanden 17 percent, en zo komen zij allen onder het leefloon te liggen, wat wil zeggen onder de armoedegrens. Komt u met die uitkering niet meer rond, meneer, mevrouw? Begeeft u zich dan naar de OCMW! De lui van de Openbare Commissie voor Maatschappelijk Welzijn zullen u dan met een bezoek vereren. Uw inboedel wordt net niet aan de deur gezet, maar uw bezit wordt openbaar. U komt voor toeslag op uw uitkering, mevrouw, meneer? Een auto hebt u niet, maar u zult toch eerst die radio moeten verkopen! En die computer uiteraard, want wie zich een Apple kan veroorloven, die heeft beslist geen honger. Is dit niet uw bankrekening, meneer, mevrouw? Kijk dat es aan: daar staat nog tweeduizend euro op, en u komt schooien? Eerst opmaken dus, want met die som kunt u uw eigen uitkering nog enkele jaartjes aanzuiveren tot een schappelijk getal en tegen die tijd hebt u beslist een job gevonden, wat dacht u van het strijkatelier? Uw ingenieursdiploma is in generlei zin een beletsel! Het vloekt met de wet, zegt u? En welke wet bedoelt u dan? De wet over het recht op arbeid overeenkomstig uw opleiding? Jammer, meneer, mevrouw, maar wij hebben nu in uw plaats beslist, ziet u, dat die wet alleen geldt voor wie reeds werk hébben overeenkomstig hun opleiding. Inderdaad, zo hebben wij die wet overbodig gemaakt, en wat dan nog? Dit is een dictatuur, zegt u? Uiteraard. Of had u het nog niet door, dat de democratie allang uit de tijd is? U bent niet modebewust, meneer, mevrouw! U gaat een klacht indienen, zegt u? Tegen ons? En hebt u al een advocaat gekozen? Enig idee welke gek u de nodige duizendjes zal voorschieten? Als u het aan ons vraagt, dan kunt u nog beter de paus aanklagen, dan maakt u tenminste een kans op wat zwijggeld. En dat kennen we hier niet, ziet u? Er bestaan immers geen oren meer die zich zullen lenen voor het aanhoren van uw klacht. U moet weten dat de meesten er nog veel erger aan toe zijn. Wat zegt u? Dat dit de ondergang is van de maatschappij? Het is alvast úw ondergang, meneer, mevrouw, maar dat zal ons worst wezen, want er zijn zoals u heel goed weet teveel mensen op aard en wij dragen zorg voor de planeet! Ja, inderdaad, hier stopt de rit voor u, u moet er af!

(J.B., 15 mei 2012)


07-05-2012
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koningin Elisabethwedstrijd voor Viool 2012

Koningin Elisabethwedstrijd
 2012
voor Viool:
http://www.cmireb.be/nl/ 


16-04-2012
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De geest in de fles

De geest in de fles

Onlangs was mijn zus in Boedapest waar zij het huis bezocht van de grote componist Zoltan Kodaly. Ze had zijn schrijftafel gezien met daarop zijn dagelijkse attributen: zijn bril, de onderlegger voor zijn muziekpapier, het papier zelf, zijn pennetjes en dan ook... de fles. Ze was leeg, zei ze, de fles: de inkt was op, of misschien wel uitgedroogd. En ze vertelde dat ze dacht: kijk eens hier, dat is nu de fles van Zoltan Kodaly, en hieruit is al zijn muziek gekomen, uit deze ene glazen fles gevuld met inkt: de Hary Janos-suite, de vele dansen, de sonata en de strijkkwartetten. En alle gaan zij nog steeds de wereld rond, zij zijn niet meer weg te denken uit de ether, zij vormen mede de cultuur die ons verheft, die onze geest uitmaakt, het allerhoogste goed, de zin van ons bestaan. Bedenk eens, zo ging zij gedreven verder, dat inkt in feite koolstof is, stof dat vanbinnen aan de blikken kachelbuizen plakt, de afval van de afval zelf die opgestookt wordt en waaraan wij ons alleen nog maar verwarmen kunnen, zoals dat gewild wordt door de wet der entropie. Maar elk einde is alweer een nieuw begin: koolstof met wat water alsook een flinke scheut azijn om 't te fixeren, eens schudden en ziedaar het speelgoed van een groot talent die misschien wel zijn schepper overtreft. God immers transformeerde klei tot vlees terwijl een componist inkt omzet in muziek, en is dat dan geen geest? De fles van Kodaly, zei ze, en de fles van Brahms, de fles van Bach en die van Beethoven, de fles van Strauss, de fles van Dvorak en de fles van Bruckner: allen hadden ze hun eigen fles, gevuld met inkt uit kachelroet, de plek waar het einde der dingen de hand reikt aan een nieuw begin; de fles, het toonbeeld van de hergeboorte, de opstanding, de lente.

Vandaag doen ze het anders, zo zei ze na een poos: de inkt is nu vervangen door de duisternis, het donker, ja, de nacht. De afwezigheid van licht, verklaarde zij, want is dat niet het zwart der letteren op de monitor van de pc? De geest is daar waar 't licht ontbreekt, de keerzijde der zon, de onderwereld waar Persephone die ene helft van 't jaar vertoeft als hier de dood rondwaart die ijs uitdeelt en kwalen.

En om aan haar kwalen wat te doen was zij ook naar Boedapest gegaan om daar een poos in warme baden te gaan liggen, in hete zoute meren en om te genieten van de aloude luxe van geneeskrachtige modderbaden volgestouwd met edele mineralen en met kruiden waaruit al duizend jaar de heksen zalven distilleren.

Een heuse fles had zij ons meegebracht: geen inkt daarin, het duurt immers te lang om daaruit geest te spinnen met de pen, maar wel een drank die zonder omwegen de tongen vlammend maakt en dichten doet en dromen. Puur scheikunde, zo zegde zij: de omweg van de inkt die maken wij niet meer nu elk geloof in hergeboorten is gestorven, en alles hier en nu moet komen. Zij schonk de glazen nogmaals vol, daar stond zij dan, de lege fles, slechts de muziek weerklonk nu van haar zwanezang toen ze daar viel en brak, de fles van zus, het was alsof de dichter zich versprak.

(J.B., 16 april 2012)


05-04-2012
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Inzicht

Inzicht

- Vrouw, zo sprak hij vastberaden toen hij haar die ochtend aan de ontbijttafel vervoegde: vannacht ben ik mijn geloof definitief kwijtgespeeld!

Ze keek hem wat meewarig aan alsof ze dacht: wat heeft hij nu weer gedroomd?

- Ik meen het, zei hij: ik vraag me af hoe het in gods naam mogelijk is geweest dat ik zo lang blind geweest ben voor de waarheid! Ik verdien eigenlijk de allervreselijkste straf!

- Uw koffie wordt koud, zei ze: eet maar eerst een hap, ge verkeert blijkbaar nog in een andere wereld!

- Maar het is helemaal geen droom! riep hij: het is een inzicht, en het verwondert mij dat ik het niet eerder heb gehad, het is zo simpel!

- Wat dan? vroeg ze.

- Wat ze ons allemaal wijs hebben gemaakt!

- Och, dat, antwoordde ze kort: waar gij u druk om maakt!

- Het is toch ongehoord, zo draafde hij door, dat wij het als kind zijn ingelepeld, die onzin allemaal, die volstrekt onmogelijke zaken die men ons heeft wijsgemaakt! Dat wij het allemaal hebben geloofd, tot daar nog aan toe, we hebben ook geloofd in kabouters en in reuzen. Maar dat we dat zijn blijven geloven, ons leven lang! Dat is toch echt on-ge-hoord!?

- Drink uw koffie op, zeg ik, zo herhaalde ze, kennelijk helemaal niet solidair met de verontwaardiging van haar echtgenoot.

- Ik droomde terwijl ik wakker was, zei hij, over de pastoor die de mis opdroeg, vooraan in de kerk, achter het altaar. Het was koud in de kerk, het was mei maar koud en ik had net mijn plechtige communie gedaan. Dat komt bij dat hoge plafond, dacht ik: die ruimte geraakt nooit verwarmd, maar dit is ook het huis van god, en god is groot, vandaar die poorten, vier meter hoog. Ik had het mij al afgevraagd als kind: er zijn toch zeker wel geen mensen van die lengte? De zuster aan wie ik het vroeg, vertelde mij dat de pastoor toch binnen en buiten moest kunnen gaan met de monstrans, als het ommegang was, en met Onze-Lieve-Vrouw op de draagbaar, en met die hoge kruisen allemaal, en die stokken met lintjes en met trosjes eraan.

- Ze zouden de ommegang beter weer invoeren, repliceerde zijn vrouw, dat was nog eens een bezienswaardigheid!

- Al die verschrikkelijke onzin! riep hij.

- De zuster paste mij een blauw kleedje aan, prachtig bleekblauw was het, van een zachte, fluwelen stof, met goudomzoomde randen, en een rode mantel daar overheen, en een kroon met parels, en in de ene hand hield ik een houten torentje, ik was de heilige Barbara en ik kreeg kramp in mijn hand.

- Ze leerden ons dat de wereld geschapen werd in zeven dagen, zei hij. Helemaal op 't laatste schiep god de mens, en dat was dus de man, uit klei, en uit een van zijn zwevende ribben maakte hij een vrouw opdat hij niet meer alleen zou zijn. Maar herinnert gij u 't Lam Gods? We zijn het eens gaan bezichtigen, weet ge nog? Adam en Eva staan er op afgebeeld, bijna helemaal naakt, en zij hebben godbetert een navel!

- En dan? Alle mensen hebben toch een navel? wierp ze op.

- Wat een verschrikkelijke onzin! herhaalde hij. En dat we dit nooit hebben beseft!

- Onze Gustaaf was de heilige Jozef, ging zij door: hij droeg een staf, hij liep achter mij en als niemand het zag, gaf hij me met die staf een por, de deugniet. Hij is al zestig jaar dood... En ik had een snottebel. Ik dacht: als we passeren aan ons huis, zal moeder daar klaarstaan met de reddende zakdoek! Maar toen passeerden we aan ons huis. Moeder stond aan het hek te kijken en zij bleef staan terwijl we passeerden en zij wuifde alleen maar terwijl de bel aan mijn neus steeds groter werd. Eens de huizenrij voorbij, heb ik mijn neus maar zelf gesnoten, in de zoom van mijn kleed. Tegen de tijd dat de ommegang rond was en wij onze kleren weer moesten afstaan aan de zusters, was de snottebel gelukkiglijk verdroogd...

- Ze maakten ons wijs, zei hij, dat wij na de dood naar de hel zouden gaan als we niet deden wat ze ons opdroegen. Erger nog: we zouden al naar de hel gaan als we niet geloofden dat het waar was wat ze vertelden! Edgar zat naast mij op de bank en hij zei tegen de zuster dat zijn vader had gezegd dat ze hem eens moest tonen waar de hel dan wel was, en hij kreeg een oorveeg.

- Alle mensen strooiden bloemblaadjes op straat waar de ommegang passeerde, zo antwoordde zij. En wij rinkelden de hele tijd met onze fijne belletjes. Achteraan de stoet liepen de mannen van de fanfare, ook iets dat nu niet meer bestaat, ze kunnen niet meer blazen, maar dorst hebben ze wel nog!

- En dan die verhalen over de engelen, zei hij: mensen met vleugels! Maar probeer maar eens te zeggen dat ge er een hebt gezien, een engel! Onmiddellijk steken ze u binnen voor de rest van uw leven!

- Wij hadden prachtige vleugels, zei ze, voor de meisjes en voor de jongens, ze werden met ijzeren haakjes over de schouders gedragen. Ze waren gemaakt uit echte pluimen, witte pluimen van kippen, ganzen en kalkoenen...

- Ik ben eindelijk tot het inzicht gekomen dat het allemaal larie is, zei hij, als in trance.

Ze keek hem aan en dacht: ach ja, hij wordt oud, dit is alleen maar het begin van dementie, en hopelijk blijf ik er nog een poosje van gespaard, zodat we samen onze plan kunnen blijven trekken. Ze ging die middag naar de kerk en ging daar een kaars aansteken voor het beeldje van de heilige Rita, patrones van de hopeloze gevallen.

(J.B., 5 april 2012)


03-02-2012
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het magazijn

Het magazijn


Als men zestig jaar getrouwd is, als men kinderen heeft voortgebracht die allang uitgevlogen zijn naar verre streken en die alleen nog met de Kerst een kort bezoekje brengen, als men daar met zijn mond vol vreemde tanden staat en als men hier en daar nog andere vervangstukken aan de binnenkant voelt schuren, als men zo nu en dan angstvallig moet verbergen dat men de naam van zijn eigenste vrouw vergat, nog niet gerept van die der kinderen of kleinkinderen, als men zich gaat vervelen in de lange dagen die nog te doorspartelen zijn in een steeds langer wordende fase van de derde leeftijd... welnu, dan zou men soms de muren oplopen. Men zou de muren oplopen maar men kan dat uiteraard niet meer en daarom zoekt men zijn toevlucht in bepaalde vormen van uithuizigheid.

Er zijn er die hun vlucht naar elders helemaal abstraheren, of beter: omturnen in een tocht met slechts de fantasie. Zij documenteren zich over exotische oorden en zij sparen voor een reis waarvan ze ergens toch beseffen moeten dat ze die nooit meer zullen maken, rekening houdend met de toestand waarin zij fysiek verkeren: velen hebben suiker of zij verplaatsen zich met plastic heupen; anderen krijgen toevallen in het midden van de straat; nog anderen hebben uren nodig, wegens arthrose, astma en nog andere kwalen, om een tram, trein, bus of enig ander voertuig te beklimmen en weer af te dalen; de meesten horen niet meer de antwoorden op de vragen waarmee zij zitten in deze veel te snel veranderende wereld, en hebben zij die toch gehoord en ook verstaan, dan vergeten zij ze nog terstond. Ik ga het eens noteren, zo stam'len zij, maar waar is nu mijn bril gebleven?

Er zijn er ook die reizen in de boeken, tijdschriften en muziekwerken ofwel, moderner nog, in films, video's en computers. Anderen nemen gewoon pillen en zij slapen en dan dromen zij over die verre oorden en het kost hun verder niks dan eens in zoveel weken dat voorschriftje van de arts en 't doosje uit de apotheek: zij zijn verslaafd, beslist, maar niemand weet het, niemand merkt het, zo'n pil is amper groter dan een speldenkop en zij oogt ook nog fraai van vorm en kleur, zoals ook al die andere moderne tuigen: auto's, scheerapparaten, gsm's en hoe heten ook weer die stukken zeep waarop je televisie kijken kan?

Maar tenslotte zijn er ook diegenen die het menen als zij vluchten, en die zich niet bedotten laten door de illusie van de taal, het beeld, de klanken en de vormen of de chemische reacties welke medicinale vergiften kunnen teweegbrengen in mensenbreinen of wat daar op den duur dan nog van rest. Geen vrede nemen zij met liederen, films, computers, tijdschriften of boeken: zij willen weg, fysiek, weg uit die luie stoel die elk van ons in geen tijd even stram maakt als hij zelf is. De deur willen zij uit, de wijde wereld in, de straat op om de verse lucht weer op te snuiven die zij zich herinneren van hun jeugd alsook van waarschijnlijk vroegere levens, toen zij ridders waren. Van kop tot teen geharnast bereden zij een met kleurige tapijten mantels bekleed ros met gulden sporen, in de linker hand de lederen teugels, in de rechter een nog te breken, glanzende lans; op de rug, gespijkerd tegen de maliënkolder, een pijlenkoker en een kruisboog; en in de zwarte gevlochten tas onder de riemen, mondvoorraad voor drie dagen en drie nachten, alsook zes pinten water en eenzelfde volume vuurrode wijn.

Er zijn helaas geen burchten meer waar men te paard nog heen kan draven om aldaar een deerne in 't vizier te krijgen en een romance aan te gaan welke beginnen kon met ruiterlijke demonstraties, spelen of gevechten, heldendaden of schavuitenstreken. En ook de lenigheid ontbreekt helaas, de jeugd, de glorie van de kracht van spieren en gebeente, de blos die 't vel doet gloeien als de witte sneeuw de wereld stil doet staan en ook de stem die brullen kan of zingen en die gelijk de diepe trechter van een waterput, van een nog ongeziene, donkere wereld spreekt die in verbinding staat met onderaardse beken, meren, geisers, kraters en vulkanen. Al die zaken, jammer maar helaas, behoren tot een ver verleden, zijn allang verzwonden in de tijd en keren nimmer weer. Maar er zijn gelukkig nog... de magazijnen!

Gaston Van Tater, sinds jaar en dag gepensioneerd, weliswaar al vele keren opgelapt maar nog lang niet versleten, is een jongeman van tachtig, zoals er in onze contreien ook steeds meer zijn. Vroeger immers stierven wij aan een verstopte ader, wij belandden na een beenbreuk in de rolstoel en dan alras in 't graf, of kanker velde ons voortijdig en fataal. Vandaag zijn al die kwalen omzeggens onder controle, zij vergen een beperkte 'ingreep', zoals men de hoog-technologische medische technieken kortweg noemt, en wij komen er als nieuwgeboren uit, vaak jaren jonger dan voordien en met omzeggens dan nog eeuwen in 't verschiet. Van Tater haalde onlangs de tachtig en hij kan nog zeker tot zijn negentigste blaken, aldus werd hem verzekerd toen hij laatst weer van de operatietafel wipte. En uiteraard kan hij niet thuisblijven in die veel te lange dagen en omdat hij met de virtuele vrijheid helemaal geen vrede neemt, trekt hij er op uit, recht in de richting van de grote magazijnen.

De "Giganteska", zo heet zijn allernieuwste ontdekking. De ingang van dat inderdaad gigantisch bouwwerk ligt vlakbij de steenweg op amper een boogscheut van de straat waarin hij samen met zijn vrouw een zeer bescheiden huis bewoont. Terzijde van het magazijn ligt een parking met verschillende verdiepingen en met roltrappen glijdt de bezoeker nadat hij zijn voertuig een plaatsje heeft gegeven, omzeggens recht de hemel in: hij wordt, zoals indertijd ook de werkstukken, op 'den band', via een soort gummi rups, getransporteerd naar de inkomhall, een ruimte die nog het meest doet denken aan het voorportaal van een treinstation in een metropool, maar dan nog vele keren groter. Het plafond aldaar steekt de gewelven van onze meest reusachtige kathedralen naar de kroon en allerminst overbodig zijn dan ook de waarschuwingsborden waarop te lezen staat: Gevoelige mensen gelieve hier niet omhoog te kijken!

De heer Van Tater betreedt de hall niet zonder die gevoelens van diep respect die een mens in zijn tijd aandeden bij het binnengaan van kerken. Een tijdlang zijn dergelijke emoties dan het voorrecht geweest van wie grote bankgebouwen betraden, ofwel musea, maar vandaag worden dus al die religieuze gevoelens overvloedig uitgestort in die zielen die zich in de magazijnen wagen. Gaston is op die manier omzeggens een pilarenbijter van de nieuwste lichting, een gelovige die niet meer uit zijn kerk is weg te slaan, een misdienaar, een biechteling en biechtvader tegelijk, een soldaat van zijn geloof, een prediker en nog veel meer. Sinds enkele maanden is de Giganteska zijn nieuwe stek, hij staat er elke ochtend voor op en pas omstreeks de tijd van sluiting keert hij naar huis terug, waar een vrouw zonder begrip hem opwacht, hem vervolgens uitkaffert en er ten slotte mee dreigt hem te zullen verlaten als hij nog één keer zo lang durft weg te blijven. Maar het deert de heer Van Tater niet want de magazijnen zijn nu zijn grote liefde, hij kan er zelfs eten voor geen geld, en die vrouw van hem, die zeur, kan hij best missen, zo heeft hij het eens gezegd aan iemand die zijn tweelingsbroer kon zijn en die daar ook rondspookte in de Giganteska.

Vooreerst is de Giganteska een waar ontmoetingsoord, een plek waar men, anders dan in de kroeg, niet eens hoeft te consumeren want er is vrije ingang, men kan er terug uit zonder ook maar iets te kopen. Bovendien en zoals gezegd, kan men er eten aan een spotprijs maar ook gratis, want onophoudelijk worden her en der producten uitgestald die men kan proeven. Er staat een host of een hostesje naast, bijvoorbeeld, een kan koffie van het nieuwste merk, en die ronselt voorbijgangers, roepende: "Mijnheer, mevrouw! Een kopje koffie? Brandenberg, mijnheer! De allerbeste! Proeft u maar!" Wat verderop dan staat een beenhouwer zwarte pensen te braden, hij snijdt ze in stukken en deelt ze op stokjes uit voor de passanten: "Brandenburgse worst, mijnheer, mevrouw, er bestaat geen lekkerder worst dan Brandenburgse! Proeft u eens, alstublieft! Ja, proeft u maar, 't is helemaal gratis!" En zij reiken wie het maar lust zo'n pens in een servietje aan, er hing een kermisgeur aldaar, een aroma van gebraden vlees. Bij een rayon een boogscheut verder deelt een dame koekjes uit, een ander vrouwmens leurt met chocolaatjes, een derde gaat met een bord nootjes rond en verderop, in de koeling, is er fruit bij de vleet, van kersen tot druiven en allerlei bessen, sinaasappelschijfjes, mandarijntjes en ook vele exotische vruchten.

De vrouw van de heer Van Tater moet het aanzien hoe haar man gestaag verdikt, terwijl zij hem nochtans op water en brood gezet heeft voor zijn straf. Zij gelooft hem niet als hij haar vertelt dat hij al dat eten gratis vond, ze denkt dat hij bij een ander gaat zitten en dát dan op zijn leeftijd en na zestig jaar getrouwd! Maar niets daarvan, Gaston moet lachen als zij op die wijze uitvaart tegen hem, en uiteraard terecht: de Giganteska is the place to be en dat weten alle heren van zijn leeftijd en daar ook ontmoeten zij elkaar terwijl de echtgenotes thuis blijven ofwel naar de kapper gaan of op de koffie bij vriendinnen in het ouderlingentehuis van de gemeente.

In de Giganteska zijn er wel duizend gangen of rayons, men kan er letterlijk alles krijgen, van voedingswaren tot auto's en zowaar ook helicopters. Maar GastonVan Tater vertoeft het liefst waar al de nieuwigheden staan: de laatste uitvindingen, om het zo te zeggen. En daar wandelen dan ook het merendeel van zijn collega's rond, de jonge tachtigers met nog een decennium in 't verschiet, wie weet misschien nog wel twíntig schone jaren. Dit is hun toevlucht en hier stromen zij tesamen, hier kunnen zij herademen. Zij tappen een Brandenberger koffie met gratis cake en eten dan ook een Brandenburgse pens in een servietje. En als het buiten sneeuwen gaat, dan is er voor onze 'oudstrijders' op de koop toe een flinke borrel.

Het moet een kortsluiting zijn geweest. Dagenlang nog rook het in de gemeente zelf maar ook in het omliggende naar geroosterd vlees. Er was een hitte die 't asfalt straten ver oprolde zoals men ook het deksel van een blik sardientjes moet oprollen. De rookpluim was tot in Nederland te zien en zij dreef naar het verre Oosten af en ooggetuigen zeggen dat zich in de wolk om beurt elk van de gezichten vormde van de ongelukkigen. Mevrouw Van Tater zag zowaar het vrolijke aanschijn van haar Gaston, zoals hij elke ochtend keek als hij zich opmaakte om naar de Giganteska te gaan. En nu hij met zijn dood getuigde van het feit dat hij altijd al de waarheid had gesproken, vulde zich haar hart met bitterheid omdat zij zich kwaad bloed gezet had en omdat zij hem in haar hart verwenst had, al die tijd dat hij daar toefde. De brand was van die aard dat er geen stoffelijke resten meer te vinden waren van het gros van de verongelukten. En op de plek van 't onheil verrees dra een nagelnieuw gebouw dat, hoger nog dan 't eerste, boven de huizen uit tornde en dat luisterde naar de naam Giganteska II. En vanaf de plechtige heropening bezocht mevrouw Van Tater dagelijks trouw het magazijn en zij deed dat nu ter nagedachtenis van haar Gaston, en ze ontmoette er in de rayon van de nieuwigheden ook alle andere weduwen.

(J.B., 3 februari 2012)






25-01-2012
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Erosie

Erosie

Waren er slechts twee mensen, dan zouden zij zich zeer verschillend voelen. Dat gevoel maar ook het verschil zelf verdwijnt naarmate het aantal soortgenoten toeneemt: hoe meer soortgenoten wij hebben, des te beter gelijken wij op elkaar. En hoe meer wij op elkaar gelijken, des te minder uniek zijn wij. Zeven miljard, een zeven met daarachter negen nullen, zoveel soortgenoten heeft nu elke enkeling, en dat gigantische aantal poogt elk van die zeven miljard enkelingen te verpletteren.

Elke enkeling verzet zich tegen het verpletterd worden door het grote aantal van zijn soortgenoten. Hij doet dat door op een veilige afstand van hen te blijven, door een territorium af te bakenen voor hem alleen, door muren op te trekken rond de plek grond die hij bezit of huurt, of ook nog door gewoon zijn soortgenoten uit te moorden. Dat laatste heeft vanzelfsprekend heel wat voeten in de aarde, want vooraleer men aan het moorden kan, moet men eerst de ander demoniseren, men moet hem eerst tot vijand maken en afschilderen als een bedreiging, een gevaar voor het eigen bestaan.

De 'goodies' en de 'baddies' vormen de twee delen waarin een cel zich opsplitst eenmaal zij groot genoeg geworden is en weer naar ademruimte hunkert. Elke helft beschouwt uiteraard zichzelf als de goede en de ander als de slechte en er volgt een strijd die ervoor zorgt dat ze beiden sterker worden, groter ook, té groot voor de beschikbare ruimte en dan herbegint het spel: de helften delen andermaal, de kwarten verheffen zich, vechten, groeien, delen, en dan is het de beurt aan de achtsten, tweeëndertigsten, vierenzestigsten, honderdachtentwintigsten. Alle machten van twee staan in de rij, hun reeks vormt de geest van de simpele fysieke deling die een verschijning van erosie is en tegelijk een beginsel van de eros die vermenigvuldigt om de loutere lust ervan.

Eens zullen de mensen zo talrijk zijn dat elk onderling verschil geheel weggewist zal zijn. Dan zal men zeggen: "Wij!". Als majesteitsmeervoud, uiteraard, want allen zullen één zijn, de ene zal niet meer zijn dan een spiegel van de ander. En zo ook zullen materiële spiegels overbodig zijn daar men zich in elkander spiegelen zal: "Hoe gaat het met mij vandaag? Ligt mijn haar goed? Wat zal ik aantrekken voor de mis?" Ook conversaties zullen niet meer hoeven, uiteraard. Men zal nog slechts spreken, misschien wel zingen, als uit één en dezelfde mond vol tanden, want verstomming zal ons slaan, wij majesteit, mensdom, gigantisch schepsel vergelijkbaar met een mierenhoop of met een wespenzwerm, een kolonie insecten, bijzonder broederlijk voor elkaar doch wee diegene die er naar durft te wijzen!

De aarde werd gekoloniseerd, zo zal men terecht zeggen. Het mensdom heeft alle andere insecten verorberd. Insecten, ook planten uiteraard, vissen, vogels, zoogdieren, konijnen. Ook alle ertsen zijn verorberd en de planeet, dientengevolge, is helemaal hol. En dan komt de tijd van de schaarste en de terugkeer. Honderdachtentwintig wordt weer vierenzestig, vierenzestig slankt af tot tweeëndertig, uiteindelijk schieten er nog zestien over, nog acht, vier, twee, nog één. Maar de resterende één zal alsnog een spiegel van het mensdom zijn, de zeven met de negen nullen, capabel om bij het minste gevaar op verstikking, onmiddellijk weer aan het delen te gaan.

Elke lichaamscel heeft zeven miljard soortgenoten, bij meer doorvoede individuen zijn dat er wellicht meer dan twintig. En elk lichaam kan zich weerspiegelen in één enkele cel. Als verstikking dreigt en de dood waart rond, bevrijdt zich van het lichaam die ene cel die het allemaal weerspiegelt, en zij gaat haar weg en zoekt een plaats waar zij delen kan dat het een lieve lust is. Eén wordt twee en twee wordt vier, vier wordt acht, zestien, tweeëndertig, vierenzestig. De machten van twee, de simpele geest van de stoffelijke deling, de geest van de nieuwgeboren mens.

De machten van twee, de dingen die hij voortbrengt, de mens naar zijn beeld en zijn gelijkenis, in machten van twee, binair, als een spiegel, de machten van twee, de peecee, het zelf gebreide brein, het bijgebreide mensenbrein, in machten van twee, het web, het interweb. De splitsing, de eros, de onherroepelijke erosie.

(J.B., 25 januari 2012)


24-11-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kort

Kort

Toen zij haar ogen opende, kon zij niet onmiddellijk iets zien ofschoon het helemaal niet donker was. Haar lichaam voelde aan als veel te kort, een meter korter dan normaal en dat verontrustte haar enigszins maar zij begreep ook dat het wellicht de perceptie was die ergens een deuk had gekregen. Ze hadden iets geamputeerd van haar maar nog steeds kon zij niet vatten wat dan wel, heel zeker waren 't niet haar benen, het was veeleer een borst, of misschien wel twee. Of drie, dacht ze, terwijl ze heel goed wist dat ze er maar twee kon hebben. Ze wist het, maar anderzijds ervoer ze ook dat ze als 't ware was ontdubbeld, of liever: verdubbeld, en dan moest ze er wel víer hebben.

Verdubbeld, ja, dat had ze vroeger nog ervaren. Een mens van wie het leven aan een zijden draadje hangt en die dan balanceert op 't randje van het leven, kantje boord, die ziet zichzelf eensklaps verdubbelen. Het lijkt dan alsof een tweede lichaam zich losmaakt van het eerste, eigenlijke lichaam, en het doet dat steevast in een poging om de eigenaar van het lijf in veiligheid te brengen, want die wordt als het ware in het tweede lichaam meegetrokken naar omhoog, terwijl het eerste in het bed blijft liggen, als het ware onbemand. Het maakt dan eigenlijk nog weinig uit of het zieke lichaam leeft of dood is: pas eerst wanneer de bemanning, om het maar zo te zeggen, niet meer terug kan naar de oorspronkelijke capsule - het eigenlijke lichaam - , zal die ook gaan beseffen dat die oorspronkelijke capsule onherroepelijk verloren is. Het voornaamste is en blijft dat de mens zelf niet aangetast wordt door 't gebeuren.

Het was een stekende pijn om er ineens terug te zijn en haar lijf was allerminst bereid haar te ontvangen, het had iets van een natgeplast gewas in de barre vrieskou, helemaal niet knus maar stekelig, of erger nog: gemaakt van potscherven die schrammen en die gaten prikken. Maar zij verzette zich niet omdat zij ook wel wist dat 't tweede lijf dat haar verleidde om mee óp te gaan, een puur bedrog was, meegegeven met 't verdovend gif waarmee de dood zijn prooien gewillig maakt alvorens hen mee te slepen naar het land van de eeuwige duisternis.

"Daar bent u dan terug, mevrouw De Corte!", zo klonk het met een geaffecteerd enthousiasme uit een veel te klein mondje dat haar met speeksel zegende: "U moet nu nog heel eventjes wachten en dan komen wij u halen!" En ineens wist ze het weer, hoe ze daar terechtgekomen was. Maar van zodra ze het wist, ontsnapte het haar en tastte ze opnieuw in 't duister.

Heeft het nu iets te maken met mijn naam? - zo viel het haar ineens te binnen: mijn naam, die dan toch deze van mijn echtgenoot is, dokter Herbert De Corte? En is het om die reden dat ik mij korter voel, of tenminste dan toch tekort gedaan - uiteraard ten onrechte? Het wilde maar niet passen in haar hoofd, ofschoon daar nog verschillende parkeerplaatsen vrij waren op het gelijkvloers, waar dergelijke gedachten hadden kunnen staan, ook zonder schijf, nu het tenslotte zondag was. En dan vroeg ze zich af hoe ze dan zo zeker wist dat 't zondag was. Tenslotte besefte ze dat ze dit helemáál niet wist, misschien was het wel woensdag of eender welke andere dag.

Stel eens, zo probeerde ze andermaal de helderheid te bereiken vanuit het donkere gat dat via een glibberig modderpad naar buiten leek te leiden: stel eens dat het vandaag niet één van de zeven welbekende dagen was, doch eentje dat tot heden volstrekt onbekend gebleven was en dat er ergens tussenin gesukkeld was, door een of ander foutje - laat ons zeggen: ramsdag. Dan doet zich wel een vreselijk akelig probleem voor, zo dacht ze ineens tot haar ontzetting. Want op een zondag volgt een maandag en elke maandag wordt door een zondag voorafgegaan, en zo ook volgt op een maandag, een dinsdag sinds de eeuwigheid en zo zal ook in de toekomst elke dinsdag door een maandag worden voorafgegaan. Elke ons bekende dag zal vooraf worden gegaan door een andere, ons welbekende weekdag, en elke dag zal door een andere, ons welbekende weekdag worden gevolgd. Maar dat wil dan ook zeggen dat op een ramsdag nimmer meer een van de ons vertrouwde zeven dagen uit de week kán volgen. Met andere woorden: eenmaal op een vreemde dag beland, zitten we ook meteen in een vreemde week, en dus helemaal buiten de ons vertrouwde tijd!

Het moet in mijn hersenen zijn dat ze hebben gesneden, zo viel het haar ineens te binnen, maar dat kon evenwel een knotsgekke gedachte zijn, zoals men er wel meer heeft als men beland is in een gekke situatie. Een gekke situatie - dat was wel het minste wat men er kon van zeggen, van die hele toestand waar zij nu kop noch staart aan kreeg. Toch leek het haar ook bij een tweede poging om na te denken een tamelijk plausibele gissing: men was met het scalpel onder haar schedeldak tekeer gegaan en daarom voelde zij zich ook tekort gedaan. Men heeft daar boven wat teveel weggehaald, zo murmelde zij nu half verstaanbaar, en het sap liep wijl zij sprak uit de hoeken van haar mond naar buiten. Niet het sap, het bloed. Ook niet het bloed, het speeksel! Het speeksel liep uit haar mondhoeken naar buiten, en het kwam helemaal niet, zoals eerst gedacht, uit het mondje van een vrouw die tot haar zou gezegd hebben dat ze terug was en nog eventjes moest wachten vooraleer men haar kwam halen.

Heette zij nu mevrouw De Corte, of voelde zij zich alleen maar korter dan normaal, na de al dan niet vermeende amputatie? Het kon best een kwisvraag zijn. En toen las ze daar ineens en ongewild de tekst op het doosje voor haar neus: "Cortisone". Dat moest het dus zijn. Zij was niet te kort, zij heette ook niet mevrouw De Corte en met een dokter was zij al helemaal niet getrouwd. Het woord "Cortisone" speelde door haar geest en associeerde zich met allerlei zaken die daar van dicht of van ver op geleken. En dat was alles.

"Is dat alles?", vroeg ze.

"Dat is alles", antwoordde een stem: "u kunt gaan".

Zij deed een stap naar voren, leek iets te kort te komen en zeeg in de diepte weg.

(J.B., 23 november 2011)


24-10-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De eeuwige wederkomst
Klik op de afbeelding om de link te volgen

De eeuwige wederkomst

In het afgelopen voorjaar maakten wij welgeteld twee hittegolven mee. De zomer was daarna zeer vochtig en niet warmer dan de maand maart. En in de herfst brandde de zon alsof 't nog oogstmaand was. Wat zal de aanstaande winter brengen?

Toen ik me die vraag stelde, had ik een bijzonder voorgevoel zoals alleen bepaalde diersoorten dat hebben. Ik droomde dat ik zwemmen ging in een vijver waarvan eerst de ijskorst moest verbrijzeld worden. Ik droomde ook van koude kegels zo lang als de gestalten van de mensen. En van een noordenwind droomde ik: een strakke en aanhoudende, nijdige wind die snerpend floot en die pijnlijk diep in de lellen van de oren van de kleinste kinderen sneed, die dan luid weenden.

Hout had ik gezaagd en de stukken van de stammetjes die netjes in de kachel pasten had ik opgestapeld tegen de oostelijke gevel van het huis, zodat zij daar de wind die van over Rusland aan komt waaien, verhinderden om rechtstreeks in te beuken op de stenen muur die door de kachel wordt verwarmd omdat zich aan die zijde daar de schouw bevindt. Aan de binnenkant van de vensters, had ik overal een tweede raam getimmerd, geheel beglaasd en keurig dichtgemaakt, omdat de ondervinding leert dat als een storm woedt in het putje van de winter, het glas zo koud kan zijn dat het wel ijswater lijkt in 't rond te spuiten. Het pannendak had ik gerepareerd en ook versterkt met mortel aan de zijkanten boven de muren, omdat ik weet dat als de wind met kracht onder de pannen blaast, hij 't ganse huis zo op kan tillen, het dak verzetten kan en tafels, kasten, stoelen uit de kamers op kan zuigen alsof 't om speelgoedmeubels ging. Een verhaal doet overigens de ronde van onze betovergrootjes die leefden in de andere eeuw: een heuse orkaan werd geboren in een der wintermaanden, hij blies de pannen van het dak, zoog de eeuwenoude inboedel naar buiten en ook het bedje met het allerkleinste dochtertje erin. In luttele seconden gleed het allemaal door een slurf ten hemel en nooit werd er nog iets vernomen van het kind.

Mijn God, zo dacht ik: wat moet er van ons worden als het morgen zo hard waait dat van de versterkte burcht die wij bewonen geen steen meer overeind blijft? En wat kunnen wij meer doen om dat onheil te verhinderen, dan kaarsen branden voor de vele heiligen die in de gedaante van grote gipsen beelden, telkens als een boze wind opsteekt, deze woonst beschutten met hun alles doordringend geneurie en gezang?

Die beelden verbruiken teveel kaarsen, zo plachten onze betovergrootjes het te zeggen in de andere eeuw, en daarmee wordt allerminst de vorige eeuw bedoeld, doch deze die daar nog aan voorafgaat. Hun aantal werd derhalve gehalveerd en die halvering van het aantal beelden kreeg dan achteraf de schuld voor de onherstelbaar grote ramp die ons onmiddellijk daarop zo dodelijk zou treffen. Na de ten hemel opneming van het kind werd het aantal heiligen verdrievoudigd en op de kosten van de kaarsen werd nimmer meer gelet. Zoveel waren het er intussen dat zij welhaast de kachel overbodig maakten als zij brandden.

Een warme gloed ging van de kaarsen uit terwijl zij wegsmolten, zo haastig als de laatste sneeuw doet in een felle lentezon. Het gips ging van die hitte zweten, dikke droppels parelden erop, rolden via de vele nauwe geulen naar beneden op de donkere arduinen vloer alwaar zij warme plassen vormden die gelijk groteske spiegels het aantal van de zingende heiligen andermaal verdubbelden. Zij gonsden zoals bijen gonzen in hun korf - de zingende sinten die ons veilig inkapselden met hun heilige refreinen. De blanke kalk, eens leeg gezweet, werd glazig gelijk parelmoer en kreeg dan allerlei vervlochten kleuren. Soms dreigden de gordijnen vuur te vatten en daarom ook moesten er in de kamers alom koele bekers staan die dagelijks gevuld werden met helder water gewonnen uit het smeltijs van de toppen van de daken.

En ook dit jaar brak andermaal een strenge winter aan, met sneeuw en vorst en hagelbuien. En op een avond, 't was al donker, stak een storm op rond de volle maan die zich haastiger dan ooit in lange wapperende sluiers hulde en dan voorgoed leek te vergaan. Toen de kille wind aan 't gieren ging, ontstaken de gipsen heiligen in gezang en deden wij alle dunne witte wassen kaarsen branden. De kamers werden omgetoverd tot een ware hel, het gips kristalliseerde zienderogen, over het arduin vormde zich een spiegelmeer van warme tranen. En toen gebeurde het nimmermeer verwachte.

De wind blies uit 't noordoosten en hij verenigde in zich de polen en de vlakten van Siberië. Terwijl hij in kracht toenam, werd zijn gefluit zo hel dat hij zich God alleen weet hoe een weg doorheen de dikke muren boorde. Onze neusvleugels deden pijn van die helse vorst en het laatste beetje warmte verliet onze verkilde schedeldaken, onze hersenen verkleumden. De woonst daverde van de kracht die de verplaatsing van de lucht buiten teweeg bracht en de rode pannen op het dak gingen aan 't rammelen. Het ontij floot zo scherp als vers gewette messen en op de achtergrond in verre nachtelijke bossen rolden de gedrochten van de donder: monsters, torenhoog geklommen met al 't gewicht dat reuzen dragen kunnen, om dan gelijk smeedijzeren kettingen neer te kletteren.

Dan, in één enkele ruk, een ademstoot van 't onweer, werden van alle kaarsen de vlammen weggezogen en zaten wij in 't diepste donker. Het dak boven onze hoofden was niet meer en in de hoogte keken wij verdwaasd naar een of ander licht dat gelijk een grote lepel in de wolken roerde. Het gedruis van de orkaan was nu zo hevig dat wij minutenlang niets anders hoorden en het verdoofde onze geesten, samen met de kou, zodat wij nauwelijks zagen hoe uit de verten van de nacht met onpeilbare snelheid een slurf - hoe kan men 't anders noemen? - uit een vergaan verleden alsnog naar hier terugkwam en terugbracht wat hij van ons eens ontvreemdde: de eikenhouten wieg, gevuld met een in warme dekens gewikkeld kind dat feitelijk een zusje van ons overgrootje was.

Toen hieven samen alle gipsen beelden die onze weer warm geworden kamers vulden een refrein aan dat wij reeds als kleuters zingen leerden, en méé zongen we met hen dat schone lied van de eeuwige wederkomst dat onze harten dankbaar maakte voor 't mystieke wonder. Wij deden alle kaarsen weerom branden, het nieuwe dak werd op de muren neergeplant, een felle gloed omgaf de hoge tonen der gezangen, in grote kringen schaarden wij ons om een verre voorzaat die ons lang nog overleven zou. Hoe schoon is toch de winter, zo zongen we in koren, hoe helder is het ijs, hoe oud de kou, o, houten koe, hoe oud de gloed der vlammen!

(J.B., 24 oktober 2011)






22-10-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het hiernamaals
 

Het hiernamaals

Ik geloof dat ik nog een kind was toen ik op een keer vernam van oma die na vele maanden uit haar coma was opgestaan, dat zij alles wat intussen was gebeurd, gehoord had en gezien. Ik geloof dat de dokter had gesproken over haar hersenen die niet meer werkten, maar heel zeker weet ik het ook niet meer. Hoe dan ook stond men op het punt om definitief de stekker uit te trekken toen, zoals zij achteraf vertelde, een grote angst voor 't sterven haar beving, zodat ze erin slaagde om met een korte, heftige beweging onze aandacht te trekken. En dat was het begin van haar genezing, want men probeerde nu allerlei zaken op haar uit en binnen de paar dagen was zij weer de oude.

Wij spraken van een mirakel omdat het niet zo vaak gebeurt dat mensen terugkeren uit de dood, maar ik bleef mij vooral afvragen waarom men daar niet langer bleef bij stilstaan. Mijn grootmoeder was tenslotte volgens wat de dokters allemaal zegden, dood geweest en hoe kon zij ons gezien hebben of gehoord gedurende die vele maanden, als haar hersenen helemaal niet meer werkten? Ik stelde de vraag aan allen van wie ik enig antwoord mocht verwachten, maar blijkbaar zag niemand graten in dit vreemd verhaal en zo bleef ik maar zitten met dan toch wel een mysterie. Tenslotte beantwoordde ik zelf de vraag die ik mij zo dringend meende te moeten blijven stellen: oma's hersenen werkten niet meer en toch kon zij ons zien en horen, heel eenvoudig omdat men voor het doen van waarnemingen en voor het voortbrengen van gedachten helemaal geen hersenen nodig heeft!

Dit antwoord leek mij vanzelfsprekend, geheel logisch en het werd ook door niemand weerlegd. Ik was nog een kind toen ik het voorschotelde aan al diegenen die mij het antwoord schuldig bleven op de vraag hoe de vork daar dan wel aan de steel zat, en daarom ook nam men mij die vraag niet kwalijk én nam men mij nimmer ernstig. Later zult ge er wel over leren, zegde men: de hersenen zijn de zetel der gedachten en zonder zintuigen kan niemand horen of zien! Toen kort daarop mijn grootje sprak over de vele vlinders die te zien zijn in het najaar, wisten wij dat zij niet langer zien kon dat het bla'ren waren en zij werd blind, en ik stelde haar ook daarover vragen. Ik vroeg haar of het nu voor haar eeuwig nacht bleef, en daarop gaf zij een antwoord dat mijn eerdere veronderstellingen alleen maar kracht bijzette: er is geen donkernis, mijn jongen, zo zegde zij: er is een hel blauw licht alom, zoals gij ook kunt zien als ge naar de luchten van augustus kijkt, als er helemaal geen wolken zijn en ook geen lijnen van vliegtuigen, geen vogels en geen kruinen van bomen, alleen een smetteloos hemels blauw. En 't is nu warempel alsof ik voor immer op mijn rug lig in het zomerse hooi, de blik gericht op het Mariablauwe firmament!

Toen ik dit vernam, wist ik: het licht komt niet van buiten maar van binnen, en wat van buiten op ons af komt, remt het licht alleen maar af. En zo gaat het ook met al onze andere zintuiglijke gewaarwordingen en gedachten: ze komen in hun volle glorie uit onszelf en alle dingen die onze zintuigen aandoen, zijn alleen maar remmen. Onze zintuigen en onze hersenen: het zijn allerminst producenten van gedachten en van indrukken; het zijn daarentegen een soort van zeven, filters die niet alles doorlaten en die de volheid van gedachten en van impressies afremmen. En zo ook zou ons ganse lichaam niet vooreerst de zetel van ons leven zijn, maar wel iets dat ons het leven, dat geheel spontaan en gratis door de grote kosmos stroomt, voor het leeuwendeel ontneemt. Wij brengen helemaal niets voort, doch wij houden veeleer allerlei realiteiten tegen; onze ogen doen ons naar specifieke dingen kijken en zo verliezen wij het zicht op het geheel; onze gedachten spinnen ons in een of andere intrige in, zodat wij het heldere, zuivere denken van de gecontempleerde in zijn zaligheid moeten missen. Het iets berooft ons van het niets dat immers het nirwana is.

Toen ik enkele jaren ouder was, kreeg ik van Plato de allegorie te lezen van de grot: wij krijgen via onze zintuigen slechts schaduwen te zien die wij echter voor de werkelijkheid zelve houden; mochten wij ons van die beperkingen ontdoen, dan zouden wij de waarheid zien, maar die is danig anders dat wij uit angst maar snel naar de ons vertrouwde schaduwen zouden teruggrijpen, zo luidt beknopt 't verhaal. En ik bedacht dat het waar moest zijn wat de mystiekers uit de middeleeuwen schreven, toen nog met ganzenveer op perkament: dat men veel meer zien kan met gesloten ogen en dat men helderhorend wordt als men de gehoorgang vult met was. Dat men veel zuiverder kan denken als men de gevoelens bant en ook de gedachten en dat het vasten meer kracht kan geven dan ossenwit of paardenvlees. Maar om de een of andere reden liep het uitgerekend daar ook fout.

Ik geloof dat ik geen dertien jaar was toen ik weigerde om nog vlees te eten: niet uit empathie met de beesten of om een steentje bij te dragen aan het indijken der voedselschaarste, maar enkel en alleen omdat de mystici uit 't Oosten, vlees bedorven voedsel noemden, vulsel dat de geest traag maakt en dat alleen de laagste driften voeden kon. Het duurde dan ook geen jaar voor ik graatmager werd en licht in 't hoofd, want ik was nog in volle groei, zoals men dat zegt, en alras kon ik niet langer op mijn benen staan en zag ik meermaals hoe alles zwart werd voor mijn ogen. Maar dat die mystici ook maar enige schuld kon treffen, ging er bij mij niet in, en toen ik uiteindelijk bedlegerig werd en met een infuus gevoed moest worden, drong het langzaam tot mij door dat het niet waar kon zijn, dat verhaal over het zuivere voedsel.

Een tekort aan vlees betekent tevens een tekort aan bouwstenen voor de hemoglobine, zo legde mij een dokter uit, met engelengeduld gezeten bij mijn sponde die net niet mijn doodsbed werd, en de hemoglobine zorgt voor het transport van zuurstof in het bloed. Wie vlees derft, moet derhalve heel geleidelijk verstikken. Wie te weinig eet, heeft bouwstenen tekort voor het herstel der weefsels. En missen de hersenen suikers, dan gaan de hersencellen onherroepelijk dood. Het resultaat is allerminst een verlichte geest, het is daarentegen achterlijkheid. En gelooft ge dit niet, zo voegde de goede dokter er aan toe, dan zal ik u eens meenemen naar die gestichten waar kinderen worden ondergebracht uit kansarme gezinnen waar niet genoeg te eten was. Zij zijn allerminst verlicht, zij hebben leerstoornissen en gedragsproblemen die nooit meer te verhelpen zijn. Zonde ware het indien gij, die niets tekort hoeft te komen, uit zuivere onwetendheid alsnog zoudt kiezen voor dat wrede lot.

Uiteraard veranderde ik onmiddellijk mijn eetpatroon, en ik herzag ook mijn ideeën over het lichaam en de ziel. Voortaan nam ik aan dat het inderdaad de hersenen zijn die gedachten produceren en dat zonder de zintuiglijke indrukken, wij geen informatie over de buitenwereld kunnen krijgen. Ik aanvaardde nederig dat een mens niets meer is dan een ingewikkelde machine en dat wij ook vervangbaar zijn, exemplaren van een soort waarvan het wezen vastligt in de genen welke in principe eindeloos vermenigvuldigbaar zijn. Ik nam aan dat wat wij bestempelen als onze geest, een kostelijke illusie is, een fantoom, een droom, een waan. En dat al wat leeft, genoeg heeft aan het bevredigen van zijn noden: het laven van de dorst, het stillen van de honger en uiteraard ook het bevredigen van de nieuwsgierigheid, de informatiedorst. Ik geloofde voortaan dat de mens een soort was zoals elke andere, voortgekomen uit de aapachtigen, die op hun beurt afstammen van uiteindelijk eencelligen en die volstrekt ongestuurd dan door het toeval ontwikkeld zijn tot die nooit gedroomde gamma aan monstertjes die samen het planten- en het dierenrijk vormen. Op een dag zullen de soorten die elkander fokken, elkaar volledig vernietigd hebben, ofwel zal een of andere ramp een einde maken aan het leven op de aarde, zonder dat dit nog in ook maar één geheugen herinnerd zal worden.

Ik werd atheïst, materialist, bewonderaar van de wetenschap, en ik studeerde geneeskunde vanuit de nu gerijpte overtuiging dat het verminderen of het wegnemen van leed de allergrootste kunst of kunde was die een mens zich ooit kon eigen maken. Mijn grootmoeder stierf, haar hersenen stierven samen met de rest van haar oude en versleten lichaam en er bleef geen geest van haar hier hangen dan een beeltenis in mijn geheugen die mettertijd ook onherroepelijk vervaagde. Ik trouwde met Adinda, een beeldschone vrouw, en zij schonk mij tien kinderen. De jaren gleden weg alsof het slechts seconden waren, Adinda werd grijs en zij vertelde me dat ik mijn rug begon te krommen en niet veel later zaten wij samen op een serviceflat met uitzicht op de Schelde in het dorp waar ik ooit huisarts was. Adinda stierf, van haar bleef helemaal geen geest of ziel in leven en nog diezelfde maand stierf ook ikzelf.

Het was avond toen ik stierf, schielijk zoals men dat zegt, het was nog niet helemaal donker in de kamer waar ik dood zat in een zetel, naast het tafeltje waarop in een plastic lijstje het portret stond van mijn vrouw. Aanvankelijk besefte ik het niet, ik dacht dat ik nog leefde, maar er was geen hartslag meer, elk geruis dat men onbewust kan waarnemen in de eigen oren, had opgehouden en ook het ritme van de ademhaling leek gewis voorgoed geweken uit mijn lijf. Het deed wat vreemd aan daar ik dit nooit voordien ervaren had en ik ook nooit had kunnen denken dat het op een dag gedaan kon zijn, want over datgene wat op elk ogenblik opnieuw gebeurt, denkt men dat het ook elk ogenblik opnieuw gebeuren zal. Het moment dat de levensfuncties uitvallen, heeft men altijd enigszins gevreesd maar nooit geloofde men dat het er ook echt komen zou, men hoopte tegen alle logica in dat het nog zo ver weg was dat het wel nooit dichtbij kón komen, laat staan dat het voorbij zou zijn. En uitgerekend dát was nu kennelijk het geval: het uur van mijn dood was niet langer iets dat ik moest vrezen omdat het al voorbij was, mijn sterven had zich voltrokken zonder dat ik er erg in had en ik moest ze nu beamen, die woorden uit de bijbel die ons vertellen dat de dood komt als een dief des nachts.

Het is makkelijk, zo bedacht ik ineens, dat ik niet meer hoef te ademen, ik voel geen enkele nood meer aan lucht, ik heb geen dorst meer en ook geen drang om iets te eten, mijn lichaam is in rust, elke beweging, elke spanning is eruit geweken en toch voel ik me niet gevangen in mijn stoel. En toen begon het tot me door te dringen: mijn hersenen zijn dood, zij krijgen nu geen zuurstof meer en ook geen suikers, zij kunnen geen gedachten meer voortbrengen en ook mijn zintuigen werken niet langer. Toch kan ik alles zien en horen wat rondom mij gebeurt. Het tikken van de klok, het voorbijschuiven van een vrachtschip op de grote stroom, het wegzinken van de rode zon achter de wolken en de geluiden in de gang van naderende stappen.

Toen mijn kinderen arriveerden, was de rigor mortis al ingetreden. Geen van hen raakte mij nog aan, hoewel ik hun aanrakingen net zo goed had kunnen voelen als ik hen nu zag en hoorde dat ze helemaal niets zegden. Ze hadden kunnen spreken tot mij en misschien voelden zij daar ook een ogenblik de sterke behoefte toe, ik zou het trouwens allemaal gehoord hebben en verstaan en in gedachten zou ik hen wel een antwoord hebben gegeven. Maar dat antwoord zouden ze niet horen kunnen, want al wie oren heeft, beschouwt de woorden die niet langs zijn oren tot hem kwamen als ongesproken en zodoende ook als onbestaande. Mijn kinderen leken daarom zoals schimmen in de avond, met terneergeslagen ogen passeerden ze langs het rolbed waar men mij had opgelegd en dan gingen zij weer weg, er klaarblijkelijk rotsvast van overtuigd dat ik er niet langer was. En uitgerekend dat had ik hen ook geleerd: dat een stoffelijk overschot niets menselijks meer bevat en dat de dood het einde is, heel simpel. En nu wist ik, te laat helaas, dat het tegendeel waar was, ik kon het hen immers niet meer zeggen.

Ik probeerde wel nog om te roepen, maar mijn mond was stijf en koud, al slaagde ik erin om de afstand tussen mijn boven- en mijn ondertanden met een paar millimeters te vergroten. Een geluid uitbrengen kon ik helaas niet meer, al zag ik doorheen mijn wimpers dat toen ik daar aan dacht, mijn borst een weinig golfde. Ik herinnerde me wat ooit mijn grootmoeder had verteld over de tijd toen zij in coma lag en door een grote wilsinspanning erin geslaagd was om een plotse heftige beweging te maken en zo de aandacht van de omstaanders te trekken, met succes. En ik deed het haar na! Ik slaagde erin om met de grootste krachtinspanning een kleine zenuwschok doorheen mijn rechterhand te jagen, wat in een beweging resulteerde die op zich vrijwel onzichtbaar was doch die volstond om mijn hele arm naar beneden te laten glijden zodat die, weliswaar al stijf, terzijde langs het bed ging hangen en daar gelijk de slinger van een koekoeksklok heen en weer ging bengelen. Edoch, het kwam blijkbaar niet bij de omstaanders op dat ik het was die dit gebaar van leven vanuit de dood veroorzaakt had als een beleefd doch hoogst dringend verzoek om tenminste één poging tot reanimatie te ondernemen. Een van mijn schoondochters greep de arm - ik kon haar handen duidelijk voelen - en legde hem terug op 't bed zoals men ook een kussen teruglegt dat uit een zetel gleed. Toen zij dat deed, wrong ik wat tegen, en dat deed ik met de allerlaatste kracht die ik in mij had, maar ook dat leek zij noch iemand van de anderen op te merken, ze zullen zeker hebben gedacht dat het gewoon de intredende stijfheid was die tegenwrong.

Waar is nu Adinda? zo dacht ik ineens, mij voor het eerst realiserend dat ook zij moest zijn waar ik nu was, en ik keek aandachtig rond, probeerde ook haar naam te roepen maar andermaal gaf mijn lichaam helemaal geen gehoor meer aan mijn wil. Ik keek aandachtig in de kleine kamer rond, de zon was nog steeds niet ondergegaan, het vrachtschip op de Schelde bevond zich nog op exact dezelfde plaats, en ik realiseerde mij ineens dat ik nog in mijn zetel zat, het portret van mijn dode vrouw op het nabije tafeltje, en dat de komst van mijn kinderen in deze kamer slechts een verwachting was die nog helemaal niet was ingelost. Want toen ik opkeek naar de wandklok en aandachtig luisterde, merkte ik dat het steeds weer dezelfde tik was die zich daar herhaalde, de secondewijzer schoot welgeteld één enkel streepje vooruit om onmiddellijk daarop naar de voorgaande seconde terug te springen, en op die wijze stond de tijd nu stil, of net nog niet helemaal stil, zodat men niet zeggen kon dat het bestaan van een dode zich buiten de tijd afspeelt terwijl het ook niet waar was dat hij verder leefde. En hoezeer ik ook geduld oefende en wachtte: de tijd ging nu niet meer vooruit. En ik bedacht dat ik in een andere seconde gevangen zat dan mijn vrouw, die weken eerder was gestorven. Ik bedacht dat geen van de miljarden wezens die ooit op aarde hebben geleefd, exact gelijktijdig met een ander sterven kon en dat er derhalve een ontelbaar aantal hiernamaalsen waren, eentje voor ieder wezen dat geleefd had en gestorven was en elk van ons was in zijn eigen hemel of hel, moederziel alleen.

(J.B., 22 oktober 2011)


21-10-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over het ware lot van de mens - Een interview met Omsk Van Togenbirger-De Waelekens

Over het ware lot van de mens - Een interview met Omsk Van Togenbirger-De Waelekens

1.

- Omsk Van Togenbirger, wij lazen daar zopas een wel bijzonder pessimistisch stukje over 's mensen wrede lot dat niet moet onderdoen voor dat der dieren, een stukje dat ons onze laatste moed ontnemen zou... hadden wij tenminste niet geleerd om alles met een flinke korrel zout te nemen... (1)

O.V.T.: - Een flinke korrel zout, jaja, een korrel zóut!

- U bent het daar dus niet mee eens?

O.V.T.: - Met wat door sommigen gezegd wordt over ons lot? En wat zeggen zij dan wel?

- Wel, zij zeggen dat het leven ons recht naar het graf leidt en dat daar onze enige toekomst ligt, daar in dat donkere koude gat!

O.V.T.: - Men kan natuurlijk ook verbrand worden of opgegeten worden en verteerd, door een wild dier bijvoorbeeld, of ook nog: door een kannibaal. Maar dat is nu eenmaal de kringloop van het vlees, als ik het zo mag noemen; daar is uiteraard niks wreeds aan!

- Is er niks wreeds aan kannibalisme?

O.V.T.: - Alle dieren en planten nemen andere dieren en planten tot dagelijks voedsel want anders gaan zij dood en dan is de aarde morgen helemaal onbewoond. Maar als een exemplaar van de mensensoort wordt opgegeten: o wee! Kijk maar eens naar wat er gebeurt als een mens wordt opgegeten door een beer, en dan nog een exemplaar dat hij op het punt stond om af te schieten. Nota bene: niet een beer die een mens ging aanvallen ergens in een zoo, welneen: een beer in zijn eigen territorium in het poolijs!

- En is dat dan niet wreed?

O.V.T.: - De natuur kent geen recht, geen wreedheid en geen goedheid: wat natuurlijkerwijze gebeurt, geschiedt uit noodzaak en zoals het in de aard der dingen ligt. Doet de maan er goed aan dat zij rond de aarde draait? Zij kan het gewoon niet helpen, zij is aan krachten onderhevig, krachten die resulteren in een beweging die wij wel de hare noemen maar die zij in geen geval veroorzaakt. De maan is overigens geen aparte entiteit, zij maakt deel uit van het geheel der dingen, en dat maakt op zijn beurt deel uit van het geheel zonder meer, waartoe niet alleen de dingen behoren maar ook hun afspiegelingen in ons bewustzijn.

- Ons lot is dus niet wreed?

O.V.T.: - Ons lot is ons lot. Wreedheid is geen eigenschap van gebeurtenissen, wreedheid kan alleen een eigenschap zijn van personen, meer bepaald waar dezen specifieke daden stellen. Gebeurtenissen zijn geen daden. Men zegt toch ook niet dat bepaalde kleuren luid zijn of dat geluiden geel zijn of moedig? Zo snijdt het evenmin hout om te spreken over wreedheid betreffende het lot.

- Maar vindt u het dan niet jammer dat ons leven onherroepelijk uitmondt in de dood?

O.V.T.: - Het woordje 'jammer' is een samentrekking van 'ja' en 'maar', en dat zijn ad-hoc-redeneringen, ik hou daar niet zo van, zij doen mij altijd denken aan verwende kinderen die koste wat het kost hun zinnetje doordrijven. Geef hen iets, en ze willen meer. Op den duur zijn ze er zozeer aan gewoon geworden om te krijgen, dat ze gaan geloven dat ze recht hebben op cadeaus en dan beginnen ze godbetert ook nog eisen te stellen! Ze hebben nooit genoeg! Geef hen een snoepje en ze willen meer en ze willen ook blijven snoepen tot ze er ziek van worden en niet meer kunnen. Honger die met een portie voedsel bevredigd wil worden, kennen zij niet meer; wat zij hebben is een zucht, en zuchten zijn geheel onbevredigbaar, ze leiden ons naar de ondergang en de vernietiging! En hoe ontstaat een zucht? Vanuit de idee van de oneindigheid! De idee dat er altijd meer en beter mogelijk is en dat iets nooit zal op raken. En dat is dan weer een idee die groeit op de bodem van het egoïsme. Welnu: het ego is een illusie, net zoals de oneindigheidsidee en net zoals die zuchten, die verslavingen. Het zijn allemaal tekenen van ziekte als ge 't mij vraagt. De mens is een ziek dier, hij gelooft dat hij een engel is... wat zeg ik? Een god!

- Maar hij is van stof en as?

O.V.T.: - Precies!

- En is dat dan niet jammer?

O.V.T.: - Maar nu draait gij in een kringetje, mijn beste: op die vraag heb ik zopas nog een antwoord gegeven.

- Inderdaad, verontschuldig me, het is wellicht de wet der gewoonte. Maar toch blijf ik het jammer vinden.

O.V.T.: - De wet der gewoonte, zoals ge zegt.

- Er is dus geen eeuwigheid mogelijk? Een eeuwig leven, een einde der tijden, een hemel en een hel?

O.V.T.: - Dat heb ik niet gezegd! Verdraai mijn woorden niet! Ik had het heel duidelijk over de kringloop van het vlees, geloof ik!

- Wij zijn dus meer dan vlees?

O.V.T.: - Maar uiteraard! Dat is toch evident! Zijn de woorden die gij spreekt van vlees?

- Welneen, natuurlijk niet, maar zij komen wel uit een mond van vlees.

O.V.T.: - Kijk, dat is nu een voorbeeld van de oppervlakkigheid die alles naar de haaien helpt! Het zijn níet de woorden die ontspringen uit een mond van vlees, het zijn de klanken die gevormd worden door stembanden van vlees, de klanken, de geluiden! Ook dieren maken geluiden, ook de wind maakt geluiden! Woorden zijn veel meer toch dan geluiden?

- Maar geen woorden zonder geluiden, geen geluiden zonder vlees?

O.V.T.: - Dat ontken ik niet! Maar dat betekent toch zeker niet dat de woorden voortkomen uit de geluiden?

- Maar het omgekeerde is evenmin het geval?

O.V.T.: - De geluiden worden voortgebracht ten behoeve ván de woorden, maar ze hebben elk een eigen oorsprong: de stof komt voort uit de stof en zij kan ook niets anders voortbrengen dan stof, en de geest komt voort uit geest!

2.

O.v.T: - Het is overigens ook een misvatting van jewelste dat de bouwstenen het gebouw veroorzaken, dat de atomen waaruit een molecule bestaat, verantwoordelijk zijn voor de molecule of dat de maatschappij gevormd wordt door de burgers.

- Is dat dan niet zo?

O.v.T: - Er moet eerst een maatschappij zijn, nietwaar, en pas dan kunt ge spreken van burgers. De maatschappij maakt de burgers. En op haar beurt wordt de maatschappij gemaakt door afspraken onder mensen, door wetten die van kracht worden: die wetten stichten zowel de maatschappij als het burgerschap. En een gebouw bestaat wel uit bouwstenen en uit niets anders dan bouwstenen, maar het zijn niet die stenen die er voor zorgen dat het gebouw is wat het is: het is de architect die dat doet. Spreekt men over atomen als de bouwstenen van moleculen, dan kan men ook hier zeggen dat het zeker niet de atomen zijn die de moleculen hebben gemaakt, ook al bestaan moleculen uit niets anders dan atomen. Hoe zouden atomen ook verantwoordelijk kúnnen zijn voor die grotere moleculen die hen hoe dan ook flink overtreffen, zowel in grootte als in eigenschappen als in complexiteit? De atomen kunnen het niet helpen dat zij onderdelen van een molecule zijn, net zomin als de stenen het helpen kunnen dat zij bouwstenen vormen van een of andere building. De building op zijn beurt kan het toch ook niet helpen dat hij het handelscentrum is, of de moskee, of het stadhuis? En toch is het stadhuis dat welbepaalde gebouw, ziet u?

- De geest, bedoelt u?

O.v.T: - Maar met de dingen die van geest zijn, bestaan er exact dezelfde problemen! Een zin bestaat uit woorden, nietwaar? Maar zijn het de woorden die de zin vormen? Uiteraard niet! De woorden worden in dienst gesteld van wat de zin uiteindelijk betekent, maar dat is dan ook alles wat zij doen! Hoe zouden zij ook iets kúnnen maken dat henzelf qua betekenis verre overtreft? Zinnen kunnen woorden maken, dat is waar, maar woorden maken in geen geval zinnen.

- Ik begrijp het niet helemaal, vrees ik.

O.v.T: - Stel nu dat het woord stoel nog niet bestaat. Dan zal de zin die zegt: "een stoel is een ding dat bedoeld is om op te gaan zitten", het woord 'stoel' definiëren, of dus maken. Het omgekeerde kan vanzelfsprekend niet, tenzij in het triviale geval waarbij een woord al een zin is, zoals in het bevel: "Loop!"

- De stof komt voort uit stof, de geest uit geest, zo zegt u?

O.v.T: - Uiteraard. Maar het is nog niet zo simpel, hoor. Het stadhuis is een idee, het gebouw is dat uiteraard ook, maar datgene wat we ermee bedoelen is van steen. En ook 'steen' is een begrip, terwijl wat we ermee bedoelen van stof is.

- Maar ook stof is een begrip?

O.v.T: - Zeer juist gezien!

- Maar datgene wat we met 'stof' bedoelen, is van stof?

O.v.T: - En daar raken we inderdaad aan een heel bijzonder punt, want u ziet het zelf al wel: het wezen van de dingen, of ze nu van stof zijn of van geest, is nooit ofte nimmer stoffelijk!

- Neen dan?

O.v.T: - Welneen! Want als iemand u vraagt om een ding te definiëren, dan vraagt hij naar de functie van dat ding, en dat is datgene wat ge met dat ding kunt doen, datgene waartoe het kan dienen, voor u of voor een ander. En een functie is een volstrekt geestelijke zaak, het is de betekenis van een ding, zijn zin.

- Een stoel is een ding om op te zitten, een huis is een ding om in te wonen, een appel is een ding om op te eten...

O.v.T: - Maar gij zijt een bijzonder goed verstaander! De dingen vallen samen met hun betekenis, en ga het maar na: het doet er niet toe uit welke stof ze bestaan, de stof waaruit ze bestaan is vervangbaar door een andere, en zo ook zijn zijzelf als stoffelijk exemplaar geheel vervangbaar. En kunt ge dan niet gerust zeggen dat stoffelijke dingen illusies zijn? Want in feite zijn ze allemaal wezenlijk betekenissen, ze vallen samen met hun zin.

- Nu gij het zegt, warempel, ja...

O.v.T: - Aan hen die u komen vertellen dat er slechts stof bestaat en dat alles verder zinloos is, kunt ge voortaan uitleggen dat het tegendeel het geval is. Ja, exact het tegendeel. Want alle dingen zijn in wezen hun zin en dat wil zeggen: hadden zij geen zin, dan konden zij ook niet bestaan!

- Heb je van je leven!

(J.B., 20 oktober 2011)

Noot: (1) Zie: Het wezen van de vrolijkheid  


19-10-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het wezen van de vrolijkheid

Het wezen van de vrolijkheid

Is het niet zo dat het ons van kindsbeen af wordt aangeleerd om altijd maar te glimlachen, belangstelling te tonen voor alles en nog wat, ons nimmer pessimistisch uit te laten en nooit op te houden met het smeden van plannen voor later? Wij worden geboren, geheel wars van ook maar iemands vrije wil, het bloed en de pijn verdwijnen alras onder blinkende suikerbollen in witte kant en het gewassen kind krijgt een klinkende naam. Hoe schoon dat gezichtje in de reine lakens, de toekomst lonkt, het verleden wordt vergeten, alle inspanningen die nu zullen worden gevergd om het nieuwe wezen groot te brengen, worden verontschuldigd door de ronkende beloften.

Maar als de kleine opgroeit, herinnert men zich alras de simpele doch bijzonder logische spreuk: "kleine kinderen, kleine zorgen; grote kinderen, grote zorgen" en die neemt men er dan maar bij, nu men immers al zo ver gevorderd is. Edoch, niet zoveel later is de volgroeide al over zijn toppunt heen en na de opgang gaat het uiteraard bergafwaarts: alles wat heeft moeten groeien, rijpen of ontwikkelen, krimpt nu weer, of wordt warempel rot, of geraakt verstrikt in veel te lastige parketten.

Bergaf gaat het dus en dat uitgerekend in een steeds sneller tempo, want eenmaal de wagen aan het rollen is, is er geen houden meer aan, en dat blijft duren tot recht in het graf, want dat, zo zeggen de stoute tongen, dát is onze werkelijke toekomst en geen andere. En vergeet nu alle beloftevolle sprookjes: zij waren de producten van moeder natuur die bijzonder egoïstisch is en die zich slechts bekommert om haar eigen telgen; de toekomstsprookjes dienden alleen om de noeste arbeid in gang te trekken, zoals ook sinds mensenheugenis de liederen dat doen: hun ritme maakt dat wij in de tred blijven en niet talmen, dat wij hun cadans helemaal tot de onze maken en zodoende voortdoen en niet ophouden voor al onze krachten zijn uitgeput.

Zoet bedrog dat nadien smaakt zoals zand in de mond, zo schrijft een of andere profeet, maar de mens heeft geen klagen want met de dieren is het warempel nog erger gesteld. De koeien geven melk tot zij helemaal leeggemolken zijn, de paarden trekken karren tot ze niet meer kunnen, de varkens vreten zich vet op hun plekje van geen halve vierkante meter. En als de koeien geen melk meer geven, de paarden oud en versleten zijn en de varkens dikgegeten, dan hopen ongetwijfeld ook zij op die ultieme beloning die ze zijn gaan vermoeden door de schouderklopjes die ze kregen, nu en dan, van vriendelijke boeren en boerinnen. Helaas, driewerf helaas: als beloning worden ze geslacht en door hun verzorgers opgegeten, en is dat geen nog veel ondenkbaarder lot dan het onze?

Ja, op den duur zou men zelfs moeten geloven dat men het beter echt ernstig neemt met de spreuk dat de mens een wolf is voor zijn medemens, want is het alles welbeschouwd niet al te optimistisch om niet eens te vrezen dat wij misschien wel eenzelfde lot delen als onze beesten? En wie nog twijfelt, moet maar eens goed de maatschappij beschouwen met de vele klassen of zijn het kasten? Hebben schoothonden en raspaarden het dan niet beter dan het door vooraanstaande professoren genaamde 'overschot' aan mensen die langs de grootsteden in barakken 'gisten', want leven kan men dat dikwijls nog bezwaarlijk noemen. Wordt het werkvolk dan niet eerst voor de zwaarste karren gespannen om levenslang andermans lasten te trekken, ternauwernood overlevend en al vroeg uitkijkend naar het beloofde pensioen, dat echter door een onbegrijpelijke storing in die grote en complexe wereld van de banken eensklaps in de mist gaat?

Dan zijn er nog diegenen die niet werken omdat zij een been missen of een arm of nog iets anders, of gewoon omdat zij niet sterk genoeg meer zijn en niet langer stressbestendig. Op een dag doen ze wat de affiches en de reklamespots op televisie van hen vragen en gaan ze op controle bij een arts die dan, ofschoon zij zich altijd perfect gezond hebben gevoeld, het ineens heeft over een of andere kwade kanker die dringend moet behandeld worden want anders gaan zij heel rap dood. En worden zij behandeld, ja! Met allerlei vergiften en met radio-actieve stralen die maken dat ze al vanaf de eerste dag der therapie veroordeeld zijn tot een volstrekt gehorizontaliseerde rest van hun bestaan, want hoop is er niet meer met kwade kankers, al mogen zij ook dan niet onbehandeld blijven. En wie zegt dat de wolf die de mens is voor zijn medemens, hem niet gewoon om zeep behandelt met eerst die kankersmoes waar hij wordt ingelokt met televisiepropaganda? Is er immers geen sprake van overbevolking en verspreken populaire professoren zich dan niet als zij het hebben over gedwongen sterilisatie voor de armlastigen, abortus voor de nuttelozen en het 'recht' op euthanasie voor wie de zware karren niet langer trekken kunnen?

Ja, vlucht maar weg; ga in een bos wonen, ver vandaan van de beschaafde wereld, dan komen ze u halen en dan steken ze u voor altijd vast. Dan wordt gij volgepropt met pillen die u leiden naar een slaap die altijd dieper wordt en waar gij op den duur ook zult naar verlangen, elke dag wat meer, totdat ge daar belanden zult alwaar gij ook belanden moet. Geen sterveling immers heeft zijn naam gestolen. O, wrede lot.

Voor het vervolg van dit verhaal, klik hier! 

(J.B., 19 oktober 2011)


18-10-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dante's afdaling ter helle (3)
Dante's afdaling ter helle (3)




Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dante's afdaling ter helle (2)
Dante's afdaling ter helle (2)


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dante's afdaling ter helle (1)
Dante's afdaling ter helle (1)


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De tijd
De tijd


17-09-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De ets
De ets.



02-09-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het cultuurbegrip van Stephanos
Klik op de afbeelding om de link te volgen

HET CULTUURBEGRIP VAN STEPHANOS (1)

 

SOCRATES: Een prachtig vertoog over cultuur was dat, Stephanos: een intellectueel avontuur, ja, zo zou ik het noemen. Het is alleen maar jammer dat het niet klopt!

STEPHANOS: Klopt het niet? Wel dan, Socrates: ik zou geen wetenschapsman zijn, mocht ik niet open staan voor kritiek: falsificeer mijn theorie!

SOCRATES: Als ik het goed begrijp, definieer jij de klasse van de cultuurobjecten als de klasse van de vormen die door de mens bepaald zijn?

STEPHANOS: Inderdaad: het gaat om objecten die niet kunnen bestaan zonder de mens, die bovendien niet louter bepaald worden door het biologische in de mens, en de vorm als zodanig moet bepaald zijn door de mens!

SOCRATES: En wat bedoel jij ook weer met "vormen"?

STEPHANOS: Een vorm is een verzameling van toestanden van een energetisch of materieel substraat, en deze toestanden worden met elkaar geïdentificeerd en van andere onderscheiden door een informatiesysteem.

SOCRATES: En de mens?

STEPHANOS: De mens is zo'n informatiesysteem.

SOCRATES: En de werkelijkheid?

STEPHANOS: Alles wat is, is materie en energie. Analyseer je om het even wat, dan kom je uiteindelijk bij energetisch-materiële substraten. Zoiets als geest bestaat niet.

SOCRATES: En wat is dan een informatiesysteem?

STEPHANOS: Dat is een systeem dat vormen detecteert. Het is een soort verruiming van het stofwisselingssysteem, iets dat ons in staat stelt om efficiënter te handelen. Door onze kennis kunnen wij b.v. anticiperen, wat ons de energieverspilling van de "trial and error" in vele gevallen bespaart.

SOCRATES: Een mens bestaat, volgens jou, dus uit niets anders dan uit materie en energie?

STEPHANOS: Dat heb je goed begrepen.

SOCRATES: Waarin onderscheidt een mens zich dan van de natuur?

STEPHANOS: Aan een mens is er niets onnatuurlijks, niets geestelijks: een mens behoort volledig tot de natuur. Hij onderscheidt zich van het niet-menselijke door zijn specifieke eigenschappen: hij is een hoog ontwikkeld informatiesysteem.

SOCRATES: Je zegt dat de natuur van de mens ontdekt werd op het moment dat men het over cultuur ging hebben: de mensen verschillen onderling wat betreft de cultuur waarin ze leven, maar ze blijven iets gemeenschappelijks hebben, en dat is dan hun natuur.

STEPHANOS: Inderdaad. Zoals je weet, zijn het de sofisten die tot dit besluit komen. Ze beweren dat de verschillende culturen evenwaardig zijn, en dat er geen absolute waarden bestaan. Maar daar ben jij het niet mee eens, nietwaar?

SOCRATES: Dat klopt, Stephanos. Maar stel eens dat ik gelijk zou hebben, en dat er inderdaad absolute waarden zouden bestaan: zou het voor jou dan niet onmogelijk worden om nog langer het onderscheid tussen natuur en cultuur te handhaven?

STEPHANOS: Wat bedoel je?

SOCRATES: Neem bij voorbeeld de taal van de bijen: die valt niet onder jouw definitie van cultuur?

STEPHANOS: Bijen zijn geen mensen: hun gedrag wordt bepaald door een ingeboren releaser mechanisme: bepaalde prikkels lokken specifieke gedragspatronen uit; daar staan die beesten geen moment bij stil. De hele ethologie illustreert trouwens deze mechaniciteit, die door natuurlijke selectie en niet door reflectie tot stand gekomen is!

SOCRATES: Juist. Jouw onderscheid tussen natuur en cultuur steunt dus op jouw onderscheid tussen mens en dier?

STEPHANOS: De mens is een redelijk dier. De rede is het criterium voor het mens-zijn.

SOCRATES: Cultuurobjecten zijn dus objecten die door de rede bepaald zijn?

STEPHANOS: Zo zou je het kunnen zeggen, ja.

SOCRATES: Maar die rede dan: is zij geen produkt van de natuur?

STEPHANOS: Onmiskenbaar.

SOCRATES: En toch hou je vol dat ze dingen voortbrengt die essentieel verschillen van de natuur?

STEPHANOS: Ze brengt cultuur voort, en ik maak het onderscheid tussen natuur en cultuur...

SOCRATES: Omdat je anders niet meer zou kunnen spreken over de rede?

STEPHANOS: Kijk eens, je moet twee soorten rede onderscheiden: kennis-rede en doe-rede. Als jij b.v. beweert dat niemand vrijwillig slecht is, dat slechtheid enkel het gevolg is van een gebrek aan inzicht, dan heb je het verkeerd, want iemand kan voldoende inzicht hebben en tegelijk iets doen dat in tegenspraak is met zijn kennis-rede, want een mens wordt ook door passies bepaald!

SOCRATES: Dat is een andere discussie. Maar als jij dit onderscheid wil maken, dan versta ik hier onder rede: kennis-rede.

STEPHANOS: De maximale rationaliteit is een streefdoel.

SOCRATES: Je houdt dus vol dat er zoiets bestaat als "maximale rationaliteit"?

STEPHANOS: Uitspraken zijn redelijk als ze maximaal verifieerbaar zijn: als ze niet falsifieerbaar zijn, en bovendien waarschijnlijk.

SOCRATES: Goed. Maar kan je dan nog volhouden dat er een essentieel verschil bestaat tussen handelingen die gesteld worden op grond van de rede, en handelingen die het gevolg zijn van ingeboren releaser mechanismen?

STEPHANOS: Wil je dat ik er een tekeningetje bij maak? Kom me toch niet vertellen dat je het verschil niet ziet tussen een mechanisch gestuurde handeling en een handeling die het gevolg is van redelijk overleg!

SOCRATES: Eerlijk gezegd, mijn beste, zie ik alleen maar een gradueel verschil, geen essentieel verschil.

STEPHANOS: Je acht de rede gewoon een verlengstuk van...

SOCRATES: Van de natuurlijke selectie, ja!

STEPHANOS: Nu ben je me wel wat uitleg verschuldigd!

SOCRATES: Laat ik eerst een onderscheid invoeren dat de zaak duidelijker zal maken: wat jij "natuurlijke selectie" noemt, noem ik hier "selectie door de groep". En daarnaast voer ik een ander begrip in: "selectie door het individu". Ziehier waartoe dit onderscheid moet dienen.

Bekijken we eens het verleden door de bril van Darwin: de evolutie. We zien dat er allerlei dieren zijn, die elk op een eigen manier reageren op bepaalde prikkels. Diegenen die "ongepast" reageren, worden weggeselecteerd. Diegenen die "correct" reageren, worden behouden. Dat proces herhaalt zich steeds weer, zodat we na verloop van vele duizenden jaren dieren hebben die SCHIJNBAAR "verstandig" reageren op prikkels uit de omgeving. Maar eigenlijk is die "verstandigheid" er niet bij deze dieren, althans niet bij de afzonderlijke individuen: ze doen immers gewoon wat hun ingeboren is, en, indien al die andere dieren die intussen weggeselecteerd zijn, er nog waren, dan zouden we merken hoe bijna alle dieren "onverstandig" reageren, behalve die enkele soorten, die er effectief nog zijn. We zouden het gedrag van deze laatsten dan niet meer "verstandig" noemen, maar: "toevallig correct".

STEPHANOS: Dat is niks nieuws, Socrates. Dat is Darwin in levenden lijve. Maar vertel me nu eens wat dit te maken heeft met redelijkheid?!

SOCRATES: Dat was ik net van plan. Een mens is een dier dat individueel beschikt over hetzelfde vermogen waarover een hele brede gamma van dieren beschikt. Als er op een prikkel duizend antwoorden mogelijk zijn, en je hebt duizend dieren die elk op een verschillende manier reageren, dan is er eentje bij dat correct reageert. De andere negenhonderd negenennegentig worden gestraft met de dood. Voor zo één correcte reaktie moeten dus duizend dieren "vergokt" worden. Welnu, een menselijk individu beschikt over hetzelfde vermogen waarover die duizend dieren allemaal samen beschikken: wanneer hij een prikkel krijgt waarop duizend antwoorden mogelijk zijn, dan hoeft hij geen duizend soortgenoten te vergokken, want hij kan anticiperen: hij kan zich in z'n eentje alle mogelijke antwoorden op die situatie voorstellen, en hij kan zich ook de afloop ervan voorstellen, zodat hij precies dàt antwoord kan selecteren en ten uitvoer brengen, dat gewenst is. Zie je het verschil: het gedrag van dieren WORDT geselecteerd door de natuur, doordat deze dieren ZELF geselecteerd worden, want ze zijn elk onverbrekelijk met hun gedrag verbonden. Maar mensen kunnen van hun gedrag afstand nemen, en bij gevolg kunnen ze hun gedrag zelf selecteren. Een mens kan afstand nemen van zijn gedrag, omdat hij alle mogelijke reakties op de prikkel eerst kan laten gebeuren in zijn hoofd, waar hij een afbeelding van de werkelijkheid heeft, en ook een afbeelding van het mechanisme waarmee de natuur selecteert.

STEPHANOS: Dan is de rede volgens jou...

SOCRATES: Denken is niet iets dat wij ZELF doen, zoals we vaak geloven, neen: denken is het zich voltrekken van een selectieproces in ons hoofd, en dat proces verloopt volledig autonoom, het is immers onderworpen aan dezelfde objectieve werkelijkheid! Waar wij in ons denken verschillen, komt dat niet doordat dit proces bij jou anders zou verlopen dan bij mij, maar doordat wij anders geïnformeerd zijn: we hebben elk ervaringen in een eigen volgorde, intensiteit, ordening...

STEPHANOS: Maar daarmee ben ik het helemaal eens, Socrates.

SOCRATES: Toch? Welnu, beweer je dan niet dat de werking van onze hersenen niet wezenlijk verschilt van de werking van onze maag?

STEPHANOS: Het zijn beide organische werkingen, ja.

SOCRATES: Maar welke grond heb je dan nog, Stephanos, om culturele vormen te onderscheiden van natuurlijke? Een drol behoort tot de natuur, zeg je, maar een huis behoort tot de cultuur: de drol is een produkt van het spijsverteringsstelsel, het huis is een produkt van het spierstelsel.

STEPHANOS: En van je hersenen, van je hele denken.

SOCRATES: Ja, maar je hebt ook hersenen nodig om te eten, nietwaar?

STEPHANOS: Je wordt door de natuur gedwongen om te eten.

SOCRATES: De natuur dwingt je ook om een huis te bouwen!

STEPHANOS: De natuur dwingt je bij voorbeeld niet om een roman te schrijven.

SOCRATES: Er is altijd een reden waarom je die roman schrijft, of niet?

STEPHANOS: Juist...

SOCRATES: En de ultieme reden, die ligt toch niet in de zelfvernietiging, geloof ik?

STEPHANOS: Zeker niet.

SOCRATES: Dus ligt ze in de zelfinstandhouding, want de laatste reden-bepalende factor is de natuur: datgene waarvan je afhankelijk bent en waarmee je verplicht bent rekening te houden indien je jezelf wil handhaven?

STEPHANOS: Oké, dan noem je het maar een gradueel verschil...

SOCRATES: En wat doe je dan met de taal van de bijen? Is er ook een gradueel verschil tussen de excrementen van de bijen en hun dansen?

STEPHANOS: In die zin wel, ja. Je zou ook kunnen spreken van de cultuur van de bijen, inderdaad...

SOCRATES: Dan zijn cultuurvormen geen vormen die door de mens bepaald worden? De rede is dus geen criterium voor het definiëren van het cultuurbegrip?

STEPHANOS: Als je stelt dat de rede een natuurlijk proces is dat zich afspeelt in de menselijke hersenen, en als je bovendien stelt dat zo'n proces niet verschilt van een "selectieproces door de groep", zoals jij het noemt, dan verschillen culturele vormen inderdaad enkel gradueel van natuurlijke vormen...

SOCRATES: Jaja, maar als je een verschil maakt, zij het dan een gradueel verschil, welk criterium hanteer je dan?

STEPHANOS: Kijk eens, Socrates: kan jij ontkennen dat er een essentieel verschil bestaat tussen mechanische handelingen en bewuste handelingen? Ons bewustzijn en ons zelfbewustzijn zijn toch feiten, en zijn het ook geen feiten, en ik verwijs naar de ethologie, dat lagere diersoorten klakkeloos reageren?

SOCRATES: Goed, vriend, maar als jij het bewustzijn als criterium aanwendt, vind je dan ook niet dat je, naast materiële en energetische substraten, de geest invoert? Doe je dat niet, en acht je het bewustzijn materieel-energetisch van aard, dan blijf je opgescheept zitten met jouw "gradueel criterium", en met die taal van de bijen, en dan moet je je definitie hoe dan ook herzien, nietwaar?

(J.B.)

Voetnoot:

(1) Deze tekst vormt een kritiek op Etienne Vermeersch, An Analysis of the Concept of Culture, in: Ed. Bernardi Bernardo, The Concept and Dynamics of Culture, World Anthropologie, Mouton, The Hague, 1977.

 

 


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Opstanding

Opstanding

- Het leven is eindig en de dood ook, zei hij.

- Wablieft? antwoordde ik.

- Jazeker, zei hij zonder aarzeling: het leven vliegt voorbij maar de dood snelt nog veel rapper, aangezien een dode zich helemaal niet meer bewust is van de tijd.

- Dat begrijp ik niet, zei ik.

- Het ogenblik zelf van onze dood zal ook het ogenblik zijn van onze opstanding, want van de tijd tussenin hebben wij helemaal geen benul, zo verklaarde hij zich nader.

- Is dat evangelie? vroeg ik. Ik herinnerde mij ineens de titel van een boek van Frederik van Eeden: Pauls ontwaken, over de dood van zijn zoon Paul.

- Alleen tijdens het leven ervaren wij de tijd, die in wezen wachten is, zo ging hij door.

- Leven is wachten? zo probeerde ik.

- Inderdaad, zei hij.

- En wat is wachten? vroeg ik.

- Wachten is vooruit willen maar door een externe kracht in die opzet gehinderd worden. En klinkt dat niet te Spinozistisch?

- Nu ge het zegt, ja...

- Die kracht kan ons niet helemaal tegenhouden, maar ze remt ons wel af tot die traagheid waarop we recht hebben.

- Recht?

- Ja, we hebben nog een klein beetje krediet, dat is het leven.

- Vreemd, antwoordde ik.

- Het netelige van de hele zaak, zo ging hij door, is dat wij tegelijk vooruit willen én willen halt houden.

- Hoezo? vroeg ik verwonderd.

- Wie wacht, wil vooruit, maar hij wordt tegengehouden door de traagheid van de tijd die zijn eigen gangetje heeft: de tijd is zoals een loodzware wagon die in een eigen slakkentempo eindeloze afstanden aflegt, en niemand kan die wagon doen stoppen, niemand kan hem een duwtje geven. Zo wachten wij, terwijl we veel sneller vooruit willen dan we doen.

- Maar we willen tegelijk ook halt houden?

- Tegelijk schrikt de eindigheid van ons leven ons af, en dus willen wij stilstaan, we willen de tijd stopzetten en in het heden blijven vertoeven omdat wij het einde vrezen.

- Dat lijkt mij inderdaad een bijzonder netelige zaak, zo moest ik toegeven: twee dingen willen die elkaar uitsluiten, en dan nog tegelijk!

- Inderdaad, zei hij, maar het is niet anders. Wellicht is het uit die spanning dat de voortgang van de tijd ontstaat.

- Uit de spanning tussen willen en niet willen?

- Uit de spanning tussen, enerzijds, zo snel mogelijk vooruit willen en, anderzijds, willen stilstaan. Wachten is vooruit willen, maar wie het einde vrezen, die willen blijven staan.

- Wie wacht, verlangt dus naar het einde? zo redeneerde ik.

- Wij wachten bij de tandarts, maar wij wachten niet naar het einde, wij wachten alleen maar naar het einde van de pijn. Helaas is het leven een opeenvolging van allerlei pijnen, en zo blijven wij maar wachten, zo blijven wij verlangen naar steeds weer een ander einde. Maar op een keer belanden we dus bij het laatste einde...

- Het laatste einde?

- Ja, het einde waarop geen nieuw begin meer volgt, tenzij het begin van de eeuwigheid.

- Sta mij toe, zei ik, dat ik het eerst allemaal eens op een rijtje zet, want ik ben de kluts al kwijt.

- Doe gerust, zei hij, we hebben alle tijd!

- Het leven gaat snel voorbij, maar de dood gaat nog sneller voorbij.

- Uiteraard, want als we dood zijn, is er geen besef meer van de tijd.

- Als ons leven om is, dan belanden we dus meteen bij het ogenblik van onze opstanding?

- Alsof er helemaal geen dood was, zei hij.

- Maar die is er dus wél? vroeg ik hem.

- Zeer zeker, zei hij: zo zeker als het is dat wij momenteel leven, zo zeker is het ook dat wij op een keertje níet meer zullen leven.

- Wie sterft, belandt meteen op het ogenblik van de opstanding, zei ik.

- Juist.

- Maar wat als er helemaal geen opstanding is? Blijft dan de dood niet eeuwig voortduren?

- Niet te vlug, zei hij. Er is immers geen tijdsbesef meer in de dood; er is geen duur en dus is er ook geen eeuwige duur.

- Maar stel dat er geen opstanding is? zo wierp ik andermaal op. Dan is de dood het einde toch?

- Het einde van wat? zei hij. Het begrip van iemands einde heeft pas zin gezien van het standpunt van wie nog niet aan zijn einde is. Eenmaal wij ons einde bereikt hebben, bestaan we immers niet meer.

- Dat klinkt logisch maar ik begrijp het niet, zei ik. Maar antwoord nu eens op mijn vraag: stel dat er geen opstanding is!

- Maar die is er wél, zei hij.

- Maar neen, zei ik: dat is toch fantasie? Het zou in strijd zijn met alle natuurwetten!

- Inderdaad, zei hij. Maar ook ons huidige leven is met al die natuurwetten die wij kennen in regelrechte tegenspraak!

- Is dat zo? vroeg ik hem in alle ernst.

- Wat is dit? vroeg hij en hij toonde mij een ei.

- Dat is een ei, zei ik.

- En wat gebeurt er met een ei, gesteld dat het leeft en bebroed wordt?

- Daar komt een kuiken uit, zei ik.

- Precies, en kan iemand verklaren hoe dat komt? vroeg hij.

- Er bestaat een ganse wetenschap, zo begon ik, maar hij onderbrak mij.

- Dat is niet verklaren, zegde hij: het is beschrijven wat de embryologie doet; zij beschrijft wat zij waarneemt, maar dan ook niets meer.

- Akkoord, zo moest ik toegeven, maar dat is toch helemaal niet hetzelfde als... de opstanding?

- Stel dat er een opstanding plaats heeft, zei hij, en iemand begint die te beschrijven: de wetenschap van de opstanding, de resurrectiologie. Welnu, zou dat een verklaring zijn? Ook niet, inderdaad. Wij geven alleen beschrijvingen en wij wennen aan onze beschrijvingen en derhalve ook aan wat wij allemaal beschrijven, maar begrijpen of verklaren doen wij niet. Wij houden onze beschrijvingen voor verklaringen, maar dat is dan ook alles. En de opstanding ligt voor ons nog in de toekomst, zij werd door ons nog niet beschreven. Maar wel door anderen. De opstanding werd ons voorspeld!

- Voorspeld?

- Voorspeld! herhaalde hij. Iemand kan u voorspellen dat er uit dit ei een kuiken zal komen, toch?

- Iemand die dat weet, zei ik: iemand die het al eens gezien heeft, hoe dat werkt, of iemand die het gehoord heeft van iemand die het al eens gezien heeft, maar er moet eerst iemand zijn, al was het slechts één persoon, die het al eens gezien heeft, toch? En is er ooit al iemand opgestaan?

- Christus, zei hij. Christus is opgestaan en dus kan Hij de opstanding beschrijven of voorspellen. Onder meer Hij.

- Stel dat Christus níet is opgestaan, zei ik.

- Dat hadden wij geen hoop, zo gaf hij toe. Maar Hij ís verrezen! De Heer ís verrezen!

- Alleluja, antwoordde ik. Het is dus daarom dat zoveel mensen verregaand onderzoek historisch doen naar die zaak. Maar kijk naar wat zij vonden: weinig of niets, toch?

- Er is geen enkele reden om het geloof te verwerpen, zei hij. Het is immers niet fantastischer dan het leven zelf. Die zogenaamde onverklaarbaarheid van het onzichtbare geldt evenzeer voor al het zichtbare!

- Daar zit iets in, zo moest ik toegeven, maar ik heb toch liever één vogel in de hand dan tien in de lucht.

- Eén vogel in de hand? lachte hij.

- Een gespijsde bankrekening, antwoordde ik.

- Geld is niets anders dan een wapen waarmee ge anderen bedreigt, zei hij: het is een chantagemiddel. Met geld dwingt ge bijvoorbeeld gastvrijheid af als ge op reis gaat, op hotel. Gastvrijheid van mensen die ze u niet kunnen weigeren omdat zij het geld nodig hebben om te eten. Ze ontvangen u en ze bedienen u, en ze wensen u het allerbeste, zo wil het protokol het. Maar ze doen dat alleen maar om het geld dat gij in de hand hebt en dat zij nodig hebben om te eten. Probeer maar eens om zonder geld te gaan logeren in een hotel: voor nog minder dan een dier zal men u dan houden! In de gevangenis zult gij belanden! Het zal rap uit zijn met die allerbeste wensen en die hele poespas! Het is puur toneel, bedrog! Eén vogel in de hand? Een schijnvogel is het; wat gij daar in de hand houdt is immers niet meer dan wind!

Het kwam mij ineens voor dat hij misschien wel eens gelijk kon hebben, maar wat dan? Wat waren daarvan de consequenties?

- Stel dat gij gelijk hebt, zei ik.

- Dat heb ik zeker en vast, antwoordde hij.

- Maar of ge het ook zult krijgen, is een heel ander paar mouwen, niet?

- Per definitie zal ik het in deze wereld zeker niet meer krijgen, antwoordde hij onmiddellijk: deze wereld is des duivels, alles is begoocheling, wat ik u zopas verteld heb over die illusie van gastvrijheid, kunt ge doortrekken op elk gebied.

- Hoe kan iemand dan weten dat gij, of eender wie die een geloof verkondigt, de waarheid spreekt?

- Door het getuigenis, zei hij.

- Het getuigenis?

- Christus vertelde een aantal zaken en Hij stond persoonlijk borg voor de waarheid, Hij betaalde er een tol voor, hij betaalde met zijn eigen leven.

- Dat lijkt mij toch een beetje griezelig.

- Het is niet anders, zei hij: een zaak is zoveel waard als ge er wilt voor geven. Voor de meest waardevolle zaak betaalt ge met uw eigen leven, en dat is evangelie.

- En wat krijgt ge daarvoor dan in de plaats?

- Het is geen ruil hé, zei hij.

- Neen... Maar wat is dan die meest waardevolle zaak?

Hij keek mij aan, kennelijk bijzonder teleurgesteld, of was het met plaatsvervangende teleurstelling?

(J.B., 2 september 2011)



17-07-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rijk en dom

Rijk en dom

Het internet, Google, tik in: om het even welke componist, om het even welk van zijn werken, om het even welke uitvoering: in luttele seconden - in fracties van seconden - zijn daar klank en beeld, zit je in de schouwburg op de beste plaats, beveel je het orkest om van start te gaan, een beetje luider te spelen, op te houden... Op het moment dat je het zelf wil - na welgeteld zeven seconden luistergenot (je hebt er je geliefkoosde fragment uitgepikt), heb je de operazaal alweer verlaten en loop je in New York rond, in de Metropolitan, zij het voor amper twee seconden, want plotseling heb je zin om een gedicht van Michelangelo te lezen: klik en daar is het, je leest een strofe en dan zoek je in de encyclopedie nog op hoe oud de kunstenaar is geworden. Daarna ga je een koffie drinken en je eet iets, gezeten voor de televisie. Je zapt van ergens de nieuwsberichten op een zender in de Verenigde Staten naar Italië, waar de paus aan het spreken is, je voegt twee klontjes suiker aan je koffie toe, je bekijkt het weerbericht en de hoofdpunten van het nieuws, je zet de televisie uit, je drinkt je koffie op en je gaat plassen. In luttele minuten heb je een wereldreis gemaakt en ben je op de hoogte, niet alleen van wat er tot zonet allemaal gebeurde, maar ook nog over wat er te gebeuren staat. Bovendien komt wat je intussen snel achter je kiezen hebt gestoken, uit zowat alle werelddelen: koffie uit Ethiopië met chocolade uit cacaobonen uit Zuid-Amerika, een rijstwafel uit Azië en straks nog een Australische appel. Van de poolkappen heb je slechts een poster tegen de muur van je vertrek - een foto genomen vanuit een satelliet die je - van op Google Earth - zelfs een rechtstreekse blik gunt. Je hebt zopas een studierichting die je ligt, gekozen uit een honderdtal universiteiten en hogescholen, en straks laat je je genetisch materiaal scannen, zuiver uit nieuwsgierigheid. En zo kan men nog een tijdje doorgaan.

Overvloed steekt de ogen uit van wie ooit tekorten moesten lijden, maar overvloed leidt ook tot zappen: erop en erover, hooguit een enkele seconde blijven stilstaan bij een muziekwerk of een boek, nooit de tijd nemen om een volzin tot het einde toe te lezen - over een boek zwijgen we nog. Een klassiek muziekwerk moet meerdere malen beluisterd worden opdat het gehoord zou zijn. Hoe uitgebreider de keuze uit symfonieën, opera's en liedcycli, hoe geringer het aantal ervan dat ooit een mens zal kennen, het lijkt ineens wel alsof alle kunstwerken louter geschreven werden en worden om ergens op een harddisk te staan, en verder niets meer.

En zo krijgt men vanzelfsprekend het soort van publiek dat, bijvoorbeeld, op donderdag 27 mei 2010, middenin de finaleweek van de Koningin Elisabethwedstrijd, als de uitvoering van het derde pianoconcerto van Sergeï Prokofiev nog niet half gespeeld is, al aan het applaudisseren gaat.

(J.B., 27 mei 2010)


04-07-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Over de verschillende graden van dood zijn
 

Over de verschillende graden van dood zijn

Wij leven nog in de tijd van het primitieve denken, het ongenuanceerde denken, het zwart-wit denken dat, zoals elkeen eigenlijk wel weet, geen echt denken kan geheten worden. We 'denken' dus in termen van goed en kwaad, schoon en lelijk, waar en onwaar, alsof wij ook perfect wisten wat het goede was, alsof wij konden zeggen hoe iets moet zijn om schoon te zijn, en alsof er een simpele en absolute waarheid bestond en aldus een onmiddellijk antwoord op elke vraag die men zich maar kon stellen. Echter, de wat minder onbeschaafden onder ons weten ondertussen wel dat het ongenuanceerde helemaal geen recht heeft op bestaan: bijna niets is absoluut, en de tweedelingen van de dingen zijn slechts kostelijke grappen uit de tijd van toen. Er is geen strakke scheidingslijn tussen goed en kwaad en schoon en lelijk, er is geen waarheid absoluut genoeg opdat hij niet in twijfel zou getrokken kunnen worden en, zo ook, bestaat er helemaal geen grenslijn tussen het leven en de dood.

Wat betreft dat laatste kennen wij allen wel het probleem omtrent de definitie van het leven. 'Leven' is een woord en een begrip dat wij naar believen kunnen invullen en van zodra wij in de werkelijkheid een zaak ontmoeten die aan dat begrip beantwoordt, mogen we zeggen dat zij op grond van onze definitie leeft. Als wij zeggen dat iets leeft van zodra het beweegt, dan leeft de aarde die tolt om haar as en die draait rond de zon. Als wij zeggen dat iets leeft als het ook eet en ademt, dan leeft een virus kennelijk niet. Bepalen wij het leven als datgene wat zich voortplant, dan stellen wij terecht de vraag of dan ook golven leven en, nog abstracter, opvattingen en ideeën. Analoog spreken we dan over sterven als een ding waarvan wij zegden dat het leefde, met bewegen ophoudt, of met eten, ademen of zich vermenigvuldigen. Toch weten wij allen dat leven en dood, hoe ook gedefinieerd, helemaal niet naast elkaar bestaan zoals bijvoorbeeld zwart en wit. Omtrent een wezen waarvan wij door de band zeggen dat het leeft, discussiëren wij over het tijdstip waarop het met leven aanvangt en ophoudt, en tussen die twee ogenblikken is het een en al verandering wat wij zien.

Ofschoon er veel discussie is over de bepaling van het leven, zal geen mens het in zijn hoofd halen om te betwijfelen dat een kind dat hier voorbij fietst, leeft, en laten we het bij die consensus houden die wij hebben zonder de diepste gronden ervan expliciet hoeven te maken. Met een heel ander paar mouwen moet worden afgerekend als een mens gekluisterd aan zijn ziekbed plotseling niet meer beweegt. Slaapt hij? Ademt hij nog? Klopt het hart? En als het antwoord op elk van die vragen negatief is, zo weten wij intussen, dan is het perfect mogelijk dat de hersenen van de zieke nog steeds werken en dat een reanimatie volstaat om de onderbreking in de andere genoemde lichaamsfuncties op te heffen. Een mens kan schijndood zijn zoals hij ook kan slapen, en soms weet niemand precies te zeggen of een ander levend is dan wel dood. En misschien is het in dat geval ook wel zo, dat iemand eigenlijk in een toestand kan verkeren waarin hij geen van beide is: geen levende en geen dode.

Onzin, zal men hierop zeggen: wie dood is, kan immers niet meer terug worden gehaald en wie teruggehaald werd, was niet dood. En wie zo spreken, die doen dat warempel met veel overtuiging. Edoch, waar anders halen wie zo oordelen hun zekerheid dan uit de feiten nadát zij zich ook voltrokken hebben? Men kan immers pas zeggen dat iemand níet dood wás nadát die eerst weer aan het ademen ging. Maar wat zou ons verbieden om hier te spreken over graden van bestaan of dood zijn? Of over onbepaaldheid daaromtrent? Of oordelen wij dan niet op die manier als wij het hebben over bijvoorbeeld de winnaar van een duel?

Als wij zeggen over een winnaar - uiteraard nadat hij ook de kamp gewonnen heeft - dat hij de sterkste was - tijdens de kamp - dan dreigen wij daarmee twee keer niets te zeggen. Zouden wij immers na het gevecht beweren dat de winnaar minder sterk was, dan stelden de feiten zelf ons meteen in het ongelijk. Ons besluit over de sterkte van de strijders tíjdens het gevecht mag dus rustig luiden dat geen van hen op dat ogenblik de sterkste of de zwakste is: zij worden dat pas nadien en wel op grond van de overwinning of het verlies die op de tweestrijd volgen.

Er is geen sterkste en er is geen zwakste totdat de strijd voorbij is, en tijdens het gevecht waren ze elk wat betreft hun sterkte volledig onbepaald ofschoon het zijn sterkte was die van de sterkste ook de overwinnaar maakte. Welnu, hetzelfde kon men misschien zeggen over het levend of het dood zijn van een bedlegerige die niet meer beweegt en ademt; pas als hij op een gegeven ogenblik rechtop springt, kunnen wij zeggen dat hij niet dood was, maar voor die tijd was het niet alleen zo dat wij hieromtrent onwetend waren: het was bovendien zo dat hij zich effectief niet in één van die beide toestanden bevond; hij was wat betreft zijn levend-zijn gebeurlijk volkomen onbepaald.

Vanaf welk ogenblik is iemand die door een rechter wordt berecht, ook schuldig? Het is een meer bekende, netelige vraag die ons doet nadenken en die ons met een flinke kater achterlaat, want eens wij ons bereid hebben verklaard om te erkennen dat het geweten een zaak van de gemeenschap is en van haar waarden, gaat onze schuld in feite aan het zweven op de winden die daar op dat ogenblik waaien. De uitspraak van de rechter betreft nochtans een toestand die op het moment van de veroordeling of van de vrijspraak allang aan de gang is. Zal de schuld van alles wat wij doen pas achteraf worden bepaald of, misschien nog erger: blijven wij omtrent onze schuld niet eeuwig in het duister tasten? En als onze schuld zo'n hoogst onzeker lot beschoren is, waarom dan ook niet ons bestaan zelf dat immers diep met schuld verbonden is?

Ons bestaan wordt bepaald door zaken die op hun beurt helemaal niet bestaan, of is men het verhaal van de belastingcontroleur dan vergeten? Hij controleert slechts één van elke honderd burgers, terwijl ook de negenennegentig andere zich gedragen alsof hij hen bezoeken zal. Hij komt niet maar zijn invloed doet ons onverminderd aan en hij haalt zijn sterkte niet uit een of andere materie of uit energie doch enkel en alleen uit onze onwetendheid omtrent zijn komst - omtrent de toekomst. Onze onzekerheid maakt hem sterker dan hij op grond van zijn eigen kracht alleen kon zijn, en zo gaat het ook met alle andere instanties die erop azen ons in hun macht te krijgen. De dood is een van hen, wij weten niet of hij ons heden zal bezoeken en die onwetendheid maakt zijn invloed groter omdat zij ons verlamt. Misschien bestaat hij zelfs helemaal niet en ontleent hij alles wat hij is aan de verlamming die uit al onze onzekerheden volgt.

Wij zweven dus, wij zijn onvast, fragiel en ijl, gelijk de spoken in een niet echt gebeurd verhaal, en ons bestaan hangt enkel af van 't feit of wij door de verteller effectief worden verteld en hoe dan wel. Waar hij ons Zijn verzwijgt, daar krijgen wij wellicht het voordeel van de twijfel, zodat ons dan een leven wordt gegund dat helemaal onbepaald blijft gelijk ook het bestaan is van een kabouter in een kast: hij is daar zolang wij de deur gesloten houden, zo wordt ons namelijk verteld, en wijselijk houden wij ons ook aan dat verbod omdat wij niet willen hervallen in wat men ooit de erfzonde heeft genoemd. Wij stellen ons eigen Zijn niet op de proef, wij verzaken aan de test die ons in leven zijn bevestigt, wij proberen niet of wij in de stoel die wij kregen ook kunnen gaan zitten, of het voedsel dat ons werd geschonken, eetbaar is, of de beloften die ons zijn gedaan, wel waar zijn. Dat alles laten wij wijselijk in 't midden, en zo ook blijft ons bestaan in 't midden, ons eigen leven blijft onzeker. Misschien zijn wij al dood of misschien leven wij niet meer voor de volle honderd percent, wij weten immers dat het stervensproces aanvangt bij de geboorte maar, andermaal, wij vertikken het om na te gaan hoe dood wij zijn omdat wij de confrontatie uit de weg gaan die ons van onze droom ontvreemdt waarin wij tenminste nog in het bezit zijn van de onzekerheid, dat is tenslotte onze allerkostbaarste schat: het is de hoop.

Ik heb gehoord van mensen die omtrent hun leven in de hoogste twijfel verkeerden. Vertel mij, zo zegden zij, of ik ofwel nog leef, ofwel al dood ben, maar vertel het mij niet abrupt, hou rekening met het feit dat ik een zwak hart heb dat helemaal niet bestand is tegen al te griezelige informatie. En als ik niet meer leef, vertel mij dan hoe dood ik ben, en ik bedoel: in welke graad ik dood ben. Want een mens kan slapen, lange tijd niet ademen en zonder beweging zijn, het hart kan ophouden met kloppen terwijl de hersenen intact blijven en verder denken, dromen, of ware ofwel onware veronderstellingen maken. Misschien ben ik wel dood maar blijf ik verder dromen dat ik leef: bewaar mij in dit geval dan alstublieft tegen het verlies van die vergissing en behoed mijn zoete droom daar hij, zoals gij ook wel ziet, het enige zou zijn dat ik nog had, indien dit alles het geval was.

Eens vertelde mij een man die zegde dat hij arts was - en hij was al oud, hij had veel ondervinding - dat een mens die sterft door vele graden van het dood zijn gaat, en dat hij neerwaarts dalen kan maar ook terug kan keren. Het vlees staat stil, vertelde hij, maar dat betekent niets: het is er namelijk allemaal nog en in het vlees van onze hersenen worden onze gedachten nog vele dagen en soms jaren vastgehouden, zoals ook de inkt wordt vastgehouden op het papier van oude, afgeschreven boeken. Het vlees van lijken kan ook kazig worden en doorschijnend zoals dat van engerlingen die eens rupsen waren maar die op een dag, na jaren in een graf, weer aan 't bewegen gaan en een prachtige kever worden terwijl geen mens weet hoe ze 't doen of hoe dat mogelijk is. En dit is geen verzinsel, zo bezwoer hij mij, en hij nam me mee naar zijn spreekkamer en toonde mij daar boeken met daarin foto's van mensachtige wezens, kazig en doorschijnend, sommige met een staart en grote en gesloten ogen, op engerlingen geleken zij maar hij zegde dat zij mensen waren: het zijn foetussen, zei hij. Zij leven ergens en zij weten niet dat na hun dood daar, zij straks elders zullen verder leven.

De dood is helemaal niet mysterieuzer dan het leven, zo vertelde hij me, of om het anders uit te drukken: wat wij zo vanzelfsprekend vinden in verband met ons bestaan, is in feite ongelooflijk wonderbaar. Een individu kent een opgang en een ondergang, het groeit en vooraleer het sterven zal, stelt het een daad waarbij het zijn dood als 't ware voor is: hij plant zich namelijk voort en als de dood hem wegmaait, blijft hij in zijn nazaat voortbestaan. En die doet uiteraard hetzelfde als hij de dreiging van zijn nakend einde voelt, en zo vereeuwigt zich de mens die anders een ééndagsvlieg was geweest. Let op, ik zeg niet zoals 't algemeen aanvaard wordt, dat een enkeling sterft en dat een nazaat een nieuw en ander individu is, neen: mijns inziens gaat van allen die zich voortplanten gewoon het eigen leven door. Wij zijn in zekere zin de genen die zich steeds herhalen, ook al bestaan we tegelijk op een heel andere manier, met name als een specifiek relatiecentrum, maar dat is een bijzonder zwaar probleem apart.

Moet je eens kijken naar die beelden, zo nodigde hij me opnieuw uit, en hij toonde me een cahier met een soort van Röntgenfoto's die mij deden duizelen. Ze hadden iets van de foto's die de NASA publiceert over de ruimte, het heelal, de melkwegstelsels en de nevels, maar 't waren beelden uit het microscopische dit keer, het waren mensjes zoals gij en ik, piepjong nog, amper één cel groot en dan een handvol cellen. Die ene cel leek al een wereld op zichzelf te zijn, een kosmos, microkosmos, duizelingwekkend ingewikkeld, welke zich ontvouwen zou tot een professor Kruithof, een mevrouw Tulp of een kabouter Pinnemuts. Ik onderbrak hem niet toen hij dit in alle ernst zo zegde, ik had ook niet de tijd, ik gaf mijn ogen nu de kost, zij zochten in de mystieke vormen van de kunstige foto's naar een andere verklaring voor ons menszijn dan deze die wij tot dan toe voor waar hadden gehouden. Kijk, zei hij: die ene cel in 't centrum van zijn moeder, bootst gewoon zijn moeder na: zij groeit, zij deelt zich en zij lijkt door 't lijf dat haar omhult gekneed te worden in welhaast exact dezelfde vorm. Het heeft er alle schijn van dat het moederlichaam tovert met die ene, uitverkoren cel: het bezweert ze, vormt ze, drukt ze op het hart dat zij zichzelf is, maar dan wel een tweede keer gelijk een echo die een roep nadoet maar die dan zelf tot roep wordt, aldus de aanvankelijke kreet die wegsterft, reddend.

Wanneer zijn wij dan dood? zo vroeg ik hem tenslotte, want ik was blijven zitten met de vraag van al die graden en met de wonderbare kwestie van het onbepaalde. Was het dan werkelijk zo dat alles onbepaald blijft totdat wij zelf het onbepaalde niet langer kunnen dragen, hysterisch worden en gaan roepen om de openbaring van de feiten?

Erger nog, antwoordde hij en hij had geen ogenblik over zijn antwoord hoeven na te denken: er zijn gewoon geen feiten, er is geen zekerheid, het leven is een droom en wie het leven échter hebben wil dan het in wezen is, die zal het zich voorwaar beklagen. Daarop keek hij me recht aan en fluisterde alsof het ging om een geheim: de dood is niet voor niets taboe. Het taboe mag niet geschonden worden. Uiteraard zijn er graden van dood zijn en laat men zich beter niet verassen. Ontelbaren ontwaken in hun graf, dagenlang, soms vele jaren nadat ze begraven werden, de toestand van de binnenbekleding van de kisten die als de huur niet meer betaald wordt, worden opgedolven, laat daaromtrent geen zweem van twijfel over. Sommigen klauwen zich een weg door 't harde hout en graven dan het begin van een tunnel naar boven, maar zij worden gedwarsboomd door de arduinen zerk die ook met die bedoeling op het graf ligt en zij stikken vooraleer zij er in slagen om zich te bevrijden. Het gebeurt wel eens dat iemand helemaal tot boven raakt en dan een tijd op 't kerkhof ligt, want meestal zijn de spieren van de dode al zo fel geatrofieerd dat na het graafwerk door de aarde 't lichaam helemaal is uitgeput. Er zijn toch meer voorbeelden van doden die zijn opgestaan? Na drie dagen in het graf? Of nadat iemand hen eens flink dooreen schudde?

Er is geen enkele reden om aan te nemen, zo ging hij verder, dat men direct na het zogenaamde sterven niets meer voelt of denkt, of dat men niet meer denken kan. Het lijf wordt weliswaar heel koud, maar ook het lichaam van een drenkeling geraakt vaak onderkoeld ofschoon het lange tijd nadat het is gezonken weer tot leven kan worden gebracht. Uiteraard kan men dan zeggen dat de drenkeling nooit dood wás, trouwens net zo min als iemand die verkeerd heeft in een diepe slaap zoals ooit Doornroosje. Het is precies de daling van de lichaamstemperatuur die ons behoedt voor de ontbinding, al moet men tegelijk ook zeggen dat ontbinding helemaal niet is wat men vermoedt.

Ik keek hem ongelovig aan en hij vervolgde: ontbinding is bevrijding, zegde hij: het is verbranding, en de verbranding wacht niet tot de dood intreedt om zijn werkzaamheden te voltrekken, daar reeds het leven zelf verbranding is. De vlam, die het licht, de warmte en het leven is, verbrandt de kaars en zet haar vaste vormen om tot ijle, grijze rook die oplost in de atmosfeer en die zich zo bevrijdt van alle enge vormen die haar tot dan toe in een keurslijf vingen. Een kaars die helemaal niet brandt, is ook haar naam niet waardig, zij is pas kaars als zij opbrandt en hoe vuriger zij brandt, des te meer licht en warmte geeft zij ook; hoe heller zij licht en warmte geeft, of leeft, des te eerder snelt zij haar dood ook tegemoet. Maar voor het zo ver is dat een lichaam helemaal gaat ontbinden - tenminste als er geen verassing plaats heeft - blijft er die toestand van het koude vlees waarvan wij pas zullen weten of het nog steeds met ons eigen wezen samenvalt op 't ogenblik dat wij zelf tot lijk geworden zullen zijn. Maar ik zie alvast geen reden om aan te nemen dat onze onbepaaldheid op zou houden te bestaan vanaf het ogenblik van overlijden.

Dat laatste snap ik niet zo goed, zo smeekte ik hem om wat meer uitleg en hij zuchtte eens diep, stopte een pijp en stak ze op vooraleer hij met praten doorging. Het was avond geworden, in de verte achter de Schelde zakte de rode zon achter purperen wolken weg, het was ook een beetje frisser nu op het terras van het ouderlingentehuis en tijdens deze korte pauze zag ik uit de garage in de kelders van het enorme gebouw waarin wij ons ophielden, haast geruisloos een dodenwagen wegglijden tussen het lover in de richting van de stad.

Het is de onbepaaldheid waarmee wij ons redden, zegde hij: onze onzekerheid is tevens onze enige hoop, en dat wil zeggen dat wij moeten leren leven met die allerdiepste twijfel aan ons eigenste bestaan omdat een alternatief volstrekt ondenkbaar is. In feite leven wij louter in de hoop en is de onzekerheid het lot van onze ziel, de onbepaaldheid is het lot van gans ons wezen.

Ik vrees dat ik het nog steeds niet snap, zei ik, en hij lachte eens en keek dan ernstig in het donkere water van de avond. Een vrachtschip dreef voorbij, er stak een felle wind op maar om de een of andere reden bleef de warmte hangen waar wij zaten, de tabak in zijn pijp had een aroma uit allang vervlogen tijden.

In feite bestaan wij helemaal niet echt, zei hij tenslotte, en ik zeg 'echt' in de betekenis van 'absoluut'. Precies om die reden kan de dood ook niet fataal zijn, en begrijpt ge nu waarom er sprake is van graden in de dood? Er zijn graden van bestaan, dat weet gij ook wel: stenen leven onbewust en dieren denken simpel, zij maken nauwelijks het onderscheid tussen wat zij beleven tijdens 't waken en de droom. Wij, mensen, leven wat bewuster, tenminste als we niet slapen, niet te jong of niet te oud zijn. De tijdstippen waarop wij geloven te voelen dat wij echt bestaan, zijn schaars, zij vallen ons te beurt middenin de bloei van onze jeugd en zonder dat wij er acht op slaan zijn deze stonden weer voorgoed voorbij. En dan verzinken wij gestaag in heel wat woeliger wateren, het licht gaat uit, wij tasten om ons heen, wij weten niet meer of het echt is wat wij nog beleven ofwel louter illusie. Het onbepaalde woekert dan, de chaos neemt toe en het is ook beter dat wij niet langer proberen om er achter te komen of het allemaal echt is wat ons lijkt te beurt te vallen. Kent gij het verhaal van Job?

Het boek Job uit het Oude Testament? vroeg ik. Precies, zei hij, dat bedoel ik. Job wordt gestraft terwijl hij niet kan denken waar hij dat verdiend heeft, niet? En zo eist hij uiteindelijk van God dat Hij aan hem de reden voor zijn tegenspoed kenbaar zou maken. Hij wil als 't ware de Heer zelf berechten, want dat is juist wat iemand doet die de rechtvaardigheid van andermans beslissingen wil onderzoeken. Maar van bij het begin van dat verhaal is het voor elkeen duidelijk dat er geen recht bestaan kan los van de ultieme Rechter, men kan immers geen rechter voor de rechter dagen, het recht ligt in zijn woorden welke eerst door hem gesproken moeten worden. Wij zijn producten van een rechtspraak, ons bestaan steunt op de woorden die ons eens het leven gaven, wij hebben geen benul van recht en van de kracht van het bevel waardoor 't gesproken woord ons schiep.

Ik keek hem onbegrijpend aan en hij ging verder: of neem het verhaal van de zondeval, zei hij. Het verbod aan de allereerste mensen om van de vrucht te eten van die ene boom. Met dat verbod wordt feitelijk aan de mens zijn vrijheid geschonken, want het is pas vanaf dat ogenblik dat hij vrij kiezen kan of hij het verbod zal onderhouden ofwel of hij het zal schenden, want dat kán hij voortaan ook doen. Welnu, zolang hij zijn vrijheid niet uittest, blijft hij ze behouden. Hij verliest ze echter waar hij ook wil dat zij zich manifesteert omdat zij zich niet anders manifesteren kan dan in de overtreding van dat enige verbod.

En toen hij nu die woorden sprak, ging mij ineens een licht op. Adam en Eva, zij waren vrij, maar hun vrijheid bleef in 't onbepaalde hangen, zij vervulde hen met een onzekerheid die zij blijkbaar niet dragen konden, ofschoon dat tegelijk hun enige hoop was: de hoop dat zij inderdaad vrij waren om in de eerste plaats over het eigen lot te gaan beslissen. Maar wilden ze nu echt ook wéten of ze beschikten over vrijheid, dan konden ze dat pas doen door het verbod te overtreden. En kijk, dat deden ze tenslotte, en toen zagen zij meteen dat ze vrij waren: ze waren vrij gewéést tot op dat ogenblik. Want uiteraard is het ná de overtreding van het verbod niet langer mogelijk om nog te kiezen om het alsnog te onderhouden. Uiteraard hadden zij vanaf dat ogenblik hun eigen vrijheid opgeheven.

Hadden ze gekozen voor het onbepaalde, zo ging hij door, dan hadden ze hun vrijheid ook behouden, of tenminste toch de hoop dat ze die ook bezaten. Maar zij kozen voor de zekerheid: door hun beslissing om het verbod te overtreden, ruimde het onbepaalde fataal plaats voor het bepaalde, en mét de onzekerheid verdween voorgoed de hoop; de vrijheid behoorde voortaan tot een voltooid verleden.

En zij bestonden niet meer echt? vroeg ik. Hij toonde zijn handpalmen, alsof hij zijn onschuld aan die zaak wilde bevestigd zien: waar men de onzekerheid niet meer verdragen kan, waar men bewijzen eist, moet men daarvoor een prijs betalen en uiteraard is die prijs hoog, er bestaan geen kortingen op die zaken. Maar laten we nu naar binnen gaan, zei hij, want het wordt koud, de nacht is al gevallen en morgen is er een nieuwe dag, als 't God belieft.

Zijn woorden waren nog niet koud of er ging plotseling een felle rilling door mijn rug. Ik zat tegenover hem, in 't laatste donkere licht boven de stroom en zag zijn silhouet, gebogen in de stoel, de armen stil rustend op de leuning, het hoofd wat achteruit, de blik ten hemel, de mond lichtjes opengevallen. Hij is dood. Het was de stem van een verpleegster achter mij. Ik schrok. Zij nam haar gsm en belde iemand op, zij vroeg of ik familie was, vertelde mij dat hij bij haar beste weten geen familie had. Er kwamen mensen met een rolbed en het duurde nog een hele tijd voor zij met hem vertrokken. En intussen keek ik naar het lijk en vroeg me af of hij al dood was en hoe onbepaald hij was. Heeft hij een wilsbeschikking achtergelaten? vroeg ik nog aan een verpleegster. Een testament? vroeg zij. Welneen, dat bedoel ik niet, antwoordde ik: een brief waarin hij bepaalt dat hij niet verast zal worden? Zij keek me aan: heeft dat belang? Ik geloof het wel, zei ik. Ik geloof dat hij helemaal niet verast wil worden. Hij vertelde het me zopas. Hij vertrouwde me ook toe dat hij geen zerk wilde op zijn graf. Kunt u daar rekening mee houden?

(J.B., 4 juli 2011)


01-07-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koude oorlog

Koude oorlog

Medicamenten zijn helemaal niet zo goed en zo onschuldig als zij lijken, en dat mag blijken uit het feit dat zij in feite oorlogen ontketenen op micro-biologische schaal - oorlogen die voor het lijf waarin zij plaatshebben, fataal kunnen aflopen, wat dan wil zeggen dat zij leiden tot de betrokkene zijn dood.

Het is alom bekend dat het lichaam van elke mens - gezond of ziek - een container is van ettelijke miljarden micro-organismen. Daartoe behoren eigen micro-organismen zoals de darmflora, maar ook vreemde microben die wij principieel wel kunnen missen, en waarvan virussen, bacteriën en schimmels slechts enkele voorbeelden zijn.

Wij kunnen die microben principieel missen, waarmee dus wordt bedoeld dat het hier gaat om een principe waarvan kan afgeweken worden. Het schijnt immers zo te zijn dat microben van heel verschillende oorsprong en aard, zich als het ware gaan huisvesten in bijvoorbeeld de mondholte, waar ze met elkaar in een zekere harmonie gaan samenleven.

Een bepaalde, principieel ongevaarlijke hoeveelheid van de ene soort, wordt dan binnen de perken gehouden door een bepaalde hoeveelheid van een andere soort. De twee werken elkaar zodanig tegen dat geen van hen de overhand kan krijgen, terwijl zij toch gehuisvest blijven, zo bijvoorbeeld in de mond. En in werkelijkheid zou het nooit gaan om twee elkaar bestrijdende micro-organismen, doch om talloze soorten, vaak door de geneeskunde nog helemaal niet in kaart gebracht. Over de onderlinge wisselwerking tussen die ontelbare onbekenden kan dus zo goed als helemaal niets worden verteld of voorspeld...

Wie eraan twijfelt dat het er in ons lichaam zo aan toe gaat met die minuscule ziektekiemen, hoeft slechts te bedenken dat een medicijn een kwaad is waarmee een ander kwaad bestreden wordt. Zo worden bacteriën meestal uitgeroeid met medicamenten die in feite schimmels zijn, zoals het gros der antibiotica. Bepaalde soorten van microben werken andere soorten tegen, en kunnen dan vakkundig worden ingezet in een microbenoorlog die zich afspeelt in en ook ten koste van ons lijf.

De geneesheren bij wie wij met onze ellende te rade gaan, zijn dan de grootmaarschalken die het strijdperk in de gaten moeten houden en die ten gepasten tijde moeten bijsturen met het toevoegen van de geschikte minilegers. Daarbij is het in tegenstelling tot wat een leek zou kunnen denken niet altijd hun doel om alle ziektekiemen weg te krijgen, want dit ware vaak ook volstrekt onmogelijk. Wat zij daarentegen nastreven, is het bereiken van een evenwicht tussen de elkaar bestrijdende microlegers en dus een bevriezing van de oorlog of het tot stand brengen van een koude oorlog in het lichaam van de zieke, die aldus weder gezond wordt.

De zogenaamde "bijwerkingen" waarvan sprake op de bijsluiters van de medicamenten, hebben vaak te maken met die oorlog waarvan de zieke zelf vaak geen benul heeft. In feite gaat het niet zozeer om "bijwerkingen", want die benaming verbloemt heel mooi de "uitwerkingen" van het medicijn welke onbedoeld zijn maar daarom niet minder aanwezig. Een medicijn - een kwaad - bestrijdt een ander kwaad maar brengt gebeurlijk tegelijk een nieuw kwaad op de planken dat dan weer roept om een ander medicijn dat het in toom moet houden, en zo kan dat dan een lange tijd nog doorgaan.

De schimmel penicilline wordt ingezet in de strijd tegen bijvoorbeeld een streptokokkenbacterie, maar het plotselinge verdwijnen van die streptokok geeft onverwacht vrij spel aan weer een ander micro-organisme dat bovendien heel onbekend kan zijn. Nog ingewikkelder wordt het uiteraard wanneer de wisselwerking van de medicijnen met het lichaamseigen afweergeschut in rekenschap gebracht moet worden.

Het gebeurt dat mensen die aanvankelijk haast niks mankeerden, het zich nadien beklagen dat ze bij hun huisarts zijn gaan klagen omdat ze op den duur met zoveel pillen opgezadeld zitten voor evenzoveel verse kwalen dat ze er de tel bij verliezen. In een bui van ik heb er nu genoeg van, gooien ze dan al hun pillen weg en als zij dat ook nog overleven, gebeurt het nog al eens dat zij zich dan gewoon laten 'uitzieken', wat betekent dat het lichaam zich met de eigen middelen geleidelijk herstelt. Tijdens een kwade tijdspanne van koorts, vasten, diarree en zweten, sluiten dan de microlegers allerlei overeenkomsten af onder elkaar, wel wetend dat zij een levend lichaam nodig hebben om zelf te kunnen overleven.

De 'koude oorlog' die wij gewoonlijk onze 'gezondheid' noemen, beperkt zich echter allerminst tot ons eigenste lijf: van de menselijke soort alleen zijn er momenteel immers een zevental miljard exemplaren in leven, waarvan dan toch een merendeel in goede gezondheid verkeren of dus beschikken over een systeem in koude oorlog. Nog geheel afgezien van de koude oorlogen waarin macro-organismen kunnen verwikkeld zijn, bestaan er ook nog ingewikkelde relaties tussen de microben van de macro-organismen onderling. Een epidemie of een pandemie kent immers op het niveau van de daardoor aangestoken soort of soorten, een opgang met een piek en een terugval om dan weer te verwijnen voor een lange tijd, en geen mens die weet waarom ineens de middeleeuwse pest gehoorzaamde aan het bevel van de heilige Maccharius van Gent om te verdwijnen; er is niemand die kan voorspellen wat een griep allemaal in zijn mars kan hebben.

Met kwalen die nog zeer onbegrepen blijven en die zich verschuilen onder bijvoorbeeld de noemer 'kanker', wordt de geneeskunst vermoedelijk een nog duizend keer complexere bezigheid. Een schoenmaker dient bij zijn leest te blijven, maar aangezien zowat de helft van ons ooit kanker hebben zal, kan niet vermeden worden dat de interesse voor dat kwaad zoals de kanker zelf alom gaat woekeren. Zieken en verzorgers kijken met lede ogen toe hoe de bestrijding van het kwaad, dat kwaad lijkt aan te porren: een tumor die bestraald wordt, lijkt wel in paniek te komen en gauw uit te zaaien, alsof hij door die uitzaaiingen zijn hachje redden moest.

Het was de opmerking van een patiënt-bloemist, onlangs, op de afdeling oncologie. De arts van dienst zei dat tumoren helemaal niet kunnen nadenken, waarop de bloemist het volgende verhaal deed: "Ik kweek begonia's", zei hij, "met miljoenen tegelijk, en ik moet ervoor zorgen dat zij bloeien precies op het ogenblik dat ze geleverd moeten worden. De begonia's staan in een nogal warme ruimte met een constante temperatuur. Komt er een bestelling voor de volgende dag, dan hoef ik slechts die temperatuur met twee graden te doen zakken en alle bloemen staan meteen in volle bloei. De bloemen denken immers: oei, 't wordt koud, de winter komt eraan, wij moeten ons nu dringend voortplanten, nu het nog net kan!"

Misschien zijn er al artsen die niet langer willen volhouden dat tumoren, maar ook virussen, schimmels en andere microben die wij ziektekiemen noemen, geen verstand hebben. Misschien bestaat er al een horde van geleerden die gaan inzien zijn dat elke epidemie van microben in zijn geheel een groot en machtig en waarom ook niet verstandig organisme is. Misschien werken er al ergens in de States of in het verre China uitgelezen onderzoekers aan de studie van en aan de communicatie met die nog niet onderkende organismen. En misschien zullen wij op een dag gelijk van man tot man, rechtstreeks contracten moeten sluiten met de ziekten die de mens belagen, en waarvan men misschien ontdekt dat zij geen blinde massa's van microben zijn maar daarentegen reusachtige wezens die net als wij bestaan uit talloze 'cellen', met een alleen wat ijler lichaam dan het onze, en daarom sinds oudsher ook boze geesten genaamd. Wie zal het zeggen?

(J.B., 1 juli 2011)


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het Bureau Voor Onoplosbare Zaken

Het Bureau Voor Onoplosbare Zaken

Het Bureau Voor Onoplosbare Zaken was pas één dag van start gegaan of er stond al een rij mensen tot aan de kerk te schuiven. Enkele reporters waren ter plekke afgezakt om bij de aanwezige hulpzoekenden te polsen naar het klimaat aldaar, en de eerste indrukken leken inderdaad heel positief. Heel wat meer mensen dan men zou verwachten bleken ineens hoopvol inzake Het Bureau dat op een vreemde manier dan toch tegemoet leek te komen aan een in feite onuitgesproken nood waarvan nochtans eenieder weet dat hij reëel is: de hoop dat een of andere niet zozeer onopgeloste als wel onoplosbare zaak misschien wél zal opgelost geraken.

Wie zal het zeggen, misschien lopen wel veel meer mensen dan men denkt een leven lang rond met een probleem dat niets anders doet dan knagen: knagen aan hun gedachten en op den duur ook aan hun lijf, aan hun portemonnee, aan hun humeur en aan hun gezondheid; misschien hebben wel heel veel mensen een probleem dat hen ten langen leste ook de kist in knaagt; misschien is het wel zo dat het merendeel van ons ingevolge dergelijke onoplosbaarheden dood gaan; misschien gaat het hier wel om wat wij vroeger betitelden als de erfzonde waarvan immers werd gezegd dat zij de oorsprong en de oorzaak van ons aller eindigheid zou zijn. En als dat inderdaad zo was, dan was er geen onder ons die bij de stichting van Het Bureau geen baat kon vinden: Het Bureau moest soelaas brengen voor élke mens omdat er géén ontsnapte aan het euvel dat het pretendeerde aan te pakken.

Het Bureau was gevestigd in de dorpskern op zo'n vijftig meter van de nu gesloten kerk, in een bescheiden herenhuis dat was verbouwd tot een centrum met tweeëndertig kleine spreekkamers en een reusachtige wachtzaal. In de wachtzaal waren zitplaatsen op stoelen en banken voor zowat honderd wachtenden en elk van de tweeëndertig spreekkamertjes werd bemand door een gespecialiseerd personeelslid met een adellijke titel die samen met zijn naam op een metalen bordje prijkte op de deur. Een gesprek duurde ongeveer een half uur, al waren sommigen ook na twee lange uren nog niet uitgepraat, en een sessie omvatte twee of drie gesprekken, soms ook meer. Maar het bijzondere aan de ganse opzet, dat een idee was van een telg van de Van Togenbirgers, bestond hierin dat zowat de helft van de hulpzoekenden zich reeds na één enkel geprek van hun probleem compleet verlost wisten, en dit zonder dat de specialist aan wie zij hun nood klaagden ook maar één woord had hoeven te zeggen.

Het is trouwens helemaal geen nieuwigheid dat een luisterend oor wonderen kan doen, zelfs als het een oor is van ivoor of gewoon een oor van steen - vraag het maar aan de papen van weleer, aan de paters die hun kerken dicht bevolkten met allerlei beelden van beider kunne welke eerbiedig toehoorden wanneer geknield op de stoelen onder hen, een besje of een oude man of een jonger exemplaar van 't mensenras een kort gebed kwam zeggen, en iets wat hem of haar op 't hart lag. Het oor van steen luisterde toe, de mond van steen bleef zwijgen, de bidder immers had op school geleerd dat hij het antwoord wel zou krijgen als hij aandachtig toehoorde en zweeg. Warempel, daar hoorde hij de wijze woorden klinken die hij zocht, hoog onder de nok van 't dak, in het vleugelklappen van de duiven of in de wind die door de regenpijpen blies!

Het Bureau had zodanig veel succes dat het dagelijks massa's mensen moest ontvangen, meer mensen dan men direct helpen kon, en het duurde dan ook niet lang of de specialisten in de spreekkamertjes konden de werkdruk niet meer aan. Maar nog net op tijd kwam men op het grandioze idee om hen door stenen beelden te vervangen.

Zo zuinig en zo efficiënt was Het Bureau nu als de kerk van toentertijd met haar Maria's van Altijddurende Bijstand en haar talloze heiligen, elk gespecialiseerd in een eigen kwaal of pijn of hindernis. Van kalk immers waren toentertijd de oren die daardoor met heel wat meer geduld dan oren van vlees en bloed konden luisteren, en wijzere woorden werden toen gesproken door de kalken monden daar die er immers het zwijgen toe deden. Het Bureau Voor Onoplosbare Zaken werd geperfectioneerd toen het zijn bezoekers onderbracht in de nog grotere ruimte vijftig meter verderop, met een paar honderd stoelen en banken en met stenen heiligenbeelden, elk met zijn of haar specialiteit, aan wie men om raad kon bidden en van wie men dan het antwoord kon horen: in het wieken van de duiven onder de hoge gewelven, in de tonen van de orgelpijpen en in het latijnse geprevel van de litanieën.

(J.B., 30 juni 2011)


30-06-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.In de kelder

In de kelder

In de voorgaande eeuw, toen wij nog kinderen waren met weinig werkelijkheidszin en met veel fantasie, vertelden wij aan onze ouders niet dat de kelders van ons grote huis bewoond werden door wezens die wij overigens slechts zelden zagen. Wij zwegen over hen uit mededogen daar wij vreesden dat, als wij daarvan gewag dorsten te maken, deze medebewoners werden uitgerookt of anderszins verdelgd, precies zoals de wespen die ooit de zolders onder 't dak bevolkten waar nu alleen nog muizen lopen. Wespen zijn insecten weliswaar, terwijl de wezens waar ik 't over heb geen dieren waren omdat hun verschijning veeleer aanleunde bij die van schuchtere en wat kleintjes uitgevallen mensen. Van hun aanwezigheid kwamen wij pas op de hoogte toen op een keer ons overgrootje zich versprak; moeder beweerde dat zij dementeerde, maar wij wisten beter: de oudjes in de kelder met wie overoma op goede voet stond en geregeld ook een kaartje legde, konden gewoon geen hersenschimmen zijn, daar wij hen somtijds bezig hoorden.

Gelukkig was ons overgrootje klein - zij was immers gekrompen door de vele levensjaren - en zo geraakte zij ook door het reuzenrattengat dat toegang gaf tot wat wij beschouwden als de holte onder onze vloer, want een echte kelderruimte had het huis nimmer gehad. Vader sprak wel eens met moeder over de nis die zou ontstaan zijn door stromend water van de regen en die mettertijd ook groter werd, maar het leven was toen al druk genoeg en herstellingen aan het huis die niet hoogst dringend waren, werden systematisch op de lange baan geschoven. Overgrootje ging net als wij vroeg slapen, maar elke woensdagnacht werd er geklopt beneden en dan stond zij op, trok zij haar beste kleren aan, haalde uit een kastschuif haar boek speelkaarten en verdween daarmee dan door het gat. Soms hielpen wij haar daarbij want zij had rheuma en dat bemoeilijkte het klefferen, en daarna kropen wij maar weer in bed. Op donderdagochtend stond zij op zoals ook ieder ander, alleen wat later, en dat werd als een verworven recht van haar beschouwd waarover haar helemaal geen uitleg werd gevraagd.

"Mensjes zoals wij zijn het niet echt", zo legde zij ons op een keertje uit toen wij haar ondervroegen naar de aard van onze onderburen: "het zijn veeleer dwergen, niet groter dan een grote rat zijn ze, en hun kinderen zijn nog kleiner. Ze vertrouwen alleen stokoude mensen van wie gezegd wordt dat zij al dement zijn, omdat aan hen toch geen geloof gehecht wordt als zij praten over of met dwergen, reuzen en nog andere wezens waarvan verstandige mensen menen te weten dat die alleen in sprookjes leven".

"Onze volwassenen zijn danig vervreemd van al het andere leven", zo ging zij door, "dat zelfs al zouden zij een dwerg zien lopen, zij wel direct een uitleg zouden verzinnen om hem naar sprookjesland te catapulteren!" En toen vertelde zij ons ook wat voor wrede straffen het mensdom had verzonnen voor lui die bij hoog en bij laag bleven beweren dat zij een dwerg hadden gezien, een reus of een kabouter: "Die mensen worden opgesloten", zei ze, "en vaak komen ze ook nooit meer vrij. Hun misdaad bestaat hierin dat zij niet kunnen of niet willen liegen".

Lang dachten wij na over die wijze woorden van ons overgrootje, en toen wij zelf volwassen werden, wisten wij het, elk voor zich, want met elkaar daarover spreken was taboe: dat in het leven welbepaalde leugens voor waarheid moeten doorgaan en dat welbepaalde waarheden voor immer onder leugens moeten schuilgaan. En vaak denken wij dan aan onze overoma en aan de holte onder 't huis waarin zij elke woensdagnacht verdween, todat zij op een donderdagochtend bij het ontbijt helemaal niet meer verscheen. En zwijgen deden wij, ook toen zij op teevee werd omgeroepen als vermist: wij zwegen dat we zweetten en zo redden wij wellicht het huisgezin dat onder onze vloer een onmogelijk bestaan moest leiden tot in alle eeuwigheden.

(J.B., 29 juni 2011)


25-06-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mijn oude grootmoeder
 

Mijn oude grootmoeder



Mijn oude grootmoeder had al vele jaren deze wereld verlaten, en het huis waar zij gewoond had sinds haar huwelijk en tot aan haar dood, stond daar nog een lange tijd leeg en verlaten. Het was een oud Vlaams landhuisje zonder verdiepingen, met een woonkamer, twee slaapvertrekjes, een keuken en een kelderkamer en dan nog, in een aanbouwsel, een kolenstal. Onder het grote pannendak was ruimte voor de opslag van graan en daar hielden sinds oudsher dan ook de muizen huis en uiteraard de katten, maar ook deze laatste bewoners waren nu geweken. Heden trachtten planten de lege ruimten in te nemen: in de keuken uit de gootsteen was een kerselaar opgeschoten wiens ene tak, hunkerend naar het licht, zich door een spleet van 't raam terug naar buiten wurmde en ook in de kelderkamer hadden boompjes wortel geschoten: twee okkernotelaars boorden zich een weg doorheen de zoldering en 't pannendak zodat hun vruchten jaarlijks en met veel lawaai naar beneden in de dakgoot rolden waar ook zij ontkiemden en de natuur quasi ongehinderd zijn gang ging. Van het plankier was welhaast geen steen meer te bespeuren: zand en modder begroeven het en op het zand bloeiden grassen en wilde bessen, maar ook restanten uit de ooit zo prachtige bloementuin die lang geleden grootmoeders bezoekers op de zomerse theekransjes met een sprookjesachtige geur bedwelmde. Het huisje lag achter een nu verwilderde voorhof waar een enorme en stokoude kerselaar nog jaarlijks bloeide en ook vrachten vruchten gaf en terzijde van het woonhuis voer een smalle wegel naar de nu verwilderde boomgaard die ooit gelijk de legendarische hoorn des overvloeds zijn rijkdommen uitdeelde.

Na grootmoeders dood kende deze ooit zo heuglijke plaats een tijd van diepe rouw. Er was geen sprake van het huis te slopen, alsof het verleden daar nog volop verder leefde, naast de toekomst die inmiddels aan de gang was. Op geregelde tijdstippen keerde iemand van de nazaten van grootje daar terug voor de duur van enkele korte ogenblikken: hij wierp een blik op het invallende pannendak, nam bitter de ruïne in ogenschouw, maakte zich een bedenking over de vergankelijkheid van alle dingen, tijden en mensen, en keerde met een zucht terug naar de wereld die geen stilstand kent en die zich steeds minder tolerant gedraagt jegens oases zoals deze.

Op een warme zomernacht kon ik de slaap niet vatten. Ik stond op, ging water drinken en begaf me daarna naar het vervallen landhuis op een boogscheut van de deur. Er scheen een nieuwe maan en het was donker maar algauw begonnen mijn ogen te wennen aan de duisternis en vrijwel ongehinderd kwam ik de dicht begroeide voortuin door. Voorzichtig duwde ik de voordeur open van het huis, ze sleepte en spande maar de kier was breed genoeg om er doorheen te komen en zo stond ik in wat eens de woonkamer was waar wij als kind op zomerse vakantiedagen op allerlei lekkers werden vergast.

Ik stond daar verdroomd tussen de schaduwen die het heden verborgen terwijl zij tegelijk licht lieten schijnen op 't verleden, toen ik een geluid meende te horen in het belendende slaapvertrek. De deur daarvan stond op een kier die een spleet van klaarte toonde van in de boomgaard met de nu bijzonder magere maan. Ik duwde de slaapkamerdeur wat verder open en mijn ogen vielen op een mij niet onbekend bed waarin ik als kind nog had geslapen: het was een eerder smalle 'twijfelaar' met hoge houten zijpanelen die aan de sponde het uitzicht gaven van een grote voederbak. Toen ik naderbij trad en beter toekeek, zag ik tot mijn ontzetting dat het bed beslapen werd: onder een deken uit stak een uitgemergeld gezicht waaruit angstogen mij aankeken en op datzelfde ogenblik herkende ik zonder een zweem van twijfel grootmoeder.

"Beloof mij dat ge het aan niemand zegt, dat ik hier lig!", zo smeekte mij mijn grootmoeder met een ijle, haast onhoorbare stem terwijl zij zich half oprichtte in het oude bed. Mijn blik viel op haar nachtkleed dat enkel bleek gebeente leek te bedekken, al blonken haar ogen fel, herkenbaar en zelfs vriendelijk zoals in de tijd dat zij nog onder ons was.

"Stuur mij toch niet terug", zo zette zij haar meelijwekkende smeekbede voort: "het is zo donker in dat graf daar en zo koud!", en zij wierp een schichtige blik doorheen het raam in de richting van de vergane boomgaard. Ik keek en zag de silhouetten van de bomen en ook die van de kerk en daaromheen de tekeningen van het hekken om het kerkhof en van de zwarte kruisen van de graven.

"Gij begrijpt het wel, nietwaar mijn jongen, dat ik ginder niet kan blijven liggen in die put, tot in de eeuwigheid? Geen mens kan het daar uithouden, zo nat en koud is 't daar, en diep, zo diep als ik nooit had gedacht, zo diep, ja, dat geen mens aan u nog denkt! Want kunt gij daar nog aan uw kinderen denken, en aan uw kleinkinderen en aan allen die gij hebt gekend, dan beangstigt het een mens toch zeer dat zij wellicht niet meer aan u denken, nu ge er immers niet meer zijt. En ik begrijp dat, jongen, geloof mij vrij, de mensen hebben weinig tijd, zij moeten hard werken zoals ook wij hard moesten werken in onze tijd, het leven is nu eenmaal een strijd. Maar anderzijds is het bijzonder erg als ge op een dag moet vaststellen dat ge in niemands gedachten nog bestaat, verstaat gij dat?"

Ik stond perplex haar woorden te aanhoren, ik had me naar haar toe genegen voor in geval ze in twee dreigde te breken, want zo broos was ze kennelijk geworden door de vele jaren in dat natte koude graf, terwijl zij zich zo inspande om dit allemaal te zeggen dat zij er zwaar van zuchtte, haar magere borst ging haastig op en neer en ik vreesde werkelijk dat zij een tweede keer had kunnen sterven.

"Beloof mij dat ge mij niet terug zult sturen naar mijn graf", zo smeekte zij mij andermaal: "Beloof het mij en zeg het ook aan niemand dat ge mij hier gezien hebt, het is tenslotte toch mijn huis, nietwaar? Ik zal mij zo stil en zo onzichtbaar mogelijk houden!"

Ik deed een stap achteruit, opnieuw stond ik in de woonkamer en zag ik door de kier van de slaapkamerdeur de sponde in het flauwe schijnsel van de maan. Geheel onbeweeglijk en geruisloos stond daar het bed, ik kon er niet meer in kijken vanwege de hoge houten zijpanelen maar ik was dat ook niet meer van plan. Zij houdt zich nu stil, dacht ik: zij heeft zoveel angst dat zij zich niet meer zal roeren.

(J.B., 25 juni 2011)






18-04-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De laatsten zullen de laatsten zijn

De laatsten zullen de laatsten zijn

- Niemand kan het helpen, zegt gij, dat hij lelijk is of schoon?

Ik stelde de vraag aan een 'expert'. Het waren dingen waar ik niet meer klaar in zag, of tenminste strookten mijn opvattingen daaromtrent niet langer met wat men vandaag blijkbaar verkondigde. Ik keek hem vragend aan, hij zette zich schrap.

- Niemand kan het helpen dat hij lelijk is of schoon, zo is dat, ja, beaamde hij: behalve dan waar het bijvoorbeeld gaat om lui die zichzelf hebben verminkt, maar dat bedoel jij ook niet? spotte hij.

- Uiteraard niet, antwoordde ik: ik wilde alleen maar van je horen dat niemand verantwoordelijk is voor zijn eigen uiterlijk, ofschoon hij daarmee samenvalt.

- Dat kan ik beamen, inderdaad, zei hij: men kan een al dan niet aantrekkelijk uiterlijk hebben, maar daaraan heeft men verdienste noch schuld. Niemand bepaalt immers zelf hoe hij of zij eruit ziet.

- En nochtans, zo wierp ik na een poosje tegen: nochtans bestaan er culturen waarin beweerd wordt dat men is wie men verdient te zijn, zélfs qua uiterlijk. En die culturen houden ons verantwoordelijk voor het feit of we in een arm milieu geboren worden of onder koningen. Of we als mensen ter wereld komen of als ratten. Het zou allemaal te wijten zijn aan ons zogeheten 'karma': schuld die wij opgelopen hebben in onze vorige levens...

- Dat lijkt mij immoreel, zei hij: dat men iemand de schuld geeft van zijn eigen geboorte, en dan wel met de uitleg dat die het gevolg zou zijn van daden in een zogeheten vorig bestaan. Dat is de kar voor het paard spannen, toch? Wie een fout maakt, kan in een lastig parket belanden, maar het omgekeerde is niet noodzakelijk het geval.

- Dat dacht ik ook, zei ik: alleen al de logica verbiedt het ons. De logica verbiedt ons om een implicatie zomaar om te keren. Het mag dan al waar zijn dat de straat nat wordt als het regent, dat betekent nog niet dat elke natte straat een gevolg is van de regen.

- Uiteraard, zei hij, en in de ethiek krijgt zo'n kromme redenering vaak dramatische gevolgen. Een misdaad kan worden bestraft met stokslagen, maar soms dient men iemand stokslagen toe met de bedoeling om de omstaanders te laten geloven dat de geslagene een misdadiger is! En vaak lukt dat ook, weet je. Om die reden trouwens is het Indische kastensysteem zonder meer verwerpelijk. De paria's en de zogenaamde onaantastbaren worden overgelaten aan hun droevig lot omdat men daar gelooft dat zij dit lot hebben verdiend, en wel door zich in een vorig leven te misdragen. Omdat men bovendien gelooft dat zij pas door boetedoening tot een zeker herstel kunnen komen, gelooft men ook dat men hen niet kán en zelfs niet mág helpen. En op grond van dat geloof is naastenliefde in feite uitgesloten.

- Goed dan, zo meende ik te mogen besluiten: men is niet verantwoordelijk voor wie men is, maar men is wel verantwoordelijk voor wat men doet?

- Als men toerekeningsvatbaar is wel, ja, zo bevestigde hij: wij staan in feite dichter bij ons eigen handelen dan bij ons eigen zijn.

- Wij zijn verantwoordelijk voor wat we doen? vroeg ik opnieuw.

- Men is verantwoordelijk voor wat men doet, herhaalde hij, maar hij voegde daar nog aan toe: behalve wanneer men struikelt, want dat kan men nooit gewild hebben.

Het leek mij weerom logisch wat hij concludeerde, maar ergens voelde het niet echt sluitend aan, er was een tochtgat als het ware.

- Falen is dus niet handelen? zo drong ik aan op enige verduidelijking.

- Wij zijn niet volmaakt en voor onze onvolmaaktheid zijn we ook niet verantwoordelijk, legde hij uit.

- Maar we worden er wel voor gestraft? ging ik door.

- Soms wel, ja, zo moest hij toegeven: wie struikelt, valt en kan zich flink bezeren! Maar soms ook worden onze fouten ons vergeven, en dan vooral als blijkt dat we ze niet hebben gewild.

Doen we dan dingen die we niet willen? zo ging het door me heen, maar in de plaats stelde ik hem een andere vraag:

- Waarom worden mensen voor hun fouten gestraft, als niemand verantwoordelijk is voor zijn onvolmaaktheden?

Hij zuchtte diep.

- Dat lijkt inderdaad paradoxaal, maar wellicht gelooft men dat straffen, net zoals beloningen, ons gedrag kunnen bijsturen, zo antwoordde hij tenslotte.

- Dat ze ons dus kunnen vervolmaken? vroeg ik.

- Dat blijkt men wel te geloven, ja. Men straft iemand voor een fout opdat hij dezelfde fout in het vervolg niet meer zou maken, zoveel is duidelijk.

- Maar is dat niet veeleer conditioneren? wilde ik weten.

- Dat zou men kunnen zeggen, ja. Gaat het om een fout die het gevolg is van een gebrek aan inzicht, dan kan men iemand pas vervolmaken als men hem of haar meer inzicht bijbrengt, dat is waar.

- Een bestraffing op zich kan geen inzicht brengen? Ik bedoel: een lijfstraf of een anderszins pijnlijke sanctie?

- Ze kan enkel leiden tot angst voor een zich herhalen van de straf. De fout kan dan in 't vervolg wel wegblijven, maar de oorzaak voor dat veranderde gedrag ligt dan niet bij een volmaaktere mens maar veeleer bij een... gekortwiekte persoon, zou ik zeggen.

- Heeft straffen dan geen zin?

- Een straf kan verhinderen dat ánderen nadelen ondervinden van het gebrek aan inzicht bij de gestrafte, maar ze kan de gestrafte niet wezenlijk verbeteren, vrees ik.

- Een mens blijft dus zijn onvolmaaktheden behouden?

- Daar ziet het wel naar uit, ja.

- Zowel de onvolmaaktheden van bijvoorbeeld zijn uiterlijk als die van zijn handelen?

- Er is uiteraard een onderscheid, maar het ligt niet zo eenvoudig hoor.

- Schuld is de kloof tussen wie je bent en wie je had moeten zijn, zei hij na een poosje, maar hij voegde daar aan toe: uiteraard betekent dit niet dat de schuld die men gewaar wordt, ook de eigen schuld is.

- Hoezo? vroeg ik hem.

- Tja, ook anderen kunnen je met een schuld opzadelen, zei hij: als men verwacht dat je iets doet, maar je beantwoordt niet aan die verwachtingen, bijvoorbeeld omdat je gewoon niet kunt doen wat men van jou verwacht. In dat geval is er een kloof tussen wie je bent en wie je had moeten zijn. Die kloof zul je dan voelen als een schuld, maar het is dan wel een schuld waarvoor je niet zelf verantwoordelijk bent, het is een schuld waarmee anderen je hebben opgezadeld.

- Vreemd, zei ik: ik heb altijd gedacht dat het schuldgevoel uit jezelf kwam.

- Schuldgevoel is geen schuld, zei hij. Maar, inderdaad, ook de schuld zelf kan van derden afkomstig zijn. Volgens de moderne ethica is dat in feite per definitie zo.

- Hoe dan? vroeg ik.

- Het geweten is de geïnterioriseerde wet, zo legde hij uit. Volg je de wet niet, dan besef je dat je kan gestraft worden, en dat is dan je geweten dat spreekt. Het lijkt alsof het uit jezelf komt, maar het is de wet die je je eigen hebt gemaakt.

Deze gedachte deed mij duizelen eenmaal de draagwijdte ervan tot me begon door te dringen.

- De hel, probeerde ik: stel eens dat de hel bestaat...

- Ja?

- Dat is dus een oneindige schuld?

- Wellicht, ja.

- De kloof die je voor eeuwig voelen zult tussen wie je bent en wie je had moeten zijn?

- Ja, dat kon de hel zijn, ja.

- Maar die kan dus van ánderen afkomstig zijn?

- Ik vrees het, zo antwoordde hij tot mijn verschrikking. Ik vrees dat de hel vol zit met mensen die daar zitten door de schuld van anderen. Hij liet me eventjes bekomen vooraleer hij doorging met zijn uitleg.

- Neem nu ouders die aan hun kinderen het goede voorbeeld geven, waarmee uiteraard niets mis is. Maar sommige van die kinderen volgen dat goede voorbeeld niet, bijvoorbeeld omdat het gegeven voorbeeld om bepaalde redenen niet bij hen past. Er bestaat dan een verwachting waaraan zij niet voldoen, en die vertaalt zich in een schuld die zij onmogelijk kunnen inlossen. Vaak wordt dat inderdaad een hel: niet zozeer voor diegenen die teleurgesteld worden in hun verwachting, maar voor hen die geen mogelijkheid zien om aan die verwachting tegemoet te komen. Vaak ook bestaat er helemaal geen begrip voor mensen die niet het geijkte voorbeeld volgen. Zij belanden dan inderdaad in de hel waar zij gebukt gaan onder een schuldgevoel waarvan zij onmogelijk nog verlost kunnen worden.

- Maar dat is vreselijk, zei ik.

- Inderdaad, beaamde hij, want dat wil zeggen dat de hel geen plaats is die men verdiend heeft maar een plaats waar men diegenen deponeert die niet in staat zijn om te volgen. En dat is het recht van de sterkste, waarbij die sterkste niet alleen wint maar bovendien in het gelijk gesteld wordt.

- Het roofdier verorbert zijn prooi en de prooi krijgt er de schuld van?

- Inderdaad, zei hij: de prooi had zich immers maar moeten kunnen verdedigen!

- Verschrikkelijk, zei ik. En dan wordt de hemel alleen door roofdieren bewoond?

Hij haalde de schouders op.

- Maar bestaat dat nu ook echt? drong ik aan.

- De hel is niets anders dan dat, bevestigde hij. Het christendom is geen zier menselijker dan het Hindoeïsme. Ik zou haast zeggen: zeer integendeel. Het concurrentiesysteem maakt het bovendien onmogelijk dat iedereen gered wordt; de winnaars zullen noodzakelijk een elite zijn, een klein groepje van uitverkorenen; de meerderheid is gedoemd om te behoren tot het kaf.

Hij wachtte een tijdje.

- Mensen die gebukt gaan onder schuld, beseffen het niet als zij niet zelf die schuld hebben veroorzaakt. Het is even moeilijk om te beseffen dat men niet zelf zijn schuld veroorzaakt heeft, als om toe te geven dat men feilbaar is.

Dit moest ik een ogenblik laten bezinken.

- Bedoel je nu dat het alsnog onze eigen schuld is dat wij ons schuldig weten?

- Paradoxaal genoeg wel, zei hij. Maar opnieuw is die schuld niet noodzakelijk van onszelf afkomstig.

- De schuld van het ons schuldig weten?

- Jazeker. Ook die schuld kan ons door derden worden aangepraat. Of ze kan het gevolg zijn van ons onbegrip.

- Maar als dat zo is, wat heeft schuld dan nog om het lijf? vroeg ik me af.

- Ha, nu snap je het, zei hij: het schuldbegrip is inderdaad een spook.

- Maar spoken bestaan?

- Op de planken wel, zei hij. En de wereld ís een schouwtoneel.

- Bedoel je nu dat schuld alleen gespeeld bestaat?

- Schuld bestaat op precies hetzelfde niveau waarop ook geld bestaat, zei hij.

- Op grond van afspraak?

- Inderdaad. Maar let op: dat is niet niks hoor! Bijna alles in de wereld bestaat enkel bij de gratie van afspraken. De zaak is dat afspraken horen nageleefd te worden. Het leven zelf wordt afhankelijk gemaakt van een ingewikkeld spel van afspraken.

- De beste spelers winnen?

- Precies, zei hij.

- Maar staat er dan niet geschreven dat de laatsten de eersten zullen zijn?

- Tja, dat houdt men aan alle gelovigen voor, zei hij, maar dat is wel bijzonder hypocriet. Niet alleen ons leven hier is van het spel afhankelijk: ook onze zaligheid hangt ervan af. Zoals gezegd gaan de verliezers naar de hel.

- Dat is dan wel ontnuchterend, zei ik.

- Ik kan u helaas helemaal niet tegenspreken, antwoordde hij.

(J.B., 16 april 2011)


17-04-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Leugens

Leugens

Er is niets gemener dan liegen, mensen op het verkeerde been zetten of foppen, de waarheid niet ernstig nemen. Niets is gemener dan dat omdat er van de waarheid zoveel afhangt: de waarheid is een zaak van leven en dood en daarom staat liegen gelijk met moord.

Des te wreedaardiger wordt het liegen als het weerlozen tot slachtoffer heeft: onschuldige kinderen die blindelings vertrouwen schenken of goede mensen, mensen die nog liever werden vermoord dan hun toevlucht te zoeken tot list en bedrog. En omdat ik nog steeds niet weet of wij als kind werden bedrogen met dat geloof over de hemel en de hel, ben ik verschrikkelijk gefrustreerd, want ik weet niet of ik de woede die in mij gegroeid is al die tijd, nu eindelijk los mag laten, en op wie dan wel; ik weet het nog steeds niet, nu mijn dagen geteld zijn, en ik niet zo heel veel meer kan doen.

Ik heb de koe bij de horens gevat en ik ben met mijn 'probleem' naar iemand toegegaan van wie ik dacht dat hij me helpen kon. Want hulp had ik wel nodig, om binnen een bijzonder korte tijdspanne een beslissing te kunnen nemen die misschien wel de beslissing van mijn leven worden zou.

We hadden afgesproken op een avond in zijn kantoor en hij viel met de deur in huis en vertelde me onomwonden dat ik eerst heel goed moest begrijpen dat, als ik volhield dat er sprake was van bedrog, er dan niet één doch twéé soorten van bedriegers waren en dat ik ze vooraf wel heel nauwkeurig diende uit elkaar te houden.

- Vooreerst zijn er diegenen die bedrog plegen met opzet, zo legde hij me uit, en dan zijn er die anderen. Hij vroeg me recht op de man af: geloof jij dan dat de nonnetjes in de kleuterklas je opzettelijk wat hebben wijsgemaakt, gesteld dat het geloof een fabeltje was zonder grond?

- Dat is wel bijzonder onwaarschijnlijk, antwoordde ik hem, want ik wist intussen al dat nonnetjes en broeders uit de voorgaande eeuw hun roeping meestal niet zelf hadden gekozen en dat zij vaak wezen waren ofwel vondelingen, kinderen met een onbekende vader die de familie te schande zouden maken als zij bij de geboorte niet bij de moeder werden weggehaald. Zij deden wat van hen verwacht werd door hun oversten, en dat waren dan diegenen uit wiens handen zij dagelijks te eten hadden. Waar immers kunnen nonnen die in opstand komen heen? De mensen weten gauw dat zij van 't klooster weggelopen zijn, dat zij dus hun geloften schonden en dat ze bijgevolg ook onbetrouwbaar zijn. Zijn ze nog jong en mooi, dan kunnen ze misschien wel bij een man terecht, maar de kans is wel veel groter dat zij oud zijn tegen de tijd dat zij aan hun geloof gaan twijfelen.

- En hun oversten dan? zo ging hij door: de bisschoppen en de pausen, liegen zij met opzet?

- De kans is groot dat zij liegen, zei ik.

- Dat is niet onwaar, beaamde hij, maar waar komen zij vandaan, de bisschoppen en de pausen? Waren zij niet eerst kleine kloosterlingen? En om welke reden zijn zij opgeklommen op die dan toch wel wereldse ladder, ook al gaat het om een carrière binnen de kerk? Was het niet om te ontkomen aan hun oversten, meer bepaald door zelf overste te worden? Is het dan geen bekend refrein dat het slachtoffer vaak evolueert naar misdadiger, al was het maar om therapeutische redenen, om op die manier zichzelf beter te kunnen begrijpen en zich zo van zijn verleden te kunnen bevrijden? Of is het simpelweg omdat men liever bevelen uitdeelt dan te moeten gehoorzamen? Al bij al kun je toch wel inzien dat de schuld voor al die al dan niet vermeende leugens niet bij de leugenaars zelf kan liggen?

Ik schrok niet weinig van zijn woorden want hij had het ineens over schuld, hij leek meer bepaald de schuld in de hele zaak van het toneel te willen weghalen, terwijl ik juist zocht naar schuldigen om dan op hen mijn woede te kunnen koelen.

- Is de mens dan verantwoordelijk voor zijn eigen ontoereikendheid? zo stelde hij op strenge toon die oratorische vraag, en hij liet me de tijd om de betekenis van zijn woorden goed tot mezelf te laten doordringen vooraleer hij verder sprak: in feite kunnen wij, mensen, helemaal niet liegen omdat we niet eens weten wat de waarheid is, als die al bestaat. En in verband met de allerdiepste vragen omtrent ons bestaan, kan men werkelijk alle kanten uit.

De mens heeft inderdaad zichzelf niet gemaakt, hij kan niet verantwoordelijk zijn voor zijn eigen beperkingen, zo moest ik toegeven, en hij ging verder:

- Als die nonnen en die broeders al gelogen hebben tegen weerlozen, dan ligt hun leugen zeker niet in het feit dat zij aan kinderen vertellen dat God bestaat, dat het goede na de dood beloond wordt met de hemel en dat het kwaad bestraft wordt met de hel. Als zij liegen, bestaat hun leugen alleen daarin dat zij voorhouden dit met zekerheid te weten, terwijl zij het hooguit geloven.

Hij sprak het woord 'geloven' op een heel bijzondere manier uit, alsof hij daarover nog iets te verduidelijken had en kijk, ik had het goed geraden:

- Ja, ik weet het, zei hij: zij zullen je vertellen dat geloven de zekerste vorm van weten is, want geloven is in wezen niets anders dan willen, en er is geen sterkere vorm van weten, dan willen. En ik moet u eerlijk zeggen dat dit een optie is waar ik helemaal niets tegen in kan brengen.

De man had gelijk in wat hij beweerde, zijn uitleg was nog niet ten einde:

- Hou er ook rekening mee dat je relatie van destijds met kloosterlingen, in feite in de eerste plaats een relatie is tussen volwassenen en onvolwassenen, en dat die laatsten naar leiding vragen, en ook naar zekerheid. Breekt dat het hart niet van een ouder, als zijn kind hem vraagt waar hij vandaan komt en wat de toekomst brengen zal? Moet een vader of een grootvader dan aan zijn kind of kleinkind gaan vertellen dat mensen dwaze dieren zijn, volstrekt onwetend omtrent hun eigen oorsprong en doel? Producten van een blind en redeloos genot die op hun beurt nooit zullen weten waar zij dan wel aan toe zijn? Zeg het mij: wat kan een ouder die zijn kind liefheeft dan anders antwoorden op die pertinente vraag, dan dat het allemaal wel goed komt? Of had jij liever opvoeders gehad die je vertelden dat er zin noch doel is in 't bestaan? Zo'n opvoeders bestaan niet, moet je weten: als zij al bestaan, dan zullen zij immers geen opvoeders zijn, maar immorelen die hun kroost te baat nemen, lui die kinderen uitbuiten en die hen leren hoe zij moeten stelen, moorden en liegen!

Ik schrok. Het werkwoord 'liegen' was gevallen en ik schrok omdat het mij ineens te binnen schoot dat zij het waren die ons leerden dat wij niet mogen liegen. Als zij al logen, dan zouden zij ons zodoende ook leren liegen, maar dat deden zij nu juist níet: zij brachten ons een afkeer van de leugen bij en zij probeerden ons een liefde voor de waarheid aan te kweken. En ook al ging het om een waarheid die zij op de keper beschouwd moesten betwijfelen: zij wilden inderdaad de waarheid kennen aangezien zij er ook in geloofden terwijl er geen sterker weten dan het willen is.

- Je kent wellicht die paradox, zei hij: de paradox van de leugenaar. In zijn meest eenvoudige vorm zegt in die paradox de leugenaar dan van zichzelf dat hij liegt, wat dus nooit waar kan zijn omdat het immer waarheid is, terwijl een leugenaar moet liegen, anders was hij helemaal geen leugenaar, nietwaar?

- Dat is zeker waar, beaamde ik.

- Wel, wat staat de clerici dan anders nog te doen, als aan de broeders en de nonnen de opvoeding van onze jeugd wordt toevertrouwd, dan te zeggen dat zij de waarheid spreken? Of moeten zij dan zeggen dat zij helemaal onwetend zijn? Maar, mijn beste: dan vervielen zij meteen in een andere en nog veel ergere paradox, een paradox met historische proporties en dan nog een paradox waaraan zelfs de grote Socrates zich heeft bezondigd en dan nog zonder dat ooit beseft te hebben, want hij geloofde inderdaad te weten dat hij onwetend was!

- Nu je het zegt, zo moest ik toegeven: zo had ik het nog nooit bekeken.

- Wij apen anderen na, zei hij, maar wees maar niet bezorgd, het is een algemene kwaal: noch u noch ik noch eender wie ontsnapt daaraan, wij zijn nu eenmaal apen of althans daaraan verwant. Als het maar dikwijls genoeg herhaald wordt, dan klinkt het op den duur gewoon als vanzelfsprekend, ook al spreekt het zichzelf helemaal tegen.

- U zegt het, antwoordde ik. Maar wat schiet er dan nog over?

- Er is geen waarheid, er is geen leugen, zei hij: er zijn alleen de wil en de onwil, en dat zijn het geloof en het ongeloof. Wij weten inderdaad niet waar we staan, maar we staan toch ergens, niet? We weten niet, maar we willen wel, en is dat dan niet hetzelfde als geloven? Zijn kinderen dan niet blij met de verhalen die zij uit de monden van de zusters en de paters horen? En worden zij op die wijze niet gevoed met het manna van de hoop en het vertrouwen dat vervangen moet - en kàn! - wat zich vandaag nog niet verwerkelijkt maar misschien wel morgen? Leugens zijn gemeen, zeg jij, maar nog gemener is het voor te wenden dat men de waarheid kent, want dát is pas een leugen, en doet men dat niet als men gelooft dat men al wie liegen aan kan wijzen?

Ik moest toegeven dat ik tegen deze terechtstelling geen verweer meer had. Ik boog het hoofd, kuste zijn ring en aanhoorde gelaten de penitentie en zijn woorden van vergeving.

(J.B., 26 januari 2011)


13-04-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Enkelvoud

Enkelvoud

Men hoort het te pas en ten onpas: geboren worden en sterven doet men alleen, alsook verdriet hebben; lachen daarentegen doet men meestal met anderen samen.

Oppervlakkige lieden vinden in die zegswijze een soort van reclame voor het plezier, maar voor de betere verstaander leert zij ons veeleer iets over het gehalte van de lach dat zeer in contrast blijkt te staan met de ernstige en de ware dingen des levens.

Zijn geboorte kan men niet delen, tenzij ongewild, met name waar men een deel vormt van een meerling, al komt men ook dan nog de een na de ander. En sterft men al samen, dan nog is men alleen in de dood. In het leven daarentegen is men met anderen samen, maar dan wel op voorwaarde dat men lacht.

Het is een wat vreemde overtuiging, aangezien de lach ons zelfs aan onszelf onttrekt, zoals allen die zich ooit in die extase te buiten gingen, dat onverwijld zullen bevestigen - tenminste als zij goed hebben geobserveerd en als zij eerlijk zijn: wie lacht, verlaat zichzelf voor een wijl; hij verliest zich in het lachen, precies zoals men zich verliezen kan in een niesbui of ook nog in het spel.

Pas in de werkelijkheid vindt men zichzelf terug en dit belooft helaas niets goeds, noch voor de werkelijkheid noch voor het eigen zelf, noch voor die anderen maar ook en vooral niet voor het samenzijn dat bij nader toezien warempel een kostelijke illusie blijkt.

Waarom dan, zo hoor ik in de verte van de lente iemand morren: waarom dan zouden wij niet samen kunnen zijn?

Maar het is hem aan te horen dat hij eigenlijk niet gelooft in zijn eigen protest en wellicht zal hij nu denken aan het samenzijn met zijn geliefde en aan de eenwording waarin zij zich verliezen, de wederhelften van het paar - wel te verstaan: elk apart!

Want niemand zal miskennen dat het verduiveld dromen is wat ze dan doen, en spelen, ook al wordt dit een ernstig spel geacht te zijn, het spel bij uitstek dat misschien wel de kroon vormt op het hele leven.

Dromen immers kunnen zij niet samen doen, tenzij ze spelen, maar in het spel verliest de werkelijkheid zichzelf daar hij het spiegelbeeld dat wij bedenken, abrupt doet samenvallen met de ander.

Met wederzijds akkoord, hoor ik u morren? Ja, maar toch overtuigt het mij niet meer, de leugen blijkt immers alras uit 't onvermogen om langer één te zijn dan de periode die een bliksemschicht behoeft om toe te slaan, terwijl het verlangen eeuwigdurend is en standhoudt als de dood de eenwording en zelfs de hoop daarop voorgoed uit 't leven heeft verbannen. Het taaie verlangen blijft totdat de eigen dood de pezen doorsnijdt waarmee het zich heeft doen vergroeien met 't gebeente van het leven.

't Is slechts een droom, zo blijkt, dat men met anderen kan tesamen zijn; edoch, is het dan niet de werkelijkheid zelf die ons doet dromen? Is de droom, net als de slaap, dan niet een voortbrengsel van 't wakkere leven, een kostbaarheidje als het ware, een truuk die ons onttrekken kan, al is het voor een nog zo korte wijl (die een geoefend slaper heel wat langer kan doen lijken), aan dat wat nimmer gespeeld kan zijn? En als de droom, net als de slaap, een kind is van het wakkere en eenzame bestaan dat enkel harde wetten kent: is 't samenzijn dan niet een kleinkind van het wakkere leven?

Maar kind en kleinkind spelen slechts, zegt gij - terecht: zij zijn in 't spel tesamen en zij lachen wijl hun grootjes zorgen dat zij geen tekorten lijden en dat ook al hun illusies dagelijks worden gevoed, zodat zij kunnen standhouden. Zoals trouwens wijzelf, die elke dag weer eten moeten om die illusie van een lijfelijk bestaan niet te verliezen als de tijd aanbreekt dat ons de schellen van de ogen gaan. Want op een dag zien wij dat stof tot stof en as tot as moeten vergaan, en dan zal niet alleen het illusoire samenzijn worden verbroken omdat wij de weg des doods alleen moeten begaan, maar ook de samenhang van gans ons lijf zal plotseling ontbinden. Waar zullen wij ons dan bevinden?

Als 't spel weg is, de droom van 't samenzijn en zelfs de droom der samenhang van onze lichaamscellen, dan rest alleen het poeder van de stof, de straf van het heelal, datgene wat gaat samenklitten om zich tegen kou en leegte te beschutten, tot een bol, geperst, en harder nog geperst tot het gaat vunzen, tot een ster, een zon met daarrond allemaal planeten. En zo ontstaat uit leegte, duisternis en kou, dan toch nog hier en daar een vonk, een lichtje, een klein houvast voor elke lang verdwaalde blik die naar zijn oorsprong zoekt, zijn moeder en zijn oorzaak, zijn begin of 't punt waar hij vanuit het zalige niets zichzelf fataal moest vinden. En zo gaat wellicht alles rond: eenmaal, andermaal, een derde keer en nogmaals - een einde kent de rondgang niet - de krans, de kroon, de dans.

Dansen doen wij meestal samen, nimmer dansen wij alleen, maar dansen is, als dromen, in de ban van een onwezenlijk ritme komen, een verlangen om zich te verbinden zoals atomen doen als zij moleculen willen worden en moleculen als zij eiwitten of iets anders willen zijn, weefsel misschien, organen, lichamen, lijven, volkeren of soorten.

Ja, het is allemaal een droom. En de ontbinding begint met de onbarmhartige herleiding van de mens tot zijn enkelvoud alleen; de groep die hem gemaakt had tot persoon, laat hem prompt vallen als een steen, en zo wordt hij ook, verliezend gans zijn ziel, een steen. Pas dan - als de ontbinding jegens anderen zich heeft voltrokken - start ook 't uiteenvallen van 't eigen vlees. Het lijf ontbindt wijl 't zich uit alle macht verzet; kwam dan de groep het maar ter hulp! Want het uiteenvallen der cellen neemt geen aanvang als niet eerst het lijf zich van de anderen in de groep gescheiden weet. Doch drastisch is de rondedans en alles wat tot stand kwam, moet verdwijnen. Tot alles herbegint, en dat wie weet wel zonder ooit een einde.

(J.B., 12 april 2011)


25-02-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zonde

Zonde

- Mijn beste, zei hij: mijn allerbeste..., en hij liet mij zowaar wachten en kennelijk had hij daar ook plezier in, hij wist immers dat ik nieuwsgierig was naar wat hij zeggen zou, we hadden immers pas nog een geanimeerd gesprek gehad...

- Jawel? zo probeerde ik hem aan te zetten om eindelijk met spreken te beginnen.

- Mijn allerbeste, zo herhaalde hij andermaal: wat ge mij daar verteld hebt over die popfiguur uit de golden sixties, hoe was haar naam ook weer?

- Brigitte?

- Juist, ja. En wat zou zij gezegd hebben? vroeg hij.

- Over de zonde, bedoelt gij?

- Uiteraard over de zonde, ja, daar ging het gisteren toch over?

- Zeker. Wel, zo herinnerde ik hem: zij zou ooit hebben gezegd dat zij geen échte zondares was omdat zij zich bewust is van wat ze doet: echte zondaars daarentegen zouden zich helemaal niet bewust zijn van wat ze doen.

- Vreemd, mompelde hij: bijzonder vreemd...

- Hoezo? vroeg ik.

- Ja, vreemd, herhaalde hij: ik zou exact het tegenovergestelde willen verdedigen.

- Het tegenovergestelde?

- Uiteraard! Want om te kunnen zondigen, moet men eerst wéten wat mag en wat niet mag.

Het leek mij volstrekt logisch wat hij nu zegde.

- Men moet weten wat goed en kwaad is vooraleer men kan zondigen? zo begreep ik hem.

- Dat lijkt mij zo te zijn, ja. Al zou ik het niet hebben over goed en kwaad; ik zou veeleer spreken over de regels of de wetten, zo specifieerde hij.

- Wat bedoelt gij dan?

- Wel, ik bedoel heel eenvoudig dat het werkwoord 'zondigen', zonder meer, nergens op slaat: als men zondigt, dan zondigt men altijd tegen de een of andere regel of wet. Het volledige werkwoord is dus niet 'zondigen' maar wel 'zondigen tegen'. En het werkwoord ontleent zijn inhoud dan ook aan het bestaan van die regels, of die wet, zo legde hij uit.

- Wie de wet niet kent, die kan ook niet zondigen tegen de wet? zo wilde ik weten of ik het nu goed begreep.

- Uiteraard niet, zo stelde hij mij meteen gerust: wie de wet niet kent, die wéét hoe dan ook niet dat hij zondigt tegen de wet, en daarom ook treft hem geen schuld. Wie de wet niet kent, kan immers niet kiezen om al dan niet de wet te volgen: kennis is een voorwaarde voor keuzevrijheid en wie niet vrij kan kiezen, kan zich ook niet met schuld beladen.

- Dat lijkt mij logisch, ja, zo beaamde ik, al was mij nog lang niet alles duidelijk, en ik gaf hem meteen ook mijn twijfel te kennen:

- Gij spreekt over regels tegen welke men zondigt, maar er is toch ook het geweten? Kunnen wij dan niet handelen in strijd met het geweten?

- Kijk, daar hebt ge het weer, nietwaar, morde hij: het goede, het kwaad, het geweten... Dat zijn geen op zichzelf staande begrippen, ziet ge? Ze zijn verbonden met welbepaalde regels. Men spreekt over het goede waar de regels gevolgd worden en waar dat niet gebeurt, spreekt men van het kwaad. Welnu, ook het geweten is verbonden met regeltjes en wetten: ons geweten is niets anders dan het geheel van regels - meestal maatschappelijke regels - zoals wij ons die eigen hebben gemaakt. We interioriseren de regels van kindsbeen af, en dan zitten die zo diep dat het wel lijkt alsof ze uit onszelf komen.

- Is dat dan niet zo? schrok ik.

- Vergelijkend onderzoek toont aan dat het geweten de specifieke regels van een cultuur volgt, en niet andersom, antwoordde hij en er klonk pret door in zijn stem.

- Er zijn geen universele regels?

- Er zijn blijkbaar wel regels die quasi overal voorkomen, maar dat ligt dan aan het feit dat, alvast vanaf een zeker punt, alle mensen van nature op elkaar gelijken. Er kunnen altijd uitzonderingen zijn...

Het leek mij logisch wat hij zegde, maar vergat hij de dimensie van het gevoel dan niet? Ik moest het hem vragen...

- Waarom beschouwen wij de zonde dan als iets verwerpelijks, als iets dat onze afkeer opwekt, en niet als iets dat gewoon fout gaat? probeerde ik.

Zijn antwoord klonk zelfzeker:

- De zonde is taboe en de zondaar schrikt af omdat het gedrag van wie zich niet houden aan de afgesproken regels, volstrekt onvoorspelbaar is!

- Ja, dat lijkt mij wel hout te snijden..., zo begreep ik.

- Of Brigitte kwaad doet, of deed, met haar zogenaamd 'progressief' gedrag in de zestiger jaren, betwijfel ik overigens ten zeerste, ging hij door: zij zal wel kwaad doen in de ogen van de papen, maar is dat een referentie?

- Alle gekheid op een stokje, maar ik vind de zangeres een kleurrijke dame, zo moest ik toegeven, en om het met de onlangs nog geopenbaarde woorden van een groot schrijver te zeggen: zoals alle mooie vrouwen, is zij geschapen speciaal voor diegenen die te kampen hebben met een gebrek aan verbeelding!

Hij lachte, leek diep na te denken, en keerde dan naar de woorden van de befaamde zangeres terug:

- En zij zou ooit hebben gezegd dat zij geen échte zondares was omdat zij zich bewust is van wat ze doet? En echte zondaars zouden zich helemaal niet bewust zijn van wat ze doen? Was het dat wat zij zei?

- Jazeker, beaamde ik, al benieuwd waarom hij nu ineens terugkwam op haar woorden.

- Wat zij waarschijnlijk bedoelt te zeggen, zei hij, is dat echte criminelen zich niet bewust zijn van het kwaad dat ze doen, omdat zij geen geweten hebben.

Ik moest er een ogenblik over nadenken: hij maakte onderscheid tussen zondaren en misdadigers...

- Maar... dan kunnen echte misdadigers ook niet zondigen? zo wierp ik op.

- Kennelijk niet, zei hij, al is ook dát niet helemaal waar, maar 't blijkt wel een algemene regel.

Misdadigers zondigen niet. Wat een stelling! Misdaad is geen zonde? Ik kon geen fouten vinden in zijn redenering maar zijn conclusie onderschrijven leek mij waanzin. Ik groette hem ten afscheid en begaf mij met de auto in 't verkeer. Het regende, het water viel met bakken uit de hemel, de ruitenwissers op de hoogste snelheid leken te verdrinken in de vloed, de weg werd wazig, het wegdek glad, ik voelde de wagen drijven op de stroom, ik wist wel hoe gevaarlijk aeroplaning was en ik moest denken aan Jezus die over het meer van Galileia liep zonder te zinken. Een collega van me maakte daar een grapje over, hij vertelde dat de Heer op paaltjes liep, maar de pointe van de grap bleek ik te zijn vergeten, de grapjas kwam daags nadien om door verdrinking. De autobaan leek nu onder mij weg te schuiven, de wereld draaide om de as die ikzelf was, er was een klap en alles kwam tot stilstand.

Er stond een man aan mijn portier te trekken, hij riep maar ik kon hem niet horen, ik hoorde de regen bijna niet meer, er was iets met mijn oren gebeurd, want alle geluid was vaag en alleen nog een geruis als van een televisietoestel met een scherm vol sneeuw kon ik nu horen. Hij trok het portier open, haalde me eruit, ik dacht dat hij me redde uit een brand of zo, maar neen: hij schold me de huid vol en maakte aanstalten om mij een slag toe te brengen met de koevoet die hij met de beide handen omklemde, dit was geen reddingspoging maar verkeersagressie, een sensationeel onderwerp dat weliswaar de krantenkoppen haalt maar dat mij echt geen zier kan interesseren. "Verkeersagressor maakt dodelijk slachtoffer met koevoet op de stadsring in de pletsende regen" - het soort van artikels die mij nog minder zeggen dan de reklameboodschappen.

De man week weer achteruit, ik stapte uit, trachtte mij te oriënteren, zag dat mijn wagen in een vangrail hing, daarachter gaapte kennelijk een afgrond vol minuscule vrachtwagens, maar ook dat onderwerp kon mij niet boeien, en toen de man van zopas weer op me af kwam, stelde ik hem de vraag, of hij dat wist, dat echte misdadigers niet kunnen zondigen.

Hij bekeek mij twee keer, ik herhaalde mijn vraag, hij zei iets maar ik kon hem niet verstaan, wellicht omwille van mijn oren waarmee kennelijk wel iets ingrijpends was gebeurd.

- Om te kunnen zondigen moet men eerst de regels kennen, zo legde ik hem uit: men kan niet zondigen in onvrijheid en men is pas vrij als men kennis heeft en als men weet wat moet en wat niet mag.

- Zo? zo hoorde ik hem nu duidelijk roepen: en kennen criminelen dan de regels niet?

Ik was verward, ik kon zijn vraag niet eens beantwoorden, wat mij zopas nog helder toegeschenen had, leek mij nu duister als de nacht, ik kon geen woorden vinden, zocht en zocht, herinnerde me dat ik de ganse uitleg had gehoord en dat ik er niets tegenin kon brengen: criminelen kunnen niet zondigen. En nu...

- Wel? riep hij weer: hebt gij dan gedronken? Da's pas tegen de regels! Da's pas crimineel! Zie daar mijn auto eens! Twee weken oud! Twee weken!

Ik keek over het wegdek, wat verderop in de vangrails hing een wrak waaruit een zwarte rook opsteeg. Ik begreep dat ik dit ongeval veroorzaakt had maar de omvang ervan werd me pas duidelijk het ogenblik daarop: tot hoog in de wolken boven ons, lagen splinternieuwe wagens gelijk afval op een hoop geveegd, en in de gapende afgrond brandden de brokstukken van talloze wrakken.

Het hield maar niet op met regenen, de zondvloed nam slechts toe in intensiteit en het wegdek was een waterval geworden. En het regende zo hard dat ik geheel verdoofd werd van 't lawaai. De vrouw van mijn belager kwam plotseling opdagen en zij ging zitten waar wij zaten, op een stuk van de vangrail die nog overeind bleef en zij keek, zoals ook wij deden, geheel verwonderd over het enorme spektakel. Water stroomde nu in beken voorbij en in het water stroomden grote vissen mee, pladijzen, kabeljauw, dolfijnen en walvissen. Reusachtige schaaldieren dreven voorbij, roze en lichtblauw met witte scharen en schelpen als van jade. Geheel doorschijnende kwallen werden met de stroming mee gesleurd, soms trachtten zij zich in 't passeren vast te hechten aan de wrakken, maar het ontbrak hen kennelijk aan kracht daar ze zich meten moesten met de wilde watervloed, de draaikolken en het gutsen dat alom hoorbaar was. Het regende zo hard dat van wie wat zegde, alleen de mond bewoog, zonder dat er nog klanken leken uit te komen. En het gedruis verging in een lawaai als van honderden straalmotoren van vliegtuigen en raketten.

(J.B., 15 februari 2011)






24-02-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Adieu, groots firmament vol fonkelende sterren!

Adieu, groots firmament vol fonkelende sterren!

"Nu de wereld toch in brand staat en op zijn laatste benen loopt, heeft het nog weinig zin om het geheim te houden", zei hij: "en uit zichzelf zullen de mensen het ook niet meer vinden. Er zijn meer zaken te vertellen, maar ze hangen samen, uiteraard, en het meest tastbare en ook het meest zichtbare en bewijsbare van dat alles betreft, zoals je weet, de kosmos." Hij keek eens naar buiten, naar de grijze luchten boven de bomen, en zuchtte, alsof hij dacht: daar gaat hij dan, de kosmos!

"Is het een lang en moeilijk verhaal?", vroeg ik hem. Hij keek wat teleurgesteld op van mijn vraag, alsof zijn antwoord, dat tenslotte het antwoord bij uitstek was op de meest prangende aller vragen - hij keek op alsof zijn antwoord wat teveel van iemands tijd in beslag had kunnen nemen. Hij beantwoordde die indiscretie dan ook met alleen maar een lange minuut van stilte, en uiteraard ging ik niet weg en wachtte ik geduldig, terwijl het helemaal tot me doordrong hoe dom mijn opmerking wel was geweest. Maar ook hij had geen keuze: er was behalve ikzelf geen interviewer meer die hem aan bod kon laten komen, en dat wist hij ook: wij moesten allen roeien met de riemen die we hadden en dat probeerden we nu ook te doen.

"Je weet beslist", zo begon hij uiteindelijk, "dat alles in het heelal onderhevig is aan de zwaartekracht?"

"Dat heb ik ooit vernomen", antwoordde ik: "zelfs het licht zou een valbeweging maken".

"Precies", zei hij, "zelfs een lichtstraal buigt af waar zij bijvoorbeeld een planeet passeert, en daarover wilde ik het hebben, ik zal je niet onledig houden met overbodigheden. Maar eerst dan toch nog dit..." Ik zette me schrap.

"De Copernicaanse revolutie, dat ken je wel?"

"Al van gehoord", zei ik: "Gaat dat niet over de overgang van het geocentrisme naar het heliocentrisme? De aarde draait rond de zon in plaats van andersom?"

"Zo wordt het toch verteld", zei hij, "al moet men opmerken dat de rondgang van de aarde om de zon niet mag verward worden met het draaien van de aarde om haar eigen as, want dát is wat de illusie veroorzaakt dat de zon om de aarde draait. Indien men van op de zon altijd dezelfde kant van de aarde zou zien, zoals wij van op aarde altijd dezelfde kant zien van de maan, dan zouden wij er misschien nog steeds niet achter gekomen zijn dat het allemaal in beweging is. Voor ons zou de zon daar dan hangen, altijd op dezelfde plaats, en onze dag zou eeuwig duren, alvast aan één kant van de aarde. De achterkant zou nachtelijk blijven, koud en onbegroeid. En misschien zou ook de zonnekant door een gebrek aan afwisseling geen leven kunnen dragen. Maar hoe dan ook zouden we de beweging die we maken niet meteen kunnen zien. Je weet overigens toch wel dat men de ganse kosmos perfect kan beschrijven vanuit de veronderstelling dat de aarde onbeweeglijk in het centrum hangt?"

Ik had daar nog nooit bij stilgestaan, maar wat hij opperde leek mij niet in strijd met de intuïtie: men kan zich indenken dat men zelf niet beweegt terwijl al de rest om zich heen draait, en wellicht zijn er wetten te vinden die dat dan allemaal toelaten en die dat zelfs noodzakelijk maken.

"Zo'n wereldbeeld is weinig elegant", zei hij, "maar theoretisch is het misschien niet helemaal uit te sluiten. Maar wat ik je nu ga vertellen, is alles behalve ver gezocht: het gehoorzaamt perfect aan de wetten van de fysica, en als ik je het verhaal doe, dan zal je verstomd staan dat men daarvoor tot nog toe alom blind blijkt te zijn geweest."

Ik wist niet of ik hem begreep, ik had er geen idee van wat hij van plan was te gaan vertellen, maar de openbaring die dan volgde, klonk me vanzelfsprekend in de oren en ongelooflijk tegelijkertijd.

"Licht is onderhevig aan de zwaartekracht", zo herhaalde hij zijn woorden van zo-even: "Een lichtstraal vormt geen rechte maar zij buigt. En omdat zij vertrekt van op de massa van de ster waaraan zij ook ontspringt, is het dan ook in de richting van haar eigen oorsprong dat ze afbuigt. Ben je hiermee akkoord?"

Met deze woorden kon ik het niet oneens zijn en ik knikte.

"Een lichtstraal die langs een planeet voorbijschiet, zal zich een weinig naar die planeet toe neigen. De banen die lichtstralen beschrijven zijn geen rechten, trouwens net zoals de banen die andere projectielen beschrijven, zoals bijvoorbeeld een voetbal. Een lichtstraal die op de zon vertrekt, zal zich buigen in de richting van de zon, precies zoals een bal die ik de lucht in schop, terug zal keren naar de aarde."

"Dat lijkt mij heel correct te zijn", antwoordde ik.

"Een lichtstraal die op de zon vertrekt, zal een kromme beschrijven welke uiteindelijk naar de zon terugkeert", zei hij.

"Dat zou ik niet kunnen tegenspreken", gaf ik toe.

"Een lichtstraal die van de zon afkomstig is, keert na een reis door de ruimte naar de zon terug, of althans naar de ruimte in de omgeving van de zon."

"Zeer zeker", antwoordde ik.

"Een lichtstraal die in een spiegel schijnt, doet dat trouwens ook", zei hij: "zij keert terug, en als de spiegel loodrecht op de straal staat, dan keert zij terug naar haar plaats van oorsprong. En stel eens dat wijzelf met een zaklampje die lichtstraal door de ruimte joegen, terwijl wij niet eens zouden weten dat er spiegels in de ruimte hingen, dan zouden wij beslist denken dat de schijnsels die ons vanuit de ruimte tegemoet kwamen, van derden afkomstig waren, terwijl zij de reflecties waren van onze eigen zaklampjes."

"Waarschijnlijk zouden wij dat dan denken, ja", zo moest ik toegeven.

"Als wij met een zaklampje in die spiegel daar schijnen", zei hij, "dan hebben wij het uiteraard direct door dat de terugkaatsing van onze eigen lamp afkomstig is: de bewegingen die wij met onze zaklamp maken en de teruggekaatste verlopen immers quasi gelijktijdig, niet?"

"Vast en zeker", zei ik.

"Maar als die spiegels ergens héél ver in de ruimte hingen", zo ging hij nu door, "dan zouden zij beslist een geruime tijd onderweg kunnen zijn, nietwaar?"

"Vast en zeker", zo herhaalde ik: "Zij zouden secondenlang onderweg kunnen zijn. Dagenlang. Jarenlang..."

"Vele lichtjaren lang zouden zij door de ruimte kunnen reizen vooraleer terug te keren naar hun plaats van oorsprong", zo vervolledigde hij mijn zin: "Hoe groter de massa van de zon waar zij vertrokken, des te rapper zouden zij terugkeren", zei hij, "want des te groter was de aantrekkingskracht, des te sterker de afbuiging van de vertrekkende én terugkerende stralen".

"Het lijkt mij dat ik dat ten volle moet onderschrijven", zei ik, en reeds vermoedde ik de omwentelingen die nu niet lang meer op zich zouden laten wachten.

"De nachtelijke sterrenhemel", zei hij, en hij herhaalde het en liet zijn woorden uitdijen zoals het heelal zelf: "de nachtelijke sterrenhemel..."

"De nachtelijke sterrenhemel?", zo probeerde ik hem tenslotte op een welvoeglijke manier uit zijn verzonkenheid terug te halen.

"Wat een kostelijke illusie!", zei hij, mij aankijkend alsof hij zelf van een andere planeet kwam.

"Hoezo een illusie?", probeerde ik het nog tegen te houden.

"Al die lichtstralen die hier vertrekken: maken zij niet een wijdse kring door de lege ruimte?", zo vroeg hij mij.

"Dat heb je net uitgelegd", antwoordde ik.

"En keren zij na hun reis niet weer naar ons terug?"

"Zeker", zei ik.

"En krijgen wij dan niet eenzelfde valse indruk die we ook kregen als we met zaklampen op verre spiegels in de ruimte schenen?"

Ik verwonderde me er ineens over hoe moeilijk het wel was om een volstrekt logische gedachtengang te voltooien als die leidt naar een conclusie die in tegenspraak blijkt met datgene wat wij altijd al hebben geloofd.

"Denk je ook niet dat die vele sterren die wij in de nachtelijke hemel kunnen zien, gewoon teruggekeerde stralen zijn van onze eigen zon?", zo voltooide hij de redenering die mij volstrekt onschuldig leek terwijl ik ze wantrouwde, meer nog dan het grootste kwaad dat een mens belagen kan: het kwaad van de onwaarheid.

"Ik weet het niet", zei ik verward.

"Ik weet het wél", zo sprak hij me nu tegen en ik had geen wapen meer om deze strijd te voeren: "Ik weet het wel, en let goed op want dit is nog maar een allereerste begin. Wat wij om ons heen zien, is slechts de reflectie van onszelf: de sterren zijn reflecties van onze eigen zon, de mensen om ons heen zijn niets dan spiegels, en ook de geschiedenissen die wij proberen te doorgronden staan niet buiten ons, zij liggen binnen in de kelders van onze ziel verscholen. Maar met het einde van de wereld is de tijd gekomen dat zich het binnenste naar buiten keren moet: het Zijn zelf gaat nu aan het kotsen, de walging is van start gegaan, de duivel rekt en strekt zich, overschouwt zijn land, wordt vrijgelaten voor een tijd van duizend jaar zoals ons al de heilige geschriften leren..."

"Verontschuldig me", zo onderbrak ik hem, "maar dit kan ik niet meer beamen. Ik vind uw conclusies ronduit ongehoord!"

"Dat zijn ze ook", zei hij: "En mijn verhaal is nog niet af, veel meer zaken immers zijn tot vandaag nog ongehoord!"

En toen hij dit gezegd had, begon het luid te regenen, zodat men reeds na relatief korte tijd de indruk kreeg dat het een zondvloed was die opstak. Dat kon men overigens allang verwachten, overeenkomstig de meest klassieke en eenvoudige theorieën: opgewarmde luchten nemen zeeën water in zich op, die er bij een algemene afkoeling weer uit vallen. Zijn mond bewoog nog, maar er leek geen geluid meer uit te komen, de regen sprak in zijn plaats en hij sprak zo overtuigend dat hij alom gehoor vond en dat de mensen overal verzonken in een diepe slaap, waarin zij kennelijk een en al oor werden voor dat ene, ware en overdonderende verhaal.

(J.B., 23 februari 2011)






15-02-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Christus en de kardinalen

Christus en de kardinalen

- Sinds de kardinalen hier in opspraak kwamen, is mijn ontzag voor het christendom alleen maar toegenomen, zei hij.

Hij bedoelde weliswaar de bisschoppen, maar ik verbeterde hem niet, het was immers slechts een tikfout in zijn te geleerde hoofd. Met een breed gebaar bood hij me een stoel aan en hij nam ook zelf plaats. Zijn vrouw bracht thee in een met blauwe bloemen beschilderde, witte kan. Ze plaatste midden op het donkergroene tabelblad een witte suikerpot boordevol kandijsuiker, romige melk in een kannetje, veelkleurige kopjes en minuscule lepeltjes. We zaten aan een tafeltje bij het raam en we keken naar de gutsende regen buiten. Het leek wel alsof het water dat neerviel uit de hemel alles weer wit wou wassen, alsof straks alle zonden zouden weggeregend worden, en daar vandaan kwam wellicht ook de benaming 'zondvloed': dat was geen straf voor begane zonden doch een goddelijke poging om ze met heel veel water weg te spoelen en ons aller zieltjes weer nagelwit te wassen. Maar zonden zijn geen vlekken in kleren, zonden zijn blijkbaar een veel hardnekkiger vuil en er bestaat geen waspoeder dat dit van ons losweken kon. De regen viel met bakken uit de luchten, doch dat gevoel van in een grote wastobbe te zitten, leek bedrieglijk: iedereen wist dat na de stortvloed onze zonden nog even zwaar zouden wegen als voorheen.

- Alleen Christus kan ons weer witwassen, zei hij en hij leek nu zijn geloof wel uit te stralen: alleen Hij is in staat om ons van die lasten te bevrijden! En na een ogenblik van vervoering voegde hij daar nog aan toe: Hij kan dat uiteraard pas doen omdat Hij zelf onschuldig is terwijl Hij werkelijk boet zoals iemand voor zijn eigen zonden boeten moet.

Hij wachtte een tijdlang toen hij dit gezegd had, het bleef pijpenstelen gieten buiten en in de belendende keuken deed zijn vrouw de vaat. In een hoek in een zetel lag opgerold een grijze kat te slapen, het was alsof zij mee luisterde naar ons gesprek, doch zij bleef daarbij zo rustig dat zij de indruk gaf dat zij alles ook zoveel beter kon begrijpen. Katten hebben geen kardinalen, zij hebben ook geen erfzonde begaan, zij hebben derhalve geen verlosser nodig voor hun heil, zes keer verrijzen ze en daarmee uit. Katten leven nog altijd in het paradijs. Ikzelf begreep niet veel van al die zaken: hoe het mogelijk is dat iemand anderen van zonden kon verlossen, alsof het slechts een schuld betrof die met munten te betalen was of met wat anders, alvast iets dat verband hield met een wraak...

- Toont de hele zaak niet aan hoe ondraaglijk het wel moet zijn om onschuldig te worden gestraft en vervolgd? zo ging hij verder. Een zieke bisschop begaat wandaden en maakt een onschuldig slachtoffer, zoals ook Onze-Lieve-Heer er een was, of is. Een kind dat nog niet eens aan zijn Eerste Plechtige Communie toe is, kent immers nog geen zonde. Maar de collegae-bisschoppen, die eerst alles dood trachtten te zwijgen, kunnen plotseling niet rap genoeg zijn om in speciale conferenties aan de ganse wereld kond te doen dat zij met die verschrikking helemaal niets te maken hebben. Het lijkt er alvast heel sterk op dat hun zorg nooit Onze-Lieve-Heer geweest is die daar onschuldig lijdt, maar wel het gevaar dat zij zelf in een parket dreigden te belanden waarin ze wel eens leed zouden kunnen ondervinden - schuldig of onschuldig. En boeten voor de eigen zonden is één zaak, maar boeten voor de zonden van een ander... hoe onmenselijk moet dat niet zijn?

- Boeten voor de eigen zonden doen wij toch allemaal? zo vroeg ik hem.

- Dat weet ik nog zo niet, antwoordde hij met stille stem: het geweten knaagt, dat is wel waar maar naar men zegt, knaagt dat van heiligen heel wat pijnlijker dan dat van booswichten. Die pijn houdt bovendien niet op totdat vergeving werd geschonken door al wie onder de fout in kwestie hebben geleden. Kunnen de doden nog vergeven? En diegenen van wie de geest vertroebeld is, hetzij door het kwaad dat hen werd aangedaan, hetzij door de tand des tijds of ten gevolge van nog andere zaken? En kan Christus dan vergeven aan wie geen spijt hebben over hun zonden? En wat is vergeving dan? Zegt de kerk niet dat alleen God kan vergeven omdat Hij ook eerst betááld heeft voor de schuld die Hij dan wegwast? En is vergeven dan niet gewoon verkapte wraak? Is vergeving zoals menigeen zich dat nu blijkbaar voorstelt geen kostelijke grap want een onmogelijkheid omdat, als puntje bij paaltje komt, blijkt dat voor álles maar dan ook voor álles betaald moet worden?

Regen geselde de ruiten en de wind joeg door de takken van de bomen en gierde langs de gevel van het huis, de luchten kleurden verderop zo donker dat het wel nacht leek in plaats van dag, en het ware beangstigend geweest als men hier alleen geweest was, maar nu we samen deze plaats deelden, had het ontij warempel iets gezelligs.

- Bestaan er mensen die hun zonden niet betreuren? vroeg ik hem.

- Wie zal het zeggen? antwoordde hij gelaten. Alvast zijn er die niet weten wat ze doen, en de Gekruisigde vroeg voor hen vergeving aan zijn Vader, maar dan wel met het argument dat ze niet wísten wat ze deden: "Vader, vergeef het hen, want ze weten niet wat ze doen". En wordt aldus niet geopenbaard dat wie zich wél bewust zijn van wat ze aanrichten, nimmer op vergeving kunnen rekenen?

- Tenzij ze nadien berouw tonen...

- Tja, berouw... Kan men berouw hebben maar het niet tonen of het niet openbaar maken? Ik vrees dat dit een soort van een hel moet zijn voor de zondaar: spijt hebben voor eeuwig. Het uitdrukken van de spijt lijkt mij noodzakelijk om daarvan verlost te kunnen worden. Wat nog niet wil zeggen dat men ook verlost zál worden...

- En de zieken dan? Hoe zit dat nu? Wanneer is iemand zondaar of patiënt?

- Dat lijkt ook mij een kluwen maar, zoals gezegd, zal de kwestie of men zich al dan niet bewust is van wat men aanricht, doorslaggevend zijn: wie niet weet wat hij doet, is duidelijk ziek; wie daarentegen wetens en willens kwaad berokkent... die gelooft overigens niet dat hij echt fout is, denkt u dat ook niet?

- Hoezo?

Zijn vrouw nam de kan met de blauwe bloemen op en schonk thee. Dan ging zij rond met de suikerpot en met het kannetje vol verse room. We roerden met de kleine lepeltjes in onze kopjes, het maakte een muziekje dat bij het getrommel van de waterdroppels op de ruiten welhaast geheel onhoorbaar was.

- Neem nu een inbreker, zo zei mijn gastheer: een dief. Hij weet heel goed dat hij niet mag stelen, maar hij doet het toch, hij wil in bezit nemen wat hem niet toekomt. Welnu, in zijn eigen ogen maakt hij pas een fout als hij zich laat betrappen! Zolang zijn wandaad niet geopenbaard werd, zal hij ook niet vinden dat hij in de fout is gegaan.

- Maar dan ziet hij het misdadige van zijn misdaad ook niet in! zo wierp ik tegen. En is dat gebrek aan inzicht dan geen ziekte?

- Niet van stapel lopen! riep hij: de dief weet heel goed dat hij niet mag stelen, anders zou hij toch zeker geen maatregelen nemen om niet betrapt te worden? Waarom anders komt hij midden in de nacht als iedereen slaapt? Waarom loopt hij op de toppen van zijn tenen? Waarom draagt hij zo vaak een wapen mee? En om welke andere reden zal hij over de inbraak blijven zwijgen voor de rest van zijn dagen, als het niet is omdat hij ook heel goed wéét dat zijn daad een misdrijf is?

- Uiteraard omdat hij vreest voor straf! zo geloofde ik te moeten antwoorden.

- Dat is wel waar, zei hij, maar hij vreest voor straf, zo zegt u zelf: hij vréést! En kan men uit het feit dat hij vreest dan niet afleiden dat hij ook wéét en heel goed beseft dat dit niet mag?

Hij begreep duidelijk niet wat ik precies bedoelde, ik had me niet goed uitgedrukt en ik zag me genoodzaakt om mijn standpunt te verhelderen:

- Hij weet zeker wel dat dit verboden is, zei ik, maar misschien vindt hij, persoonlijk dan, dat het geen zonde is en dat het niet bestraft zou moeten worden.

- Zei ik dat dan net zelf niet? zo vroeg hij zich af. Hij keek me aan, wachtte totdat ik met een voorbeeld aan kwam.

- Neem nu al diegenen die ervan overtuigd zijn dat alles aan iedereen toebehoort en dat bezit diefstal is... Onze maatschappij stoelt vooral op rechten en we hebben recht op al die zaken die we ook kunnen betalen; de nood is bijna van geen tel. Wie de tien laatste broden op kan kopen, mag dat ook doen, ook al gooit hij ze in zijn beerput terwijl hongerlijders zonder centen daar staan op te kijken. Dat is nu eenmaal onze rechtsstaat. Maar zijn er niet heel andere samenlevingen denkbaar? Staten waarin niet het alles overheersende geld maar wel de nood voorop staat? In zo'n staten zou het wegwerpen van broden strafbaar zijn! Niet het geld, maar de honger zou daar recht geven op brood!

- Daar is wat voor te zeggen, gaf hij toe: soms zijn de wetten van een land onrechtvaardig en dan begaat men somtijds helemaal geen kwaad door ze met de voeten te treden als men maar recht doet. Soms ook moet er op gewezen worden dat men de geest van de wet moet volgen en niet de letter. Ja, zo zuchtte hij, de wereldse wetten vallen niet altijd met de goddelijke samen. Geen enkele wereldse wet komt perfect met de goddelijke overeen.

Hij neeg nu wat voorover en vervolgde:

- Daardoor is het ook mogelijk dat schuldigen vrijuit gaan en dat anderen onschuldig worden gestraft, zoals bijvoorbeeld Christus. Indien de wereldse en de goddelijke wet één waren, dan hadden wij ook nooit een Verlosser kúnnen hebben!

Ik schrok van de vreemdheid van zijn redenering. Intussen was het nog veel harder gaan regenen en zijn vrouw ging even kijken bij de deur, alsof ze ervoor vreesde dat het water naar binnen kon stromen. Bij wijlen maakte de stortvloed zoveel lawaai dat het gesprek gedurende enkele seconden onderbroken diende te worden omdat we elkaar onmogelijk nog hadden kunnen verstaan. Ik kreeg overigens het gevoel dat ons gesprek ons helemaal niet wijzer maken kon, dat er geen antwoord was op zekere vragen, dat alle zogenaamde verduidelijkingen zeer bedrieglijk waren en dat voorbeelden onmiddellijk tegenvoorbeelden opriepen. Toen het onweer tenslotte weer wat luwde, ging hij verder:

- Socrates zegde ooit dat niemand kwaad doet tenzij uit onwetendheid, wat wil zeggen dat men altijd zelf gelooft het goede te doen. Het handelen gevolgzaam aan een tirannieke wet kan maken dat men niet gestraft wordt terwijl men nochtans kwaad berokkent. En het overtreden van die wet kan soms kwaad jegens anderen voorkomen terwijl men aldus voor de eigen veroordeling en straf kiest. Het goede valt zoals gezegd niet altijd samen met wat de wet voorschrijft, maar bovendien is het zogenaamde geweten een bijzonder gámmel kompas!

Hij leunde in zijn stoel achteruit:

- De ene heeft een reuzengeweten, de ander heeft er compleet geen, maar bovendien... blijken wij het helemaal niet eens over wat goed en kwaad dan wel mogen zijn! Het geweten kan u iets anders dicteren dan de wet... maar uit vergelijkend onderzoek is wel gebleken dat het zogenaamd persoonlijke geweten uitgerekend door de wetten werd gevormd! Het heet interiorisering: mensen maken zich de wetten van hun land zo grondig eigen dat ze het gevoel krijgen alsof die wetten uit hun eigen ziel voortkomen ofwel uit een onfeilbare, goddelijke bron.

- Heeft Immanuel Kant daar in de achttiende eeuw niet wat op gevonden met zijn universele, gulden regel: "Doe nooit aan een ander wat gij niet wilt dat een ander u aandoet"? zo probeerde ik.

- Tja, in feite zijn dat wat andere woorden voor het Christelijke gebod: "Bemint uw naaste zoals uzelf!", antwoordde hij. Maar ook dan blijft het soms nog de vraag of wat wij van anderen verwachten en verlangen wel voor iedereen hetzelfde is.

- Over belangrijke zaken zijn we het toch zeker wel eens? wierp ik op.

Hij liet met een klein handgebaar merken dat hij daarmee akkoord ging.

- Het probleem van de onverdiende straf dan, zo trachtte ik tot het eigenlijke onderwerp terug te keren: werd Christus onverdiend gestraft daar Hij geheel zonder zonden was? En zegde ook Job niet in dat geval te zijn? En wat met die miljarden kinderen die onverdiend want geheel onschuldig de doodstraf krijgen, want zij verhongeren terwijl miljoenen anderen geheel onverdiend met overvloed worden beladen?

- Niet teveel ineens, zo legde hij me het zwijgen op: dit zijn overigens vragen die zich gedragen zoals het zaad van levende wezens: ze zijn vruchtbaar, ze roepen op hun beurt telkenmale weer heel wat andere vragen op; ze worden door hun antwoorden niet weggewerkt doch ze vermenigvuldigen zich ermee! Maar laten we nu stap voor stap te werk gaan, en eerst eens kijken naar de onverdiende straf van Christus, zoals u ze noemt.

- Om te beginnen heeft Christus naar verluidt geheel vrijwillig onze zonden op zich genomen, zei hij. Maar betekent dat dan dat hij daardoor ook schuldig is geworden? Ik bezweer u dat niemand zonden op zich kan nemen die hij niet begaan heeft! Men kan niet aan zichzelf daden gaan toeschrijven als men die niet eerst zelf heeft gesteld. Of dat nu zonden zijn of weldaden is daarbij eender.

Ik haalde mijn schouders op.

- Stel dat ik ga rondvertellen dat ik de uitvinder ben van de straalmotor, zei hij: dat is absurd, toch? Frank Whittle heeft de straalmotor uitgevonden en, wat ik ook onderneem, ik kan voor die uitvinding nooit de eer opstrijken.

- Dat lijkt mij duidelijk, beaamde ik.

- Evenmin kan ik andermans zonden opeisen, zei hij. Christus heeft, zo dunkt me, niet onze zonden op zich genomen, waar wel de schuld daarvoor, wat iets heel anders is, en dat is mijns inziens wél mogelijk. Als een schuldeiser mijn buurman met een proces bedreigt omdat hij zijn huur niet heeft betaald, dan kan ik in zijn plaats die schuld aflossen. Het maakt voor de schuldeiser immers helemaal niets uit wie hem die schuld betaalt want op geld staat geen naam; wat telt voor hem is dat hij zijn geld ook krijgt.

- Maar zeg me eens..., zo onderbrak ik hem. Ik neeg me over het tafelblad en ik articuleerde goed om aldus te onderstrepen dat deze vraag me echt ter harte ging: wie is eigenlijk de schuldeiser in ons geval... ik wil zeggen: in het geval van het grote kosmische drama van de zondeval?

Hij keek me ineens aan alsof ik uit een boom kwam vallen.

- Tja, wie? herhaalde hij.

- Is het God de Vader zelf? vroeg ik. En, zo ja: kon Hij dan deze schuld aan zijn Zoon niet vergeven? Het gaat hier toch zeker wel over de religie die de vergeving allerhoogst in 't schild voert? En is de schuldeiser God de Vader niet, dan moet het wel de duivel zijn... hoe kan die dan macht verkrijgen, niet alleen over de mens, maar tevens over zijn eigen Schepper, daar hij Hem in dat geval verschrikkelijk kan doen lijden en Hem, geheel onschuldig dan nog, ter dood kan brengen?

Hij keek me wat verweesd aan, sloeg de blik neer, keek daarna door het venster naar buiten in de regen en leek voor een lange tijd afwezig.

- Het is nochtans de duivel, antwoordde hij tenslotte: het is de duivel die de mens ten val bracht, en het is de Schepper zelf die ons weer bevrijd heeft.

- Eerlijk gezegd kan ik me daar helemaal niets bij voorstellen, zo biechtte ik hem tenslotte op. Ik zag alleen een man die uit de wolken neerviel op de aarde, en vervolgens een Jezus die uit diezelfde wolken kwam gedoken om de gevallene op te rapen en dan weer mee te voeren... de wolken tegemoet.

- Heb jij kinderen? vroeg hij.

- Kleinkinderen, zei ik. Een kleindochter en een kleinzoon, zeventien en achttien zijn ze nu. Het is een lange geschiedenis...

- Goed, zei hij. Stel eens dat uw kleinzoon op het internet zit te surfen en hij vindt een site waar hij uitgenodigd wordt om aan een gokspel mee te doen. Hij waagt zijn kans, zet geld in en verliest. Het is een stommiteit die heel wat kinderen begaan, maar hij is achttien, hij is meerderjarig, hij is verantwoordelijk voor wat hij doet. Hij vertelt er eerst niets over maar enkele weken later krijgt hij een aangetekende brief die hem van slag brengt en hij legt u die voor: de advocatuur van een of andere organisatie vordert een grote som geld van uw kleinzoon die een klein fortuin blijkt vergokt te hebben. U gaat inlichtingen halen bij de politie, maar niets mag nog baten, de schuldeiser is in zijn recht, er moet hoe dan ook worden betaald...

- U gelooft dat de mens in die situatie verkeert? zo vroeg ik hem.

- Het kan denk ik niet anders, zei hij. De Schepper wil het goede voor al zijn schepselen en de mens wil het goede voor zichzelf: waar vandaan kan het kwaad dan nog komen als het niet van het kwaad zelf komt, van de duivel?

- Het kwaad is zijn eigen bron?

- Sommigen, en niet de geringsten, zeggen dat het kwaad slechts een tekort is aan het goede, en derhalve geen werkelijkheid op zichzelf. Maar ik vrees dat in het licht van die opvatting heel wat zaken onuitgelegd moeten blijven. De vraag naar de oorsprong van het kwaad is daar niet het geringste voorbeeld van. Het kwaad ontspringt aan de vrije wil, in dit geval aan de vrije wil van, achtereenvolgens, de duivel en de mens. In feite is de boze diegene die niet wil vergeven, hij die op vergelding zint, op genoegdoening, op wraak. En dat staat loodrecht op de liefde, die immers geeft om niet.

Hij keek me aan, ik verstond zijn woorden wel maar zij overtuigden mij toch niet, en het leek mij dat de reden daarvoor lag in het feit dat het woorden waren die al heel dikwijls waren gezegd en nagezegd. Die verknabbelde theologie over goed en kwaad bezorgde me bij tijden een ware indigestie maar ik wilde mijn afkeer niet laten blijken en ik liet hem uitspreken.

- Het kwaad wordt hier dan ook onmiddellijk beantwoord met de liefde zelf, zei hij: de duivel eist bloed en de goede God geeft hem wat hij verlangt, Hij geeft zijn eigen bloed, zijn eigen, onschuldig bloed, geheel uit liefde. God volgt immers de logica van de duivel niet; hij verstaat ze ook niet en daarom raakt ze hem niet. Het kruis en de verlossing vallen voor Hem samen, zoals het ergste leed met de grootste vreugde en het eeuwige leven met de dood. Het kwaad kan de goede God niks maken.

- Het klinkt mij enerzijds wel vertrouwd in de oren, antwoordde ik, maar anderzijds moet ik zeggen dat ik er niet veel van snap.

- Ach, wat is verstaan? zuchtte hij na een poos. Het is niets, weet u. Wie gelooft iets te verstaan, die heeft slechts opgehouden met vragen stellen. Hij gelooft dat een welbepaald antwoord sluitend is. En een antwoord kan heel overtuigend zijn, onmiskenbaar! Maar helaas gaat ook het sterkste antwoord op een dag aan 't wankelen en dan duiken ineens duizend nieuwe vragen op. Het middeleeuwse wereldbeeld bleef meer dan duizend jaar lang gespaard van deze vragen, onwankelbaar, geen mens koesterde ook maar enige twijfel daar omtrent. Maar vandaag is dat wereldbeeld hopeloos verouderd, niets daarvan is overeind gebleven. En afstand doen van zijn wereldbeeld is zoals snijden in het eigen vlees; het is afstand doen van zichzelf, het is warempel sterven.

- Okee, zei ik: sommige dingen zijn blijkbaar niet te vatten. Maar mits wat inspanning konden we misschien wél begrijpen hoe het dan zit met het opnemen van schuld voor ándermans zonden.

- In dat geval, zo klonk zijn stem nu ineens heel helder, wordt men aanzien voor de zondaar die men helemaal niet is, en aan dat feit kan en mag men ook niets doen, omdat men zich voorgenomen heeft om werkelijk de schuld van een ander uit te boeten. Men moet dan smaad en laster verduren, zaken die onwaar zijn, zonder dat men zich ertegen verzetten kan. Ja, zonder dat men het kan wíllen zich daartegen te verzetten.

- Moeilijk te vatten.

- Tja, maar nog veel moeilijker te volbrengen! En het bewijs daarvan vindt men, zo geloof ik, in die historie van de kardinalen: een van hen geraakt compleet van slag van zodra hij in de mot krijgt dat hij, ingevolge een of andere list, beschuldigd dreigt te worden van een fout... niet eens van een fout die hij niet gemaakt had maar, godbetert, van een fout die hij niet had wíllen maken! Wat dan indien men hem had beticht van een zonde waaraan niet hijzelf doch een ánder zich schuldig had gemaakt? Wat denkt u? Was hij dan niet meteen compleet gek geworden?

Ik dacht nu ineens aan de Oud-Testamentische figuur Job. Hij werd gestraft met alle plagen van Egypte, wat hem ertoe dwong om koortsachtig op zoek te gaan naar zijn schuld. Wat heb ik dan aangericht dat ik danig word gestraft, zo vroeg hij zich af. Maar hoe hij ook zocht, hij vond bij zichzelf geen overtreding van Gods wet. Het pijnlijkste was wel dat Jobs beste vrienden hem niet langer geloofden en zij wezen hem op het feit dat hij gestraft werd: in hun ogen immers waren deze straffen het bewijs zelf van zijn schuld, daar zij geloofden dat God rechtvaardig is en dat hij niemand straffen zou die dat ook niet verdiende...

- Ik leer daaruit, zei ik, dat het wellicht onmenselijk is om andermans schuld op zich te nemen en uit te boeten, en zeker als men met het eigen leven daarvoor boeten moet.

- Jazeker, bovenmenselijk is dat, beaamde hij. Maar niet onmogelijk. Heel wat mensen geven hun leven uit liefde voor hun naaste.

- Daarvan ben ik nog niet zo zeker, zei ik. Ik weet alleen dat aan velen het leven wordt ontnomen, geheel buiten hun eigen wil...

- Inderdaad, zei hij: dat bestaat...

- Al wie in slavernij verkeert, zo ging ik door, wordt van zijn leven beroofd op straffe van de onmiddellijke hongerdood. Vele mensen zijn het slachtoffer van allerlei vormen van slavernij en van onvrijheid. Velen leggen beslag op het leven van anderen door uitbuiting in allerlei gedaanten.

- Zeker, zei hij. De slachtoffers hebben er niet voor gekozen om aldus hun leven door te brengen, maar soms merkt men dat zij zich erbij neerleggen, en voor het weinige dat zij overhouden, vaak amper genoeg om in leven te blijven, vergeten zij nimmer God te danken. Maar er zijn ook mensen die vrijwillig hun leven geven voor hun naaste.

Hij wachtte nu een poos.

- We kunnen hier zelfs nog twee gevallen onderscheiden, zei hij. Enerzijds zijn er diegenen die dit doen in het openbaar en, anderzijds, zijn er diegenen die dit doen in het grootste geheim.

- En wat houdt dit dan in? vroeg ik.

- Een missionaris - bijvoorbeeld pater Damiaan - vertrekt naar de wildernis ten aanschouwe van de ganse wereld. Hij staat geboekstaafd als zijnde van een menslievende congregatie en iedereen is het er over eens dat hij het goede doet. Wat uiteraard zijn goedheid principieel niet aantast! Maar er zijn ook mensen die goed doen voor een ander zonder dat zij als zodanig worden erkend, zelfs zonder dat zij als zodanig kúnnen worden erkend, omdat zij geheel in het verborgene handelen. Meer nog: er zijn ook mensen die goed doen en die om goed te kúnnen doen, verre van beloning te verlangen, de allerzwaarste prijs betalen door welbewust te dulden dat zij daarvoor worden gestraft!

- Dat lijkt me een logische mogelijkheid, maar is het ook een reële?

- Het bestaat vaker dan u denkt, zei hij op zachte toon. En het geruis van de regen die op deze woorden van hem volgde, was als een wonderzachte zalf die alle wonden ooit nu heelde.

Er bestonden mensen die goed deden en niets dan goed, ongeacht of zij daarvoor werden beloond. Mensen die goed deden omwille van het goede, en die daarvoor werden gestraft. Er waren mensen die zo goed waren dat ze met hun leven zelf betaalden om het goede te kunnen doen. En het regende zo hard dat wij elkaars woorden niet meer konden horen nu. Zijn vrouw naderde onze tafel en ook zij ging zitten op een stoel en keek naar buiten, zoals ook wij deden, geheel verwonderd over het spektakel daar achter de ruiten. Water stroomde nu in beken voorbij en in het water stroomden grote vissen mee, pladijzen, kabeljauw, dolfijnen en walvissen. Reusachtige schaaldieren dreven voorbij, roze en lichtblauw met witte scharen en schelpen als van jade. Geheel doorschijnende kwallen werden met de stroming mee gesleurd, soms trachtten zij zich in 't passeren vast te hechten aan de ruit, maar het ontbrak hen kennelijk aan kracht daar ze zich meten moesten met de wilde watervloed, de draaikolken en het gutsen daarbuiten dat nu doorheen de pijp van de schoorsteen hoorbaar was. Het regende zo hard dat van wie wat zegde, alleen de mond bewoog, zonder dat er nog klanken leken uit te komen. En het gedruis verging in een lawaai als van honderden straalmotoren van vliegtuigen en raketten.

(J.B., 09.09.2010)


29-01-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het labyrint

  Het labyrint

Hypnos en Nyx
(De Slaap en de Nacht) [Vrij naar Everlyne De Morgan]

Elke nacht bouwde ik eraan verder. Ik begon nadat ik mijn hoofd op mijn kussen had neergelegd en ik werkte voort totdat de haan mij in de ochtend wekte. Mijn bezigheden overdag waren zowat bijzaak geworden, ik keek telkens uit naar de avond, naar bedtijd verlangde ik, en ik moest fit zijn dan, want het was een hard labeur. Overdag spaarde ik mijn krachten, ik at goed, ik nam de rustperioden na de maaltijden in acht, ik verfriste me met nu en dan een bad, verschoonde me, verzorgde me, bezocht geregeld ook de kinesist en nam extra vitaminen.

Het bezoek aan de kinesist was overigens allesbehalve overbodig: vaak had ik teveel melkzuur in de spieren en dan wreef hij me in met Algipan en masseerde ze, in mijn armen en mijn benen, mijn schouders en mijn lendenen.

- Wat doet u dan voor werk, als ik dat mag vragen? zo vroeg hij me op een keer. En toen ik niet onmiddellijk antwoordde, herpakte hij zich:

- U hoeft het niet te vertellen hoor, ik vraag het alleen maar omdat uw spieren zo sterk ontwikkeld zijn; ik tel een paar topsporters onder mijn patiënten maar u hebt wel de meest ontwikkelde spieren van allemaal, moet ik zeggen... Ik vroeg het alleen omdat ik u niet van de televisie ken, u doet me nog het meeste denken aan een tienkamper, maar u hoeft het mij uiteraard niet te zeggen, het zijn tenslotte mijn zaken niet, ik vroeg het alleen maar uit professionele interesse...

- Het is zeker geen geheim, zei ik in een poging om de man te bevrijden uit het moeilijke parket waarin hij zich nu had gewerkt, maar het is ook niet bepaald iets om over naar huis te schrijven, ziet u... Maar ik kan alvast beamen dat het klopt wat u vermoedt: ik heb mijn spieren inderdaad hard nodig bij mijn bezigheden!

Handenarbeid was het en dat bleef het ook, omdat ik geen alaam mee kon nemen naar bed, laat staan allerlei grote machines: ik gebruikte enkel wat mij ginder ter beschikking stond en dat was in feite ook ruimschoots voldoende.

Wie niet weet waarover ik het heb, die kent alleen de weg niet, zoals trouwens de meesten onder ons. Dat is overigens geen aardigheid, want het mensdom is sinds zijn ontstaan kennelijk zeer fel veranderd. Daarmee bedoel ik dat wij eenzijdig zijn gaan hechten aan de wakkere wereld, terwijl wij die andere als het ware laten verdampen, ofschoon die vaak veel interessanter zijn kan. Diegenen die de beide werelden onderling vergelijken en die het altijd over het al dan niet 'echt' zijn ervan hebben, dienen zich bovendien rekenschap te geven van het feit dat zulks in het licht van het eindpunt - ik praat niet graag over de dood - geen enkel verschil meer uitmaakt.

Wat ik hiermee bedoel, kan ik misschien nog het beste illustreren met het vervolg van het gesprek dat zich tussen mijn kinesist en mezelf ontwikkeld had.

Onlangs had ik het immers nog met hem over die zogenaamde echtheid. Hij had me zo ver gekregen dat ik hem had verklapt waar mijn zo sterk ontwikkelde spieren dan hun oorsprong vonden. Ik had hem dus verteld over de activiteit die mij dagelijks volledig in beslag nam vanaf het ogenblik dat ik mijn ogen sloot totdat ik ze weer opende. Terwijl ik dat verhaal deed, merkte ik ongeloof in zijn ogen en zelfs wantrouwen, een vreemde achterdocht. Maar toen hij daarna weer doorging met kneden en masseren, verdween het wantrouwen opnieuw, uiteraard omdat de aanblik van mijn musculatuur hem overtuigde van het feit dat ik de volle waarheid sprak.

Ik vermoed dat hij me slechts geloofde voor een deel, en dat ik voor dat andere gedeelte loog op een manier waarmee hij zelf maar passend moest zien om te gaan. Toch was het daar waar hij op in ging met zijn pertinente vragen.

- Het bouwwerk dat je gedurende de nacht maakt, daar werk je dag na dag aan verder? zo vroeg hij me nu al voor de tweede keer.

- Zo is dat, zei ik, een beetje verwonderd omdat hij daar kennelijk problemen mee had, en ik vroeg hem ook wat hij daarvan dan niet begrijpen kon.

- Wel, zei hij: als je daar keer op keer aan verder werkt, dan wil dat zeggen dat het werk dat je daar verricht, niet nodeloos is?

- Mocht mijn arbeid daar geen enkel effect hebben, lachte ik, dan zou ik elke avond weer van nul af aan moeten herbeginnen!

- En dat hoef je niet te doen? zo wilde hij zich nogmaals daarvan vergewissen dat ik het meende.

- Uiteraard niet, zei ik: indien ik dat ondervond, dan zou ik mij daarmee zeker geen ogenblik langer meer uitputten. Je ziet toch zelf wel, dunkt mij, dat ik telkenmale werk verzet heb?

- Dat lijdt niet de minste twijfel! zo beaamde hij snel: alleen intense spierarbeid levert dit resultaat op en ik kan het weten! Maar wat ik me dan afvraag...

- Zeg het gerust!

- Als je niet elke avond weer moet herbeginnen van nul... als je dus voortwerkt waar je de avond... of liever de ochtend voordien gebleven was, dan kan dit toch alleen maar het geval zijn als jouw... werk, zal ik maar zeggen... als jouw werk ook ergens bestáát?

- Uiteraard, zo bevestigde ik zijn vermoeden dat in feite geen vermoeden was maar slechts een hypothese: mijn werk bestaat wel degelijk érgens. Maar waarom betwijfel jij dat dan, want kennelijk maak je daar een punt van, is het niet?

- Dat doe ik inderdaad, zei hij: ik ga er namelijk van uit dat deze wereld hier waarachtiger is dan de wereld die wij tegemoet gaan als wij ons te ruste leggen. Ik heb namelijk niet het gevoel dat ik ginds enige continuïteit ervaar waarmee ik iets kon aanvangen.

- Dat begrijp ik wel, zo replikeerde ik naar waarheid: de meeste mensen leggen al te zeer de nadruk op de zogenaamde wakkere wereld, en zij verwaarlozen datgene wat zij dan verslijten voor slechts de slaap. Maar dat iemand het zogenaamde wakkere bestaan ook échter vindt dan datgene wat hij de droomwereld noemt, is naar mijn bescheiden mening aan helemaal niets anders te wijten dan aan het simpele feit dat zij dan ook meer waarde hechten aan wat zij het wakkere noemen, zie je?

- Nog niet helemaal, zei hij.

- Er zijn mensen die als het ware dood zijn als ze slapen, niet? Bij het vallen van de avond kruipen ze in bed, ze trekken het deken over zich heen, sluiten de ogen en verdwijnen als het ware in het niets. Omzeggens één enkele seconde later, arriveren ze in de ochtend van de volgende dag, alsof de nacht niet acht of negen uren had geduurd, maar amper één seconde. Zij dromen nauwelijks, hun slaap vertoont wellicht bijzonder veel gelijkenis met de dood.

- Zo'n mensen zijn er zeker wel, beaamde hij.

- En dan zijn er ook mensen die de godsganse dag in hun zetel bij de kachel zitten te soezen, en als het avond wordt, verhuizen ze naar bed om daar precies dezelfde activiteit verder te zetten: zij slapen en zij dromen, zij praten vaker luidop in hun slaap, dikwijls vergeten zij te eten, hebben zij geen tijd om zich te wassen en te verzorgen en zij gaan amper het huis uit, om niet te zeggen dat zij ternauwernood de bedstee verlaten.

- Ja, zo'n mensen heb je zeker en vast, zo beaamde hij andermaal.

- Welnu, zo concludeerde ik: de eerste soort mensen, en dus de mensen van de zogenaamde wakkere wereld, die zijn in de wakkere wereld actief en zij slapen gedurende de nacht. Maar de mensen van de tweede soort, slapen in de zogenaamde wakkere wereld en zij zijn actief in die wereld waarin de mensen van de eerste soort in feite slapen. En met 'actief zijn' bedoel ik precies hetzelfde als met 'dromen', zo verduidelijkte ik tenslotte.

- Ik moet zeggen dat ik het toch niet helemáál begrijp, zo pruttelde hij tegen, en ik dacht diep na, op zoek naar een of ander voorbeeld, zoals een onderwijzer doet als ook maar één van zijn schapen in de woestenij van de onwetendheid verloren dreigt te lopen: de goede herder laat zijn kudde achter en begeeft zich op pad, de wildernis in, om de achterblijver gauw terug te halen.

- Het werk dat de wakkeren in de wakkere wereld verrichten, is feitelijk hun droom, zei ik: zij gaan helemaal op in werkzaamheden waarvan die anderen, die in de wakkere wereld helemaal inactief blijven, slechts verre toeschouwers zijn. Kijk, zei ik: hou jij van politiek?

- Begot neen! riep hij: politiek? Wat is dat voor een beest? Heb ik nooit iets van begrepen! Er zijn er zelfs die beweren dat politici volledig overbodig zijn!

- Kijk, dat wilde ik nu zeggen, lachte ik: politici gaan zodanig op in hun dan toch heel abstracte vak, dat het allemaal écht lijkt wat ze doen - althans voor henzelf. Maar voor wie daar buiten staan, is politiek gewoon een spook, een brouwsel van dure woorden die twee keer niks om 't lijf hebben, ja... een droom! Politici staan elke ochtend op en zij duikelen als het ware in hun droom, zij werken voort waar zij de avond voordien gebleven waren, en zij doen dat tot de dag om is. Dan kruipen zij in bed en sluiten zij de ogen, zij hebben beslist een droomloze slaap en voor hen lijkt het steevast alsof de nacht amper één seconde heeft geduurd. De volgende ochtend spinnen zij hun dromen verder uit.

- Als je het zo bekijkt... prevelde hij, kennelijk verzonken in gedachten.

- Kunstenaars dan: doen die niet net hetzelfde? Dromen zij hun eigen wereld niet, in 't volle daglicht? En geleerden dan? Wiskundigen bijvoorbeeld? Of mensen die zich bezig houden met geschiedenis, met zaken die allang voorbij zijn en die misschien niet eens écht hebben bestaan? Maar ook architecten, bouwmeesters en metsers dromen: zij gaan immers op in een activiteit die hen volledig overstijgt, ze zijn ondergedompeld in een wereld waarvan de pointe hen ontgaat, zij hechten zich alleen maar vast aan een ritueel, aan de bezwerende herhaling die de ziel zelf van hun werk uitmaakt en die dezelfde is als deze die de dromer in zijn bed uitvoert als hij verzinkt in 't ritme van zijn ademhaling of in het regelmatige bonzen van zijn hart.

- Blijkbaar, zei hij. Blijkbaar hebben zij allemaal hun eigen droom.

- Zij hechten geen belang aan wat zij doen als zij gaan slapen, zo ging ik verder. Zij slaan geen acht op hun slaap omdat het zwaartepunt van hun activiteiten in de droom van de dag gelegen is. Maar voor velen onder ons is het net andersom: zij doen ogenschijnlijk helemaal niets, althans in de ogen van wie overdag actief zijn... of dus dromen... maar des te actiever zijn zij in hun slaap.

- Neemt u mij niet kwalijk, maar er is iets aan uw uitleg dat mij niet kan overtuigen, zegde hij na de lange poos van stilzwijgen die op het bereidwillige aanhoren van mijn woorden was gevolgd.

- En dat is?

- Ik heb altijd horen beweren dat de werkelijke wereld zich van de wereld van de droom onderscheidt in het feit dat wij hem allen delen; de droom daarentegen is voor ieder van ons anders, elk heeft zijn eigen droom.

- Ja, dat beweren inderdaad de zogenaamde 'wakkeren', zei ik. Maar voor de anderen is het uiteraard net andersom.

- Ben je daar wel zeker van? vroeg hij.

- Waarom twijfel je daar dan aan? vroeg ik, als jij toch gelooft dat voor een dromer in zijn droom het onderscheid tussen echt en onecht niet betekenisvol kan zijn? Je beseft toch wel dat wij op dit eigenste ogenblik niet in de wakkere wereld vertoeven?

- Wie? vroeg hij, kennelijk door mijn woorden opgeschrikt.

- Jij en ik, zei ik, en alles wat behoort tot onze conversatie! Daar kan je niet omheen: wij zijn van papier!

- Verduiveld! vloekte hij. Maar als dat zo is... als ik het goed begrijp... dan bevindt zich de wakkere wereld aan de... ándere zijde?

- Zo is dat, zei ik: de échte wereld... als jij dan toch de twee wil onderscheiden... bevindt zich daar waar ik hard labeur verricht en ruwe spierarbeid, aan mijn bouwwerk...

- Lieve hemel, riep hij op een toon die slechts wanhoop verried: je hebt warempel nog gelijk ook; ik zie van hier op de bladzij dat daar aan de muur de wijzers van de klok op vijf voor twaalf staan, binnen vijf minuten legt de schrijver dezer meedogenloos zijn pen neer en is onze litanie ten einde; zeg mij nog gauw: waaraan werk je dan, ginds in je droom... ik bedoel: in 't échte, wakkere leven?

- Ik bouw een labyrint, antwoordde ik.

- Een labyrint, bij God! En waartoe moet dat dan dienen?

- Zoals elk labyrint dient ook het mijne om mensen te verhinderen dat zij zouden ontdekken waar ze zijn: in het echte leven of alleen maar in de droom.

- Uw werk verdient alle lof, lachte hij. Maar ik kon horen aan zijn stem dat zijn lach geen vreugdelach was, doch veeleer een zenuwachtige manier om uit te drukken dat men goed beseft dat het nu met alles voorgoed afgelopen is.

(J.B., 28 januari 2011)






25-01-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het geloof en de werken

Het geloof en de werken

Dat ik die dag te laat was op de afspraak bij mijn vriend, was te wijten aan het feit dat ik een ommetje had moeten maken: ze hadden de voetgangersbrug over het kanaal prompt afgebroken en zo moest ik de hele weg terug om via het voetpad op de autobrug te gaan. Toen ik arriveerde in ons zondags stamcafé, had hij mijn glas al klaar gezet bij het biljart en ik merkte dat hij weer in zijn goede doen was.

- Kijk naar die vrouw daar, zei hij: zie je haar staan? Wat doet ze? Kijk!

Ik keek de kant op die hij me aanwees en zag daar een vrouw staan die haar handen leek te wassen. Of liever: zij wreef in haar handen alsof ze die warmde boven een vuur.

- Het lijkt mij alsof zij haar handen staat te warmen boven een kachel, zo antwoordde ik hem, maar ik zie geen kachel.

- Er is ook geen kachel, zei hij: zij denkt alleen dat er een kachel is, ze is blind, zie je? Ze denkt dat er een kachel staat te branden en ze warmt daar haar handen aan. Maar het vreemde is nu dat zij het daarvan wel degelijk warm krijgt.

- Is dat zo? vroeg ik verwonderd.

- Vraag het haar maar, zei hij: ik heb het haar zopas gevraagd en ze zegde dat het vuur weliswaar al bijna uit moest zijn maar dat het hoe dan ook een slok op de borrel scheelde en dat het deugd deed.

- Vreemd, zei ik.

- Het vreemde is dat zij het ook echt warm krijgt, zei hij weer. Er is geen vuur, maar omdat zij gelooft dat er wél vuur is, krijgt zij het ook warm. Haar geloof is sterker dan de werkelijkheid.

- Het geloof verzet bergen, antwoordde ik, teneinde hem tevreden te stellen. Ik hou niet zo van dergelijke onderwerpen, mensen met bijgeloof moesten maar psychiatrisch behandeld worden en ook een label krijgen, zodat ze minder schade berokkenden dan ze heden doen. Ik hoorde onlangs nog over een of andere helderziende, zoals die bedriegers zichzelf dan noemen, die een patiënte met een kwade kanker van de dokters weggehouden had, met uiteraard de dood tot gevolg. Die toverkol werd dan niet eens gestraft: mensen, stel je voor, zijn immers vrij in hun geloof! Er is godsdienstvrijheid!

- Het geloof verzet bergen, zo beaamde hij, en nu moet je eens horen...

- Ga je gang, zei ik, met tegenzin maar toch een tikkeltje benieuwd naar wat hij zeggen ging.

- Er is geen kachel, maar zij gelooft dat er een kachel is en daarom ook krijgt zij het werkelijk warm, nietwaar?

- Blijkbaar, zo antwoordde ik, aldus een toegeving doende waarvan ik dacht dat zij toch wel ongevaarlijk was.

- Een kachel is een materieel-energetisch object, zei hij, en haar lichaam is dat ook. Het is dus haar geest die maakt dat zij het warm krijgt, niet?

- Haar lichaam kan in geen geval worden verwarmd door een vuur dat er niet is, antwoordde ik: als zij het warm krijgt is het omdat zij dat ook gelooft.

- Maar ze krijgt het ook écht warm hoor, zo probeerde hij me te verzekeren.

- Tja, zei ik slechts.

- Zoals ik dus zei, is ook haar lichaam een materieel-energetisch object, zo herhaalde hij. We zien dat haar geloof, en dus haar geest, er voor zorgt dat een object dat niet aanwezig is, nochtans dezelfde invloed heeft als in het geval waarin het wél aanwezig zou zijn.

- Schijnbaar, antwoordde ik, zodoende mijn toegeving van zo-even een mespuntje afzwakkend.

- Welnu, zo ging hij door: als haar lichaam een object is zoals ook de kachel er een is, en als haar geloof er kan voor zorgen dat een kachel die er niet eens is, haar nochtans verwarmt... waarom zouden wij er dan nog moeten aan twijfelen dat hetzelfde voor haar lichaam gold?

- Ik denk dat ik u niet goed kan volgen nu, zei ik.

- Het is nochtans niet moeilijk hoor, zei hij. We waren het er over eens dat een afwezig object dezelfde invloed kan uitoefenen als een object dat wél aanwezig is, mits men maar gelooft dat het er is, niet?

- Je bedoelt die kachel?

- Precies. Maar ook het lichaam van die vrouw is een object, zie je?

- Je bedoelt toch niet dat...

- Inderdaad, zei hij: als zij dood is terwijl zij gelooft dat zij nog leeft, dan maakt het helemaal geen verschil uit of haar lichaam leeft: het volstaat dat zij het gelooft!

- Vreemd, zo moest ik toegeven.

- Maar kijk nu eens, zo ging hij nog steeds door: stel dat zij op een gegeven ogenblik met leven ophoudt...

- Ja?

- Zou zij dat dan ook beseffen?

- Dat zij met leven opgehouden heeft, bedoel je?

- Dat bedoel ik, ja.

- Ik geloof het niet, antwoordde ik, mij Socrates herinnerend van op school, of was het een andere filosoof? Niemand kan zijn eigen dood ontmoeten, zei hij, want als wij er zijn, is de dood er niet en als de dood er is, dan zijn wijzelf er niet meer.

- Heel juist, beaamde hij niet zonder pret in zijn stem. Maar wil dat ook niet zeggen dat deze vrouw... als haar lichaam op een gegeven ogenblik zou ophouden met leven... en zij zou het dus niet eens weten... wil dat niet zeggen dat zij dan zou geloven dat ze nog steeds verder leefde?

- Ha, op die manier, zei ik.

- Uiteraard, zei hij: zij zou geloven dat haar lichaam verder leefde. Maar als geloof volstaat om echte warmte te krijgen van een kachel die niet meer brandt, en als een lichaam ook een materieel-energetisch object is net zoals een kachel...

- Dan zou zij geloven dat zij verder leefde? zo probeerde ik zijn zin af te maken.

- Neen! riep hij woedend: neen en nog eens neen! Je hebt niet goed geluisterd! Zij zou dat niet alleen geloven, mijn beste! Zij zou het ook doen, verdorie! Zij zou effectief verder leven! Precies zoals zij zich effectief kan warmen aan een vuur waarvan zij alleen maar gelooft dat het er is!

- Dat lijkt mij wel bijzonder vreemd, zei ik tenslotte.

- Niet in het licht van mijn theorie, zei hij.

- Uw theorie?

- Jawel: het zijn van de dingen heeft geen diepere grond dan het geloof. De dingen zijn er alleen maar omdat wij geloven dat ze er zijn.

- Jamaar, zo pruttelde ik tegen, want ook ik had ooit een puberteit gehad waarin ik mij die rare vragen stelde, en op deze vergissing herinnerde ik mij het antwoord nog heel goed: uw theorietje kan niet kloppen, zei ik, want als gij gelooft dat daar een kat zit, dan zou ze daar ook moeten zitten, ja, daar op die mat, wees ik. Als ik dat daarentegen niét geloof, dan zit zij er niet, akkoord? Er kan een kat op die mat daar zitten en er kan ook geen kat op die mat daar zitten, maar die twee zaken kunnen niet tegelijk gebeuren: een van ons beiden heeft dus ongelijk in wat hij gelooft. Zodoende kan het niet zomaar ons geloof zijn dat bepaalt wat waar is en wat niet!

- Jamaar, pruttelde hij nu tegen: wij kunnen niet om 't even wat geloven hoor! Ons geloof in de ene zaak moet verenigbaar zijn met ons geloof in alle andere zaken! Als ik geloof dat daar een kat zit, dan geloof ik ook dat jij die daar ziet zitten, akkoord? Maar als jij zegt dat ze er niét zit, dan heb ik me ofwel vergist, ofwel hou jij me voor de gek, niet? Als ik dan ontdek dat jij de waarheid spreekt... zal ik wellicht zien dat ik niet goed gekeken heb...

- Verduiveld, ik moest al thuis zijn! zo maakte ik me uit de voeten en ik zwaaide hem ten afscheid en verdween. Het was een leugentje om bestwil, ik kreeg het immers op de heupen van de theorieën van die anders toch niet onsympathieke kerel. Op weg naar huis was ik ternauwernood vergeten dat ik weer die omweg maken moest, en toen ik passeerde op de plek waar gisteren nog die brug stond, vielen mij de ogen haast uit de kop. Op een hoogte van een vijftal meter boven het kanaal, wandelde door de lucht de vrouw van zopas. In haar rechter hand had zij haar witte stok waarmee zij voor zich uit tastte door het ijle, haar voeten raakten grond noch water, haar blik was zoals altijd gericht op oneindig. Ik stond perplex, ik wilde haar naam roepen, maar ik besloot ineens dat het veiligste was om helemaal niets te ondernemen.

(J.B., 25 januari 2011)






24-01-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sparen en plunderen

 Sparen en plunderen

Ik denk dat hij een professor in de economie moet zijn geweest, maar dan wel een prof die met de staat een eitje had te pellen want hij klapte uit de biecht en niet onzacht, zoals men dadelijk wel begrijpen zal. Om te beginnen vertelde hij me over dat verschrikkelijke bedrog met onze allernieuwste munt, zoals hij 't noemde en hij vroeg me of ik wel besefte dat de graanprijs in het jongste jaar met zowat een derde de hoogte was ingegaan en wat dat dan betekende voor de spaarders hier te lande. Ik wilde de man eerst ontwijken en had me al omgedraaid, ik geloof dat zijn 'speech' nog het best op Speakers' Corner werd gehouden, maar aan de reacties van de andere omstaanders af te lezen, moest wat hij zegde wel degelijk ernstig worden genomen: vorig jaar kostte een kilo graan ongeveer dertig cent, dit jaar was dat veertig cent geworden, er was dus inderdaad een derde bij. Uit het geroezemoes alom maakte men op dat deze spreker een echte hoogleraar was, een publicerend econoom die om een of andere duistere reden of gewoon om zijn frustraties af te reageren, nu luidkeels op straat stond uit te bazuinen wat eigenlijk thuishoorde in een column van een gerespecteerde krant, te lezen op een terrasje bij een sterke koffie en een croissant of in een eersteklascompartiment van een TGV op weg van Brussel naar Parijs.

Als de graanprijs met een derde omhoog gaat, riep hij, dan volgen de prijzen van alle andere goederen, want alles wordt tenslotte voortgebracht door mensen die met brood de honger stillen. Als jaarlijks de prijs van alle goederen met één derde stijgt, dan wordt het leven in een tijdspanne van een jaar met een derde duurder, zo legde hij omstandig uit alsof hij een lezing gaf voor eerstejaars. Nog anders uitgedrukt, verklaarde hij, daalt dan de waarde van het geld met zowat een derde. Dames en heren: als gij nu honderd euro spaargeld op de bank hebt staan, dan is dat bedrag precies een jaar later nog 66,66 euro waard. En laten we, nu we toch goed bezig zijn, noch heel eventjes doorgaan met rekenen, want ik zal u bewijzen dat u niet rekenen kunt! zo schreeuwde hij.

Uw honderd euro is volgend jaar nog uitgerekend 66,66 euro waard, herhaalde hij, en binnen twee jaar gaat daar uiteraard weer een derde af, en schiet daarvan dus nog welgeteld 44,44 euro over, wat al een heel stuk minder is dan de helft. Binnen drie jaar, dames en heren, is die honderd euro die u op de bank aan 't sparen bent voor later, nog 29,62 euro waard en 't jaar daarop schiet daar nog precies 19,74 euro van over. Na vijf jaar sparen dan, geacht publiek, hebt gij van uw honderd euro nog 13,16 euro over. Dat is na zes jaar 8,77 euro geworden, na zeven jaar 5,84 euro. Die 84 cent zijn er dan allang af aan onkosten uiteraard, en kijk nu wat er van uw kapitaal van 100 euro is geworden na zeven jaren sparen: amper het twintigste deel houdt gij daarvan over. Ja, bijna al uw geld, dames en heren, is zowaar verdampt!

Laten we hier weggaan, zei mijn vrouw en zij trok mij verder bij mijn jas, de auto in, waarna ze mij huiswaarts praatte, kijvende dat de man een gek was en zeggende dat zij hoopte dat hij rap werd opgepakt. Maar we waren nog niet goed thuis, we hadden nog maar net gegeten en dan plaatsgenomen achter de TV, of kijk: daar verscheen hij weer, en dit keer op de plaatselijke zender, met een verhaal over de staatsschuld en of wij wel beseften wat dat in feite betekende voor onze portemonnee, dat fabeltje over de staatsschuld. Mijn vrouw kreeg het op haar heupen en zij verdween weer in de keuken, maar ik bleef nog twee minuten verder kijken naar de zonderling, benieuwd als ik was wat hij zou gaan doen, want de regen was intussen met bakken uit de hemel komen vallen. De man bleef dapper staan, zijn publiek had kennelijk drogere oorden opgezocht, op uitzondering dan van de camera van deze plaatselijke post.

De staatsschuld is de schuld die het land heeft bij de banken, zo legde hij geduldig uit en het verwonderde me dat het allemaal zo simpel was, ik moest bekennen dat ik dit niet wist tot op dit eigenste moment en nu begreep ik het ook eens en voorgoed. De banken brengen het geld van alle rijke spaarders samen, zei hij, en dat lenen zij tegen woekerintresten uit aan het land dat immers zijn ambtenaren moet betalen terwijl het geen geld meer in het laatje heeft. De armen lenen dus bij de rijken, zij bouwen een schuld op die door de banken kunstmatig wordt in stand gehouden, zodat die voor eeuwig en drie dagen afbetaald moet worden. Dames en heren: de banken verhuren ons ons burgerschap! riep hij. Zij verhuren ons, en wel tegen woekerprijzen, de status van schuldenaar! Als dat geen kostelijke grap is! De rijken moeten op die manier wel altijd rijker worden en de armen altijd armer, zei hij, en dat is ook evangelie, het staat immers bij Mattheüs en daarom ook wordt deze sprookjesachtig gigantische diefstal het Mattheüseffect genoemd: "Zij die hebben, aan hen zal gegeven worden; zij die niet hebben, het weinige wat ze hebben, zal hen nog worden afgenomen!"

Ik riep mijn vrouw uit de keuken terug omdat zij in tegenstelling tot ikzelf nog regelmatig naar de mis ging en ik vroeg haar of zij wist wat het Mattheüseffect dan was. Toen zij alleen de schouders ophaalde, citeerde ik de zinsnede van de prediker op TV, en ja, dat kende ze dan wel, maar blijkbaar interesseerde het haar voor geen moer en haar norse woorden gingen concurreren met de motor van de stofzuiger. Maar de preek was nog niet afgelopen, want nu had de man het als ik 't goed begreep ook over Europa, en dat circus van de armste Europese lidstaten die in Brussel de hand moeten komen uitsteken als zij een slecht rapport hebben gehaald, zoals dat dan heet. Europa is derhalve niets meer dan een verzekeringsmaatschappij voor de banken, zo concludeerde hij, en kennelijk beleefde hij aan zijn uiteenzettingen heel wat pret ofschoon hij als verzopen in die genadeloze zondvloed stond te schreeuwen: als een land zijn schuld niet meer op tijd bij die nota bene multinationale banken inlossen kan, dan springen andere landen gewoon bij, en zo halen de superrijken bij voorbaat elke slag thuis.

De stofzuiger doorkruiste nu de woonkamer, ik kon, helaas niets meer verstaan van deze wel bijzondere colleges in de regen en toen die avond onze buren laattijdig nieuwjaar kwamen wensen met een flesje goede wijn, hadden zij het over een moord op 't plein in de stad en dan nog op klaarlichte dag. Een moord? Mijn vrouw die was in alle staten. Een moord, jawel, het slachtoffer was een vijfenzestigjarige aan lager wal geraakte burger, een clochard in feite, die al geruime tijd de buurt onveilig maakte, zoals men dat in 't nieuws had gezegd. Een man met psychische problemen die de voorbijgangers aanklampte en raaskalde de godsganse dag. Ziet ge, zei ik tot mijn vrouw: dat zal die prediker wezen die we deze middag zagen op het plein en die het had over de spaarders. Spaarders? Jawel, hij had berekend dat elke opgespaarde honderd euro na amper zeven jaar nog slechts vijf euro waard was. Spaar honderd euro bij de bank en zeven jaar later heeft zij die gewoon verteerd! Die man kon niet rekenen, hij was psychisch labiel, zegde mijn buurvrouw. Tja, hij had het ook over de dictatuur Europa, ging ik verder, en, over de staatsschuld, het klonk me al te simpel, moet ik zeggen, om waar te kunnen zijn. Tegenwoordig, zei mijn buurman, loopt de wereld vol met gekken, er komt trouwens een euthanasiekliniek speciaal voor hen, zo heb ik gisteren op 't nieuws gehoord. En we proefden van de wijn en aten daar een goede kaas bij.

(J.B., 24 januari 2011)






21-01-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zijn wij dan niet de echo onzer verzinsels?

Zijn wij dan niet de echo onzer verzinsels?

Negen koppen, vrij naar Ingres' "De apotheose van Homeros"

Kijk, zo sprak hij, en zijn woorden werden wolken in de koude winterlucht: dat is nu de befaamde portretschilder van wie gezegd wordt dat hij de ziel van wie hij afbeeldt in zijn werk verplaatst, en hij wees naar de man achter het smalle hoge raam dat zich als een vage lichtvlek uit de mist verhief die het huis omtoverde tot een onwezenlijk kasteel. Spontaan hielden we halt, als werden onze passen door een vreemde invloedssfeer gestremd zoals wij tot dan toe dachten dat het alleen met melk gebeuren kon als daaraan een zuur werd toegevoegd om er kaas uit te maken. Ja, gewis vreesden wij dat hij ons misschien al aan het schetsen was en dat wij zodoende dreigden op te lossen in die mist nog vooraleer wij de voordeur van zijn huis hadden bereikt. Was zijn naam niet Ingres, of heette hij nog anders?

Er is een tijd geweest dat ik deze zaken als onmogelijk bestempelde, zo begon hij uit te leggen, en dat ik aan toverij moest denken en aan nog dingen die niet kunnen waar zijn, behalve dan in de verhalen van fantasten, maar die tijd is om. Ik weet nu dat het leven uit de sprookjes komt in plaats van andersom, ik heb geleerd hoe de ziel uit de expressie wordt geboren, hoe zij volgt op het verhaal. En zo zou de zogenaamde werkelijkheid er ook niet zijn zonder 't toneel waarvan hij een schaduw is; het 'echte' leven is zowaar een echo van de mythen.

Hij sprak een lange tijd en ik begreep hem niet totdat ik deze zaken ook echt ging studeren. Toen ging ik inzien dat het vasthouden aan essenties feitelijk een nog middeleeuwse vorm van denken was. Er is immers geen ziel die in de kern zit en waarmee wij samen zouden vallen, terwijl al wat haar omgeeft - het toebehoren en de vele eigenschappen - slechts franje was en overbodig; het zijn daarentegen al die eigenschappen aan de oppervlakte die de ziel zelf uitmaken van een wezen en niets anders. En ik verstond dit pas compleet toen ik de volgende ingrijpende ervaring opdeed.

Na vele jaren keerde ik op een dag terug naar mijn geboortedorp om daar een plicht te gaan vervullen waarover ik nu niet uitwijden kan. Ik nam de trein en arriveerde nabij de plaats waarvan de naam nog steeds dezelfde was als toentertijd, maar dan alleen de naam. Het vertrouwde kerkje immers was verdwenen - het was vervangen door een betonnen gebouw dat een moskee herbergde - en ook het franciscaner klooster in het centrum bleek gesloopt en in de plaats stond daar een wellicht peperduur maar lelijk bankgebouw. De kasseien van weleer zaten onder een laag asfalt en de molenberg was blijkbaar uitgezaveld. Toen ik uitkeek naar oude bekenden, vond ik hun huizen niet meer terug: flatgebouwen hadden hun plaats ingenomen en die werden door inwijkelingen bewoond die een taal spraken die ik niet thuis kon brengen. Ik vroeg me zelfs een ogenblik af of ik dan niet beland was in een ander dorp met slechts dezelfde naam als mijn geboortedorp, zo vreemd deed mij dit alles aan, en ik begreep toen eens en voorgoed dat de ziel van een dorp niets anders is dan haar bewoners, haar gebouwen, heuvels, heggen, bomen en al die andere attributen die men altijd voor slechts toebehoorselen had gehouden.

De ziel van een ding is niets anders dan het geheel van zijn toebehoorselen: zijn eigenschappen, zijn geschiedenis, de optelsom van alles wat zich daaraan ooit heeft vastgekleefd. Neem al die attributen weg, en niet een of andere essentie die tot op dat eigenste moment onder al die oppervlakkigheden verborgen zat, schiet over: wat nog rest als alle kenmerken verdwenen zijn, is bitter weinig, om niet te zeggen niets. Het is alvast zeker niet iets dat de zaak in kwestie van andere zaken onderscheiden kon. Als alle dingen van hun eigenschappen werden ontdaan, dan bleven alleen hun namen over, en die waren dan niets anders dan verschillende namen voor eenzelfde niets. Maar men zal begrijpen dat op die manier zelfs de namen van hun ziel worden ontdaan, die immers samenvalt met hun betekenis, en dus met datgene waar zij op slaan.

Altijd had ik als vanzelfsprekend aangenomen dat het slechts gold voor dingen, niet voor schepselen of levende wezens, dat hun ziel met al hun attributen samenviel. Een portret, bijvoorbeeld, is wezenlijk niets anders dan een laagje olieverf op lijnwaad, weliswaar gerangschikt in een welbepaald stramien qua vorm en kleur. Verwijder de verf en mét zijn afbeelding is ook de afgebeelde zelf verdwenen; hij is onherkenbaar of zelfs geheel onzichtbaar geworden. De ziel, de essentie of het wezen is puur begoocheling, en het bewijs daarvan ligt in het simpele feit dat men zowaar het portret van een volstrekt onbestaande man kan schilderen, terwijl toch niemand zich zorgen zal maken over de vraag of de afgebeelde wel echt bestaat of heeft bestaan. De vraag is ook niet relevant want zelfs al zou de afgebeelde niet bestaan en ook nooit hebben bestaan, dan nog kon in een verre toekomst wel eens een man geboren worden die in dit dan vergeeld portret uit een zo ver verleden, zichzelf herkennen zou. Hij zou het ophangen in zijn huis en niemand van zijn gasten zou ooit in twijfel trekken dat dit een afbeelding van hemzelf betrof en dat zij derhalve jonger moest zijn dan de afgebeelde. Hoe heb je het gedaan om dit portret het uitzicht te geven van een driehonderd jaar oude prent? - zo zou men hem alleen herhaaldelijk vragen.

Het geldt voor dingen, dat is duidelijk, dat hun ziel niet een of andere essentie is maar samenvalt met al hun eigenschappen. Maar zeker gold dat niet voor mensen, zo had je steeds steevast geloofd: mensen hadden een essentie want wij waren door God geschapen. Maar toen brachten historici aan 't licht dat verhalen voorafgaan aan geschiedschrijving, dat er zonder de verzinsels die wij maken ook geen beschrijvingen van zogenaamde feiten mogelijk zijn. Psychologen ontdekten dat de emoties die wij hebben, uitgelokt worden door uitgerekend die gebaren die de emoties in kwestie uitdrukken, in plaats van andersom. En mensen, zo beweren sociologen, danken hun zogenaamd persoonlijke geweten aan de verinnerlijking van een algemene wet. Kunstenaars weten dat Vincent Van Gogh met zijn unieke doeken de Provence schiep zoals wij die sindsdien kennen. En ook is het zo dat wij pas een gezicht hebben sinds de dag dat tekenaars portretten gingen maken. Maar als dat allemaal waar is, waarom zouden wij dan nog een ziel hebben? Danken wij onszelf niet louter aan de erkenning door de ander?

Een heel bijzondere zaak raak je hier aan, zei hij, en je mag ze niet laten schieten of je bent ze ook kwijt, want zo gaat het met dingen die zo subtiel zijn dat je ze in een oogwenk van verstrooidheid kunt verliezen, en wel voorgoed, terwijl je ze maar één keer in je leven tegenkomt. Wat zeg ik? Eén keer in je hele leven? Eens in de zoveel duizend levens, misschien slechts één keer per honderd miljard levens komt er een gedachte, schuwer dan een duif, zo dicht bij je zitten pikken dat je ze ook pakken kan!

Ik keek hem aan en hij herhaalde nu mijn laatste zin: wij danken het bestaan van onszelf aan de erkenning daarvan door de ander. En dat geldt dan ook voor elk levend wezen, zo ging hij door: een levend wezen kan daar trouwens niet aan uit, want als het weigert om het bestaan van een ander wezen te erkennen, dan risceert het door dat wezen met haar en huid te worden verslonden! Ja, zo lachte hij nu: wij danken ons bestaan aan elkander, maar denk dus niet dat wij aldus elkaar begunstigen en dat we voor elkander 't leven scheppen, welneen, het is net andersom: ons eigen voortbestaan hangt van de erkenning van het bestaan der anderen af! Levende wezens, schepselen en dus ook mensen zijn niet zo alleredelst als zij ogen of als zij afgeschilderd worden in die dikke bijbelboeken. Het is met andere woorden zeker niet omdat wij elkaars scheppers zouden zijn dat wij hier lopen - zeer integendeel: het is omdat wij elkander naar het leven staan, dat we bestaan. Ja, zo geniaal heeft blijkbaar iemand van het kwaad een goed gemaakt, en wel van 't allergrootste kwaad - de onverschrokken moord - het allergrootste goed - het welbewuste leven.

Ik wil alleen maar zeggen, ging hij door, dat er wezens bestaan die de ziel van andere wezens zo goed kennen, dat zij in staat zijn om hen volmaakter te herscheppen dan op de manier waarop zij op zichzelf bestaan. En kan het dan nog iemand tot verwondering strekken dat, als de herschapenen zichzelf zo ergens afgebeeld zien staan, dat ze dan op die afbeelding van zichzelf toesnellen en uitroepen: maar kijk dat nu toch eens aan! Dat is verduiveld niemand minder dan ikzelf ten voeten uit! En hoe gelijk ik op mezelf! Mijn god! Beter gelijk ik hier op mezelf dan ooit voordien! Het portret dat tot op heden van me aan de wereld werd getoond, is vergeleken bij dit beeld een zo gemene leugen! Maar kijk dat toch eens aan! Wat een geluk! Wat een werkelijk onverhoopt geluk dat eindelijk eens iemand daarin is geslaagd om mij ook af te beelden zoals ik werkelijk ben! Weg met dat oude waanbeeld! Weg ermee, zeg ik! En leve het nieuwe portret! Ja, dat ben ik, zie, die man daar op dat doek en niemand anders!

Toen hij een beetje tot bedaren was gekomen, kuchte ik eerst eens want hij zat met de blik op oneindig in extase en ik wilde hem niet wekken uit zijn misschien wel superschone droom. Ik voel me zoals iemand over wie men altijd kwaad sprak, zo ging hij plots verder vooraleer ik ook maar de kans gekregen had om iets te zeggen - iemand die nu ineens door de koning zelf wordt opgehemeld en die luid applaus ontvangt van alle mensen. Dan zeg je toch: dat is de waarheid, inderdaad! Ik ben een held en eindelijk wordt dat nu eens van op de kansel uitgeroepen! Ik voel me, ging hij door, en nu zelfs nog een toontje hoger - ik voel me zoals iemand van wie 't portret geschilderd wordt door eens een échte kunstenaar! Iemand die schilderen kan en die mij heeft weten vast te leggen in zijn volle glorie! Ja, dat is mijn blik, kijk naar die blik, kijk naar de schittering in die blik! Ja, dat ben ik! En wég nu met dat oude portret daar aan de muur, die vervloekte schets daar van die klungelaar die op de koop toe geld vroeg voor zijn prutsen! Als een hazewind wég met die prullen en gauw die ware afbeelding hier van mezelf daar aan de muur, zodat ook allen ten langen leste kunnen zien wie ik echt ben, uiteindelijk!

Zullen we dan aanbellen? vroeg ik hem. Hij werd zich kennelijk pas nu opnieuw bewust van de omgeving. Wij stonden in de voortuin in de melkachtige mist en hoewel er nog geen sneeuw lag, waren onze zolen als aan de grond gevroren ofwel, zoals gezegd, gestremd zoals wij tot dan toe geloofden dat alleen melk kon stremmen als men daaraan een zuur toevoegde om ze in een kaasklomp te veranderen. Wij stremden, gans ons wezen stremde in de mist als werd onze figuur tot kaas daar in de voortuin die in feite het decor was van zijn fijn penseel. Want zonder het te weten, stonden wij mét de mist in die voortuin nu al op het doek dat rustte daar achter het smalle hoge raam waar hij als verwoed penseelde aan zijn nieuwste doek, en wij voelden hoe de olie om onze lijven plakte en al opdroogde, ons fixeerde, hardde met de hars die ze bevatte, en hoe ze van ons engerlingen maakte, of stijve rupsen die moeten verpoppen, omzettingen van vlees in verf, van bloed in terpentijn, van pus en andere lichaamsvochten in lijnwaadolie en in balsems allerhande. En zo werden wij tenslotte stijf door dit proces dat ook de farao's in hun bewegingen verstilde, zo droogden wij op en uit en gaven wij geen kik meer dan die allerlaatste kik, die zeggen wilde: kijk, hoe wonder toch is het bestaan; wij denken dat wij leven uit onszelf maar voor we 't weten dat we slechts ijdele afbeeldingen zijn, is het met ons gedaan.

(J.B., 21 januari 2011)


17-01-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gesprek in de winter

Gesprek in de winter

Hij vertelde mij dat het onderscheid tussen wat wij, enerzijds, de werkelijkheid noemen en, anderzijds, de droom, slechts relatief was, en wel in die zin dat de droom helemaal niet onwerkelijk was op zich: hij was dat enkel en alleen vergeleken bij het wakkere leven; de zogenaamde werkelijkheid dan, was in feite ook een droom terwijl hij de status 'echt' pas hebben kon als men hem plaatste naast de droom.

- Dat klinkt wel interessant, zo antwoordde ik hem in alle eerlijkheid, en zeker wat u zegt over de werkelijkheid kan ik beamen: die wordt uiteraard tenminste gedeeltelijk bedroomd. Heel wat meer moeite had ik echter met zijn stelling dat dromen op hun beurt helemaal niet onwerkelijk waren, en ik vroeg hem wat er dan aan dromen echt kon zijn, daar zij bij mijn beste weten niet meer dan schimmen waren, zoals gedaanten die zich in de wolken wanen of gedachten die alleen bestaan uit toevallig samenklonterende woorden in ogenblikken van verstrooidheid, vermoeidheid of koorts.

Door een gelukkig toeval kon ik mijn woorden illustreren, namelijk met een ongetwijfeld kostbaar schilderwerk dat daar prijkte aan de wand. Het was een olieverfschildering op doek, wel figuratief maar alles behalve realistisch. Het decor was een zeezicht met op de achtergrond een dijk met gevels van hotels en verder ook een strand. Op de voorgrond: een pijprokend kind dat uitstak boven de rand van zijn koets. De koets was duidelijk nageschilderd van een model dat de schilder toevallig bij de hand zou hebben gehad en de pijp moest een anders lege plek vullen tegen de zeelucht. Er kwam rook uit de pijp die zich vermengde met de wolken, ofschoon het mondstuk niet een tuit om aan te trekken was maar wel een fopspeen. Uit het voeteneinde van de koets kwam een opgekrulde, zandgrijze staart die van de rokende baby een half zeepaardje maakte, en bij het uiteinde van die staart zat een gaatje waaruit de schilder nog gauw een rood doorbloed eindje wormvormig aanhangsel liet komen.

- Alles aan dit werk, is droom, zo stelde ik: de afgebeelde zaken werden weliswaar uit de werkelijkheid geplukt, maar hun samenstelling is volkomen irreëel. De schilder heeft zich verlustigd in de vormen en de kleuren, maar de inhoud liet hem duidelijk koud. Weliswaar zullen sommige toeschouwers naar verborgen betekenissen willen zoeken, maar dat neemt niet weg dat de artiest zich daarom helemaal niet bekommerd heeft: hij schilderde gewoon wat hem goed uitkwam inzake vorm en kleur, een inhoudelijke betekenis was zelfs niet aan de orde. En doen wij dit niet als we dromen? Zaken samenstellen die inhoudelijk niet bij elkander horen, maar die toevallig nog op 't netvlies smeulen of die ergens in het binnenoor nagonzen? Verhalen brouwen uit achtergebleven slierten van gedachten, alleen omdat we aan onszelf dit of dat avontuur vertellen willen waar we nood aan hebben op dat eigenste moment? En werd de werkelijkheid hier niet herleid tot louter grondstof voor de droom?

Hij had aandachtig zitten luisteren, had zijn blik een tijdlang laten rusten op het doek dat hij goed kende en dat, zoals ik nu kon lezen, van de hand was van Ray Caesar, en toen keek hij door het raam naar buiten in de wintertuin waar alles grijs en stil was, koud achter het dikke glas dat de warmte van de nu luid ronkende kachel binnen hield.

- De werkelijkheid wordt opgesmukt met hier en daar een beetje droom, maar de droom, op zijn beurt, bedient zich onverschrokken van de werkelijkheid alsof die niks meer voorstelde dan haar grondstof?

Hij liet de zin traag en doordacht weerklinken in de kamer, zijn stem was nog steeds helder en krachtig zoals in de tijd toen hij voor volle collegezalen sprak en zonder twijfel kwam hem nu opnieuw zijn gehoor voor de geest.

- Dat is exact wat ik bedoel, sprak hij tenslotte en hij keek mij aan: alleen is die opsmuk essentiëler dan men wel vermoedt, en precies dat blijkt uit het feit dat, als wij dromen, de zogenaamde werkelijkheid niets meer is dan grondstof.

- De opsmuk is belangrijker dan men vaak vermoedt?

- Inderdaad, zo bevestigde hij met klem, en dat staat nu ook proefondervindelijk vast. Men weet nu dat het uitdrukken van zijn gevoelens niet op die gevoelens volgt maar er daarentegen aan voorafgaat. De zogenaamde expressie van het zogenaamde innerlijke, is niets anders dan datgene wat het innerlijke ook máákt. Het innerlijke is er gewoon niet zonder de expressie, en daarom moest men in feite niet zozeer zeggen dat het innerlijke wordt uitgedrukt maar veeleer dat het uiterlijke wordt ingedrukt, dat het wordt naar binnen gedrukt. Zo ook geloven de mensen dat zij handelen overeenkomstig hun geweten en dat de wetten uitdrukkingen van een innerlijk geweten zijn, terwijl het er in werkelijkheid net andersom aan toe gaat: de wet verinnerlijkt zich tot het geweten, wij maken ons het uiterlijke eigen, sluiten het in ons innerlijke in, we zwelgen het naar binnen of het wordt ons, zoals men 't oneerbiedig uitdrukt, tegen heug en meug door het strot geramd.

- De opsmuk, het uiterlijke, de expressie... het lijkt franje maar het is de essentie? zo probeerde ik zijn theorie samen te vatten.

- De verwoording is de essentie, zei hij, en men kan ook duidelijk inzien waarom dat zo is: er bestaan immers geen innerlijker zaken meer dan woorden, terwijl taal toch niets anders is dan uitdrukking, expressie, verwoording? Ha, wij die denken, als we de term 'verwoording' tegenkomen, dat het om de verwoording van een of andere essentie gaat! Alsof er onder die woorden nog een diepere werkelijkheid verborgen zat waarvan de klanken die wij vormen slechts spraken, zoals wij ook spreken kunnen over mensen die immers heel wat meer voorstellen dan wat wij over hen zeggen kunnen.

- Maar dat doen ze toch?! zo wierp ik tegen.

- Ja, mensen zijn veel meer dan wat er over hen gezegd kan worden, gaf hij toe: maar zijt gij er al bij stilgestaan dat mensen vaak hun leven, dat zoals gij tegenwerpt veel meer is dan wat wij er over zeggen kunnen, helemaal in dienst gaan stellen van wat men daarover allemaal zeggen kon? Leven heel wat mensen niet omwille van de roem en offeren zij aan hun roem niet gans hun leven op?

Bedoelde hij nu écht dat iemands leven niets meer om het lijf heeft dan de praatjes die daarover de ronde doen? De roem? De 'rumores' of de geruchten? Het verhaal of de bespreking? Of suggereerde hij misschien net het tegendeel, en opperde hij zijn stelling dan misschien met milde spot en in de overtuiging dat hij op die wijze de waarheid hieromtrent veel beter tot zijn recht kon laten komen? En is er dan wél een essentie? Hebben wij juist wél een ziel? Is de roem, zoals wij toch wel weten, dan een luchtspiegeling van zeer voorbijgaande aard, enkel door de dwazen nagestreefd, zoals zij zeggen die in een hiernamaals geloven en in meer innerlijke waarden? Is wat hij daar allemaal zo cynisch beweerde dan niet eigen aan het onwerkelijke, aan het toneel en aan het spel?

Ik wilde het hem vragen, maar het was al te laat: zijn gestalte leek op te lossen in het gordijn toen zich de zon die daarin speelde, plotseling terugtrok. Ik probeerde op te staan uit mijn stoel, het kostte mij elke dag meer moeite en ik vroeg me af hoeveel dagen mij nog restten, nu de artrose, of hoe die kwaal ook heet, zich ook in mijn kleinste bloedvaten had genesteld. Alle franje is in feite de essentie, zo probeerde ik te resumeren, en zo is de droom veel echter dan wij dachten. En anderzijds is ook alles waarvan wij geloofden dat het echt was, slechts grondstof, of was het nu net andersom? Ik tastte naar papier en pen, vond ze ook, maar waar was nu mijn bril gebleven? Mijn wérkelijke bril, herleid tot grondstof van mijn droom? Of was het andersom? Hoe was het dan ook weer?

Ik zag hoe op het vloerkleed aan mijn voeten die twee tegengestelde gedachten zich erg verwikkelden in een bonte woordenstrijd. En van terzijde leek een derde toe te kijken, en ik moest denken aan het been, aan de spreekwoordelijke derde hond die, als puntje bij paaltje komt, met het been gaat lopen. Wellicht, zo drong het traagzaam tot mij door, is de uitdrukking niet de essentie, maar is het tevens ook niet helemaal waar dat er achter de histories nog een beschutte ziel schuilt welke zich onaantastbaar ophoudt in een andere wereld. Waarschijnlijk is er nog een derde mogelijkheid die wij helaas niet kunnen zien. En misschien is deze jammerlijke blindheid wel te wijten aan een tekort in onze dromen, ofwel in de werkelijke hersenen die ze huisvesten, ofwel is er nog een derde mogelijkheid die wij niet kunnen zien. Wie zal het zeggen!

(J.B., 17 januari 2011)


16-01-2011
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Inspiratie

Inspiratie

(Vrij naar Ingres: Oedipus en de Sphinks)



Inspiratie is een schone zaak zolang ze ook bestaat. Eenmaal zij wegblijft immers, wenst men alras dat zij er nooit was want men mist ze precies zoals men ook oude bekenden mist die voortaan wegblijven. Men weet niet waar ze zijn gebleven, zelfs weet men niet of ze nog leven, voor 't zelfde geld zit men te wachten op een held die allang geleden op het slagveld is gesneuveld.

Soms bestaan ze nog, de oude vrienden, maar zijn ze immobiel geworden. Komt daarbij dat ze het niet altijd zo breed hebben dat zij zich naar believen met allerlei hulpmiddelen konden verplaatsen. En met gedachten heeft men dat klaarblijkelijk ook: op de een of andere manier lopen ze mank en blijven ze achter.

Andere oude bekenden duiken niet meer op omdat zij zich diegene die op hen aan 't wachten is, niet meer herinneren. Ze zijn dementerende, in hun hersenen vallen gaten en als men er los doorheen kan kijken uitgerekend op het plaatsje waar jij zit, dan ben je de sigaar: je bestaat niet meer voor hen.

Zo ook zijn sommige gedachten misschien wel dement: zij zouden nog wel aan jou denken als er niet dat gat was in hun hoofd. Jammer maar helaas is er dat gat precies waar jij zat, en zo denken ze zeker en vast nog wel aan koetjes en aan kalfjes maar van de wei in hun hoofd staat de poort wijd open en zo loopt zij leeg: de runderen zijn op stap.

Op dezelfde manier worden de gedachten uitgelaten van wie niet meer bij machte zijn om ze in te tomen: ze dromen zich een terrein dat niet eens bestaat en daar trachten ze wanhopig de werkelijkheid bij te benen terwijl zij niet te spenen zijn van wanen en zich door alle banen in de onmogelijkste bochten wringen om toch nog mee te kunnen zingen met de andere dingen.

Als de gedachten niet meer komen, welnu dan blijven ze maar weg; men moet daar niet om malen. Zonder gedachten gaat het ook. Gedachten zijn toch maar een last. Zoals trouwens ook oude bekenden die op visite komen. Ze drinken om te beginnen je ganse wijnkelder leeg en jij blijft achter met een kater. Je kan hen toch geen water voeren als ze komen om je te helpen dromen over vroeger en soms ook over later? Veel beter is het om hen zelf te gaan opzoeken en in tussentijd gewoon alleen te blijven met wat boeken en wat koeken.

En zo is het ook veel beter als de gedachten bij je weg blijven. Gedachten verbruiken immers teveel vet, en dat is schadelijk in de winter. En wil je toch eens wat te denken hebben, dan ga je beter zelf maar naar hen toe.

Maar het probleem is dan wel vaker dat je niet weet waar ze zich ophouden, de gedachten. In de hersens, zegt men, wonen zij: daar slapen, eten en werken zij altegader. Alleen weet men wel vaker niet waar precies zij dat doen want de hersens, zo zegt men, zijn een labyrint. Zo leeg als de hele zwarte kosmos is, zo vol zijn de hersens van een mens en zelfs die van een mus, zo zegt men, en bijgevolg loopt men daar in verloren, in dat doolhof van den geest.

Als men dus zonder gedachten is en men wil ernaar op zoek gaan, dan neemt men beter een gids bij de ingang van het hoofd, teneinde niet verloren te lopen. Onder het schedeldak is het niettemin niet donker: er schijnen zonnen, helderder dan de zonnen aan het firmament. Het best zingt men het zonnelied terwijl men kuiert langs de zenuwbanen, zo zegt men, en dat is een goede raad voor wie heelhuids terug wil keren van daar binnen.

Want soms gebeurt het dat wie zonder gedachten zijn, in paniek de hersenen in rennen en daar een vreemde plaag opdoen met als voornaamste kenmerk dat zij niet meer ophouden met praten. Men zou denken dat zij ineens een overvloed aan gedachten hebben opgedaan, maar dat ware naast de roos gemikt: hun denken schiet immers helemaal niet meer op, de woorden die zich in galop via hun mond een weg naar buiten banen, weten van zichzelf niet langer hoe zij heten, en zo roepen zij alleen hun eigen naam wild in het rond. Als zij hun echo horen, herhalen ze hem dapper. Rapper dan de bliksem volgt op elke naam een synoniem, hecht zich aan elke zin een bijzin en krijgt elk substantief een bijvoeglijk naamwoord cadeau, ook als het daar helemaal geen nood aan heeft - het is immers gratis - en nog een gratis uitleg erbij over etymologische kwesties in de marge en nog heel veel meer. Totdat de elektriciteit uitvalt, zo zegt men, want voor die tijd houdt het gewis niet op.

Misschien is 't beter om helemaal zonder inspiratie te zijn. Zoals een grondgebied vol bartsen in de hitte van de zon, een groot tekort aan water, een groeiende woestijn met alleen hier en daar een schorpioen, een kaktus en een luchtspiegeling die verdwijnt als men ze nadert.

(J.B., 16.01.2011)



28-12-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tourette

Tourette
http://www.theater-maretak.be/


21-12-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kwalen zijn geen kwalen. Een stukje voor de eerste winterdag.

 

Kwalen zijn geen kwalen. Een stukje voor de eerste winterdag.


Kwalen zijn geen kwalen, kwalen zijn in wezen grote stappen voorwaarts die er alleen maar zoals kwalen uitzien: tot die conclusie komen al wie bereid zijn om onbevooroordeeld te redeneren over het bijzondere vraagstuk der aftakeling en zelfs over de kwestie van de dood. En de sleutel tot deze op zijn minst gezegd schokkende ontdekking wordt ons gegeven door de mysteriecultus die wij van oudsher beleven in niets minder dan het christendom.

Een minder bekende Vlaming schreef intussen misschien al een kwart eeuw geleden eens een boek met de titel Het lied van iram, over foetussen die op een helderziende wijze onderling communiceren over hun toestand in de baarmoeder. Zij beschouwen hun groei en het krijgen van armpjes en benen als het gewisse naderen van hun einde, want de volgroeiden verdwijnen uiteindelijk met een luide schreeuw voorgoed uit het gezichtsveld. Wat de ongeborenen niet weten, is dat de volgroeiden dan geboren worden in een wereld die voor hen alsnog verborgen blijft.

De schrijver wilde zeer zeker dat de lezer de vergelijking maakte van die toestand van vóór onze geboorte met het leven dat daar dan op volgt. Geloven wij immers niet dat het verlies van tanden, maar ook dat van armpjes, benen en nog vele andere zaken, een voorbode is van onze gewisse dood, terwijl het ons misschien kon voorbereiden op een leven dat wij van hieruit onmogelijk in ons blikveld kunnen vangen?

De giganteske vraag luidt echter of wij dergelijke vergelijkingen wel maken mogen, want analogieën zijn er vaker niet zonder de geesten die ze fabriceren, wat wil zeggen dat ze onafhankelijk van onze fantasie niet alleen een reden missen van bestaan, maar tevens een geboorte. Zo herinnert men zich ongetwijfeld wel de kwestie uit zijn kindertijd toen men met sterrenkunde kennis maakte alsook met de beginselen van de chemie - de kwestie of een atoom dan niet iets was zoals een zonnestelsel, maar dan slechts in een andere orde van grootte. Niet makkelijk te beantwoorden bleek toen die vraag die wel wat leergierige leerlingen prikkelde, maar die alras moest onderdoen voor feiten die helemaal niet van plan blijken om met onze schone fantasie rekening te gaan houden.

Planeten zijn geen elektronen in het groot en de zonnestelsels herhalen zich niet eindeloos in universa van telkenmale andere orden van grootte. De analogieën die wij hier als kinderen maakten, bleken alras even naïef als de ideeën die men zich soms fabriceert over de ruimte en de tijd als men de Euclidische meetkunde verabsoluteert. Uiteraard moeten wij allen van de meetkundige denkbeelden van de genoemde Griek vertrekken als wij over de ruimte na gaan denken, maar op zeker ogenblik nemen andere theorieën het van de zijne over en dan lijkt het wel alsof wij de pedalen gaan verliezen. De nieuwe begrippen waarmee wij dan moeten werken, blijken immers geen aansluiting meer te kunnen vinden met wat wij met ons eigenste lijf en leden gewaarworden, en ons voorstellingsvermogen dat zijn beelden immers regelrecht haalt uit wat wij zien en horen, voelen, ruiken en betasten kunnen, verliest zijn grond en wordt zodoende geheel absurd.

Toch dringen vergelijkingen zich voortdurend in onze hoofden op, alleen al omdat wij zonder hen niet denken kunnen daar analogieën niets anders zijn dan associaties, terwijl het maken van associaties met het denken zelve samenvalt. De vraag blijft of wij dat geoorloofd doen, dat associëren, dat vergelijken, dat aan elkander afmeten en passen van totaal verschillende dingen. Temeer daar hier niet slechts de zaken zomaar naast elkaar worden gelegd maar bovendien worden gespiegeld in hun tegendelen: het goede dat een kwaad zal blijken en, ook andersom, het leed dat ons tot voordeel strekt in een hiernamaals waar de eersten, de laatsten zullen zijn en omgekeerd. De rijken die in feite armer zijn dan Job en dan de bedelaars aan wie het rijk der hemelen zal toebehoren.

In de mysteriecultus die het reilen en het zeilen van de ganse westerse beschaving heeft beheerst in niet minder dan tweeduizend jaren, verkeert de oppermachtige godheid in de schamelste en meest beklagenswaardige figuur die men zich indenken kon. Zonder te verpinken wordt de grootste schooier aller tijden dan ook aan de schandpaal vastgemaakt totdat hij helemaal is doodgebloed en, alsof de perversie hier zichzelf nog wilde overtreffen, staat Hij prompt op uit de dood, verrijst en wordt ten hemel opgenomen. Aufersteh'n, ja aufersteh'n/ wirst du, mein Herz, in einem Nu!/ Was du geschlagen/ zu Gott wird es dich tragen! - zo weerklinken de koren die sinds Mahler's grootste schepping de Auferstehung uitvoeren: het leed, steeds beschouwd als een tekort en als iets dat men mijden moest en vooral missen kon, blijkt in een heel nieuw perspectief niets minder dan een hefboom naar het heil in die heel andere wereld welke wij, gelijk die foetussen die in de baarmoeders opgesloten zitten, nog helemaal niet kunnen zien.

Het leed en alles wat het leed veroorzaakt, wordt in 't licht van een heel ander leven dat vooralsnog aan ons oog ontsnapt, een goed, een enig heil, een hulp voorwaar of moet men het dan noemen: een tol welke men te betalen heeft als toegang tot die vreemde poort die niet zomaar een uitgang van dit leven zijn zal maar tevens een entree naar wat hier op volgt?

Wij wisten al dat kwaaltjes de tol vormen voor de toegang tot de oude dag en dat men geen eeuweling wordt zonder die ook te betalen. Edoch, zijn op een gelijkaardige manier dan niet de vreselijkste kwellingen te bestempelen als de tol die men betalen moet om binnen te mogen in de hel? En vangen alle mogelijke vergelijkingen die men op dit niveau probeert te maken dan ook niet bot?

Misschien is het een waarheid als een koe dat waarheden zeer tijdelijk bestaan en dat zij, als hun tijd gekomen is, moeten verkeren in hun tegendelen. Ons lijf en zijn gezondheid hebben ruimschoots alle tijd, maar als die tijd dan om is en de geest de plaats inneemt die eerder aan de spieren toebehoorde, dan blijken ziekten voedsel voor de ziel te zijn en laten zij met pijn die soms ondraaglijk lijkt, de deugden wassen waarvan wij in feite al sinds onze geboorte de kiemen droegen. In 't licht van 't leven dat we kennen, is het vergaan van dit bestaan op aarde niets dan wreedheid, maar reeds 't natuurlijke voordeel dat de opruiming der oud geworden exemplaren biedt, bewijst ons dat er veel meer goeds verbonden is aan wat wij eerst vanuit ons egocentrisch en daarom ook onwetend wereldje als kwaad hadden bestempeld. Misschien - neen: zeer waarschijnlijk - is het zo dat wij veel breder konden kijken dan wij heden doen, en dat er perspectieven zijn die ons meteen zouden bevrijden, alleen al door de visie die zij schenken zouden. Misschien - neen: heel waarschijnlijk - is het voor die mogelijkheden dat wij verder moeten leren openstaan, zoals ook nesten openstaan voor vogels die dan op een goede dag daarop neerstrijken en er hun kostbare eieren in leggen om ze daar uit te broeden.

J.B., 21 december 2010


19-12-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Koude winters...

 

Koude winters...

In het jaar 2010 sneeuwt het in de eerste helft van december en er breekt zowaar paniek uit want zo'n vroege ijskegels hebben we nog nooit gezien. Dat vertellen althans zij die een geheugen missen dat verder reikt dan de geschiedenis van de allereigenste persoon. Zij kunnen zich geen vroege sneeuw of kou herinneren en zonder zelfs maar bij de ouderen navraag te gaan doen, geloven zij in afwezigheid van elke verdere informatie zomaar te mogen besluiten dat de ijstijden zijn teruggekeerd.

Edoch, op enkele tikken en klikken op het bij de handse klavier van hier vandaan, leest men in de geschiedenis van het eerste het beste Scheldedorp dat in de jaarwisseling van 1844 naar 1845 de winter zo streng was dat - bijvoorbeeld te Wetteren - de Schelde dicht vroor. Niet één keer, maar tot drie keer toe, en dat in één en dezelfde winter. Een eerste keer was daar de Schelde haar eigen brug vanaf 6 december tot 1 januari, een tweede keer van 11 tot 26 februari en dan ook nog een derde keer van 5 tot 21 maart, en dat was toentertijd zodoende een échte Witte Donderdag. (1)

Volgens de - overigens niet onomstreden - theorie over de opwarming van de aarde, zorgt het afsmelten van het Poolijs voor het stilvallen van de Golfstroom. Onze Golfstroom is immers een soort van transportband welke aan de oppervlakte warm zeewater uit de Golf van Mexico naar West-Europa aanvoert. Die warme stroom beukt tegen het Poolijs aan, duikelt de diepte in en voert dan in de diepere lagen van de oceaan koud Poolwater naar Mexico terug. De motor van die rupsband is het Poolijs en ook het zoutgehalte speelt een rol, maar om een lang verhaal kort te maken: door het afsmelten van de Poolkap raakt de warme Golfstroom zijn motor kwijt, zodat in onze streken de winters niet langer getemperd worden. Zo zou in het decennium voorafgaand aan het jaar 2005 de sterkte van de Golfstroom met één derde zijn afgenomen. (2)

Sneeuwlandschappen en mensen die zich massaal op het ijs vermaken vindt men ook in de schilderkunst terug, met name in welbepaalde geschiedkundige perioden die men ook wel 'kleine ijstijden' noemt. In het oog springend is in dat verband het werk van Pieter Brueghel de Jonge (°1564 of 1565) of dat van Hendrick Avercamp (°1585) die leefden aan het begin van zo'n kleine ijstijd die zich voordeed van de vijftiende tot de negentiende eeuw. De gemiddelde temperaturen liggen dan een tweetal graden lager dan normaal, zo zeggen de weerkundigen. Volgens sommigen onder hen zouden we overigens al aan een nieuwe kleine ijstijd toe zijn want het Poolijs groeit sinds kort weer aan. (3)

Bovendien vertelt ons de aanwezigheid van ijskappen op Antarctica en Groenland dat wij momenteel in een echt ijstijdvak leven, het Quartair genaamd - overigens het tijdvak waarin de mens ontstond, en dat al bijna 2,6 miljoen jaar aan de gang is. Het Quartair omvat vele ijstijden, afgewisseld met wat warmere perioden, zoals de huidige. Sub specie aeternitate - in het licht van de eeuwigheid - is de tijd die wij kunnen kennen nog minder dan een bliksemflits.

Maar misschien precies daarom zijn er redenen om alarm te slaan, want als in géén tijd het klimaat zo'n grote sprongen maakt zoals het nu doet volgens heel wat meteorologen - wat zal het resultaat dan wezen van een dergelijke 'storing' op een wat langere termijn?

Iedereen weet dat water dat in ijs verandert, toeneemt in volume. Het zou best kunnen dat 't vervriezen van het Scheldewater de beide oevers eensklaps zo ver uit elkaar drijft dat onder het ijs een spleet ontstaat die reikt tot in de diepten van de aarde waar de lava zit te wachten op zo'n scheur. Dan kregen we misschien wat onlangs ook in IJsland was te zien en wat het luchtverkeer gedurende geruime tijd verstoorde: een reusachtige stoomwolk ingevolge de hitte van een uitbarsting onder een gletsjer, dra gevolgd door asse, puimsteen en ook lava.

Op die manier, mijnheer, zijn ganse eilanden, misschien zelfs continenten, gevormd én van de kaart geveegd - wie zal het zeggen. Op die manier waarop de aarde boert en zich ontlast van gassen, kwam ooit de maan los uit haar kerker in de aarde en ging zij zweven boven het geboomte en de toenmalige alleen door haar verlichte steden. Men zou het niet geloven maar het gebeurde klaarblijkelijk daar de middelpuntvliedende kracht een weinig groter dan de kracht der zwaarte was, en op dat ogenblik zagen alle aardbewoners hoe zich uit de grond een continent loswrikte en verhief gelijk een reus die opstaat uit zijn graf, tot hoog boven de wolken, waar het nog steeds hangt te zweven als een geamputeerde borst van 't organisme waarin wij samen met het andere gedierte achterbleven. Het volume van de maan vertegenwoordigt iets meer dan één percent van het volume van de aarde.

Koud is het op die plaatsen op de maan die zonnestralen te ontberen hebben: één liter ijs per kubiek stof vindt men aldaar. Aan de zuidpool van de maan zou het tot welgeteld min 240 graden Celsius vriezen, maar in de lege ruimte van de kosmos kan het nog veel kouder zijn: waar de zon niet schijnt, is het zo'n 3 graad Kelvin - dat is 3 graden boven het absolute nulpunt van -273,15 graden Celsius. Al wie zijn lichaam aan die koude blootstelde, die zou op staande voet versplinteren zoals het dunste glas dat met geweld tegen een granieten muur geslagen werd. Alleen een rookpluim zou van zijn bestaan na 't ongeval een korte wijl niet langer dan een paar tellen getuigen.

Al bij al valt de winter tot nu toe nog mee, zo moeten wij besluiten, al blijft de vrees bij sommigen toch wakker liggen van 't idee dat er wat mis kon zijn met onze zon. Die wonderbare ster van wiens stralende warmte en wiens kostbare licht wij leven, is tenslotte geen onsterfelijke god. Zij is een vuur in 't groot dat zonder zuurstof, gas of kolen brandt en opbrandt: gratis weliswaar maar niet tot in de eeuwigheid. En om het dichtst bijzijnde exemplaar dat dan misschien als een reservekachel dienen kon, in huis te halen, zijn dan tweeduizend komma zoveel lichtjaren vandoen.

(J.B., 19 december 2010)

Noten:

(1) http://www.wetteren.be/hongerjaren%201845-1850/3653/default.aspx?_vs=0_N  

(2) Volgens een publicatie in het tijdschrift Nature d.d. 1 december 2005. 

(3) http://www.blikopnieuws.nl/bericht/105150/Weerman_BlikopNieuws_kondigt_een_kleine_ijstijd_aan_na_2013.html


17-12-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De toren
De toren




10-12-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De fles

De fles

 Er is een wereld denkbaar waarin het goud in de straten voor het rapen ligt terwijl het zand er schittert als een zeldzaamheid. Bijgevolg is niets daar kostbaarder dan glas. In die wereld rijden mensen wekelijks naar de afvalcontainer met goud: wit goud in het linker gat, geel goud in het rechter. Daar draaien koppels dertig jaar lang in dubbele shifts om dan als kroon op de carrière over te kunnen gaan tot de aankoop van een fles.

Het lijkt onmogelijk maar het is dat niet, het heeft zelfs een zekere vanzelfsprekendheid. Zand is weliswaar geen edel metaal maar niemand kan er omheen dat glas een wonderbaarlijk materiaal is dat veel meer tot de kinderlijke verbeelding spreekt dan goud en zilver tegelijk.

De laatst genoemde edele metalen appelleren allerminst aan de prilste fantasieën, en ik herinner me uit mijn vroege jeugd een hardnekkig onbegrip voor lui die hoog opliepen met blinkende ringen, armbanden, halskettingen en munten, terwijl wij anderzijds hadden geleerd om na de consumptie van ons stukje chocolade de - evenzeer schitterende - aluminiumfolie in de vuilnisemmer te deponeren.

Terecht hebben heel wat kinderen het moeilijk met de idee van glas als wegwerpspecie, terwijl het zo wonderlijk blijkt dat het harde gesteente dat glas tenslotte is, zomaar door zich heen laat kijken alsof het helder water was of reine lucht. Het is niet ondenkbaar dat in een ogenblik van verstrooidheid iemand geloofde dat er vissen bestonden die in glas konden zwemmen, vogels die konden vliegen in glas en die het inademden zoals ze ook doen met de koude winterluchten als zij wegtrekken naar streken waar het warmer is.

Over de gigantische Sahara heen vliegen zij in pijlen, en de woestijnen in de wereld waarover wij nu schrijven, zijn uiteraard van korrels goud. In ónze wereld daarentegen is er zoveel zand dat wij het allang niet meer interessant vinden om het van wat nader bij te gaan bekijken.

Zand bestaat uit korrels, en dat zijn stukjes steen, zo klein en licht dat ze makkelijk massaal kunnen worden verplaatst, zodat het zand ook wel doet denken aan de zee. Zo kunnen zandduinen en zelfs bergen zich verplaatsen over grote afstanden, alleen maar door de wind, alsof zij vloeibaar waren zoals water of licht zoals de wolken. Soms verplaatsen zich ganse zandstranden, met de seizoenen mee. Maar in zand kan men ook verdrinken.

Toen mensen nog een eigen huis hadden en zij vooraan in de boomgaard een steenput groeven om daar met een handpomp dagelijks hun drinkwater uit op te diepen, waren er bij het graven alsook bij het schoonmaken van de put altijd drie grote zorgen. Een eerste zorg was het dat beneden in de put wel eens kruipgas kon gaan hangen dat zonder te waarschuwen diegene die afdaalde, bedwelmde zodat hij snel en quasi geruisloos verdronk. Een tweede zorg was het water zelf dat koud genoeg was om iemand van de adem te benemen, met hetzelfde onfortuinlijke gevolg. Maar een derde niets of niemand ontziende doder in de put die nog veel gevreesder was dan water of gas, was drijfzand, ook wel rampsande genoemd, of kwelm.

Het verhaal is bekend dat gedurende de oorlogsjaren ergens in de buurt van het Rabot te Gent een wagon met kostbare lading ontspoorde. Om het gevaarte terug in het spoor te krijgen, verliet de machinist de plek kortstondig, op zoek naar hulp. Toen hij echter enkele uren later terug kwam, bleek de wagon mét zijn lading te zijn verdwenen - een bijzonder raadselachtige diefstal. Edoch, toen werd overgegaan tot de inspectie van de plek des onheils, werd alras de geheel verdoken dief herkend: het was de aarde zelf die de wagon had verzwolgen, daar hij op drijfzand was beland.

Zand zijn kleine stukjes steen, afkomstig van rotsen waarop de branding beukt, van lava dat verpulverd wordt onder gigantische gletsjers, van witte kalken schelpen ook of van koralen. De korrels hebben onregelmatige, hoekige vormen, maar wrijving gedurende miljarden jaren maakt ze mooi rond. Er zijn zandkorrels die, behalve dan qua grootte, in niets verschillen van die prachtige parels waaraan ontelbare duikers hun leven gaven, daar zij tot een half uur lang met ingehouden adem de diepe bodem van de zee afspeurden - een activiteit welke alleen mogelijk is door onderdrukking van het ademhalingscentrum, wat dan resulteert in een levensverwachting van pakweg vijfentwintig jaar. En wie wist nog niet dat alle korrels op de witte zandstranden - maar ook die van de rode, roze of nog anderskleurige paradijselijke stranden - bestaan uit uitwerpselen van de koraalvretende papegaaivis?

Zand kan zijn samengesteld uit allerlei mineralen en gesteenten, maar ook uit ertsen, zoals ijzer en goud. In zand kunnen ook halfedelgesteenten liggen zoals olivijn, granaat en saffier - dat staat in elke encyclopedie - en er bestaat ook sterrenzand: zandkorrels in de vorm van sterretjes. De boeken vermelden eveneens het zingend zand, 'akoestisch zand' genaamd, en het geluid ervan hangt van zijn samenstelling af. Maar bovenal is zand de grondstof voor glas!

Glas wordt geblazen en de eerste glasblazer was de bliksem. Na een blikseminslag wordt in het zand soms een witte, holle fulguriet gevormd - een bliksembuis of een bliksempijp - en dat is een soms meterslange streng van glas. Misschien werd het fabriceren van glas ontdekt dankzij de bliksempijpen. Hoe dan ook wordt glas geblazen en het is een ware kunst die men niet leren kan dan van de meester zelve. Glasblazers moeten hittebestendig zijn, het beroep is ook niet zonder gevaren, maar het materiaal en het resultaat maken deze stiel bijzonder noodzakelijk en waardevol. Wat immers kan de fonkeling van een kroonluchter evenaren? Welk object bevat meer vorm én mysterie dan een fles? Wat is wonderlijker aan een huis dan de ruiten en wie zal ooit het geheim kunnen verstaan dat zich schuil houdt achter alle spiegels?

In de wereld waar zand een zeldzaamheid is, zijn al die wonderen niet zo vanzelfsprekend. Wij zitten aan het raam met een bril en een boek, warm door de ruitjes naar buiten te kijken, waar in witte sneeuw zwarte merels schooien om kruimels brood, en wij hebben geen kou. Maar in het land waar het goud in de straten voor het rapen ligt, kent men niet de luxe van glas. Daar werkt men van de vroege ochtend tot laat in de nacht, daar spaart men zich het eten uit de mond, daar telt men des avonds zijn zuur verdiende centen en dan denkt men aan de dag dat die ultieme wens bewaarheid wordt. Reeds beschikt men over de eiken kast met houtsnijwerk die het kleinood op zal baren, de kast die men enkel voor de hoogste gasten opendoet, de kast wiens holte met slechts één doel is geboren, en dat is de woorden vol bewondering te aanhoren telkenmale als zij gapen mag.

Wijzelf konden er niet van dromen, wij waren van simpele komaf en wij moesten ons nu eenmaal tevreden stellen met zilver en met goud, ook wel genoemd 'de blinkende doch ijdele troost der armen'. Maar bij de buren ging het er anders aan toe: meneer Fransen maakte carrière, hij werd zowaar een hoge piet, en ook zijn vrouw ging in de politiek. En op een dag was het zover, en zag en hoorde ik van door het raampje van het kleine mediteerkamertje boven, hoe het kleine buurmeisje onze tuin kwam ingerend, recht naar mijn zoontje, luid fluisterend: "Emiel! Emiel! We hebben er een! We hebben er een!" En dan mijn zoon, even verbijsterd als ikzelf die aldus ongewild de mare vernam: "Wat hebben jullie dan wel, Emmaatje? Zeg mij wat het is: wat hebben jullie dan?" En haast benam haar de aangeslagenheid de adem toen dit keer haar fluisteren oversloeg in een luide gil: "Een fles!"

Er werd over gepraat tot uren in het rond: de familie Fransen had een fles! De deur werd platgelopen door mannen met camera's en microfoons en des avonds verschenen de heer en mevrouw Fransen met hun dochtertje op teevee en dan zegden wij tot elkander: "Kijk, dat zijn onze buren! Jaren is het geleden dat we hen nog zagen, en nu zitten ze hier in onze eigen huiskamer te vertellen! En wat hebben zij geluk! Straks zullen ze de fles filmen, en dan krijgen we ze ook te zien! Maar misschien doen ze dat ook niet, omdat de kostbaarheid opgeborgen zit in een kluis? Wie zal het zeggen!" En grootmoeder die zelf geen televisie bezat, kwam bij ons kijken; gedurende de ganse reportage hield ze haar handen tegen de mond gedrukt van de opwinding en zij zegde: "Misschien bouwen ze wel een speciale kapel voor de fles, een soort bedevaartsoord, dan kunnen we ze met onze eigen ogen gaan bewonderen! Oh, maar kijk dat toch eens aan: is zij niet schoner dan Onze-Lieve-Vrouw? Maar zie ze daar nu eens te schitteren staan, de fles van de familie Fransen! Wat hebben deze mensen toch geluk!"

Maar op een dag, heel onverwacht, gebeurde iets bepaald onzacht: het was warempel de fles die brak. Het kostbare kleinood sprong zomaar in één ruk, in honderdduizend scherven stuk!

De hele familie Fransen wierp zich op de brokken en daarbij sneed Emmaatje, die ijverig hielp, zich met een van de scherven in de pols. Daar waren paniek, en glas, en bloed; de brandweer kwam, de buurt begaf zich in stoet naar het oord waarvan men niet veel later zou zeggen: daar heeft de fles een kind vermoord!

Alras stond het glas synoniem voor de vloek die op alle bezitterige mensen rust die lust beleven aan 't bezit van een fles. Onthoud de wijze zedenles!

J. B., 10 december 2010




22-11-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kwakzalvers
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Kwakzalvers

Hier om de hoek woonde een dame die vorig jaar kloeg van een pijntje in de buik. Op aanraden van een vriendin van haar raadpleegde ze géén dokter - dat zijn, zo zei ze, toch allemaal zakkenvullers. Welneen: zij bezocht een zogenaamde helderziende die voor haar de kaarten las tegen betaling. Ik mocht niks zeggen, maar soit: het was zo'n slordige 40 euro... én belastingvrij - kunt gij een beetje rekenen? Die lui hebben géén jaren moeten studeren, hoeven niét slim te zijn en moeten zich ook tegenover niemand verantwoorden, alleen al omdat ze op grond van blind vertrouwen werken - als puntje bij paaltje komt, hebben ze immers helemaal niks gedaan, toch?

De dame van hier om de hoek ging dus bij die kaartenlezeres met haar buikpijntje en die vertelde haar dat het niks was om over naar huis te schrijven: gewoon wat zenuwen, zei ze, en ze verkocht het mens op de koop toe voor de som van 60 euro nog een magnetische wondermedaille om om de hals te hangen. Maar de pijn verergerde en toen de mij welbekende dame van hier om de hoek uiteindelijk bijzonder ernstige krampen kreeg en ook een bloederige stoelgang, belandde zij tenslotte toch in de kliniek, alwaar werd vastgesteld dat zij een kanker had in 't eindstadium en dat het wel wat laat was nu om daarmee nog voor de dag te komen. Ze zijn geheel ongevaarlijk, zegt u, die handlezeressen?

Wij wisten al dat kwakzalvers leugenaars zijn, maar hoe durft men heden nog te zwaaien met die zogezegd verschonende omstandigheid dat ze behalve dader dan toch ook wel slachtoffer van de eigen leugens zijn aangezien ook zijzelf erin geloven? Is het al geen bijzonder gelukkig toeval dat zij van hun eigen leugentjes allerminst verarmen? De dame over wie hier sprake, komt aan huis, zoals men dat zegt, en zij doet dat - schrik niet - met een elegante donkerblauwe Porsche. Ter vergelijking: onze huisdokter moet het met een doordeweekse Fiat stellen zoals er twaalf rondrijden in een dozijn. Maar veel meer redenen tot ergernis vindt men in 't schromelijk misbruik van 't volkse spreekwoord "Baat het niet, het schaadt ook niet". Jawel, dat is wat ik bedoel: de dame van hier om de hoek, is 't hoekje om!

(J.B., 21 november 2010)


20-11-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Fijn wit zand

Fijn wit zand

Zoals elders al gezegd, is er iets grondig mis met de tijd en dat is niet zomaar een gevolg van ouder worden want mensen van elke ouderdom moeten delen in de klappen: de tijd gaat nu veel rapper dan pakweg veertig jaar terug. De tijd versnelt, precies zoals een valbeweging, alsof ook hij onder de invloed van een krachtbron stond die immers de versnelling opwekt. Precies zoals de zwaartekracht de val opwekt. Die kracht blijft uiteraard ook trekken, en in dat licht is het niet meer dan logisch dat de val versnelt in het geval der zwaartekracht. Zwaartekracht op zich is, tussen haakjes, geheel onzichtbaar en ook is zij helemaal hypothetisch: haar bestaan wordt verondersteld om uit te kunnen leggen waarom een valbeweging aanving en - uiteraard - een versnelling ondergaat. Maar kijk, met exact hetzelfde recht kan men die andere kracht veronderstellen die de tijd rapper doet gaan - tenminste als het waar is dat hij rapper gaat. En twijfelt men daar alsnog aan, dan kan men opmerken dat de tijd nu eenmaal aan de gang is: hij had dat niet gekund indien hij niet dat initiële duwtje kreeg dat hem tenslotte in beweging bracht en dat uiteraard ook aan 't werk blijft, wat hem in die toestand van voortdurende versnelling houdt.

Andermaal: met de vraag of de tijd dan inderdaad almaar rapper gaat, kan heel vlug afgerekend worden. De tijd blijft immers helemaal niet ter plekke staan en, als hij in beweging werd gebracht, dan kan zulks niet het geval zijn zonder de inwerking van de ene of de andere kracht. Duidelijk is alvast dat dezelfde kracht die de tijd ooit in beweging heeft gebracht, er door haar blijvende inwerking ook voor zorgt dat zijn beweging een versnelling is. Of althans principieel, want het is best mogelijk, en zelfs waarschijnlijk, dat heel wat weerstanden overwonnen moeten worden, zodat van een versnelling na verloop van tijd dan helemaal niets meer terecht komt. Zo zal de snelheid van een voorwerp dat uit de lucht komt vallen, na een poos niet meer toenemen omdat de luchtweerstand dit verhindert. Die weerstand zelf neemt immers toe naarmate de valsnelheid van het voorwerp toeneemt, en zo wedijveren die twee zaken met elkaar totdat zij een evenwicht lijken te bereiken en de versnelling ophoudt. En vanzelfsprekend wordt de snelheid van het voorwerp nul van zodra het de grond raakt.

Uiteraard zijn deze dingen met een korreltje zout te nemen, maar het principe van de traagheid is alvast niet iets om zomaar onder de mat te vegen. Het zou ook best kunnen dat weerstanden allerhande bestaan of dat zij tijdelijk zijn, aan erosie onderhevig, dat zij plotseling kunnen opdagen of verdwijnen. En zo kon het ook best zijn dat de versnelling die menigeen nu in de tijd ontwaart, zeer tijdelijk was, en dat zij ook kon overgaan in een vertraging of, wie zal het zeggen, in een stilstand, bijvoorbeeld bij de dood of ter gelegenheid van 't eschaton. Misschien ook kan de snelheid van de tijd een grens bereiken waarna er iets speciaals gebeurt, zoals dat ook het geval blijkt met de dingen waarvan de snelheid deze van het licht benadert. Die zouden dan gaan stilstaan in de tijd of, meer nog, zich terugtrekken in hun eigen verleden.

Maar bij een oppervlakkige beschouwing, zoals ook deze, houden we het bij wat wij aan den lijve ondervinden - en de getuigenissen zijn legio: de tijd holt alsmaar sneller, een jaar duurt nu geen dág meer, het eigen leven glijdt door onze met arthrose getekende tentakels zoals fijn wit zand.

(J.B., 20 november 2010)


Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De wolk

De wolk

De tijd dat alles vast lag, definitief was en ook zeker, behoort voorgoed tot het verleden. In die tijd leefde men wanneer men leefde, men sprak een aantal woorden uit wanneer men sprak, men deed iets of men liet iets na te doen en daarop werd men dan ook aangesproken. Maar dat alles is nu voltooid verleden tijd, want vandaag zit alles los. Men leeft niet meer voluit, men bestaat slechts voor een welbepaald percentage; wat men zegt, is bij voorbaat troebel en zo ook kan alles wat men doet of laat, verklaard worden op meer manieren, zodat men eigenlijk nooit meer zeker weet wat men in feite deed, wie men is en of de wereld waarin men zich bevindt wel helemaal de ware wereld is.

Ooit was het bestaan nog echt in de betekenis van onverzonnen, maar die tijd is heden lang voorbij, daar mensen nu in sprookjes leven. De idee dat 't echte leven volgt op het gespeelde, stamt uit de wetenschap van de esthetica: mensen spiegelen zich aan helden op de scène welke te voorschijn kwamen uit de pen van een dramaturg of een romancier. Pas die spiegeling van het eigen zelf aan een verzonnen ander op 't toneel, maakt ons tot wie we ook echt zijn: de nabootsing van een figuur uit een wereld die aanvankelijk alleen bestond in de fantasie van een auteur. Wij zijn acteurs.

Dat feit zou ons meteen met verstomming slaan, ware het niet dat wij wel ergens konden vermoeden dat een kunstenaar de dingen niet zomaar uit zijn mouw schudt: een artiest wordt geïnspireerd, wat wil zeggen dat hij zijn spullen gaat halen in een andere wereld die vooralsnog hij alleen kan zien. Hij gaat ze daar halen en brengt ze dan mét zijn kunstwerk in onze gemeenschappelijke wereld binnen. Of tenminste in de wereld waarvan wij geloven dat we hem delen. Onze wereld telt dan overigens niet veel meer zaken dan al deze die daar mettertijd werden binnengebracht door artiesten allerhande. Onze wereld blijkt een allegaartje van artikelen uit fantasieland, alhier geraakt via de geïnspireerde pen van menig schrijver. Onze wereld gelijkt daarom op een huiskamer die welhaast uitsluitend is gevuld met zaken uit de supermarkt: door anderen gefabriceerde goederen welke wij ons toe-eigenen met zo'n ijver alsof we ze zelf hadden bedacht.

De taal die wij spreken, was ons aanvankelijk volstrekt vreemd: Chinees was het wat wij als kind moesten aanhoren, en slechts met heel veel moeite maakten wij ons dat Chinees tenslotte eigen. En nu spreken wij de taal die wij voortaan de onze noemen; wij spreken ze met zoveel zwier alsof we ze zelf hadden bedacht. En waar we ons tenslotte realiseren dat wij niet de scheppers zijn van onze eigen taal, blijven we niettemin hardnekkig geloven dat dan toch de ínhoud van onze dagelijkse verhalen van eigen makelij moet zijn. Edoch, in die illusie zijn we zoals vissers die menen dat zij de vissen die zij vingen voor het aquarium eigenhandig leerden zwemmen.

De taal die wij spreken, is niet de onze. Maar niet alleen de taal valt ons te beurt: ook het lichaam dat wij zijn, blijkt bij nader toezien van elders en van anderen afkomstig. De vele biljoenen cellen waaruit ons lijf blijkt te bestaan, komen uit één eicel van een moeder voort, die eensklaps aan het delen ging, en tot vandaag worden onze lichaamscellen om de haverklap door almaar nieuwe exemplaren dagelijks vervangen. Wij bevinden ons in ons lichaam zoals we ons bevinden in ons eigen huis: niets daarin is van onszelf afkomstig, ons eigen zijn blijkt een bezit in bruikleen en een raadsel blijft het hoe wij daarmee samen konden vallen, daar wij de link tussen, enerzijds, die zaken die de onze zijn en, anderzijds, ons eigen ik, niet kunnen vinden. De waarheid blijkt ontnuchterend genoeg dat naast de spullen die wij in bruikleen houden, de lener zelf weinig meer om 't lijf heeft dan zijn eigenste niet-zijn, zijn leegte die behoefte is en wacht om ingevuld te worden, precies zoals een plaatsje leeg blijft totdat het op een dag bezet wordt door een ding of door een ander.

En zo komt alles wat wij zijn, of beter: wat wij onszelf wanen, uit een soort van super-markt - heel letterlijk. Een boven-markt, een markt die over onze wereld hangt gelijk een witte hemelwolk waaraan de kunstenaars zich inspireren. Met artistieke tentakels kunnen zij tasten in die wolk, en vinden zij daar allerlei nieuwe zaken welke ze ons dan naar beneden brengen. Zo brachten ons de gebroeders Van Eyck het unieke uitzicht op het Eschaton dat vóór die schilders alleen blinden konden zien. Na Vincent Van Gogh kan geen mens nog de Provence bezoeken zonder daar de schilderijen van de kunstenaar te ontwaren in de plaats van de nietszeggende velden die er voordien waren. En welhaast zijn wij geneigd in ons gigantisch ongeloof om hier de zaken op hun kop te zetten, alsof de schilderwerken van de begenadigde artiest zich inspireerden aan de louter stoffelijke wereld. Hetzelfde denken wij soms in eenzelfde ongeloof waar wij romanschrijvers toedichten dat zij uit het dagelijkse leven inspiratie putten zonder daar ook maar iets aan toe te voegen. Intussen weten wij genoegzaam dat de stof op zich welhaast geen vormen heeft, geen kleuren en geen tinten, geen indrukken, verhalen, noden of beloften. Alles wat wij meemaken, gebruikt de stof uitsluitend als een voertuig - ons eigen zijn incluis. Alles komt tenslotte uit die grote, witte wolk.

Ons leven komt gewis niet uit de aarde voort zoals sommigen dit zeggen over de patatten waarmee wij ons voeden: dat alles daarentegen komt van boven, uit het zonlicht en de zegen van de regen. Zelfs de aarde waarin al wat leeft gedijt, is niets anders dan de asse onzer vaders die zich eens gezwind over het land bewogen. Alles komt van boven. En daarom ook zit alles los.

Alles is van wind en uitgerekend dat maakt dan dat niets meer vastgevezen worden kan, en zo hangt alles los, een zuchtje wind volstaat opdat het lichte leven vlood van hier naar daar - een lege stal blijft over.

Alles zit nu los. Wij leven niet meer voor de volle honderd percent - alleen wie rijk genoeg is, zegt men, kan een leven leiden dat zich min of meer onttrekt aan 't continu labeur en 't gepalaber dat de wereld gonzen doet en dat de mensen reduceert tot minder nog dan mieren. Vandaag moet men gezond zijn, jong en mooi, zoals de voorbeelden het zeggen dat het hoort. Eenmaal voorbij de vijfentwintig leeft men nog voor amper tachtig percent. Heeft men bovendien een dikke neus maar tegelijk geen stuiver om hem bij te laten vijlen, dan gaat daar nog ruim vijftien percent van af; wie bovendien zijn dag beginnen moet met, om maar iets te zeggen, een spuitje insuline, diens levenskwaliteit zakt andermaal met ruim een derde en mist men dan ook nog een eigen stek omdat de zo noodzakelijke job op zich laat wachten, dan is men alras zo goed als dood, een levend lijk teweeg.

Maar 't ergste moet nog komen: vandaag is niets meer wat het lijkt te zijn omdat vandaag alles voorlopig is geworden. Alles wat gebeurt, gezegd wordt, opgevoerd wordt, is slechts repetitie - het definitieve immers is voor later, voor het echte leven, "voor als wij groot zijn", hoor ik opa nog steeds zeggen. En zo verkeren wij voorlopig in de waan van een bestaan dat op de keper een probeersel is en verder niets meer om naar huis over te schrijven. Want onze samenleving is verworden tot een lab op elk terrein sinds 't allereerste labo uit zijn voegen is gebarsten. Op een mansarde ving gans die historie aan: het laboratorium van de profs die alles beter wilden weten. En alras werd ook de gang gevuld met distilleerkolven en vazen, flesjes met enorme halzen, draden, vijzen, op een gasvuur sissende slijmen en kleurige lampionnen. Eenmaal goed begonnen ging ook de bovenverdieping eraan, de trappenhal, het ganse huis, de kelder incluis, de aanpalende gebouwen en de straten aan de overkant, het waterland, de beddingen der rivieren, de bossen die de kim nog sieren, zelfs de wolken moesten eraan geloven: zij hingen ginder boven, ogenschijnlijk onaantastbaar totdat daar de laser scheen, ja, zelfs de maan werd niet gespaard en omgetoverd in een kokakolagaard.

Omstreeks negentienzeventig kreeg een minister het in zijn bol om het aloude middelbare onderwijssysteem te gaan hervormen tot het zogenaamde V.S.O. - zijn eigen kinderen liet hij echter de klassieke scholing volgen want, voorspelbaar genoeg, bleek het om een proef te gaan die ongelukkiglijk aan vele mensen vele jaren vruchteloze arbeid kostte. Veertig jaar later herhaalt een blijkbaar geheel onwetende minister op dezelfde post diezelfde stunt - niet te verwonderen in een land waar het vak 'geschiedenis' niet langer op de agenda staat en allen inmiddels zijn gaan denken dat auto, televisie, computer en telefoon er sinds 't begin der tijden waren. Leerlingen zijn niet langer mensen aan wie kennis dient te worden bijgebracht - zij blijken heden proefkonijnen die de 'geniale' invallen van de door 't volk verkozenen met een leeg hoofd moeten bekopen. En uiteraard zijn ze eerst klanten die de kas van het schoolbedrijf moeten spijzen en die men 't daarom naar hun wens maakt, ook als dit betekent dat zij, en mét hen gans de toekomst, naar den duvel gaan.

Klinieken dan, die liggen allang vol met proefkonijnen allerhande, want nadenken doet men daar blijkbaar niet meer: de uitwerking van medikamenten wordt afgelezen aan het effect dat zij hebben op sommige patiënten, als waren deze laatsten grijze muizen die in patattenkelders huizen. Genezing werd een voorrecht voorbehouden aan de rijken - de armen zijn er slechts voor de probering. Scholen, ziekenhuizen, allerlei instituten en waarom dan ook niet meteen de rest van de hele maatschappij: alles is verworden tot een lab, een proefbuis, en de mens degradeerde tot zijn eigen muis. De zogenaamde samenleving is vandaag vervallen tot een experiment, mijnheer: wij werden spinnen, draaiend om de eigen as, flessen tot boven in onze lange halzen opgevuld met andermans vergiften, tot gruis vermalen, werden wij gedraaid tot pillen die wel sierlijk ogen maar niet deugen, alleen de leugen slaat in deze tijd de vleugels uit.

Een experiment zijn wij geworden, maar ook een kwis en waarom ook niet meteen een tombola met wegwerpkraskaartjes die nu en dan een miljardair opleveren die zich te pletter eet of drinkt of snuift, om 't even, maar vooral ook dagelijks miljoenen of miljarden krassers met een leeg blijvende maag en dito kop. Tot het geduld op is, zal het duren, dat experiment, want het went niet als men eeuwig in het land van de voorlopigheid zijn echt bestaan moet blijven huren. En dan zal de bom vallen en zal alles binnen de kortste keren leeg zijn, zoals ook de rest van heel de kosmos leeg is, eenmaal en voorgoed. Is het niet de gedachte aan die grote witte wolk die ons de voorlopigheid aanvaarden doet?

(J.B., 18 november 2010)


14-11-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Water & Over de klimaatsverandering

Water
&
Over de klimaatsverandering



Bijlagen:
Water en Over de klimaatsverandering smal zw (b).pdf (213 KB)   


03-11-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Spoken
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Spoken

Zij die zeggen dat spoken niet bestaan, negeren een werkelijkheid die misschien nog omvattender is dan al datgene wat zij zelf voor de werkelijkheid houden. Dat er spoken zijn, is een zaak van ondervinding en van getuigenissen; hoé ze kunnen bestaan, is een meer technische kwestie. Het is die laatste, technische kwestie die ons hier aanbelangt.

Om te beginnen moeten wij ons een fundamentele waarheid voor ogen houden met betrekking tot al het zintuiglijk waarneembare, en dat is, als we ons hier bijvoorbeeld beperken tot het zien, dat er in het zien verschillende componenten zitten die op een uiteindelijk onnaspeurbare manier onderling samenhangen.

In het zien zijn er vooreerst de ziener en het geziene. De ziener, diegene die kijkt, kan kijken en zien, hij kan ook kijken doch niet zien, en verder kan hij ook zien zonder dat hij in feite kijkt.

Waar wij kijken, bijvoorbeeld naar de bomen, en zien, bijvoorbeeld dat ze hun bladeren laten vallen, doen wij iets dat we allemaal kennen: we kijken of we richten onze aandacht op een bepaalde zaak en vervolgens zien we, wat wil zeggen dat we waarnemingen doen of informatie ontvangen uit de buitenwereld.

We kunnen echter ook kijken zonder dat we zien: we horen bijvoorbeeld het gejank van een kat, ergens in de tuin, we kijken in de tuin, maar hoezeer we ook rondkijken en speuren: we krijgen de kat helemaal niet te zien.

Tenslotte kunnen we ook zien zonder dat we kijken, bijvoorbeeld omdat we onze ogen gesloten houden. In dat geval zien we iets dat niet rechtstreeks via onze ogen in ons gezichtsveld komt, maar bijvoorbeeld wel via onze herinneringen of gedachten.

Maar naast de ziener is ook het geziene een allerminst eenvoudige zaak. Het geziene is om te beginnen een stoffelijk of een materieel-energetisch voorwerp, en dus iets dat in de fysische wereld bestaat. Het heeft twee componenten die onderling zozeer vervlochten zijn, dat ze in feite alleen maar louter theoretisch kunnen uit elkaar worden gehaald, en dat zijn uiteraard de stof en de vorm van het ding.

Alle dingen hebben een materiële grondslag én een vorm: er bestaan geen vormen los van elk mogelijk substraat en er zijn ook geen stoffelijke zaken die een vorm missen.

Tenslotte moet er, opdat een ding gezien kon worden, tevens licht zijn dat op het ding als zodanig weerkaatst. Het licht toont ons dan een vorm, die wij dan verbinden met een stoffelijk ding dat we wel kunnen voelen als we het zouden betasten, doch niet kunnen zien, tenzij men het zien zelf als een vorm van betasten beschouwde.

Wanneer we het nu moeten hebben over de waarneming van spoken, dan gaat het om een heel bijzonder geval van waarneming, waarbij de 'normale' waarneming op zich in feite dienst doet als substraat voor datgene wat wij het spook zijn gaan noemen.

Zo zien we in die zogezegd normale waarneming bijvoorbeeld een gordijn: we zien het stoffelijke weefsel wapperen in de stille tocht die door het half openstaande venster in de kamer naar binnen waait, en we kunnen dit spektakel van vormen zien omdat van buiten in dat gordijn het maanlicht weerkaatst in die bewegende vormen. Tot nog toe hebben we dus stof, vorm en licht - in dit geval bovendien in beweging - alsook een waarnemer die kijkt en ziet, maar van spoken is nog steeds geen sprake. Maar dat kan plotseling veranderen, namelijk op het ogenblik dat de toeschouwer in al die (bewegende) vormen, een nieuwe vorm ontwaart die niet langer het gordijn suggereert als zijn substraat, maar bijvoorbeeld wel een lachende vrouw.

Het is mogelijk dat iemand die 's zomers van in het gras in de tuin naar de wolken ligt te kijken, daarin ineens een gezicht herkent. Hij zal een ogenblik schrikken als hij dat ziet, omdat hij op dat ogenblik in feite allesbehalve aandachtig was: hij was namelijk onaandachtig genoeg om gedurende een fractie van een seconde te vergeten dat het de wolken waren waar hij naar keek en dat de vormen welke het licht weerkaatsten, vormen van wolken waren en niet vormen van gezichten.

Het gezicht verdwijnt zo snel als het verschenen is, het heeft slechts een fractie van een seconde bestaan, het heeft geen enkel spoor nagelaten, behalve dan dat efemere spoor op het netvlies van diegene die er getuige moest van zijn en die nu helemaal niet in staat is om zijn waarneming aan ook maar iemand mee te delen.

Indien hij op het eigenste ogenblik een foto had kunnen maken van wat hij zag, dan had de ganse wereld kunnen zien dat in de wolken daadwerkelijk een welbepaald gezicht verscheen, en misschien wel het gezicht van een mens die echt bestond of die echt had bestaan. Zeer zeker was dan de 'illusie' van het gezicht in de wolken zo overtuigend dat men het verschil niet had kunnen zien tussen dit zogezegd illusoire gezicht en een pasfoto van het echte. Wie dan de foto had gezien van het gezicht in de wolken, die had warempel geoordeeld dat het om trucage ging, want zo sterk is ongetwijfeld de 'illusie' van een spook, als het inderdaad gaat om de verschijning van een 'geest'.

Buitenstaanders zullen wel oordelen dat al wie beweerde een spook te hebben gezien in een gordijn of in een wolk, dat niet in die gordijn of in die wolk zag, doch in zijn eigen geest. Die uitleg kan weliswaar correct zijn omdat wij nu eenmaal kunnen dromen, maar dat sluit geenszins uit dat mogelijkerwijze, één tel lang, ook werkelijk het gedetailleerde lichaam was te zien van bijvoorbeeld een welbepaalde vrouw.

Maar stel nu eens dat men dit op foto had vastgelegd, dat gedetailleerde portret van een vrouw - welnu, dan kon men over dat gedetailleerde portret met recht en rede zeggen dat het berustte op een enorm toeval. Het is immers perfect mogelijk om een gordijn in zo'n plooi te leggen dat men er een vrouw in ziet, helemaal in detail; elke getalenteerde artiest kan dit immers doen, met gordijnen of met verf, het maakt niet uit. En waarom zou het toeval dit schilderij niet kunnen scheppen, als men vandaag immers ook zo makkelijk aanneemt dat het toeval het échte leven heeft geschapen, en het ganse mensdom waarvan we zelf een deel zijn?

(J.B., 2 november 2010)


12-10-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De nieuwe god

De nieuwe god


["1939"- J.B., potlood op papier].

Het gebeurde in het op één na wreedste tijdperk dat God had geschapen en met - godbetert - godsdienst had het dan nog te maken. Er hing een mist over de wereld, een donkere mist, het leek veeleer een damp, of was het een rook, want hij had een welbepaalde geur, een stank, om niet te zeggen een somtijds onhoudbare stank die gevoelige zielen misselijk maakte en aanzette tot langdurig braken. Er was een nieuwe god in de maak, nu vrijwel alle mensen hun aloude godheid loochenden en zegden dat zij Hem niet meer nodig hadden, dat Hij zelfs niet was tussengekomen in het proces van hun schepping en dat het tenslotte geen enkel verschil zou maken indien Hij niet eens bestond. En zij waren gaan geloven dat Hij niet bestond, toen ineens een nieuwe godsdienst in de maak bleek.

Sommigen zegden dat het geen godsdienst was maar iets helemaal anders, iets nóg ergers - godbetert - dan een godsdienst. Maar zij zegden alvast dat het een godsdienst was, wellicht omdat hij zijn bestaansrecht opeiste op grond van een wet die de vrijheid waarborgde. Geen goddelijke wet, uiteraard, maar een wet gemaakt door mensen, die in die tijd geen andere goden naast zich duldden.

Het vreemde was nu dat, geheel in contrast met al zijn voorgangers, deze nieuwe god onschendbaar bleek. Hij werd niet onschendbaar verklaard, welneen, hij wás het gewoon en het bewijs daarvan had zich al enkele keren herhaald op een bijzonder overtuigende manier. Wie het immers aandurfde om de nieuwe, opkomende god te beledigen, hetzij rechtstreeks, hetzij via zijn profeten, hetzij via zijn gelovigen, die kon er van op aan dat hij niet heel lang meer te leven had. Een handvol lieden hadden onderhand de onvoorzichtigheid begaan zich tegen de rijzende ster te keren, sommigen op een eerder ludieke manier, anderen met een schoolse ernst, nog anderen met veel tumult. Telkenmale reageerde het publiek eender: men keurde het optreden van deze onvoorzichtige enkelingen telkenmale noch goed noch af; men hield alleen de adem in en men keek toe, gespannen wachtend totdat de kop in kwestie rolde.

In die tijd herinnerden de oudsten van het volk zich ook het tijdperk van de grote dictator, die massa's mensen onderbracht in kampen omdat zij niet voldeden aan de maatstaven die hij hen oplegde: zij waren niet van 't ideale ras, ze hadden niet de goede kleur van haren of van ogen, ze gedroegen zich niet volgens zijn persoonlijke moraal ofwel waren ze een last voor de gemeenschap omdat zij ziek waren of zwak. Heropvoedingskampen, zo zegde men dat het waren waar zij met bange harten in lange treinen heen reisden na een afscheid waarvan zij aanvoelden dat dit het allerlaatste was. Maar van heropvoeding was alras geen sprake meer omdat men nu eenmaal bruine ogen niet tot blauwe heropvoeden kan en zwarte haren niet tot blonde, en daarom installeerde men in die kampen kamers waarvan men zei dat het badkamers waren met douches voor velen tegelijk, alsof men aldus alle zogezegde tekorten uit die bevolking van de kampen weg kon wassen. Pas wanneer zij in de kamers binnen waren, en zij merkten dat de enige deur ervan vergrendeld werd, en zij zagen, hoorden, roken, voelden dat het geen water was dat uit de douches kwam, wisten zij hoe men komaf ging maken met de bruine ogen en de zwarte haren en 't verkeerde ras, de andere zeden en de vreemde goden.

Sommigen dáchten het doch niemand durfde het te zeggen, dat de nieuwe godheid die werd ingevoerd, geen vader was wiens kinderen wij zijn, maar een dictator of een potentaat, een slavendrijver en een moordenaar. En omdat zij allen zwegen, leek het wel alsof zijn intrede in de ganse wereld werd toegejuicht, wat alras ook verplicht werd te gebeuren: bij elke kop die hij deed rollen, rees de massa recht in luid gejoel en met applaus, alle tronies ontmenselijkt en scheefgetrokken van de hypocrisie, verborgen achter het obligate masker. En hoe groter de angst werd voor de megademon, des te luider klonk 't applaus, des te dieper boog men ook voor hem het hoofd, ja, ging men over de aarde kruipen gelijk wormen.

En wie was die megademon, zult gij vragen: wie was deze onmiskenbaar antichristische figuur die het bestaan hertekende en die het bijna-paradijs waarin wij leven konden, fnuikte en omkneedde tot een hel? Wetende dat al wie in dezer waarheid spreekt, zijn eigen kop alras ziet rollen, gebiedt de wijsheid er het zwijgen toe te doen, ofschoon er al teveel gezegd werd hieromtrent. Maar omdat de prijs van de leugen al te hoog is - 't is de échte hel -, moet men 't liegen mijden over deze zaken, en de dingen zeggen zoals zij ook zijn. De nieuwe god, voorwaar, is de mammon, en aan zijn greep ontkomt klaarblijkelijk geen non.

(J.B., 12 oktober 2010)






07-10-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De witte krokodil

De witte krokodil



Vannacht droomde ik over een witte krokodil die wij hier hadden lopen in de tuin, zo zei hij, en daar was niks vreemd aan, want het was klaarblijkelijk een huisdier dat wij hielden, precies zoals er ook mensen zijn die een hond hebben lopen om het huis.

Dat dit in een droom gebeurde, maakte het dan nog wat aannemelijker, antwoordde ik hem: vandaag zijn heel wat dingen die ons ooit vreemd toeschenen, heel normaal geworden, maar het vreemde wordt pas echt geloofwaardig als het zich in een droom voordoet. Zelfs het bizarre lijkt dan geaccepteerd te kunnen worden.

Ons gesprek was plotseling afgesprongen en na een wijle moest hij de trein verlaten die mij nog een heel eind verder brengen zou. Tja, neem nu gewoon maar deze trein, zo dacht ik ineens: onze niet zo verre voorouders keken de ogen uit hun kop naar dit gevaarte dat vandaag de allergewoonste zaak ter wereld blijkt. Nog niet gerept van die vliegtuigen hoog in de lucht: ik kan het aantal mensen niet meer tellen van wie ik weet dat zij daarmee geregeld op reis gaan; ik moet eigenlijk zeggen dat ik er haast géén ken die nog nooit vlogen. En als men het dan heeft over de man op de maan en over de landing op Mars... dan weet ik echt niet meer of dit behoort tot die allervreemdste, sprookjesachtige zaken die men vroeger volstrekt onmogelijk had geacht maar die vandaag hun weg hebben gevonden naar de echte wereld, ofwel of dit behoort tot de wereld van de droom die het bizarre enigszins aanvaardbaar maakt. Uiteraard maakt men zich die bedenking niet zonder het gevoel te krijgen dat men zich niet in de wakkere toestand bevindt doch in een of andere droom, en alvast ikzelf ga dan soms twijfelen aan al die zaken waaraan men niet hoort te twijfelen.

Mag men er dan aan twijfelen of men wakker is, als men dat ook is? Als men slaapt, en men droomt, dan mag men twijfelen aan zijn droom, maar is men eenmaal wakker, dan past het blijkbaar niet langer om zich af te vragen of men dan niet slaapt en droomt. Dit lijkt heel vanzelfsprekend maar het geeft problemen, net zoals de twijfel aan het absoluut zijn van de waarden van weleer: het goede en het kwaad. Zaken waaraan eertijds niemand zou hebben dúrven twijfelen dat ze slecht waren, gaan heden door voor goed en omgekeerd, al zal ik mij ervan weerhouden om voorbeelden hiervan te geven, elkeen bedenkt die wel vanbinnen waar het minder kwaad kan dan in de wereld van het uitgesprokene. Maar niet alleen de waarden zijn gaan zweven, ook de waarheden delen blijkbaar stilaan hetzelfde trieste lot, en grote filosofen vertellen ons dat dit niet anders denkbaar is, omdat tenslotte ook alle waarheden op waarden berusten.

Of zaken al dan niet waar zijn, lijkt een klare en heldere aangelegenheid waaraan niemand twijfelen moet, neem maar het voorbeeld van wit en zwart: geen mens die niet blind is of die niet aan een of andere ernstige oogziekte lijdt, zal beweren dat het nacht is als het dag is, en omgekeerd want wit is nu eenmaal wit en zwart is zwart. Het is dag, zo zegt een stem, en men hoeft zelf maar om zich heen te kijken om die uitspraak te kunnen bevestigen of ontkennen, men kan onmiddellijk vaststellen of wat gezegd werd al dan niet waar is. Maar wat dan gedaan met de uitspraak van bijvoorbeeld een rechter over de schuld van een beklaagde? Is de man of de vrouw schuldig als de rechter ook zo oordeelt? Is hij of zij schuldig van zodra de rechter die uitspraak doet, en geen seconde vroeger? Of kan een rechter ook náást de waarheid spreken en, met andere woorden, liegen? Is het mogelijk dat hij iemand schuldig acht terwijl die dat niet is? Iedereen zal beamen dat de rechtspraak zich vergissen kan en dat een man, van moord beschuldigd en daarvoor ook veroordeeld, geheel onschuldig kon zijn omdat valse getuigenissen de doorslag gaven in een proces. En betreedt men nu het terrein van de sport, dan stelt men niet zonder een gevoel van beklemming vast dat men zich bij de beslissing van bijvoorbeeld een grensrechter in het voetbal volkomen dient neer te leggen. Men moet warempel voor waarheid houden dat een bal buiten de lijn valt als een grensrechter zo oordeelt, ook al stelt men met zijn eigen ogen vast dat de bal bínnen de lijn viel - en dat heet dan sportiviteit. Daar valt uiteraard heel veel voor te zeggen, daar niet van, maar het is slechts een van die talloze zaken die onze werkelijkheid in feite oplichten of doen zweven. De sport brengt iets van de droom in de wakkere wereld naar binnen: iets van het mooie van de droom, maar ook iets van het bizarre en het onzekere, en ook de rechtspraak doet dat, en nog talloze andere zaken drukken ons met de neus herhaaldelijk op dit eigenlijk verschrikkelijke feit: dat de waarheid wankelen kan, dat de leugen heersen kan, dat die twee voortdurend dansen met elkaar in een onhoorbaar doch springlevend stuk muziek waarvan de componist onkenbaar blijft, als hij tenminste al bestaat.

Het is niet te verwonderen met dat verwateren der waarden, dat gevolgd wordt door het onzeker worden van ook de waarheden, dat steeds meer mensen daaraan gaan twijfelen: of ze ofwel wakker zijn of dromen. Maar meer nog dan dat, komt het steeds vaker voor dat mensen daaraan gaan twijfelen of zij wel echt bestaan, en is dat geen tragedie? Echter, erger nog is het lot van al diegenen die slechts dénken dat zij bestaan: misschien hebben zij ooit bestaan of misschien hopen zij ooit te zullen bestaan, maar intussen staat het wel zo goed als vast dat zij in het beste geval vooralsnog niet bestaan, dat zij niet meer bestaan of, wat uiteraard heel wat vaker voorvalt, dat zij nooit hebben bestaan en ook nooit zullen bestaan. Het ware een schromelijke vergissing om nu te geloven, zoals jammer genoeg zovelen dat doen, dat de genoemde ongelukkigen er helemaal niet waren. Het denken waarin wij zijn opgeleid kan daar moeilijk bij, maar dat zegt slechts iets over de gebrekkigheid van dat denken. Er bestaan mensen - en het zijn niet de minsten - die klaar en helder kunnen vatten dat al het onzekere waarover wij het hier heel eventjes hadden, niet de uitzondering is maar veeleer de regel. Bovendien is de uitzondering niet het zekere maar slechts de illusie daarvan.

Er bestaan mensen die geheel consequent met deze inzichten leven omdat zij zich, weliswaar na een lange en lastige, innerlijke maar ook uitwendige strijd, verzoend hebben met wat feitelijk met het menselijke onverzoenbaar is. Zij wéten niet alleen dat hun bestaan onzeker is maar, overeenkomstig deze wetenschap, ís hun bestaan dat ook, en zo bevinden zij zich in een gebied waarvan niemand zeggen kan of het behoort tot de wakkere wereld ofwel tot de droom. Echt niemand is in staat om te oordelen of zij er al dan niet zijn, deze mensen die bereid waren om in te zien dat het bestaan niet zo eenduidig is als menigeen dat graag geloofde, en daarom weet men soms ook niet goed of zij het echt zijn, als men gelooft hen te ontwaren, ofwel of zij slechts schimmen zijn die enkel op het eigen netvlies dwalen. Ja, echt niet meer leuk is het wanneer het niet langer gaat om onbekenden of om personages in verhalen. Eng is het wanneer tot diegenen die zomaar ergens zweven, ook mensen van het eigenste volk behoren, en op een keer komt men beslist zichzelf daar tegen, op de rand van zijn en niet zijn, kantje boord.

(J.B., 7 oktober 2010)






29-09-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geloof (1)

Geloof


Nog niet eens zo heel lang geleden twijfelde echt niemand eraan - of hij moest een ongeletterde zijn, een outcast, een ketter - dat zich in het middelpunt der aarde de hel bevond, waarheen de zielen gingen der verdoemden, na de dood. En hoog boven onze hoofden, achter de hoogste wolken, was de hemel, met in het midden de troon Gods, omgeven door de engelen, met onder hen de heiligen en al de zielen van hen die waren gered van het eeuwige vuur. Ja, er was geen sprake van twijfel aan deze waarheden bij de weldenkende burger, geen zweem van twijfel was er, en zij die daar anders over dachten, waren godbetert zelf verdoemd. En men geloofde dit met heel zijn hart en met heel zijn verstand, omdat diegenen naar wie men opkeek, het zo voorzegden: de pausen en de bisschoppen, de pastoors, de onderpastoors, de paters, de broeders en de zusters. Grote heiligen hadden nog gigantischer systemen bedacht die de waarheid compleet bevatten: de waarheid over de wereld, de hemel en de hel, de mensen, de dieren, de duivelen en de engelen, de heiligen en God de schepper zelf.

Vraag nu aan een willekeurig iemand of hij deze dingen ooit zou hebben geloofd indien hij had geleefd in de tijd waarin zij vanzelfsprekend waren, dan is de kans bijzonder groot dat hij die vraag ontkennend zal beantwoorden: mogelijkerwijze hebben velen dit geloofd, zo zal hij zeggen, maar ik zou dit nooit hebben geloofd - nu niet, in de toekomst niet en ook niet in het verleden! Maar kijk.

Vandaag hebben de pausen, de bisschoppen en de pastoors niet veel meer in de pap te brokken, althans niet in onze contreien: hun gezag is eraan, wat de heiligen beweerden, wordt niet alleen betwijfeld maar wordt door elk weldenkend mens als kostelijke fantasie van de hand gedaan, als beeldspraak in het beste geval voor zaken die op hun beurt alleen op het toneel bestaan. De rol van deze gewezen gezagsdragers werd allang overgenomen door zogenaamde wetenschappers, en vooral de fysici onder hen dragen een welluidende naam, en de astronomen, de wis- en scheikundigen, de eugenetici, de astrofysici. Astrofysica: het klinkt zo sprookjesachtig als in duizend en één nacht, edoch het is wel pure wetenschap, mijnheer: het gaat over de big bang, de entropie, de parallelle heelallen en de zwarte gaten. Pure wetenschap, maar dan zo sprookjesachtig als in duizend en één nacht, zegt gij?

Inderdaad. En vraag nu aan een willekeurig iemand uit het verleden of uit de toekomst of hij deze dingen ooit zou hebben geloofd indien hij had geleefd in deze tijd waarin zij vanzelfsprekend klinken, dan is de kans bijzonder groot dat hij die vraag ontkennend zal beantwoorden: mogelijkerwijze hebben velen dit geloofd, zo zal hij zeggen, maar ik zou dit nooit hebben geloofd: nu niet, in de toekomst niet en ook niet in 't verleden! Maar kijk.

Jawel, ik wend mij nu tot u: zeg mij in alle eerlijkheid wat gij dan denkt over de man op de maan en over de reis naar Mars! Vanzelfsprekend, zo zegt gij, niet? Maar verstaat gij ook hoe men mensen op die verre maan kan planten en hoe men met een raket naar Mars kan reizen? Helemaal niet nodig om dat te verstaan, zo antwoordt gij zelfzeker: er zijn immers ánderen die dat verstaan, er zijn specialisten, astrofysici, die dit verstaan en die dit ook realiseren! En gij zegt dat met volle zekerheid en zonder de minste zweem van twijfel, en reeds bekijkt ge mij, die u dat vraagt, met argusogen, en zo zeker zijt gij van uw gelijk dat ge mij er zelfs niet durft van te verdenken dat ik daaraan zou twijfelen - is het dan niet zo? Jawel hoor: zo vanzelfsprekend vindt gij uw geloof in de autoriteiten van vandaag dat gij het zelfs onmogelijk acht dat ook maar iemand zou twijfelen aan wat zij allemaal vertellen - is het niet zo?

Natuurlijk wel! Natuurlijk slikt gij alles wat zij van af hun katheder in het rond bazuinen over 'ons' zonnestelsel, het heelal, de man op de maan en de reis naar Mars! Gij gelooft het - niet zoals een tienjarige jongen de vertelsels van Jules Vernes gelooft, want die wéét dat zij slechts mooie fantasie zijn! Gij gelooft het... precies zoals die onnadenkende lieden uit de middeleeuwen de verhalen van de heiligen geloofden, over de duivel die gelijk een worm knaagt aan het hart der aarde, over de hemel met de engelen, het einde der tijden en 't laatste oordeel! Ja, op die manier en op geen andere gelooft gij wat de specialisten van vandaag u allemaal vertellen; gij slikt het allemaal zonder daarover na te denken en gij denkt er zelfs niet aan om ook maar één ogenblik te twijfelen aan al die sprookjes - is het niet zo?

Welnu, indien ík had geleefd in onze middeleeuwen - en ik geef dat grif toe - dan had ik waarschijnlijk wél geloofd in de verhalen van de heiligen over de hemel en de hel: zij lijken mij immers bijzonder redelijk. Want is het onrecht in de wereld niet veel te groot en te aangrijpend om ook maar toe te staan met het hart én met het verstand dat het kwade immer onbestraft kon blijven en het goede onbeloond? Ja, beslist had ik geloofd wat Thomas Van Aquino schreef over de engelen en de duivelen, de zondeval en de verlossing, de hemel en de hel. Maar wat de specialisten van vandaag vertellen over de wereld en de hemel - de big bang, de zonnestelsels en de sterrenstelsels, de man op de maan en de reis naar Mars: ik wil best een ketter zijn, maar díe onzin verkoopt men niet zonder meer aan mij! zegt Omsk.

(J.B., 28 september 2010)






25-09-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Orde

Orde


(vrij naar Vermeer)

Wat is orde? Gesteld dat er aanvankelijk chaos is of wanorde, dan wordt die chaos geordend van zodra ergens een of andere 'vaste' maatstaf verschijnt. En het hoeft, terloops, niet gezegd dat zelfs de geringste waarnemer reeds een ontzaglijk geheel van maatstaven en van normen vertegenwoordigt. De Eros die in de Griekse mythologie de chaos ordent, is die maatstaf, of die waarnemer, die zijn begerige blikken richt op alle dingen, uiteraard met de bedoeling om ze op de een of andere manier in zijn bezit te nemen: hij keurt ze, wikt en weegt ze, onderwerpt ze aan zijn maatstaven, kortom: hij ordent ze. Waar orde heerst, heerst Eros; het geordende is het begeerde; het ordenen zelf is een begeren. Het begeerde transformeert op het ogenblik van de begeerte zelf van chaos naar orde, van onbepaald naar bepaald, van bestemmingsloos naar doelgericht.

Maar hier moet vooral dit worden vermeld: de bij de ordening gehanteerde maatstaven zijn noodzakelijkerwijze het werk van een subject; ze zijn dus subjectief. De ordening welke in een chaos wordt teweeg gebracht is derhalve geen verlichting van de duisternis; het is geen ontsluiering van een tot dan toe verborgen orde en betekenis. Een ordening is veeleer een schepping, het is het kneden van een lompe massa in een welbepaalde vorm, beantwoordend aan de specifieke betekenisgevingen van diegene die orde brengt. En zo zal elk geordend geheel het uitzicht hebben van de specifieke Eros die zijn oog liet vallen op wat voordien slechts chaos was.

Wat nog zeker niet wil zeggen dat men zomaar in elk geordend geheel de Eros kan herkennen die daar werkzaam was. Vooreerst omdat zijn ordening als zodanig voor ieder ander chaos blijft in de mate dat zij 'persoonlijk' is. Men her-kent immers pas datgene wat men reeds kende. Wanneer men dus ergens enigerlei orde onderkent, dan doet men dat alleen omdat men op de een of andere manier participeert aan de aldaar werkzame Eros. Zo zal men de lettertekens op de bladzijden van geleerde boeken als zodanig herkennen als men reeds weet wat lettertekens zijn; men zal ze kunnen lezen als men reeds heeft leren lezen; men zal ze verstaan als men de taal kent waarin zij betekenis hebben. Heeft men van die dingen helemaal geen kennis, dan ontwaart men helemaal geen lettertekens, zelfs geen tekens, doch slechts chaos. Men ontwaart derhalve niets, men neemt niet waar. Edoch, als men niet waarneemt, blijft men blind; men weet zelfs niet of men dan zelf niet ziet, ofwel of het licht ontbreekt. Meer nog: het zien als zodanig wordt zelfs niet in vraag gesteld, en zo ook het horen, het tasten, kortom het bewustzijn, het besef. Er is geen onderscheid meer tussen werkelijkheid en droom, er is nog slechts de chaos die er ook in het begin was.

Of net niet. Want de stelling dat er in 't begin slechts een ontzagwekkende orde was, is goed verdedigbaar. We zitten immers met het feit van de eeuwige entropie, en dat is het geleidelijk verdwijnen van de orde, het egaal worden van alles wat er is totdat er nog slechts 'warmte' overschiet: dat roept de vraag op waar vandaan dan die orde komen moet die aan 't verdwijnen is, want als de orde voortdurend taant, vermindert, wegkwijnt, dan is zij noodzakelijk groter naarmate men verder teruggaat in 't verleden. De fysica zelf dwingt ons tot het besluit dat in 't begin der tijden de orde groter was dan ooit.

Edoch, als er in 't begin géén chaos was, zoals de Hellenen dat vertellen, met een Eros die dan de wanorde tot orde bracht, maar als er daarentegen maximale orde was: wat heeft dan voor die allerrampzaligste entropie gezorgd? Een kracht tegengesteld aan die van Eros? Thanatos, de doodsdrift? Alleen snijdt hier het genoemde krachtenkoppel der Hellenen niet langer hout. Een begin der wereld in maximale orde heeft immers geen Eros nodig. Als in het absolute begin der tijden orde heerste, dan was daar niemand minder dan God, punt uit. Het bestaan van de entropie getuigt van het bestaan van God. De entropie is het voetspoor van een zich uit zijn schepping verwijderende Schepper.

(J.B., 21 september 2010)






20-09-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.In de toekomst is geen heil...

In de toekomst is geen heil...


[Schets vrij naar A. Karssen]

Misschien is het niet de waarheid wat hier boven staat maar hoe dan ook is het een feit dat alvast in de verre toekomst het heelal de zogenaamde warmtedood zal sterven. Op voorwaarde dat de wetenschapslui het daaromtrent bij het rechte eind hebben, uiteraard. En er zijn redenen om aan te nemen dat dit niét zo is.

Men hoeft immers geen sterrenkundige te zijn om zich in alle ernst te kunnen afvragen hoe men er dan bij komt om, enerzijds, het toekomstige heelal een warmtedood in de schoenen te schuiven omdat dit nu eenmaal fysisch gezien noodzakelijk lijkt in de huidige wetenschappelijke context terwijl men er, anderzijds, blijkbaar geen graten in ziet om het verre verleden van datzelfde heelal wetenschappelijk volstrekt onuitgelegd te laten.

Want het begin van het heelal is, hoe men het ook draait of keert, niet met wetenschap uitlegbaar en de zogenaamde big bang is niets anders dan een vermoderniseerde deus ex machina. Men hoeft zelfs niet te kunnen lezen en schrijven om klaar en duidelijk te kunnen verstaan dat uit niets nooit iets kan voortkomen.

Er is noodzakelijkerwijze altijd al iets geweest: deze en geen andere conclusie laat zich trekken uit wat voorafgaat. Oók als men aanneemt dat alles waarvan wij geloven dat het bestaat, onecht is, want ook in dat geval moet het bestaan van die illusie worden verklaard, en dat is onmogelijk middels nog een andere illusie.

Uit de stelling dat er noodzakelijkerwijze altijd al iets geweest is, volgt rechtstreeks een tweede stelling, namelijk dat er wel altijd iets zal blijven bestaan. Want als het waar is dat er uit het niets nooit iets kan voortkomen, dan moet het even waar zijn dat iets nooit tot niets kan worden herleid.

En nu komt uiteraard de aap uit de mouw, want de huidige fysica leert ons dat alles degradeert: alle stof en alle krachten die het heelal vullen, vervallen van hogere naar lagere vormen; alle orde wordt omgezet in wanorde; ooit zal alles zijn omgezet in niets dan warmte en dat is dan de gewisse dood van het heelal. Maar dan stel ik u, die dit alles voor waar aanneemt, de zeer terechte vraag: als alle orde voortdurend wordt omgezet in wanorde, waar vandaan komt dan die orde die in wanorde wordt omgezet? Want als de toekomst van het heelal pure wanorde zal zijn, en als de wanorde slechts kan toenemen, dan moet er in 't begin van het heelal, ontzaglijk lang geleden, uiteraard ook ontzaglijk veel orde zijn geweest. Ja, waar komt die orde dan vandaan?

Als er geen heil is in de toekomst, dan moet er heil geweest zijn in 't begin - een ander besluit laten deze feiten niet toe. Tenminste indien heil ook 't zelfde zeggen wil als orde. We kunnen slechts met lede ogen aanzien hoe orde of heil blijkbaar gedoemd zijn om heel geleidelijk maar even zeker over te gaan in wanorde of onheil, want uiteindelijk gaat het slechts in die ene richting.

Precies zoals de tijd in slechts één richting loopt: alles gaat voorbij, wij leven op de overgang van toekomst naar verleden en die overgang, dat heden, is zo oneindig dun dat wij aan de echtheid daarvan twijfelen. Echt is het heden echter wel, we weten zeker dat die overgang er is, anders zou de tijd niet meer voorbijgaan en wij weten zeker dat dit het geval is. Maar is het heden echt, het is dan ook oneindig dun. Alles wat in de toekomst ligt, komt op ons toe en, eenmaal het ons bereikt heeft, kijken we er al op terug. Het is één minuut voor vijf, zegt iemand in de fabriek, en wij kijken er naar uit, naar klokslag vijf, omdat het werk er op zit dan. En als het werk er op zit, kijk, is het vijf uur voorbij. Het is dus ooit écht vijf uur geweest want, gesteld dat klokslag vijf niet had bestaan, dan waren wij nog steeds aan 't werk geweest.

Het ogenblik mag dan oneindig dun zijn, de veranderingen waarin de ogenblikken de tijd opdelen, zijn werkelijk, definitief en onbetwijfelbaar. Men zou welhaast moeten geloven dat het bestaan met de verandering als zodanig samenvalt. De wolk van een uur geleden is niet meer dezelfde als de wolk van nu, en dat geldt evenzeer voor de steen, het geldt ook voor onszelf. Wij kunnen pas bestaan omdat wij veranderen. We bestaan slechts omdat we ons bestaan onophoudelijk voor een ander verwisselen, en dit in die ene richting van de tijd - van jong naar oud. Indien we, al was het slechts één ogenblik, onszelf zouden kunnen blijven en indien we aldus zouden weigeren om een seconde ouder te worden, dan hielden wij terstond met leven op. Ontsnappen aan de verandering is ophouden met leven en, andersom, is sterven in feite... zichzelf blijven.

Vergaan is de prijs voor het bestaan omdat bestaan zonder meer gelijk is aan vergaan. En dat geldt voor iedereen en ook voor alles. Het heelal bestaat omdat het vergaat en het vergaat omdat het bestaat. Het kan vreemd klinken, maar heel bijzonder is het niet; is het immers niet eigen aan het leven zelf dat het niet alleen voedsel en allerlei andere vormen van energie maar tenslotte ook zichzelf verteert of op-leeft, zoals men dat zo treffend zegt? Terwijl men eet, kan men geloven dat men de gebraden kip soldaat maakt, maar ten langen leste verorbert men zichzelf. De lezer van een boek, consumeert niet zozeer het boek als wel zijn eigen levenstijd. Wie in bezit neemt, wordt bezeten. Al wie of wat ademt, verbrandt zichzelf precies zoals de kaars waarvan de warme vlam de lucht opmaakt maar ook de was.

Er is geen heil in de toekomst, zo zegt men daar, maar zonder de toekomst was er geen vergaan en zonder dat vergaan, was er niet eens bestaan. En zo zijn nu de gedenkenissen, ingegeven door het lichte poeder dat uit gescheurde hoeden van zwammen opstuift door de winden van de tuin die straks in brand staat van de allernieuwste herfst.

(J.B., 20 september 2010)






16-09-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Kaos

Kaos


[Schets vrij naar Jongkind]

Het Griekse woord chaos gelijkt een beetje op het Nederlandse woord kaas en, wie zal het zeggen, misschien is er ergens wel een zweem van etymologische verwantschap te bespeuren tussen die twee. Chaos is wanorde, wat het tegendeel van orde is, zodat men eigenlijk kon zeggen dat chaos zich verhoudt tot orde zoals de hoofdschotel van een middagmaal zich verhoudt tot de soep. De hoofdschotel, zijnde: het geordende bord met aardappelen, met eventueel een kuiltje voor de saus, groenten, vlees of vis, gestoofd fruit en noem maar op. De soep daarentegen is chaos, zeker sinds de uitvinding van de zogenaamde 'mixer', al zorgde zijn voorganger, de 'passe-vite', er ook al voor dat men pas mits heel wat moeite de ingrediënten van het dagelijkse groentenbord reconstrueren kon.

Chaos is dus wanorde, maar ofschoon het woord 'wanorde' van het woord 'orde' werd afgeleid en, bovendien, de soep een afgeleide is van een geordende groentenschotel, moet het er met betrekking tot de werkelijkheid als zodanig helemaal andersom zijn aan toegegaan en ging de chaos feitelijk aan de orde vooraf. Eerst was er wanorde of chaos, pas later werd daar orde in gebracht. Zo zou men misschien wel beter kunnen spreken over 'chaos' en 'wanchaos'. Maar om de een of andere diep filosofische reden is zoiets echter nimmer te rechtvaardigen.

Ik heb me altijd afgevraagd hoe het mogelijk kon zijn dat uit chaos orde voortkwam als daar niet eerst een tweede principe werd bijgehaald, want het lijkt me bijzonder onwaarschijnlijk dat chaos uit zichzelf kon veranderen in orde. En kijk, in de Griekse mythologie vertelt men over zo'n tweede beginsel, Eros genaamd, dat Kaos op de een of andere manier aansteekt om in orde te veranderen, precies zoals het zuur dat aan de melk wordt toegevoegd, de melk doet kabbelen. Alleen is het daarbij zo, dat de chaotische mengelmoes van de melk dan geschift of gescheiden wordt in, onder meer, ordentelijke kabbelingen, 'kaas' genaamd. De kaas zou dan geen chaos zijn, doch orde, uit de chaos geschift. En daar zien wij dan ook elk mogelijk etymologisch verband aan onze neus voorbijgaan.

Chaos ging vooraf aan orde in 't begin der tijden en, in feite, is orde dan niets anders dan geschifte chaos. Chaos lijkt hoe dan ook veel 'groter' te zijn dan orde, want orde blijkt iets tijdelijk, iets dat van zodra het tot stand is gekomen, alweer snel dreigt te vergaan. Denk maar aan het leven zelf dat voortkomt uit een wirwar van elementen, een chaos door Eros aangestoken en aldus geschift, zodat daaruit een geheel voortkomt dat danig is geordend dat wij er warempel een eigen identiteit aan toeschrijven: chaos is daar zo geordend dat het uitmondt in een heuse persoon.

Edoch, de voorgeschiedenis van de persoon is onmiskenbaar chaos. Hij werd immers samengesteld uit allerlei slijmerige substanties die aan elkander zijn gaan klitten, ja, die herhaaldelijk werden geschift door allerlei zuren, tot nog veel meer kazen. Vervolgens is hij beginnen groeien, wat wil zeggen dat hij allerlei papjes en soepjes tot zich nam, die tot geordende onderdelen zijn geworden van zijn persoon. Daarop heeft zich vanuit zijn kinderlijke fantasie die, zoals elkeen uit eigen ervaring weet, één grote onordentelijke soep is, een geest ontwikkeld waarin flarden van verzen en van volstrekt onsamenhangende verhalen veranderden in gedefinieerde woorden, termen en begrippen. Afgebakende begrippen, definities, theorieën, wetenschappen en ook kunstwerken: allen blijken zij ordentelijke gehelen, ontstaan uit een chaos van jewelste.

Edoch de orde in die zaken blijkt van bijzonder korte duur. Vooreerst in die zin dat theorieën en wat al niet meer, maar zeer tijdelijk stand houden. Maar ook en vooral omdat wijzelf, die van al deze zaken die ons welhaast overtreffen, kennis nemen, dat niet voor eeuwig kunnen doen. Een theorie, een wetenschap of een symfonie - om maar iets te zeggen - zijn immers geen dingen die op zichzelf bestaan: zij hebben hoofden nodig om in te leven. Een symfonie zonder oren en hersenen waarin zij weerklinkt, bestaat niet, en hetzelfde geldt voor theorieën allerhande en eigenlijk voor álle ordentelijkheden van de wereld. En een symfonie of een theorie mag dan gedrukt staan in onuitwisbare inkt: het hoofd waarin zij weerklinken moet, is slechts zeer tijdelijk geordend.

Zoals gezegd komt de orde in het hoofd pas na de kindertijd tot stand, als een persoon leert spreken, denken, rekenen, becijferen en lezen. Maar eenmaal iemand denken kan en zijn geest zich geheel ontwikkelt, dreigt alras al wat in zijn hoofd zit, aangetast te zullen worden door spoken die de zo moeizaam tot stand gekomen orde snel weer ongedaan maken. Hersenen zijn van vlees en vlees vergaat:

Denn alles Fleisch, es ist wie Gras

und alle Herrlichkeit des Menschen

wie des Grases Blumen.

Das Gras ist verdorret

und die Blume abgefallen.

Maar wat gedaan met de zin die daar op volgt:

Aber des Herrn Wort

bleibet in Ewigkeit?

Want mag men nu de zaken op hun kop gaan zetten en doen alsof de woorden en al die andere ordentelijkheden in eeuwigheid bleven bestaan, zo helemaal los van onze hersenen van vlees en bloed, zo onaantastbaar ordevol en onaangeroerd? Of stáán die zaken ook werkelijk op hun kop eenmaal al wat van vlees en bloed is zijn werk hier heeft gedaan? Wordt uit de tijdelijke orde dan inderdaad een orde voor de eeuwigheid geboren die nimmer wordt aangetast door vergankelijke stof, doch die uit pure geest bestaat?

Vooralsnog lijkt het er sterk op dat wij, in wie die grote zaken leven - woorden, wetenschappen, symfonieën - al heel snel dementeren, wat wil zeggen dat in al onze hoofden de ooit zo klare orde alras tot een papje van jewelste wordt. De toestand die voorafging aan de orde, komt terug, zij het nu in een nog veel chaotischer vorm: alle rede wordt weggewist, versjes keren weer, zij het nu met daarin heel wat gaten, zoals er gaten zijn in kaas, vergetelheden ook en leemten of lacunes, placques, letterlijke verkazingen, verbeningen of bindweefselvormingen. De geleerdheid vergaat met de geleerde die na lutttele levensjaren alleen nog stamelen kan zoals een kind dat nog geen versjes kent, en zo vergaat het zonder enige uitzondering álle zaken die in orde waren: tot de chaos keren zij terug voor immer.

(J.B., 16 september 2010)

 






05-09-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Doeltreffende medicatie

Doeltreffende medicatie

Op een ochtend kreeg ik een man op consultatie met een op het eerste gezicht banaal probleem, maar toen hij begon te praten, bleek het allemaal ernst en kreeg ik met hem te doen. Hij had plaatsgenomen op de sofa, zijn beentjes waren zo kort dat zijn voeten boven het tapijt bengelden, wat hem het aanzicht gaf van een kind - een oud kind dan - waardoor ik nog meer met hem te doen kreeg. Hij had me opgebeld de avond voordien en hij was door zijn huisarts gestuurd. Op de brief die hij van deze laatste had meegekregen stond weinig meer dan de vermelding dat de reden voor de doorverwijzing lag in het feit dat de patiënt in kwestie kennelijk een probleem had. Toen ik hem ook vroeg waarmee ik hem kon helpen, kwam het mij aanvankelijk voor dat hij ronduit over zijn probleem wenste te spreken, maar bij nader toezien meende ik te moeten concluderen dat hij zijn probleem alleen maar verstopte.

- Ik achtte het wenselijk om mijn huisarts te raadplegen, zei hij, en dat was niet meer de eerste keer, maar uiteindelijk leek het mij dat het probleem zich opdrong en zo voegde ik dan ook de daad bij het woord. En mijn huisarts, die mij altijd al heeft bijgestaan met raad en daad, heeft mijn probleem onderkend en stuurde mij daarom naar u toe. Ik heb de brief die hij me voor u mee gaf niet opengemaakt, maar ik kan vermoeden dat de inhoud ervan een aanzoek betreft, met name de vraag of u zich over mijn probleem zoudt willen buigen, waarvoor bij voorbaat reeds mijn beste dank.

- Dat is ons werk, mijn beste man, zei ik, maar omschrijft u nu misschien eens uw probleem, dan kunnen we het eens van naderbij bekijken.

De man leek wat naar beneden gegleden in de sofa en trachtte nu weer rechtop te gaan zitten door zich met zijn handen tegen de armleuningen omhoog te duwen.

- Ik moet u zeggen, zo begon hij nadat hij eerst eens keurig zijn keel had geschraapt, dat er een bijkomend probleem opduikt, dat naar mijn mening vooraf moet worden behandeld, want de twee zaken hangen samen en het ene kan zich zonder het andere niet oplossen.

- Dat is niet erg, antwoordde ik, vermoedend dat hij zenuwachtig was en in een poging om hem gerust te stellen: u kunt eender welk probleem aankaarten hier, u bent in medische handen, wij zijn gehouden aan strikte regels en we hebben slechts de bedoeling om u te helpen!

- Precies, zei hij. Maar eenvoudig is het niet...

- Moeilijk gaat ook hoor, dat zijn wij hier gewoon!

- Wel dan, zo leek hij uiteindelijk van start te gaan: het bijkomende probleem is namelijk dat het eigenlijke probleem zich niet zo makkelijk laat bespreken...

Ik zegde niets, ik liet hem de tijd om alles nogmaals te formuleren - om het te herformuleren. De zieken zijn zich daar niet zo van bewust, maar als men zwijgt, dan volgt er meestal een herformulering, en twee omschrijvingen geven bijna altijd een perspectief dat ontzaglijk veel dieper is dan de som van de twee. Ook in dit geval leek de patiënt tot een herformulering over te gaan.

- Het tweede probleem, zo probeerde hij zich te verduidelijken, zit als het ware zoals een schelp om het eerste heen, ziet u... Het kernprobleem kan zich derhalve niet tonen vooraleer die schelp gekraakt werd. Wat dus inhoudt, zoals u uiteraard al zult geraden hebben, dat het tweede probleem éérst dient opgelost te worden.

- Zeg mij dan eens wat precies het eerste probleem zo onbespreekbaar maakt, zo probeerde ik.

Hij zuchtte, zijn ogen zochten lange tijd naar een houvast ergens op het plafond, tenslotte keek hij me weer aan.

- Die schelp, zei hij. Die schelp die er omheen zit.

- Jamaar, zo probeerde ik hem nu van zijn denkfout bewust te maken: mijn vraag luidt precies wat de aanwezigheid van die schelp mag veroorzaakt hebben. Wat precies maakt uw probleem voor u zo onbespreekbaar?

Hij boog voorover en fluisterde nu, een weinig opgewonden.

- Dat kan ik uiteraard niet zeggen, dokter. U begrijpt toch zeker wel dat ik dat niet kan zeggen zonder het probleem zélf aan te kaarten? Maar uitgerekend dát is dus het tweede probleem dat, zoals ik eerder zei, zoals een schelp om het eerste heen zit. Indien het eerste probleem, het kernprobleem, er niet was, dan zou vanzelfsprekend ook het tweede er niet zijn. En nu had het ook wel gekund dat het eerste er was zónder het tweede, wat dus wilde zeggen dat het probleem meteen bespreekbaar was en misschien ook heel snel opgelost kon worden. Helaas is dat nu niét zo: het tweede probleem is uit het eerste voortgekomen en het zal niet wijken. Uiteraard zou het in het niets verdwijnen mocht door de ene of de andere gebeurtenis het eerste probleem plotseling in het niets verdwijnen. Ja, gesteld dat dit gebeurde, dan was meteen ook dat tweede probleem opgelost, dat is nogal wiedes...

De patiënt, die ik voortaan X zal noemen, hield een tijdlang met spreken op. Ik begon nu te vermoeden dat ik hier wel eens te maken kon hebben met een niet eens zo zeldzame doch heel vaak volstrekt onderkende geestesziekte met een buitengewoon complexe benaming die ik aan de lezer nu bespaar. Het gaat om het syndroom waarbij iemand, om het wat oneerbiedig uit te drukken, de geesteszieke uithangt om op die manier alle aandacht naar zich toe te trekken. Maar men kan meteen ook makkelijk inzien dat in dit geval uiteraard onmiddellijk ook sprake is van een échte geestesziekte, aangezien geen geestelijk evenwichtig persoon het in zijn hoofd zal halen om zich voor te doen als zijnde geestelijk onevenwichtig. Tevens zal men meteen begrijpen dat wie zich voordoet als zijnde krankzinnig terwijl hij dat niet is, dan toch wél onmiddellijk als zijnde zielsziek beschouwd zal moeten worden, trouwens net zoals al diegenen die geloven dat zij Napoléon Bonaparte zijn. In dat laatste geval ligt het krankzinnige er vingerdik op want Napoléon is allang dood zodat wat deze patiënten voorwenden, volstrekt ongeloofwaardig is. Maar in het geval van patiënt X is dat niet zo: wij kunnen daar namelijk niet zeggen dat de patiënt, tegen zijn eigen bewering in, helemaal niet ziek is, omdat wij zijn probleem niet kennen; zijn probleem wordt immers verborgen in de harde schelp van wat hij zijn 'tweede probleem' noemt. Het tweede probleem maakt niet alleen het eerste onbespreekbaar: het zorgt er ook voor dat wij niet kunnen weten of het wel bestaat. En gesteld dat het een verzinsel is, dan zal daar meteen uit volgen dat niet het tweede uit het eerste doch het eerste uit het tweede probleem voortkomt. En dat zijn de zaken op hun kop!

Mijn ervaring met patiënten die om aandacht vragen, is doorheen de jaren tamelijk uitgebreid geworden, maar echte oplossingen zijn niet voorhanden om de heel eenvoudige reden dat zulke patiënten - in hun eigen logica overigens geheel terecht - niet genezen als zij niet de ontbrekende aandacht krijgen. Maar iedereen weet dat het schenken van aandacht aan een medemens een tijdrovende en dus een peperdure zaak is. In mijn geval zou een toegeving van mijnentwege betekenen dat ik nog slechts één patiënt overhield, en dat deze toestand dan aanhield totdat een van ons beiden stierf of met pensioen ging. Ik weet dus heel goed hoe ik de patiënt die om aandacht bedelt, helpen kan, maar ik vertik het om dat ook te doen omdat ik hem per slot van rekening niet helpen wíl. Ik moet grif toegeven dat ik zijn psychiater wil blijven en dat ik wens dat hij mijn patiënt blijft, en dus mijn klant, en het liefst gedurende een geruime tijd. Als hij dan tenslotte geneest, dan gun ik hem dat ook, want zo maakt hij reklame voor mijn winkel.

Ik zal u, lezer, nu verklappen hoe de hedendaagse psychiatrie een schijnbaar onmogelijk probleem zoals het probleem van X uit het onderhavige verhaal, oplost. X vraagt zoals gezegd om aandacht, en dat is een algemeen menselijke nood: wie eenzaam is en zich verlaten voelt, ontbreekt in de hersenen een welbepaalde stof die pas wordt aangemaakt als er gezelschap opduikt. Welnu een psychiater kan die stof in pilvorm voorschrijven aan zijn om aandacht smekende patiënt. Een patiënt die deze pil inneemt, zal niet meer klagen over een tekort aan aandacht, omdat hij niet langer lijdt aan een tekort aan de genoemde stof. De stof werkt natuurlijkerwijze in onze hersenen als een alarmbelletje, terwijl de pil die de dokter voorschrijft, er voor zorgt dat de klepel van dit belletje omzwachteld wordt met watjes. Toegegeven, het is bedrog: de patiënt wordt zich voortaan niet meer bewust van zijn tekort aan menselijk contact, en hij doet ook geen inspanningen meer om dat te creëren. Hij verzint niet langer het verhaal dat hij Napoléon is ofwel een geesteszieke, en vooral: hij blijft uiteraard renderen...

(J.B., 05.09.2010)


04-09-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Surrealistische werkelijkheid

Surrealistische werkelijkheid

Men moet eerst vele jaren geleefd hebben en daarbij moet men ook nog eens met veel aandacht hebben geleefd, om uiteindelijk te kunnen ontdekken hoe vreemd een mensenleven wel ineen kan zitten - 'vreemd' in de betekenis van 'wonderlijk'. Edoch, eenmaal die ontdekking gedaan, kan men ook alras inzien dat onze realiteit in wezen surrealistisch is, wat in feite niets minder wil zeggen dan dat het zogenaamde realisme wel betrekking moet hebben op een werkelijkheid die niet bestaat. De kunstzinnige strekking van het zogenaamde surrealisme dient slechts als hefboom om tot dit besef te kunnen komen.

Een gelijkaardige ontdekking zullen al wie met veel aandacht leven, doen met betrekking tot het zogenaamde rationele, het redelijke, het verstandelijke, het berekenbare en het zekere: evenals het zogenaamde 'werkelijke', behoren ook die zaken tot een schimmenrijk dat wellicht werd gecreëerd om er mensen mee om de tuin te leiden. Het leven is irrationeel, onnadenkend en onzeker terwijl de zogenaamde rede slechts misleiden kan omdat zij het werkelijke, dat in meer dan één opzicht oneindig is, in een keurslijf wringen wil om niet te spreken van een dwangbuis.

Dat wij ons verkijken op het werkelijke is ongetwijfeld aan onze eigen zondigheid te wijten, aan hebzucht of begeerte die bezitten wil wat uiteindelijk geen bezitsvoorwerp kan zijn. Tragisch is dat, want bezit is een illusie en men moet blijkbaar eerst op 't punt staan naar de maan te gaan om dat ook in te kunnen zien. Zeker en voorspelbaar is slechts al wat dood is, terwijl het leven altijd nieuw zal zijn, verrassend en volstrekt bevrijd van reglementen en van wetten, die er alleen maar waren omwille van die fantastische 'uitzonderingen' waarvan het leven zelf het schoonste voorbeeld zijn mag.

De droom is koning van het leven en niet de wakkerheid, de nuchterheid, het bewijsbare of de realiteit - die zaken zijn slechts nonsens omdat alles uit de droom geboren wordt en uit de roes, de vreugde en de kreet. Over het leven heerst altijd de slaap waarin men zich moet drenken en wie niet meer slapen kan, die is gewis en zeker aan het eindpunt van zijn weg gekomen. Al datgene waarvan wij aannemen dat het 'bestaat', is noodzakelijkerwijze eerst een droom geweest en zal dat in wezen ook voor eeuwig en drie dagen blijven.

Er is geen waarheid zonder woorden waarin die waarheid wonen kan, maar wat zijn woorden anders dan fantomen, klankenvormen, letterlabyrinten die geheel uit volstrekt onstoffelijke staketsels bestaan? Wat zijn woorden anders dan gedichten, verdichtsels, opvullingen van de leegte met wind en hier en daar wat geklak van de tong, wat gesis tussen de tanden, een vernauwing van de stembanden en het doffe geplof van de vlezige lappen van de lippen? Woorden zijn spoken, zinnen zijn louter vertoningen, toneelstukken die verdwijnen van zodra ze verschijnen, even onwerkelijk als de tijd zelf waarvan wij allen ondervinden dat hij is zoals een gladde aal. Ook de opperste waarheid bewoont een surreëel kasteel.

Want leven wij heden niet in de toekomst, in 't einde van de tijden, het eschaton, het laatste oordeel tegemoet? Maken televisiebeelden alle goden van vandaag niet alomtegenwoordig? Vermenigvuldigen zich niet de broden eindeloos in ons luilekkerland en ook de vissen? Kunnen wij, almachtig als we zijn, geen paddenstoelen bakken die in één klap alles wat beweegt en leeft voorgoed van onze kaarten vegen? En weegt het woord van God nog op tegen wat de grote, geniale geesten uit de wetenschappen leren over het heelal, de zwarte gaten, water, koolstof en nog meer?

Als men aandachtig naar de wolken kijkt, dan kan men Hem gewis al zien zitten op zijn troon in vol ornaat, omgeven door de cherubijnen wiens gezangen nu al fluisteren in de oostelijke luchtgordijnen. Het einde is begonnen, allen zitten zij reeds op de hen toegekende plaats, men wacht alleen nog op 't ultieme teken en dan kan men beginnen spreken; men wacht alleen nog op 't geschal van de bazuinen dat direct vanuit vier windstreken weerklinken zal.

Maar vooralsnog wordt de stilte slechts verstoord door het zich eindeloos herhalend woord dat door de straten boort: 't is niet het heiligenkoor dat talmt, het is de stem van de ijsventer die weergalmt.

(J.B., 04.09.2010)

[P.S.: "paddenstoelen" - vroeger "paddestoelen" - zou logischerwijze eigenlijk "padstoelen" moeten zijn. Zie daarvoor: K. Vansteenbrugge, "O Jerum", inleiding.]




19-06-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De gasknop
Klik op de afbeelding om de link te volgen

De gasknop

Welke huisvrouw heeft het nog niet meegemaakt dat zij, eenmaal de deur uit, er ineens begint aan te twijfelen of zij de deur wel heeft op slot gedaan of, erger nog, of zij het gasvuur wel heeft uitgedraaid? Geen nood, zij keert terug en gaat kijken, stelt vast dat de deur vergrendeld is of dat het gasvuur uit is, en gaat dan met een gerust hart winkelen.

Eenmaal 'op jaren', zoals men dat zegt, kan deze hysterie echter gaan toenemen en dan wordt de ceremonie die ze begeleidt een beetje ingewikkelder: mevrouw plant om te gaan winkelen, zij draait zorgvuldig de gasvlam uit, zegt halfluid: "Ziezo, de gas staat af!", zij gaat naar buiten en vergrendelt de deur en zij begeeft zich in de richting van de plaatselijke supermarkt. Edoch, halverwege wordt zij eensklaps een lichte paniek gewaar, al weet zij niet meteen wat de oorzaak daarvan mag wezen. Ze houdt halt om beter na te kunnen denken, en zij denkt voorwaar: heb ik de gaskraan wel dichtgedraaid? Diep denkt zij na, en dan herinnert zij zich inderdaad dat ze de gaskraan heeft dichtgedraaid want tevens herinnert ze zich deze belangrijke daad onmiddellijk daarop bevestigd te hebben met de woorden: "Ziezo, de gas staat af!" Maar daarmee is de kous niet af: mevrouw kan zich immers helaas ook niet meer herinneren of het vandaag was dat ze dit zegde, ofwel gisteren!

Het gebeurt vaker dat een dame op jaren, of zelfs op nog jonge leeftijd - ofwel een heer, want dat kan ook - halverwege van huis naar de supermarkt, terugkeert om zich daarvan te verzekeren dat de deur op slot is. Vervolgens, als zij of hij zich terug op pad heeft begeven, kan het zijn dat zij of hij opnieuw aan het twijfelen gaat en zich genoodzaakt ziet om andermaal terug te keren teneinde helemààl zeker te zijn van het feit dat de deur op slot is. Mogelijkerwijze herinnert men zich zodoende wel dat men al eens terugkeerde, maar opnieuw herinnert men zich niet of men dit een ogenblik geleden deed ofwel de dag voordien. Dezelfde twijfel doet zich immers bijna dagelijks voor en precies doordat niet alleen het dichtdraaien van de gasknop en het sluiten van de deur routine zijn geworden, maar ook de controle op deze handelingen, is ook dit laatste moeilijk in de herinnering terug te roepen. Men doet de deur vast, men controleert of men de deur wel degelijk heeft vastgedaan, vervolgens verzekert men zich ervan dat men deze controle wel degelijk heeft uitgevoerd, namelijk door andermaal aan de deurklink te gaan heffen.

Edoch, eenmaal het hek van de dam, is er vaak helemaal geen houden meer aan: wie twee keer teruggaat naar de gaskraan of het deurslot, ziet zich alras genoodzaakt om dat ook een derde keer te doen, een vierde keer zelfs, een vijfde en een zesde keer. Er zijn misschien wel gevallen bekend van mensen die op deze wijze geheel onverrichter zake blijven pendelen tussen het huis waarin zij wonen en de supermarkt waar zij hun voedsel willen halen, om tenslotte van de honger om te komen. Misschien, want wie zo kort zijn van memorie, die weten alras ook niet meer waar ze wonen: zij springen in het oog, worden uit het straatbeeld geplukt en belanden binnen de kortste keren 'veilig' want 'tegen zichzelf in bescherming genomen' ergens op een kamertje in een demententehuis.

Op een stoel bij het raam gezeten tot zichzelf komend nadat ze eerst een kopje koffie kreeg opgedrongen met daarin een medicatie tegen paniekaanvallen, vraagt Irmaatje zich af wie het in godsnaam zijn kan die het huis bewoont op welker gevel zij daar al de godsganse dag zit te kijken. Stilaan dringt het tot haar door dat zij dit huis nooit eerder zag. Vervolgens stelt zij vast dat de ongemakkelijke stoel waarop zij zit, niet de hare is. Tenslotte herkent zij ook de kamer niet waarin zij zich bevindt en weet zij niet meer goed of zij nu ofwel haar eigen interieur niet meer herkent, ofwel of zij helemaal niet thuis is. Wie is trouwens dat veel te vriendelijke meisje dat om de haverklap en zonder aan te kloppen in het deurgat staat met een glas water, pillen, koffie, een boterham met speculoos of middageten in een plastiek vorm met vreemd bestek? Zij vraagt of het gesmaakt heeft maar zij is haar dochter niet, haar dochter zou zij immers onmiddellijk herkennen.

Op een keer vroeg ze aan het meisje dat niet haar dochter was waar nu haar eigen huisje was gebleven, maar zij kreeg slechts tot antwoord dat zij zich geen zorgen meer moest maken om die dingen: er werd voor haar gezorgd, zo zei ze, voor alles werd er nu gezorgd, en was zij hier nu niet gelijk een koningin? Zij was zich welbewust dat zij hier tegen geen verweer had en daarom klonken deze woorden in haar oren eigenlijk als een bedreiging.

Aan de koningin moest zij nu denken en zij vroeg zich af of zij nog leefde, onze oude koningin, en toen het meisje dat niet haar dochter was, weer in het deurgat van haar kamertje verscheen, vroeg ze het haar, of onze koningin nog leefde. Maar het meisje antwoordde alleen dat ze van de dynastie geen kaas gegeten had en dat ze het wel eens na zou vragen. "De die nas tie": wat zou dát kunnen betekenen?

Misschien zat zij daar al maanden, ofwel jaren, want voor wie zich nauwelijks nog iets herinneren, is de tijd genadeloos. Wel begreep zij dit heel goed en wist zij dat wat van haar memorie overschoot, het laatste was wat haar nog vasthaakte aan dit leven. Indien wij geen geheugen hadden, dan was het ogenblik van onze geboorte voor ons tevens dat van onze dood. En voor de geheugenloze buitenstaander die daar stond op toe te kijken, gold precies hetzelfde. Ergens herinnerde zij zich nog dat het over dit onderwerp was dat zij als jonge vrouw een lijvig boek schreef en soms passeerden paragrafen daaruit nog letterlijk door haar hoofd: "een louter stoffelijke wereld, een wereld zonder geheugen, kon slechts buiten de tijd bestaan en bestond derhalve niet". En zie je wel dat zij de gasknop niet had dichtgedraaid, want toen eensklaps was alles weg!

(J.B., 19 juni 2010)


17-06-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Van Togenbirger's 'atheïsme'
 

 

Van Togenbirger's 'atheïsme'

Wij zien dingen die er helemaal niet zijn en tegelijk zijn er ook dingen die we helemaal niet zien. Omdat we kuddedieren zijn, kijken we meestal selectief en, meer bepaald, op de manier waarop de leider ons dat voordoet. De ervaring leert dat de meesten onder ons zich daarvan niet of nauwelijks bewust zijn en dat zij dit eigenlijk niet kunnen geloven, ofschoon deze werkelijkheid zich voortdurend voor onze eigen ogen afspeelt. Als het klaar is buiten, maar de leider zegt dat het donker is, dan praten wij hem meestal na, en beamen wij zijn oordeel: jazeker, het is donker! Vertel dat aan willekeurig zeven mensen en zes onder hen zullen vol onbegrip de schouders ophalen. Edoch, tweeduizend jaar lang hebben leiders tot het volk gezegd tijdens de ontelbare ceremonies ter gelegenheid waarvan zij hun doden begroeven: en nu leven zij voor eeuwig! Even zoveel keren hebben tallozen dit ook blindelings geloofd.

Duizenden jaren lang hebben zogenaamde geestelijken aan de volkeren verteld dat er na de dood een hemel was, een vagevuur en een hel. Ofschoon tallozen met de allerbeste bedoelingen aan hun nazaten beloofden terug te zullen keren daar vandaan om hen over dat andere land eindelijk wat inlichtingen te verschaffen, is niemand ooit van daar met nieuws over de brug gekomen. Nochtans hebben tallozen aan de waarheid van de verzinsels van die geestelijken geen ogenblik getwijfeld, bewijze het feit dat de handel in aflaten één der bloeiendste ooit geweest is. Met de opbrengst daarvan kocht de kerk zowat alle aardse bezittingen op en nadat zij op bijna alles de hand had gelegd, hield zij nog steeds niet met schrapen op: zij belaadde terstond alle zielen met vrachten schuld die nooit ofte nimmer konden worden ingelost - niet tijdens het eigen leven van de beschuldigden en beslist ook niet tijdens dat van hun nazaten - het ging immers om een 'erfschuld' - en aldus werd de zogenaamde 'erfzonde' geboren. Napoleon ontnam de kerk haar wereldse bezittingen in ruil voor haar betaalde dienst aan de staat tot in de eeuwen der eeuwen, en lang nadat de bisschop van het ijdele Rome zichzelf had uitgeroepen tot paus over alle anderen, schonk Benito Mussolini hem met het Vaticaan de macht van een wereldlijk leider. Ik stond erbij en ik keek er naar, zo kunnen wij met een gerust hart zingen, en er was geen vuiltje aan de lucht.

De leider bepaalt wat waar is en wat niet, hij zegt wat wij zien en niet zien, wat goed is en kwaad, schoon en lelijk. Ten aanschouwe van elkeen die ziende ogen in zijn kop heeft, worden vandaag in de meest gerenommeerde musea hoopjes vuilnis tentoon gesteld die slechts de superrijken in staat zijn op te kopen, en zij doen het nog ook; aan afval en aan drollen hangen prijskaartjes van ettelijke miljoenen dollars. Uiteraard is dit zuiver machtsvertoon, durf maar eens te zeggen dat ge er niets van begrijpt, gij klein sukkelaartje op den dop dat zeven dagen heeft moeten vasten om een ticket beet te krijgen van de grote expositie, en dat daar nu ronddrentelt met kapotte schoenen over het glanzende marmer van de tempels van de mammon waarin het amper durft te kuchen omdat die zwakheid van met fijn stof gevulde longen door de echo's onder duizelingwekkende plafonds onverbiddelijk wordt uitvergroot ten gehore van elkeen.

Speel met een bal en uw hond zal achter de bal aan lopen; speel met een ingebeelde bal, en dat raakt uw hond zijn koude kleren niet: hij ziet wat gij hem zegt dat er te zien is. Het kuddebeest verlaat zich op wat zijn leider hem vertelt en nimmer op wat de ogen die hij van zijn Schepper kreeg hem tonen. Deze blindheid is derhalve geen cultureel verschijnsel, zij zit in de natuur zelf ingebakken, net zoals de ogen die dienen om mee te zien. Wij zien dingen die er helemaal niet zijn maar tegelijk zijn er ook dingen die we helemaal niet zien.

Er zijn namelijk dingen die wij niet kúnnen zien omdat we ze niet begrijpen. We zien immers slechts datgene wat we begrijpen kunnen en verder dan ons begrip kan ook onze blik niet reiken. Analfabeten die geen flauw idee hebben van het bestaan van de schrift, missen niet alleen het vermogen om te lezen: zij hebben er ook geen flauw idee van dat er in de boeken iets geschreven staat. De boeken van de grote bibliotheek zijn in hun ogen, zoals een groot schrijver het eens zei, louter dingetjes waarmee in de leeszaal een te korte tafelpoot kon worden onderstut. Toen, inmiddels lang geleden, een 'wilde' uit de Afrikaanse brousse door een 'psycholoog' naar een westerse stad werd gehaald om zijn reacties te kunnen observeren, bleek het enige wat hem tot verwondering had gebracht, een met fruit beladen camion te zijn: de man verstond niet hoe het dan mogelijk was om zoveel fruit ineens zomaar te verplaatsen. Het fruit kende hij, en zag hij ook; voor al het overige bleek hij gewoon blind omdat hij het niet kende. Om dezelfde reden moeten blindgeborenen nadat de geneeskunst hun ogen gezond gemaakt heeft, eerst léren zien want anders blijven zij ziende blind. Mussen zijn rotsbewoners en als zij hun nesten bouwen in de holten van de stenen gevels van onze huizen, zien zij allerminst huizen, zij zien rotsen. Een oude Indische leer zegt dat de leeuwin voor haar welpen een moeder is, voor de mens een bedreiging en voor de hyena een prooi. Voor de lava die uit een vulkaan vloeit, is zij helemaal niets, en zo ook is het leven voor het levenloze zonder enige betekenis, terwijl daarentegen het levende al het levenloze in zich integreert: zoals huizen uit bakstenen bestaan, bestaan onze cellen uit zowat alle levenloze elementen uit de tabel van Mendeljev.

We zien slechts tot waar we kunnen kijken, en over wat we niet zien omdat we het ook niet kúnnen zien, neigen we te zeggen dat het ook niet bestaat. Alsof alleen datgene wat paste in ons kraam, recht had op bestaan. Alsof onze eigen onwetendheid de maatstaf was voor wat aan de Schepper van hemel en aarde al dan niet geoorloofd was te maken. Deze blindheid - vergezeld dan nog van de waan het wél te zien en te weten - die groteske arrogantie is paradoxaal genoeg de bron van alle 'religie'. Dixit O. Van Togenbirger. Maar daarmee is lang niet alles gezegd...



- Omsk Van Togenbirger, uw 'atheïsme' verdient gezien de specificatie die gij daar aan toevoegt eigenlijk een heel andere naam?

- Words, words, words!

- Shakespeare.

- Heb ik nooit gelezen. Hier en daar iets, ja. Mijn wereld is armer dan hij had kunnen zijn, precies omdat ik veel van Shakespeare mis, maar het is nu eenmaal zo gelopen, het loopt voor iedereen anders, dat is uiteindelijk wellicht geen slechte zaak. Bovendien las ik misschien auteurs die Shakespeare eigenlijk in hun schaduw stellen, want wie zal het zeggen? De leider zegt wel dat Shakespeare de grootste is, maar dat verhaal kennen we intussen al...

- Overdrijft u nu niet een beetje?

- Ach wat! Neem nu die words, words, words: mijn ongeletterde buurman geeft dit vrij vertaald heel wat poëtischer weer, hoor.

- Nee toch?

- Allemoal dikke zjiever! zegt hij. En wees nu eerlijk: klinkt dit dan niet veel dichterlijker?

- Alle gekheid op een stokje, maar... om bij de zaak te blijven: wat is er nu van uw atheïsme en wat denkt gij dan over God?

- Ach. Om te beginnen kan ik pas een consequent antwoord geven als ik wat zopas gezegd werd, niet tegenspreek.

- "We zien slechts wat we kennen en wat we niet kennen, kunnen we ook niet zien"?

- Inderdaad. Maar ik zou niet zo direct over een God beginnen: dat begrip is eigenlijk een windei, er zit niets in, of er zit om het even wat in, zoals de vergelijkende cultuurwetenschap ons dat onder de ogen brengt.

- Verklaar u nader!

- Wel, het is denk ik niet nodig om over God te praten. Laten we eens gewoon verder bouwen op wat we al hadden.

- "Wij zien dingen die er helemaal niet zijn en tegelijk zijn er ook dingen die we helemaal niet zien"?

- En vooral dat laatste belangt ons hier aan, en niet alleen inzake de dingen, maar veeleer inzake de wezens die deze wereld bevolken.

- Over wat voor wezens hebt u het dan?

- Kijk eens hier, mijn beste... en schenk mij nog wat bier, ten langen leste is dat een geestrijke drank: een wezen, en let nu heel goed op, want dat geldt voor álle wezens... een wezen kan slechts die wezens kennen en ook zien, die aan hemzelf omzeggens ondergeschikt zijn. Denk aan wat wij eerder zegden: wat wij niet verstaan, kunnen we ook niet waarnemen. Wezens die meer ontwikkeld zijn dan mieren, kunnen door mieren niet worden begrepen en derhalve is het voor mieren ook alsof die meer ontwikkelde wezens eigenlijk helemaal niet bestaan. Een amoebe heeft er geen idee van wat een kat mag wezen; zij is veel te simpel om daarvan ook maar iets te vatten. Een mier staat al wat dichter bij een kat, maar veel begrip hebben mieren niet van katten. Beesten die andere beesten overtreffen, worden door hen hooguit zeer vervormd waargenomen. Ik vermoed dat apen die naar mensen kijken, apen zien. Zij zien ons als apen die misschien wel veel te korte armen hebben naar hun eigen maatstaven. En ge ziet al waar ik naartoe wil?

- Nog niet, neen. Of bedoelt gij dat sommige mensen geen mensen zijn?

- Tja, zo zoudt ge het op de keper beschouwd wel kunnen zeggen.

- Versta ik het goed? Gij zegt dat sommige mensen eigenlijk geen mensen zijn?!

- Gesteld dat er wezens bestonden die meer ontwikkeld waren dan ons, mensen, dan zouden wij niet in staat zijn om hen waar te nemen, aangezien wij slechts datgene kunnen zien wat wij ook eerst kunnen begrijpen.

- Maar is het niet een tikkeltje overdreven om te stellen dat hier mensen rondliepen die eigenlijk tot een hogere diersoort behoorden terwijl wij daar blind voor bleven omdat we dit sowieso niet konden vatten?

- Ha, ziet ge wel! Het wil er niet zo makkelijk in, nietwaar? Denk nu maar eerst eens terug aan de ongelooflijke vaststelling die we eerder hebben gedaan: er zijn dingen die wij niet kunnen zien omdat we nu eenmaal slechts datgene kunnen zien dat we ook eerst kennen en begrijpen. Ik geef nog een klein voorbeeldje dat misschien een beetje bevattelijker kan maken dat het met die waarheid een en al ernst is. En laat ik nog zwijgen over de computers, en het over onze televisie hebben, meer bepaald de vroegere draadloze televisie die, zoals sommigen zeggen, opnieuw in de plaats zal komen van de kabel-TV, die eigenlijk een stap achterwaarts was om redenen van winstbejag. Maar wat er ook van zij: de overdracht van geluiden en van beelden doorheen de zogenaamde ether, is een gebeurtenis die sinds het begin der tijden mogelijk is geweest, maar die zich pas ook echt realiseerde toen grote geleerden de eerste TV-beelden máákten. De mogelijkheid om elektriciteit te benutten was er sinds de bliksem bestond, maar wij bleven daar blind voor totdat - andermaal - één zeer uitzonderlijk man de bliksem begreep en temde. De stoffen waaruit een ontploffingsmotor bestaan, zijn er altijd al geweest, maar de motor zelf volgde op zijn begrip, en zo ging het met alle dingen en zo zal het ook in de toekomst blijven gaan: de dingen komen onze wereld niet naar binnen totdat wij ze eerst begrijpen.

- Wat niet belet dat we er gebruik van maken?

- Uiteraard, en dat geldt zelfs voor bijna alle dingen, ons eigen leven incluis: we verstaan niet hoe we dan kunnen leven, maar toch doen we het, toch leven we. Ge ziet: dit kan slechts waar zijn als iémand verstaat hoe we dat kunnen doen.

- Leven?

- Jazeker. Het merendeel onder ons heeft er geen benul van hoe een telefoon werkt, en toch kunnen zelfs kleine kinderen van de telefoon gebruik maken. Telefoneren, autorijden, maar ook maatschappelijk functioneren, een taal spreken, dingen voelen en verstaan en, uiteindelijk, leven: niemand weet hoe het werkt maar iedereen doet het.

- Er bestaat noodzakelijk ergens een groot, goddelijk brein dat het eerst allemaal bedacht heeft?

- O, o, o! Nu loopt ge wel wat van stapel, hoor! Ha, ik zal de laatste zijn om die Intelligent Design te gaan verdedigen. Wie daarin geloven, trappen trouwens in die verraderlijke val waarvoor Aurelius Augustinus al gewaarschuwd heeft, intussen meer dan anderhalf millennium geleden.

- En dat is?

- Wij maken huizen, karren, schepen... uit voorhanden zijnde grondstoffen, en we transponeren dat gebeuren verkeerdelijk op de natuurlijke dingen, op de grondstoffen en op het leven zelf, terwijl het leven veel meer is dan een loutere samenstelling of een metselwerk. Wat leeft, is daarentegen niet geconstrueerd zoals een huis dat is: elk levend wezen is gegroeid, het is geboren uit een moederwezen, het is niet gemaakt maar wel geschapen. En wat dat ook moge betekenen: 'scheppen' is vooral iets heel anders dan 'maken'; het is tot ontstaan gebracht worden vanuit 'niets'. Iets maken is iets samenstellen uit bestaande onderdelen. Het is iets dat er reeds is, naar zijn hand zetten, zoals men een oude beek omleidt, bijvoorbeeld om daarmee de Augiasstallen uit te spoelen.

- Een levend wezen is geen machine?

- Uiteraard niet. De constructie van een telefoon volgt op zijn begrip, en eens die op de markt is, kan elkeen hem naar willekeur gebruiken. De uitvinder is dan eigenlijk overbodig geworden; hij heeft zichzelf overbodig gemaakt, zoals ook de goede leermeester doet. Maar dat geldt vanzelfsprekend niet voor de 'geschapen' dingen, die immers geen samenstellingen, geen constructies zijn. We weten allen welke stoffen een boom allemaal bevat, maar hem namaken dat kunnen we niet; een boom is immers geen maakwerk, hij is gegroeid uit een moederboom, zijn oorsprong ligt uiteindelijk in het begin der tijden, we zeggen dat hij 'geschapen' is, 'gemaakt uit niets'.



- Omsk Van Togenbirger, verstaan wij u nog goed? Want wat is er dan van God, als gij zegt niet te geloven in het Intelligent Design, terwijl ge Augustinus citeert en benadrukt dat er zaken zijn, en ook wezens, die wij niet kunnen zien?

- Opgelet nu: die zaken en die wezens zijn er noodzákelijk! Ik heb ze niet uitgevonden of bedacht, prent dat vooral goed in uw hoofd! Hun noodzaak volgt gewoon uit het feit dat onze kennis helemaal niet zo ver reikt, terwijl het grotesk ware om te geloven dat alles wat wij niet begrijpen kunnen, ook niet kon bestaan!

- Precies.

- Daarom en om geen andere reden is het bestaan van ons onbekende zaken en wezens een noodzaak. Het spreekt vanzelf dat er meer is dan wat wij begrijpen kunnen, en dat is trouwens ook de motor van het zoeken van elke positieve wetenschapper: indien hij geloofde dat hij al alles had ontdekt, dan zou hij met zoeken immers allang opgehouden hebben. Het is precies omdat hij ervan overtuigd is dat er nog dingen bestaan waarvan hij nauwelijks benul heeft, dat hij ze zoekt... en uiteindelijk ook vindt. Als ge het mij vraagt, is dat een zoeken en een vinden zonder einde. Men kan zelfs niet zeggen of men op die weg hetzij vooruitgaat, hetzij gewoon stilstaat in de illusie dat men vordert, gewoon omdat het om een onuitputtelijke ontdekking gaat, ziet u?

- En wat betreft dan die ons onbekende wezens... kunnen wij ons daarvan een voorstelling maken?

- Jazeker, zij het dat die tamelijk abstract moet blijven. We zien slechts tot waar we zelf kunnen begrijpen, en zodoende kunnen we zelfs onszelf niet zien zoals we zijn... ofschoon we daardoor niet worden gehinderd in ons bestaan: we blijven geheel onverminderd bestaan. We zegden dat ook volstrekte leken inzake techniek kunnen autorijden en telefoneren: we hoeven niet te begrijpen wie of wat we zijn om te kunnen zijn; we hoeven niet te doorgronden wat we doen om 'mee' te kunnen doen: participeren blijkt wonder genoeg geheel gratis en moeiteloos mogelijk. Gesteld dat er wezens waren die wij als zodanig niet in staat waren te zien omdat wij ze ook niet konden vatten, dan zouden zij er misschien wel uitzien zoals al onze andere medemensen. Denk eraan: gedomesticeerde honden beschouwen waarschijnlijk ook ons, mensen, als soortgenoten. Vandaar kan men misschien wel stellen dat de Übermensch - om eens een lelijk woord te gebruiken - er in onze ogen net zoals ieder ander uitziet.

- En dat zou dan tegelijk het verborgen karakter van zijn bestaan verklaren?

- Zo men wil, ja. We zouden dan ook niet geneigd zijn om een andere, hogere diersoort te onderscheiden wanneer we het over die 'supermensen' hadden, om maar iets te zeggen, veeleer zouden we het hebben over een aftakking binnen de eigen soort.

- Onze huidige geleerden?

- Ach, loop niet zozeer van stapel! Dat heb ik helemaal niet gezegd! Het kan trouwens ook niet zo simplistisch zijn, begrijpt u? Misschien zitten de superwezens, als die er zijn, wel verspreid onder ons allen, en vormen zij een of ander 'team' veeleer dan dat ze een persoon waren; groepen zonder een afgegrensde identiteit. We kennen de categorieën 'dingen' en 'personen', en al heel wat filosofen hebben het gehad over de 'mensheid', bijvoorbeeld als het 'lichaam van Christus': dat toont aan dat ergens het vermoeden leeft dat er nog hogere categorieën bestaan... terwijl wij niet in staat blijken om ze op het spoor te komen...

- Hoe zoudt gij dan besluiten?

- Och, conclusies trekken is voorbarig nu. We kunnen enkel zeggen dat het gekende en het bestaande nimmer samenvallen, ook en vooral met betrekking tot de levende wezens. De middeleeuwse 'uitvinding' van de engelen is alleen daarom al helemaal niet zo vergezocht. Maar dan belanden we in een nieuw verhaal...

- Wordt vervolgd?

- Zoals heel wat beesten heeft wellicht ook deze zaak een staart...



J.B., 12 juni 2010

 


05-06-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Zomer

Zomer

Zomer is een woord dat hitte oproept en ook zon, licht en nu en dan een frisse duik in 't water, drinken aan een straatfontein en later op de avond dwalen in nog volle straten. Ergens bestaat er een seizoen dat op de zomer volgt en dat een veelvoud daarvan is: een veelvoud van de zon, het licht, de warmte en het water. Een veelvoud ook van bloemen en fonteinen, dorst en laven langs de stadsstandbeelden in de stegen, en dan regen zonder remmen, plassen met bolle bellen, koelte, rust en in de verte saters die, goed hoorbaar nog, door zeer ondiepe grachten waden, die in witte nachten baden, hitte blussen, bellen blazen, boeken lazen, sinterklazen, brilleglazen.

Het kwam zo plots dat zij, zo jong nog, zag hoe hij, zo jong nog, lag terzij, gevallen na twee glazen amper. En daar lag hij languit als een tak en roerloos hij niet sprak, niets zegde hij niet meer. Er stak een peer in de lantaarn toen hij, meneer doktoor, haar zegde dat zij hem zopas verloor. Het is de warmte, juffrouw, fluisterde onmachtig om zich heen de brave man: ik kan 't niet helpen, echt, en het gebeurt wel meer in dit seizoen dat op de zomer volgt en dat hem overtreft in alles wat zich hecht aan hitte, licht en zon, aan water en fonteinen op een ver perron naar oorden waar slechts woorden over zijn. Perron, ballon, coupon, baron, Charon.

De Styx, ziet u, laaft amper onze dorst, hij vloeit niet over naar 't seizoen dat op de hoge zomer volgt, hij is wellicht van water dat niet vochtig is maar dan toch koud, en oud, een woud vol druppels, hagelstenen ook en tranen. Wenen deed zij, zittend naast haar dorre tak, de levensdraad die brak, de band die ooit de grote brand ontstak, die hitte die zelfs de zomer overtreft en thuishoort in 't seizoen dat op hem volgt, dat ligt tussen de zomer en de herfst, het verst van hier, het allerverst...

(J.B., 5 juni 2010)


17-05-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mijnheer Dupont en de mal van het Zijn

Mijnheer Dupont en de mal van het Zijn


Daags na een vergeefse poging om mijnheer Dupont te redden, stelt zijn chirurg vast ook zelf aan de fatale kwaal te lijden. Die vaststelling gebeurt onrechtstreeks en laattijdig, want de gevreesde ziekte tast ook het geheugen aan: noch over de mislukte operatie noch over zijn patiënt, kan dokter Spincemaille zich ook maar iets herinneren.

Ziedaar een korte inhoud van "Mijnheer Dupont", een novelle van de Vlaamse romancier en dramaturg Kris Vansteenbrugge, overigens zelf chirurg van beroep. Het verhaal dateert van een kwarteeuw geleden, toen het aan een uitgever werd voorgesteld. Dat het werkstuk toen niet voor publicatie werd weerhouden, zegt helemaal niets over de kwaliteit ervan: zowel stilistisch als inhoudelijk is die allerminst middelmatig. Qua diepgang resoneert de op het eerste gezicht bizarre geschiedenis perfect met de authentieke kern van de Griekse tragedie, die zonder meer de mal van onze beschaving mag heten.


De tragiek van het Zijn betreft immers de uiteindelijke tegendoelmatigheid van alle menselijk streven, waarvan wij het meest directe voorbeeld vinden in het mysterie van de dood, die fel contrasteert met een onsterfelijkheidsverlangen dat hem slechts in de hand kan werken. Artsen weten maar al te goed dat uitgerekend de geneeskunde voor steeds meer ouderen en zieken zorgt, en zij doet dit in de twéé mogelijke betekenissen. (*) Contraproductiviteit zit in de ganse cultuur ingebakken. Erger nog: dat men moet ondergaan wat men buiten zichzelf wil verhinderen, dat men de fout die men aanklaagt, eigenhandig maakt: het blijkt niet alleen ingeschreven in onze cultuur, maar ook in onze genen en in de mathematica waarop hun code is geënt.


De echo, de herhaling, het ingebed zitten van het geheel in elk van zijn onderdelen is de essentie van het genoom, en die kern toont zich ook in de fractalen - in de wiskunde dus - én in de kunst: in die Kunst der Fuge van Johann Sebastian Bach, maar ook in de tekenkunst van bijvoorbeeld Maurits Cornelis Escher.


Escher wil het oneindige vatten, de vermenigvuldiging der vormen en hun complementen; de fuga of het contrapunctus tracht verleden, heden en toekomst samen te brengen in de tijdloosheid door de verschillende momenten van de melodische zin in de gelijktijdigheid van het akkoord te vatten, de harmonie geeft aldus het eindpunt van de tijden weer; fractalen zijn eindeloos onderverdeelde vormen die zich telkenmale in de moedervorm herhalen (**) zoals ook de nazaten doen van de biologische vormen of de levende soorten.

Maar die herhaling kan pas eindeloos voortgaan als zij in zichzelf een mechanisme bevat dat voor de voortplanting zorgt, een onstuitbare aandrift die zijn bezitters tot bezetenen maakt welke onvoorwaardelijk van de vermenigvuldiging in dienst staan. Elk 'kind' moet op zijn beurt van het allereerste voortplantingsmechanisme bezeten zijn en blijven opdat het zich herhalen van steeds weer dezelfde oervormen tot het eindpunt van de tijden een feit zou zijn. Alle vormen moeten bezeten zijn van de vorm welke zij bezitten, wat betekent dat zij ook wezenlijk met hun vormen samenvallen, dat zij het vlees waaruit ze opgebouwd zijn, niet zomaar bezitten of beheersen, doch zijn, zonder meer. En omdat alle delen waarin alles zich eindeloos opdeelt, ook werkelijk eindeloos zouden kunnen blijven bestaan - tenminste als zij léven -, zijn die delen ook telkenmale gedoemd om te groeien, anders zouden zij op den duur in het niets verdwijnen. Wie wil groeien, moet eten; wie wil eten, moet doden; wie wil leven, moet derhalve doden.

Misschien is dit de paradox welke in alle dingen en in alle wezens ingebakken zit, en die zorgt voor die tragiek welke door merg en been snijdt als hij zich ontplooit in de vorm van een geschiedenis op de scène. De dramaturg kent hem als geen ander en daarom ook ontleedt hij de rusteloze en schijnbaar chaotische bewegingen van ons, stervelingen, teneinde onze fatale oervorm in het licht te kunnen stellen. Het is niet zo dat de mens probeert en mislukt, het is veeleer zo dat de mens probeert, mislukt, doch opnieuw probeert en dat na elke mislukking ook telkens doet. Veeleer dan ons einde, is onze mislukking het signaal om te herbeginnen en zo doende ook de garantie voor het eindeloze heropstarten van onze betrachtingen:

De moeder baart een kind en sterft,

het kind wordt moeder,

de moeder baart een kind en sterft,

het kind wordt moeder.

Het lijkt wel de tweeledige beweging van een rups die vordert door zichzelf bij te benen. Zelfs in de verzen zit het principe van het leven vervat: in het ritme van de versmaat, in de klim van de rups en, zoals hoger uitgelegd, in de voortplanting, in de genen, in de wiskunde en in de kunst van Bach.

Een verhaal dat zich nederig aan dit principe onderwerpt, weet van zichzelf heel goed wat het vertelt, en het onderscheidt zich van de oeverloze mix van tekens die men in deze smakeloze tijden de massa door het strot ramt. "Mijnheer Dupont" van Kris Vansteenbrugge is een compositie volgens dezelfde gulden regels die kortom àlle grote kunstwerken schragen en ook doen behagen, omdat het tevens die regels zijn, het weze herhaald, die muziek maken en ook ruimtelijke vormen, wiskundige figuren en biologische soorten, kortom: die regels, die de gigantische klok van de sterrenhemel in alle eeuwigheden in de pas houden. (***)

(Jan Bauwens, 16 mei 2010)

Noten:

(*) Voor de slechte verstaander: de geneeskunde verzorgt weliswaar ouderen en zieken, maar precies daardoor zorgt ze er ook voor dat hun aantal toeneemt. Het alternatief is immers de volstrekt immorele 'dienst' aan de 'volksgezondheid' door onder meer systematische euthanasering van de 'onvolmaakten' en de zwakkeren, bijvoorbeeld bij de Nazi's.

(**) Zie bijvoorbeeld het 'Buddhabrot': http://nl.wikipedia.org/wiki/Bestand:Buddhabrot-deep.jpg  

(***) Zie het item d.d. 15 mei 2010 op de site: http://www.bloggen.be/pierpont/  


09-05-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het ei van mei
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Het ei van mei

Dat de dood van de geboorte tevens de geboorte van de dood met zich brengt, hoeft niet te verwonderen; maar dat dit meer inhoudt dan louter een woordspeling, is een heel ander paar mouwen.

Alles wat bestaat, moet het bestaan langs de een of andere poort naar binnen komen. Wat leeft, dient te worden geboren; wat dood is, dient ook nog eens te sterven. En alles wat bestaat maar toch niet uit zichzelf leeft, bestaat in onze geest maar ook in onze wereld: het zijn de woorden waarmee we spreken, maar ook de werktuigen waarmee wij huizen bouwen, wetenschappen en sprookjes, om maar iets te zeggen.

Geboren worden betekent altijd voortkomen uit ander leven, bij uitstek uit een moeder. Er is geen kikker en ook geen haan, geen eik en ook geen halmpje graan welke geboren worden uit een kei: alles komt daarentegen voort uit zijn eigen ei. Het is inderdaad het ei waarop alles en allen zo dringend willen gaan gelijken.

En het ei komt van de moeder. Een brok van een kei komt voort van een kei, maar leven komt uit leven voort, zelfs woorden kunnen ontstaan uit moeder- en vaderwoorden; het kind komt voort uit moeder en vader, zoals waterplas uit plas en water.

Het kind welt uit de moeder eindeloos op: het kind wordt moeder, het baart een kind dat moeder wordt dat baart en groeit en baart en groeit. Eindeloos, zo zeggen wij, zoals de dagen eindeloos uit de dag van gisteren zijn voortgekomen, of is het uit de dag van morgen dat ze allemaal zijn ontstaan? Edoch eindeloos is dat niet, het gaat alleen totdat de tijden opgebruikt zijn, ofwel de eieren, onze kinderen.

Niets is immers eindeloos; het zal zo zijn dat op een dag een ei wordt uitgebroed dat zelf geen ei meer leggen kan, omdat de cyclus zich zal hebben uitgespeeld. "Allen die geboren moesten worden, zijn nu voor eens en voor altijd geboren", zo zal dan uit duizend klokken weerklinken aan het firmament. En daarmee is meteen de dood geboren, het einde van het ei of de voltooiing van de soort: mensen, maar ook muggen, kruipdieren en vogels, vissen, bloemen en limoenen, kleine witte honden maar ook vlinders en viooltjes, paddestoelen, rode kooltjes.

Het is de angst voor de dood die maakt dat alles en ook allen willen gaan gelijken op het ei. Het is de angst voor het einde van het ei, en voor het uitgelegd zijn van de eierkransen, die ons in onze wanhoop naar de vorm drijft van het ei. En wat is nu de vorm van het ei?

 

Het ei heeft een vorm die alles afstoot, zoals ook de waterdruppel doet, maar het ei opent zich niet, is ondoorlaatbaar, krijgt in geen tijd een schaal als het in aanraking komt met lucht. Het ei is wat in zichzelf gebald zit, afgekeerd van de wereld waar het willens nillens naartoe groeit, en het herneemt zijn vorm ook in de foetushouding die een wezen aanneemt dat de dood naar binnen gaat, waarvan het zich eveneens afkeert.

Het ei zit in een kramp gevat van niet willen groeien, terwijl bij uitstek het ei datgene is wat groeien moet en zal. Het ei keert zich van alles wat er rond zit af, en dat is meer bepaald de ganse kosmos, maar het barst daar niettemin in open, zoals ook de knoppen van de bloemen doen, in weerwil van hun trachten dat feitelijk gericht is op wat duister is en warm, en op wat eeuwig slapen wil en dromen.

De bek van de hen klopt een gat in de schelp en sleurt de nieuwe hen naar buiten in de frisse luchten waarin het fiere kraaien van de haan weergalmt, en meteen hoort het kuiken dan hoe eindeloos de ruimten zijn waarin het wordt geboren, en het springt op en loopt.

Wat in het ei zit, keert zich van de ruimte en ook van de wereld af - vandaar de vorm van het ei. Alles wat in het ei zit, is gericht naar binnen, het is geconcentreerd op het eigenste middelpunt dat het centrum is van het bestaan. In één oogwenk wordt de schaal verbrijzeld en zo ook het 'binnen', en klapt alles wat gericht is naar het centrum open van dat centrum weg, naar 'buiten'. Het kuiken is dan zichzelf voorgoed verloren, het is van zijn droom beroofd, van zijn binnenste, het wordt geofferd aan de grote ruimte. Misschien is de kosmos op zijn beurt een ei.

(J.B., 12.01 en 09.05/2010)


07-05-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Martha
Klik op de afbeelding om de link te volgen

 Martha

Martha - jawel, dé Martha; de Martha uit de wereldberoemde song van Tom Waits - zij had meermaals last van dromen, maar dit keer viel het echt niet mee. Men hoort te weten dat Martha intussen een respectabele leeftijd had bereikt, ik weet niet hoe oud zij was, maar zij liep een beetje krom, haar haardos was dunnetjes en zo goed als wit en zoals alle mensen van haar leeftijd had zij kwaaltjes, kleinere en ergere: wonden die door suiker niet zo erg goed meer beterden, een allerminst pijnloze artrose in de knieën, spijsverteringsklachten ook en hier en daar een ader die ontstak. Maar het allerergste, zo vond ze zelf, dat waren haar dromen. Met die pijntjes kan ik leren leven, zei ze, maar die dromen worden nog mijn dood.

Uiteraard begreep de huisdokter van Martha niet waar zij het over had; de brave man had immers geleerd op school dat dromen bedrog zijn, geen aandacht verdienen en trouwens niet met zalfjes kunnen ingestreken worden. Er waren nog de 'psychofarmaca', zoals hij zegde, maar daar blijft een mens het best af als hij niet wil veranderen in een ander wezen. Olga, dat schaap, had zich door haar huisarts naar een psychiater laten sturen die haar dus met psychofarmaca bewerkt had, en zij had aan Martha verteld, nog net voor zij 'opgenomen' werd, dat zij door die pillen geleidelijk zichzelf wég voelde vloeien uit haar eigenste botten, en dat haar plaats werd ingenomen door een ander wezen dat gevoelens noch gedachten had. Het lijkt wel een rubberen beer, zo had zij het aan Martha gezegd, die op de plek komt te zitten waar het merg weglekt.

Toen Martha dit aan haar huisdokter vertelde, lachte hij het weg, en hij zegde haar dat de zogenaamde rubberen beer niet door de pillen werd veroorzaakt maar juist door de ziekte welke die pillen poogden te bestrijden. Martha zegde daar verder niets meer op, al wist zij wel beter: Olga had haar gezworen dat het allemaal door die pillen kwam. Maar wat moet ik dan doen? - zo had ze nog gezegd: als ik de pillen niét neem, dan heb ik het gevoel dat ik helemaal verwater.

Greta was op die manier totaal verwaterd: ze verzweeg dat ze lastige dromen had en zo vermeed ze dat ze pillen kreeg die haar in een rubberen beer veranderden. Maar het duurde niet lang, of Greta's voeten zwollen, haar onderbenen en haar knieën. Zij kreeg dikke polsen en ook kussentjes onder de oksels en in de hals. Dat is water, zo zei de huisarts, en hij schreef haar bijzondere plaspillen voor die zij innam, dagen naeen. Edoch, niet alleen het water uit haar voeten, onderbenen, knieën, polsen en hals plaste zij uit. Tot haar ontzetting merkte Greta hoe zij op den duur àl haar gewicht dreigde te verliezen als zij met plaspillen en met plassen doorging. Ja, het drong tot haar door dat zij zichzelf uit plaste - een mens bestaat voor negentig percent uit water. Zichzelf uit plassen was ook wat zij in die kwade dromen had gedaan. En om geen andere reden verkoos Martha het om voor haar dromen geen pillen te gaan nemen.

Martha's dromen hadden een steeds terugkerende inhoud: het was hoogwater, het waterpeil bleef stijgen, de sirenes gingen al, op straat reden auto's rond met luidsprekers gewapend om ook vlug nog de hardnekkigste thuisblijvers aan te sporen er vandoor te gaan en zij begreep dat ze niet blijven kon, ze wilde wel vertrekken, maar zij vond haar schoenen niet, haar handtas en haar jasje. Ook had zij enkele zaken opgeborgen die zij in geval van hoge nood niet ter plekke kon laten, maar zij wist niet meer precies in welke schuif, in welke kast zij die dingen opgeborgen had en, omdat zij zo belangrijk waren, bleef ze zoeken en zou ze liever samen met ze vergaan dan dat zij ze moest achterlaten.

Ze stonden daar immers al, aan de overkant van de straat: die lui die wachtten totdat zij zónder haar zaken weg zou trekken, om ze vervolgens zélf te gaan halen, en dat kon zij uiteraard niet dulden, zo legde zij uit aan de ambtenaren die tot in het portaal van haar deur waren gekomen om nogmaals aan te dringen, nu zij toch haar schoenen had gevonden alsook haar handtas en haar jasje. Het ging niet om geld, verklaarde ze, maar om haar eigen leven: het ging uiteraard om een heel pak geld, want zij had haar bankrekening leeggehaald nog net voor de grote crisis laaide, maar die vele biljetten vertegenwoordigden elk apart verschillende weken van haar intens arbeidend leven. Als ze die nu achterliet, dan liet ze eigenlijk haar eigen leven in het water vallen.

Ja, meneer, u moet niet lachen: ik heb met noeste arbeid mijn leven omgezet in bankjes, zoals het ons geleerd werd toentertijd, en uiteraard ben ik niet bereid om die hier nu achter te laten: als die dieven die daar al de ganse ochtend op de loer staan, ze ook niet vinden, dan spoelen ze straks met de stroming mee, en dan zou ik nog het liefste willen dat ik zelf ook mee spoelde, want beeldt u zich eens in dat ik mijn kostbare geld verlies waar ik zo hard voor gewerkt heb, en dat ik achterblijf, gepluimd gelijk een kip, en dat ze zeggen: kijk daar, die arme sloor, die heeft geen nagel om aan haar gat te krabben; ze zegt dat ze hard gewerkt heeft maar dat ze door een forse tegenslag haar laatste cent verloor! Maar zeggen ze dat niet allemààl? En evengoed diegenen die nooit een duit hebben verdiend, zij die nooit een dag hebben gewerkt, de profiteurs, die andermaal op de kap van vreemden zullen teren? Bah!

En of Martha dan zo hard gewerkt had en zoveel geld had opgespaard dat nu in een of andere schuif verloren lag? Ach neen, dat had zij natuurlijk niet. Maar zij dróómde het wel, precies zoals Greta ook droomde dat zij zichzelf uit plaste. Het weze herhaald: het gaat er om dat Greta haar dromen wáár werden van zodra ze er pillen tegen innam: haar dromen wandelden zó de werkelijkheid naar binnen. En wat moest zij, Martha, nu doen?

Het is best mogelijk dat uw kwade dromen te maken hebben met een verborgen ontsteking, bijvoorbeeld aan de kleppen van uw hart, of met een tekort aan een of ander element, een aneurysma, een kankergezwel dat gif loslaat... er zijn wel duizend mankementen die zich in nachtmerries vertalen, zei de huisarts, en daarom raad ik u ook aan om u eens van kop tot teen te laten onderzoeken.

Martha zuchtte en zij bezweek: als het niet anders kan, goed dan, zo besloot ze. Maar zij schrok aardig toen zij hoorde dat zij opgenomen diende te worden voor een termijn van enkele weken. En enkele weken in de kliniek wilde ook zeggen dat zij enkele weken bedlegerig zou zijn. Zij protesteerde bij haar huisarts dat het, afgezien van het feit dat zij haar huisje nu alleen moest laten, toch niet goed kon zijn voor iemand met haar jaren om zo lang het bed te houden. Het zal u de gelegenheid geven om eens helemaal tot rust te komen, zo antwoordde de geletterde man, en hij liet haar ophalen met een ziekenwagen; zij werd, alsof zij niet meer lopen kon, op een draagberrie geladen en ten aanschouwe van de ganse buurt onder oorverdovend sirenegeloei richting AZ gereden. Trekt u zich daarvan vooral niets aan, zo zei de arts: het is volledig kosteloos.

Ook het verblijf was kosteloos én het onderzoek. En kijk, men vond meteen al een kleinigheid: iets aan de lever, of de gal, die op termijn sowieso weg moest, en waarom niet nu zij tóch hier was? Wat een geluk: de chirurg was toevallig ook in 't land, zij kon er net nog bij. Een kleine operatie, een prikje, meer was het niet. En kosteloos uiteraard.

Na amper een week was Martha helemaal hersteld van de dan toch niet simpele operatie, en kon het onderzoek pas goed van start gaan. En dat bleek andermaal niet overbodig, want kijk wat men daar vond: een lichtjes ontstoken appendix, wellicht de oorzaak ook van de klachten aan haar spijsvertering. Had men dàt geweten, dan had men hem verwijderd bij het wegnemen van de galblaas, maar helaas moest zij nu wachten, twee keer kort naeen onder het mes was té riskant, zoals elkeen begrijpen zal. Ontstekingsremmers dus, slecht voor de maag, en daarom in te nemen samen met een maagpil... die haar wat duizelig maakte.

Kwam daarbij dat zij van het lange liggen eigenlijk al flink duizelig wás, en zo kwam het dat zij op een ochtend op weg naar de WC-pot, omviel en een heup brak alsook nog een beentje ergens in haar schouder, dat nu dwars doorheen haar huid naar buiten stak. Alle aandacht uiteraard ging naar de heup, de schouder belandde erdoor op 't achterplan, hij werd zowaar vergeten en Martha voélde hem ook niet door al de pijnstillers die ze zo al te slikken kreeg. Ook het openspringen van haar appendix voelde ze niet en de bloedvergiftiging die daar op volgde. De verpleger dacht dat het van de wonde aan haar schouder kwam, waar nog steeds dat beentje dwars doorheen stak dat nu onmogelijk gerepareerd kon worden gezien het kritieke van de ganse toestand. Edoch, dat overleefde ze allemaal wel.



Ik heb nog niet verteld dat de kliniek aan de oever van de Schelde lag, een met grote zorg uitgekozen plek: water immers is rustgevend voor de zieken; kijken naar voorbij stromend water is op zich een wonderbaarlijk medicijn. Water geneest, tenzij het gaat om té veel water, té kan immers nooit goed zijn, zo zegden het de wijzen reeds millennia geleden. En op die dag trad de Schelde buiten haar oevers: op de plaats waar de kliniek lag, maar ook op vele andere plaatsen. Bovendien gingen die dag zowat àlle stromen in het ganse westen hun perken fel te buiten. Er waren reddingsploegen, uiteraard, maar omdat die nu in feite overal tegelijk moesten zijn, verdronken in die dagen heel wat mensen, en dan vooral mensen die bedlegerig waren, ouderen en zieken.

Zij zat onder de pillen, pijnstillers en nog andere, en zo dacht zij dat ze alleen maar droomde, dat het een kwalijke nachtmerrie was, zoals ze die vaker had: het was hoog water, het waterpeil bleef stijgen, de sirenes gingen al, op straat reden auto's rond met luidsprekers gewapend om ook vlug nog de hardnekkigste thuisblijvers aan te sporen er vandoor te gaan en zij begreep dat ze niet blijven kon, ze wilde wel vertrekken, maar zij vond haar schoenen niet, haar handtas en haar jasje. Ook had zij enkele zaken opgeborgen die zij in geval van hoge nood niet ter plekke kon laten, maar zij wist niet meer precies in welke schuif, in welke kast zij die dingen opgeborgen had en, omdat zij zo belangrijk waren, bleef ze zoeken en zou ze liever samen met ze vergaan dan dat zij ze moest achterlaten. En zo verging zij ook. Of droomde ze dat slechts? Of was haar droom haar nu fataal geworden? Zelfs de specialisten kenden het antwoord niet op deze vragen.

J.B., 7 mei 2010

*


23-04-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een zeer gezond besluit
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Een zeer gezond besluit

Meneer Vandurpe heeft een pijntje aan zijn hart gefingeerd om van zijn huisarts een briefje los te krijgen voor vrijaf op 't werk, maar die scène is een weinig anders verlopen dan hij had verwacht.

- U kunt zich maar best eens laten onderzoeken, zo sprak zijn dokter nadat hij hem langdurig had beluisterd met de stethoscoop, want het is niet allemaal zo kosjer wat ik geloof te horen door dat ding. Het is natuurlijk maar een stethoscoop en ik hoop ook dat ik mij nu erg vergis, maar een bezoekje aan de specialist zal uitsluitsel geven. Erg gerust ben ik er niet in en werken mag u in tussentijd beslist niet meer doen.

En zo kwam meneer Vandurpe zonder moeite aan zijn afwezigheidsattestje: niet voor één dag, maar voor een ganse week en misschien voor nog veel langer.

- Ben ik dan verplicht om mij door een specialist te laten onderzoeken, dokter? zo had hij verbouwereerd gevraagd, en de dokter verstond zijn vraag niet goed en zei:

- Wat bedoelt u dan, meneer Vandurpe? Een onderzoek houdt helemaal geen gezondheidsrisico's in en de kosten worden op het remgeld na vergoed door het RIZIV!

- Ik weet het, zo aarzelde Vandurpe, maar ik heb gehoord over die proef op de hometrainer, en...

- En u bent bang geworden? Ha, daar moet u nu precies helemààl niet bang voor zijn: die test gebeurt in wetenschappelijk verantwoorde omstandigheden en is helemaal verzekerd. Weet dat u op die hometrainer zowat op de allerveiligste plaats van 't hele land bent!

- Mijn vroegere buur, pruttelde Vandurpe nog tegen...

- Ja, ik kende uw buurman, zo viel de dokter hem in de rede: uw buurman was een uitzondering. Er zijn altijd uitzonderingen, ze zijn er altijd geweest en ze zullen er wel altijd wezen: in de geneeskunde maar ook elders, op élk vlak, en dat weet iedereen; er bestaan gewoon geen regels zonder uitzonderingen. Of denkt u daar anders over?

- Wel..., zo aarzelde Vandurpe weer: ik ben ooit eens op bezoek geweest bij dokter Bach... u was toen met verlof en ik moest dringend iets weten, ik weet niet meer wat het was... maar hoe dan ook... híj vertelde me dat élke patiënt een uitzondering is. Iedereen is uniek, zo zei hij: er bestaat geen algemene regel. En de geneeskunde zou daarmee rekening moeten houden. Nu, dat zei hij dus...

- Dokter Bach, zegt u, meneer Vandurpe? U bedoelt toch niet die kwakzalver van een 'kraker' die ginds onder de toren woont? Bent u daar dan om raad geweest?

- Ja, ik herinner me niet meer wat ik toen per se wilde weten, maar...

- Om te beginnen is dat geen dokter, meneer Vandurpe: dat is een bedrieger; het verwondert me trouwens dat hij nog niet is opgepakt, want die lui maken vele slachtoffers.

- Is dat zo? protesteerde Vandurpe: die man schrijft naar verluidt nooit geneesmiddelen voor!

- Ha, maar dat kàn hij ook niet! Kijk, eens: ik kreeg onlangs een patiënte met een kanker in de darm die vandaag al goed behandelbaar is, tenminste als die tijdig wordt behandeld. Helaas was die mevrouw eerst bij een handlezeres geweest. Ze had die madame Blanche verteld over de pijn in haar buik en daarop had die haar handpalmen gelezen. Stel u voor, in haar handpalm had zij gezien dat er helemaal niets aan de hand was met die dame, op wat psychische spanningen na. Die dame geloofde de toverkol en ze verbeet haar buikpijn. En toen ze met haar klachten naar mij toe kwam, meneer Vandurpe, was de kanker helaas uitgezaaid. Haar eigen fout, zult u zeggen? Jazeker, maar kon die dame het dan helpen dat zij niet verstandiger was? Dienen onverstandige mensen dan niet tegen zichzelf beschermd te worden? Moet de kwakzalverij derhalve niet ten strengste verboden worden?

Vandurpe had wat zijn arts zei, beaamd en hij was huiswaarts gegaan, echter alles behalve gerustgesteld. Aan zijn vrouw durfde hij slechts weinig kwijt over wat hem en haar misschien te wachten stond. Ofschoon dat helemaal niet goed kon zijn voor zijn hart, kropte hij het op en hij bedacht dat het onderzoek zeker niet zo onschuldig was als de dokter hem wilde laten geloven. Er zijn mensen gewéést die bij die fietstest de geest gaven. Daar wordt immers gevraagd om tot het uiterste te gaan. In beschermde omstandigheden weliswaar, omstandigheden die er helemaal niét waren indien men een infarct kreeg op de openbare weg, op een verlaten weg misschien, of in zijn bed, of bad, of waar dan ook. Het is nergens beter om de geest te geven dan in een kliniek alwaar men u die met een heel klein beetje geluk onmiddellijk terug kan geven. Reanimatie heet dat, en dat is een geleerd woord dat bij sommigen angst inboezemt... een angst die even onterecht is als bijvoorbeeld vliegangst.

Er bestaat geen veiliger voertuig dan het vliegtuig, en dat is intussen een allang bewezen stelling. Als meneer Vandurpe schrik heeft voor dokters en klinieken, dan is dat beslist een zeer onterechte schrik, een fobie, die vooral beledigend is voor die toplui van de medische wetenschap die het goed voor hebben met ons en die volharden in hun pogingen om ons te redden, ook als wij werden vermassacreerd door eigen schuld. Rokers, dronkaards, snelheidsduivels, agressievelingen en vechtersbazen krijgen automatisch vergeving en worden op staande voet geopereerd, opgelapt, gered, ook als de kostprijs van al die geheel onverdiende barmhartigheden duizelingwekkend hoog is. Waar vandaan aldus die twijfel en die angst als men in zulke goede handen is?

Edoch, het bleef meneer Vandurpe aanvreten: las hij enkele weken geleden niet in dat tijdschrift bij de tandarts een interview met die oncoloog, hoe heette hij alweer, die nu hij met pensioen was openlijk vertelde dat gezwellen die misschien wel beter met rust werden gelaten, met veel graagte behandeld worden, omdat zij naast mogelijke bedreigingen toch ook wel een soort van... goudaders zijn? Preventieve geneeskunde, zo stelde een befaamd professor in een ander blad daar op het tafeltje in de wachtkamer, maakte gebeurlijk nog meer mensen ziek. Hoeveel borstamputaties en prostaatbehandelingen waren niet helemaal overbodig? Soms toonde een analyse van gezwellen post mortem dat zij geheel onschuldig waren; de patiënt overleed aan de overdosis Röntgenstralen die nu eenmaal door de behandeling werd vereist...

Meneer Vandurpe werd er echt niet goed van, van al die onderling tegenstrijdige gedachten. En wat gedaan als het onderzoek alles behalve geruststellend uitviel? Een collega van hem was een tijdje geleden voor een routineus preventief onderzoek naar de kliniek gegaan, en daar had men hem gezegd dat hij zich toch beter wel voor enkele dagen 'op liet nemen'. Het is een wat vreemde manier van zeggen, zo had Vandurpe altijd al gedacht toen hij dat werkwoord in die context las of hoorde: 'opnemen' en 'zich laten opnemen' verwijzen haast spontaan naar 'oplichten' en 'zich laten oplichten'. Maar die collega van hem had er wel kunnen van mee spreken indien hij ooit vandaar was weergekeerd...

Mensen dienen beschermd te worden tegen hun eigen onwetendheid, zo had zijn huisdokter het gezegd. Maar toen het onderzoek was afgelopen en de uitslag was neergetikt in een geleerde brief, bleek al die bescherming ineens zoek te zijn. Aan meneer Vandurpe, die al geen jota begreep van de reeks ziekten die men nu bij hem ontdekt had, werd gevraagd om een snel besluit te nemen met betrekking tot een keuzelijst van mogelijke behandelingen. Toen hij dit aan zijn huisarts zegde, goochelde die nu met de vrijheid die wij allen hebben om te beslissen over ons eigen lot.

- Ik moet er nog eens heel goed over nadenken, zo had Vandurpe aan zijn huisdokter geantwoord.

- Maar niet te lang! zo had die hem nog nageroepen. En toen was Vandurpe huiswaarts gegaan, mediterend over wat hem in 't grootste geheim was toevertrouwd: er was geen alternatief voor de open hartoperatie, en zij diende zo spoedig mogelijk te worden uitgevoerd, het liefst nog voor het eind van de lopende maand. Het vooronderzoek diende dan de volgende dag al plaats te hebben.

- Niets om over naar huis te schrijven, zo stelde hij zijn vrouw gerust, er alvast terécht van overtuigd dat zijn huizenhoge leugen tenminste bijzonder goed was voor haar hart!

(J.B., 23 april 2010)


09-03-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Aan de ontbijttafel - illustratie
Aan de ontbijttafel - illustratie




28-02-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Aan de ontbijttafel

  Aan de ontbijttafel

1.

- Het principe is doodsimpel, zo mompelde hij: het is gewoon zo klaar als pompwater!

- Welk principe nu? vroeg zij, teneinde hem uit zijn verdroming te wekken. Ze keek op de klok, het was zeven uur.

Haar man durfde de jongste tijd nogal eens met zichzelf praten. En toen ze hem dat op een keer ook zegde, maakte hij zich kwaad. Hij ontkende het en zei dat hij alleen maar luidop nadacht, want zijn gedachten waren soms moeilijk om volgen, ook voor zichzelf. Geniale gedachten zijn nooit gemakkelijk, en had hij ook dit keer geen ideeën die...

- Het is fenomenaal, zei hij: het is gewoon fenomenaal!

Hij ging rechtop zitten en spoelde het laatste stukje van zijn boterham door met koffie. Zijn vrouw was al enkele minuten klaar, ze had hem zitten gadeslaan omdat hij plotseling met kauwen had opgehouden. We gaan direct nog eens wat te horen krijgen, zo had ze gedacht, en ze bleek zich niet te vergissen, ze kende haar Kamiel nu ook al zestig jaar.

- Fenomenaal? zo probeerde ze andermaal. Nieuwsgierig was ze intussen wel. Kamiel was voorspelbaar in die zin dat ze het zag aankomen als hij met iets op de proppen kwam, maar wat hij dan ging vertellen, had geen mens ooit kunnen raden, alleen al omdat het zo vreemd wàs wat hij soms allemaal bedacht. Het woordje 'vreemd' zou men zijn Elodie in dat verband overigens ook nooit horen uitspreken; zij was een tactvolle vrouw, en ze noemde de invallen van haar echtgenoot 'origineel'.

- Vanmorgen werd ik wakker, zo begon hij, en toen stond ik op...

- Wat? zo verzette ze zich, want zij was als eerste opgestaan. Edoch hij gebood haar zich te kalmeren en eerst goed te luisteren naar wat hij te vertellen had.

- Ik kwam het bed uit, ging de trap naar beneden en schoof de gordijnen voor de vensters weg. Tot mijn verwondering bleek het al klaar te zijn. En toen ineens...

- Ja, en toen? zo drong zij aan.

- Toen werd ik wakker! zo zei hij.

Ze ging wat achteruit leunen, bekeek hem eens goed en ze ruimde de tafel af.

- Ge waart dus niét opgestaan?

Het was een overbodige vraag, maar ze stelde ze dan toch maar omdat het niettemin logisch was haar te stellen, zodat hij er in zekere zin waarschijnlijk wel op wachtte. En wie weet wat hij nu nog allemaal te zeggen had.

- Neen, zei hij: ik had gewoon gedroomd dat ik wakker geworden was, dat ik uit bed gekomen was, dat ik de trap naar beneden gegaan was, dat ik de gordijnen weggeschoven had en dat ik gezien had dat het al klaar was. Ik had dat allemaal gewoon gedroomd. En toen ik mij ervan vergewiste dat het al klaar was... toen werd ik ineens wakker. Vreemd genoeg had ik al die tijd geloofd dat ik al wakker wàs.

- Tja, ik hoop dat ge er nù zeker van zijt dat ge wakker zijt! lachte ze, want ik ben namelijk wakker en... stel nu eens dat gij eigenlijk nog zoudt slapen, en dat ge binnen vijf minuten nog een keer opstond, begrijpt ge?

Haar woorden waren nog niet koud of daar hoorde men, eerst stilletjes en twijfelachtig, maar alras heel luid en duidelijk, voetstappen van de trap naar beneden komen. Het waren onmiskenbaar de voetstappen van Kamiel. Zij keken elkaar over de ontbijttafel in volstrekte vertwijfeling aan.

2.

Wat zij niet konden geloven doch tegelijk gevreesd hadden, geschiedde: de keukendeur ging open en niemand minder dan Kamiel kwam binnen. Hij mompelde een korte groet, zag dat zijn plaats aan tafel al bezet was en knikte peinzend. Elodie kon er geen woord uitbrengen, ze keek tersluiks naar het kantje brood dat nog over was en vreesde al voor hongersnood als dit 'originele' spel nog een tijdlang zou doorgaan.

- Precies wat ik gedacht had! zegde Kamiel - de 'twééde' Kamiel - en hij ging zitten, tussen 'zijn' Elodie en de 'eerste' Kamiel in. Deze laatste gunde hij nauwelijks een blik, hij richtte zich daarentegen uitdrukkelijk tot Elodie die al niet meer wist aan wie zij toebehoorde, en verklaarde zich nader:

- Let maar niet op hem daar, zei hij, een steelse en verachtelijke blik werpend op de éérste Kamiel, want hij is niet de echte. Hij denkt alleen maar dat hij wakker geworden is, en opgestaan, maar het bewijs dat hij zich vergist heeft, mag nu duidelijk wezen: hij heeft het alleen maar gedroomd.

Ongelovig keek Elodie nu in de richting van haar eerste Kamiel en vertwijfeld vroeg zij zich af of zij hem nu als een schim moest gaan beschouwen. Had ook hij haar immers niet verteld over zijn droom, en stond zijn verhaal niet borg voor het feit dat hij wél echt was? En kon hij overigens geen aanspraak maken op zoiets als een 'eerstgeboorterecht', of 'verworven rechten'?

Haar eerste Kamiel bleef zwijgen; hij keek nauwelijks op en hij liet het hoofd hangen alsof hij even overtuigd was van het verlies dat hij nu wel moest lijden, als van zijn gelijk inzake de waarheid van die dan toch onmiskenbaar weer geniale 'droom'. Maar de tweede Kamiel had nog niet gesproken, of daar hoorde men, eerst stilletjes en twijfelachtig, maar alras heel luid en duidelijk, andermaal voetstappen van de trap naar beneden komen. Het waren onmiskenbaar de voetstappen van Kamiel. En nu was het de twééde Kamiel die angstvallig het hoofd boog, terwijl de eerste een weinig opveerde omdat nummer twee weldra in het ongelijk zou worden gesteld. Edoch, de heropleving van nummer één was zeer kortstondig, daar die ook wel meteen begreep dat het ongelijk van de tweede, de eerste geen enkel voordeel opleveren zou. Elodie keek de twee nummers die niet meer durfden op te kijken, met ongeloof aan. De keukendeur zwaaide open en daar stond nummer drie. De enige echte? Dat zou uiteraard ook Elodie nu niet meer kunnen geloven. En zij voelde zich plotseling bijzonder verwant met de mythologische figuur die luistert naar de naam van Sysiphos, omdat het haar toescheen dat zij nu wel op het punt stond om ergens een stukje van zijn lot te delen. En allen keken ze elkaar over de ontbijttafel in volstrekte vertwijfeling aan.

3.

Ofschoon het winter was, de dagen kort waren en het derhalve vroeg avond werd, zat tegen de tijd van de deemstering de keuken van Elodietje overvol met ontbijtende Kamielen die als het ware, de ene na de andere, elkaar verloochend hadden. Maar omdat zij intussen ook wel hadden ingezien dat dit geen zin had en dat het daarentegen allemaal voor grote moeilijkheden kon gaan zorgen wat zij deden, hadden zij besloten om de koppen bijeen te steken en om de toestand tenminste aan een al was het maar elementaire verklaring te onderwerpen. Weldra immers was het bedtijd en als zij dan allen, de ene na de andere, zich naar de slaapkamer zouden begeven, dan zou in geen tellen de bovenverdieping van het huisje waar zij tot dan toe en gedurende zestig lange jaren met slechts hun tweetjes hadden gewoond, zonder twijfel instorten. Om maar te zwijgen over al het andere.

- Het probleem is, zo begon één van de Kamielen, dat wij blijkbaar niet aan de weet kunnen komen wie van ons de ware is. En misschien ook is ons uitgangspunt fout en moeten we dat gewoon herzien.

- Zonder twijfel, zo beaamde een tweede: de logica zelf zegt mij dat het niet opgaat om telkens de laatste die de trap naar beneden komt, als de echte te beschouwen. Zijn echtheid, zo leert ons de ervaring, is van bijzonder korte duur en derhalve intussen geheel ongeloofwaardig geworden. Volgens mij zijn wij ofwel allemaal vals ofwel allemaal echt, maar een derde mogelijkheid ontbreekt.

- En ik dan?! zo kwam Elodie ineens bezorgd tussen: het kan toch niet zijn dat ik nu ofwel ineens geen man meer heb, ofwel een paar dozijn! Wat voor een logica is me dat!

Hierop bekeken alle Kamielen elkaar in stilte en tenslotte nam weer een van hen het woord en sprak:

- Het is inderdaad een netelige zaak: enerzijds lijkt het vanzelfsprekend dat wij, Kamielen, ofwel allemaal echt zijn, ofwel allemaal vals. Maar anderzijds, als wij dit eens gaan bekijken vanuit het standpunt van Elodie...

- Het is ook mogelijk dat de ware nog in bed ligt, zo opperde ineens één van de Kamielen, en allen keken zij in zijn richting. De Kamiel die dit gezegd had, leek wat kleiner dan alle anderen. Was hij dan de allereerste Kamiel en begon hij misschien al wat weg te kwijnen? Zouden zij allemaal wegkwijnen, nu de waarheid aan het licht moest komen daar de duisternis reeds over de aarde was gevallen? Want het sprak nu ook vanzelf: ze moesten gewoon gaan kijken of de ware Kamiel dan nog in bed lag. En allen keken zij nu in de richting van Elodie, die zich hier niet bepaald gemakkelijk bij voelde, alsof zij ineens wist, of altijd al geweten had...

- Goed dan, zei ze: ik zal gaan kijken. En zij stond van de ontbijttafel op en schuifelde naar de gang toe, traagjes en met vermoeide stappen, alsof zij alles behalve nieuwsgierig was. In de keuken kon men een muis horen lopen. Alle Kamielen zaten daar - een gros waren het er intussen geworden - onbeweeglijk, de oren gespitst, en zij volgden de stappen van Elodie die de trap op ging, en ze telden de treden mee in stilte.

 

4.

- Zesentwintig, zo prevelde een van de Kamielen en toen had het kraken van de traptreden inderdaad opgehouden. De Kamielen zagen er allemaal eender uit - zij waren tenslotte ook allen slechts één en dezelfde Kamiel, al telde deze Kamiel dan wel verschillende personen - naar schatting, en zoals eerder gezegd, een gros... Edoch, dat zullen ze zeker en vast geen ongerijmdheid gevonden hebben, aangezien zij allen gelovig waren en dus ook zullen geweten hebben dat ook hun schepper God meerdere personen in zich telde, meer bepaald drie. Maar of ook het drievuldigheidsmysterie iets te maken had met opstaan en heropstaan, dat kon men slechts vermoeden.

Zesentwintig treden telde inderdaad de trap, en na de zesentwintig kraakgeluidjes was er helemaal niets meer te horen. Het bleef stil, de Kamielen durfden amper te ademen, en één van hen - als ik me niet vergis was het Kamiel de éérste - bleek zich nu echt wel ongerust te maken over zijn Elodie, en hij stond op, mompelde iets van "dan toch eventjes gaan kijken" en "ben direct terug", waarna hij de keuken verliet. Alle overgebleven Kamielen zwegen, spitsten de oren, hielden de adem in en telden de krakende treden.

- Dertien, zo mompelde uiteindelijk een van de overgebleven Kamielen en een tweede beaamde zijn woorden en zei iets van "uiteraard twee treden tegelijk". Daarna bleef het weer een lange tijd stil en groeide alras opnieuw de onrust onder de overgeblevenen, en weer was er een Kamiel die opstond - het was de twééde, zo te zien - en hij begaf zich de keuken uit en de trap naar boven, teneinde zich daarvan te kunnen vergewissen dat er niets ernstigs was gebeurd met zijn Elodie, en intussen uiteraard ook met de éérste Kamiel. Maar omdat ook de tweede Kamiel na dertien krakende treden door een grote stilte leek te zijn opgeslorpt, ging nu ook een derde opstaan om exact hetzelfde te doen als die tweede, en dan volgden een vierde, een vijfde, een zesde... en dat ging zo door totdat er nog één enkele Kamiel in de keuken overbleef.

- Kamiel jongen, zo mompelde hij tot zichzelf, denk toch maar eens goed na vooraleer ook gij u naar boven begeeft, want het kan daar zo te zien niet pluis zijn. Hij fronste zijn wenkbrauwen, forceerde zijn oude hersentjes en deed het denkwerk zoals gewoonlijk luidop teneinde alles wat hij nu bedacht ook nog eens auditief te kunnen controleren.

- Ik ben opgestaan, zei hij, zonder dat ik in feite ook echt opgestaan wàs: ik heb namelijk gedroomd dat ik opstond. En dat werd mij duidelijk toen ik wakker werd, zo ging hij door: ik werd wakker, en toen realiseerde ik mij ook dat ik gedroomd had dat ik was opgestaan. Waarna ik ook écht het bed ben uitgekomen en ben opgestaan. En dat vertelde ik dan aan mijn Elodie. Elodie, zei ik: nu moet ge dàt eens horen, kijk. Ik ben vanmorgen wakker geworden en opgestaan en toen ik beneden de gordijnen voor de venster weg schoof en zag dat het al klaar was... werd ik wakker. En op dat ogenblik realiseerde ik me ook dat ik niet écht was opgestaan: ik had het gedroomd! Ja, ik lag nog in bed. Maar luister nu eens goed, zo sprak hij, en hij vulde zijn kopje met wat restte in de koffiekan, leunde wat achterover en voegde suiker aan de koffie toe.

- Het vreemde is dat wat ik haar vertelde, niet één enkele keer gebeurde, maar een tweede en ook een derde keer en meer nog. Telkenmale dacht ik dat ik opstond, naar beneden ging, de gordijnen open schoof, vaststelde dat het al klaar was... om vervolgens... wakker te worden! Een dozijn keren een dozijn gebeurde dat, zei hij, en dat noemen ze bij ons nog altijd een gros. Toen ik de eerste keer geloofde wakker te worden, werd ik dus niet écht wakker: ik werd alleen maar wakker in een droom. Toen ik dan een tweede keer geloofde wakker te worden, en ik dan moest vaststellen dat het ook dàn een onecht ontwaken was, moest ik besluiten dat mijn alleréérste ontwaken, een ontwaken was in een droom bínnen een droom. En om nu een heel lang en vervelend verhaal, kort en tevens zo bevattelijk mogelijk weer te geven: toen ik de honderdvierenveertigste keer ontwaakte, wist ik dat mijn eerste ontwaken geschiedde binnen de droom van een droom van een droom... als ik goed geteld heb, zo'n honderdvierenveertig dromen diep!

Kamiel dronk nu in één teug zijn kopje leeg.

- Hoe ik ooit honderdvierenveertig dromen diep geraakt ben, weet ik niet, zo bekende hij eerlijk aan zichzelf. Het is wellicht de werkelijkheid zelf die zich hier op de een of andere manier, als het ware in zich steeds herhalende plooien, ineen gevouwen heeft. En misschien heeft die realiteit zich nu weer geheel ontplooid, nu allen die mij zijn voorgegaan van boven naar beneden, weer de ene na de andere de zesentwintig treden van de trap heropgestegen zijn.

Hij wilde zich nog wat koffie bijschenken maar de kan bleek helemaal leeg. Niettemin roerde hij met zijn lepeltje in het lege kopje en dat was een bijzonder luidruchtige bedoening, het had iets van een bel en zijn Elodie zal er waarschijnlijk door gewekt zijn want hij hoorde nu de treden kraken van de trap, het was ongetwijfeld haar stap. Zij verscheen in de keuken, ging aan de ontbijttafel zitten en begon te eten.

- Het is vreemd, zo zei ze na een poosje, maar vanmorgen werd ik wakker, ik kwam mijn bed uit en ik stond op. Ik kwam beneden, schoof de gordijnen voor de vensters weg en zag dat het al klaar was. En toen pas werd ik wakker.

- Verduiveld, zo mompelde hij: dat hele spel gaat nu toch zeker niet herbeginnen!? Hij keek naar de klok en kon ondubbelzinnig vaststellen dat het exact zeven uur was. Het was eruit voor hij zich goed en wel realiseerde wat hij had gezegd:

- Ik hoop dat ge er dit keer zeker van zijt dat ge wakker zijt! lachte hij... want stel nu eens dat gij eigenlijk nog sliept, en dat ge binnen vijf minuten nog een keer opstond...

Zijn woorden waren nog niet koud of daar hoorde men, eerst stilletjes en twijfelachtig, maar alras heel luid en duidelijk, voetstappen van de trap naar beneden komen. Het waren onmiskenbaar de voetstappen van Elodie. Zij keken elkaar over de ontbijttafel in volstrekte vertwijfeling aan. (Niet die voetstappen weliswaar.)

(J.B., 26 februari 2010)
 

*



Een beknopt commentaar



Het gebeurt dat men opstaat, men gaat de trap naar beneden, men schuift de gordijnen voor de vensters weg, men ziet dat het al klaar geworden is en dan plotseling wordt men wakker.

Men wordt wakker en men merkt dat men in feite niét was opgestaan, men had slechts gedroomd dat men was opgestaan, men had het slechts geloofd.

Het verschil tussen, enerzijds, geloven dat men is opgestaan en, anderzijds, werkelijk opstaan, is veel kleiner dan men zou vermoeden, tenminste als er tussen die twee zaken al een verschil bestond.

Men kan geloven dat men opstaat, terwijl een weinig later blijkt dat dit helemaal niét zo was. Men gelooft dus dat men opstaat, zonder dat men ook wéét dat men dit slechts gelóóft of dat men het in feite niet echt doét. En dat men het slechts gelooft zonder het ook echt te doén, weet men pas op 't ogenblik dat men klaarblijkelijk voor een tweede keer wakker wordt. Edoch, dat tweede ontwaken beschouwt men pas als het échte, als er een eerste aan voorafgaat. Het is immers pas in het licht van het twééde ontwaken, dat het éérste als zijnde onecht ontmaskerd wordt.

Op de keper beschouwd kan men niet uitsluiten dat er ook nog een dérde ontwaken zal komen, hetwelke ook het tweede in een kwaad daglicht zal stellen. Of een vierde dat hetzelfde zal doen met het derde, en zo verder. Het is dus geheel ten onrechte dat men zijn jongste ontwaken als zijnde het waarachtige wakker worden beschouwt, maar wellicht doet men dit alsnog omdat men nu eenmaal in een 'echte wereld' wil geloven.

Want voor hetzelfde geld is er geen echte wereld en zijn alle werelden relatief aan elkander: de laatste verschijnt telkens weer als de enige en echte, maar zijn glans vergaat van zodra hij door een nieuwe wordt gevolgd.



In dit licht vergaat het de ogenschijnlijk vele werelden zoals het ook de mensen en alle andere levende wezens vergaat: zij verdwijnen in het niets, zij sterven, en zij doen dat van zodra zij kinderen baren, precies zoals de droom sterft van zodra men zijn ogen in een andere wereld open doet. Want, kijk: bij elk ontwaken baart een droom een nieuwe werkelijkheid. Of beter: bij elk ontwaken verandert een werkelijkheid tot niets meer nog dan een droom. Hij wordt onecht in het licht van het nieuwe. Men verwerpt hem en men klampt zich aan het nieuwe vast, precies zoals het leven zich verplaatst van de ouder naar het kind. Het bloed, de melk, het ganse lichaam en de ziel, de vruchten van de arbeid: alles neemt deel aan de grote overgave, de transactie waarbij zich tot in de eeuwigheid alle leven vernieuwt: het kind wordt geboren, de ouder sterft.

Pas in het licht van de nieuwgeborene verschijnt de ouder als onecht, als louter schil, als schulp, als dood, als schuld. En allen houden wij ons aan het leven vast, maar het leven zelf hecht zich nimmer aan ons: het is erop en erover, gelijk een verterend vuur dat brandt en verbrandt, en zo ook dichtte de Fee:

Het leven vlood en d' as blijft in onz' handen (1)


De as, of de droom; hetgeen verteerd is door het vuur van de tijd. En vruchtbaar is dat restant, zo wordt gezegd, zoals ook het mest vruchtbaar is voor de akker, want zonder mest zijn er geen vruchten, er is geen leven zonder dood, geen heropstaan zonder droom, geen echte wereld is er zonder de meest fantastische gedachten, de zogenaamde fictie - eigenlijk de moeder van al wat leeft onder het 'ware' firmament.

Want alles wat ons als echt toeschijnt, is puur verhaal dat ons zó boeit dat wij erin geloven. Ik weet het, het doet pijn, maar alles wat ons echt toeschijnt, werd vorm gegeven uit de chaos voor een zeer beperkte tijd. Het kerft door het hart zelf van onze ziel, maar alles en ook allen waarin en in wie wij ooit geloofden, waren slechts schaduwen en schimmen, gezien in het donker, met van 't eeuwige verlangen doodvermoeide ogen.

Vergeeflijke vergissing omtrent een wereld die nooit heeft bestaan tenzij in woorden. Woorden, altijd maar weer woorden. Wij luisteren naar schone woorden en eenmaal zij gesproken zijn, vragen wij verder en komen we terecht bij de mond van de spreker waaraan ze zijn ontsprongen, en vragen wij ons af hoe het dan mogelijk is dat zo'n diepe put, zo'n bloedige, rode tong omringd met onwelriekende tanden, een keelgat en een huig en verder enkel nog een darm die slechts opslokken en verteren kan... die schone taal kan spreken die ons dromen doet, en opstaan en heropstaan, laag na laag zoals ook Sisyphos, steen na steen en woord na woord.

Alleen bij de ontbijttafel valt het ons te binnen, als wij op het punt staan om andermaal te herbeginnen, dat wij in feite uit geheel verzonnen, onsamenhangende en chaotische dromen, gekarnde vlokjes zijn. Botervlokjes uit de tobbe van een melkwegstelsel of gigantische kristallen uit bevroren water dat ons anders door de vingers glijdt gelijk de tijd en dat nu blanke sneeuw is, dankbaar in het voorjaar omwille van het witte licht.

De dag is nog niet goed begonnen, de zon staat hoog, wij zwoegen zwetend op de geurige akker, of onze dorst wordt stilaan geheel onlesbaar, averij wordt onherstelbaar, schuld niet langer uit te boeten, en etterbeken stromen gul uit wonden die niet langer kunnen bloeden. Kijk, nu worden alle schaduwen al langer, zij slorpen de ware gestalten gulzig op, zij dekken alles toe wat ons zonet nog écht leek en ook onverwoestbaar, zij wissen 't licht weg en mét het licht ook alles wat bij de gratie van de klaarte leefde. Zo ook worden de woorden zwaar, onvindbaar als het avond wordt en nacht, en lam lijkt wel de tong, verstommen doet de spraak, vermoeide armen staken het maken van gebaren, alles gaat liggen in de stilte van enkel nog de wind en de muziek van de regen die met zijn zoete water alle resten weg zal wissen van wat ooit was. De grachten en de beken wassen nu, de stromen zijn in schikbarende versnellingen gekomen, rivieren treden buiten hun oevers, dijken breken, landerijen lopen onder, mens en vee verdrinkt, zelfs schepen worden meegesleurd naar duistere diepten. Chaos verheft zijn bulderende stem; geheel verstoken van woorden veroveren louter donderslagen nu de wereld; alles gaat ten onder in een grote dood en van wat eenmaal was, rest in de nieuwe wereld - als die ooit komen zal - nog slechts 't verhaal, de woorden of de droom.

 

27 februari 2010

Noten:

(1) Felix Timmermans, Adagio, 1945-'46, eerste gedicht, regel 9.


*

Een interview met de auteur over het verhaal "Aan de ontbijttafel": de tijd loopt noodzakelijk achterwaarts


- Omsk Van Togenbirger, u bent de auteur van het kortverhaal getiteld: Aan de ontbijttafel. In dat verhaal ontwaakt iemand herhaaldelijk zonder tussenin in slaap te zijn gevallen, zodat het lijkt alsof hij telkenmale in een 'echtere' wereld wakker wordt. Maar wat is 'echt' met betrekking tot deze fictie? Als lezer kan ik me immers niet van de indruk ontdoen dat het verhaal een zekere overtuiging verkapt die allerminst een verzinsel is...

- Ach, om te beginnen moet ik u zeggen dat de grens tussen fictie en niet-fictie misschien wel het grootste verzinsel ooit is. Er bestaat namelijk geen werkelijkheid op zich, los van elke interpretatie; en interpreteren is vertellen, inkleuren, inpassen in een eigen wereld die aan bepaalde wensen tegemoet komt. Voor de welp is de leeuw een moeder, voor de jager is hij een prooi, voor de schilder is hij een esthetisch beeld.

- U bedoelt dat alles relatief is?

- Neen, niet zomaar relatief, maar wel altijd gerelateerd aan een subject, aan iemand die de realiteit in kwestie beleeft. Men kan de werkelijkheid slechts van binnenuit bekijken. Probeert men hem te overzien of in kaart te brengen, dan kijkt men er naast: het is dan niet langer de realiteit die men waarneemt, het is slechts een afbeelding ervan, en dat is dan een object tussen de talloze andere objecten binnen de realiteit. Maar de realiteit als zodanig is het vast en zeker niet.

- Om terug te keren naar het verhaal: is het dan zo dat Kamiel nooit aan zijn droom kan ontsnappen en dat hij gedoemd is om er altijd in gevangen te blijven?

- Geen mens die bestaat, kan geloven dat zijn bestaan onecht is, of louter een droom. Van zodra we ons bewust zijn van een zekere wereld, kunnen we niet anders dan die wereld voor echt aanzien. Deden we dat niet, dan zouden we ook onze eigen waarnemingen én ons eigen ik niet meer vertrouwen, en uiteraard kan geen mens zich dat veroorloven. We geloven in de echtheid van de dingen die ons omgeven; we geloven met andere woorden altijd dat we wakker zijn.

- Ook als we slapen?

- Ook als nadien zou blijken dat we sliepen en dat alles wat we voor 'echt' hielden, slechts onze droom was. De lucide droom is een bijzonder geval waarop we hier niet kunnen ingaan. Maar, andermaal: er bestaat geen realiteit op zich, alles wordt noodzakelijkerwijze subjectief ingevuld of 'be-droomd', als ik dat werkwoord mag gebruiken.

- Kamiel is gedoemd om voor eeuwig in zijn droom verstrikt te blijven?

- Elk subject lijkt daartoe gedoemd, tot op zekere hoogte. Wij allen lijken niet anders dan in een droom te kunnen bestaan. Er is een spanningsveld tussen droom en werkelijkheid, zoals er ook een spanningsveld is tussen subject en object. Nooit is iets volledig subject of gedroomd; nooit is iets volkomen objectief of op zichzelf staand. De twee zitten altijd overal in verweven en nu eens wordt het subjectieve benadrukt, dan weer het object; het is een voortdurende beweging. Alles vloeit.

- Het ontwaken als zodanig is dan wel problematisch, of tenminste raadselachtig, niet?

- Het ontwaken is de subjectieve beleving bij uitstek. Als men ontwaakt, dan voelt men hoe men overgaat van de ene werkelijkheid naar de andere, en daarbij beschouwt men de ene als een droom en dus als onecht, en de andere als 'wakker', of echt. Maar wat er in wezen gebeurt als men ontwaakt, gaat nog veel dieper dan dat. Wie ontwaakt, ziet op datzelfde ogenblik dat hij de voorbije werkelijkheid van zich afgeworpen heeft, of tenminste dat hij er van losgemaakt werd. Wie wakker werd, is immers niet langer onderhevig aan de voorbije droomwereld.

- Maar hij krijgt het juk van een nieuwe 'werkelijkheid' boven zich?

- Ja, maar die nieuwe werkelijkheid was er voordien ook: wie droomt, is onderhevig aan zijn droomwereld, maar die is op zijn beurt al onderhevig aan de werkelijkheid waarin de dromer terecht komt als hij ontwaakt. De overvolle maag van de slaper zal zijn droom beïnvloeden, ook als hij zich daarvan nog niet bewust is omdat hij nog niet wakker werd. Wie ontwaakt, krijgt dus geen nieuwe werkelijkheid in de plaats van zijn droom; hij wordt zich dan wel bewust van een werkelijkheid die er altijd al was.

- En die, volgens het verhaal alvast, ook niet de ultieme werkelijkheid is?

- Men kan in het verhaal de suggestie vermoeden dat men eindeloos ontwaken kan zonder ooit in de ultieme werkelijkheid terecht te komen. De suggestie dat sterven ontwaken is. Of dat men slechts van droom naar droom verhuist. Zoals gezegd is er onmiskenbaar altijd een subjectieve component waarvan men zich nimmer bevrijden kan; kon men dat wel, dan zou men er immers meteen zichzelf bij verliezen. Toch zijn die opeenvolgende werkelijkheden niet onderling gelijkwaardig: ze zijn zoals de schillen van een ui, en zo ook kapselen ze elkaar in. De overvolle maag van de slaper beïnvloedt zijn droom, en dat betekent dat die maag ook echt is voor de wereld van de droom, ook al wordt ze daar zelf allerminst àls overvolle maag waargenomen. Maar het omgekeerde is pertinent niét het geval: de droom kan de maag niet beïnvloeden, want in de werkelijkheid waarin zich de maag bevindt, is de droom geheel 'onbestaande'. Dat moet men dus verstaan onder 'inkapselen'.

- De werkelijkheid is een proces?

- De werkelijkheid is noch een stilstaand, noch een bewegend object, want hij is geen object. En dus ook geen proces in de betekenis van een bewegend ding of een machine. De subjectieve betrokkenheid in het geheel is even essentieel als de echtheid van het object zelf. Maar er is nog een bijzonder belangrijke kant aan dat verhaal...

- Ja?

- Er is een belangrijke consequentie met betrekking tot de tijd. U zult beslist wel inzien dat het voortdurend 'onecht' worden van het verleden, noodzakelijk moet leiden tot het inzicht dat de tijd feitelijk 'omgekeerd' verloopt.

- Omgekeerd? Achteruit dan?

- Als ik uit een droom ontwaak, waarvan ik dan direct kan inzien dat hij onecht is, dan kan die verleden droom onmogelijk de drager zijn van het 'echte' heden dat deze wakkere toestand is. Het is duidelijk andersom: mijn droom werd gedragen door het lichaam dat nu wakker is. Het lijkt alsof dit lichaam pas nà de droom ontstond, maar dat is slechts schijn: het lichaam was er voordien al, zonder het lichaam was de droom immers onmogelijk. De schijn van het tegendeel was een gevolg van dat ontwaken. Het lichaam was er voordien al, maar het sliep. Evenzo moet, in een werkelijkheid die zich, gelijk een ui, beurtelings van al zijn schillen ontdoet, de toekomst er éérst zijn. De toekomst is immers de wakkere toestand die de slaap en de droom uit het verleden heeft mogelijk gemaakt. Zonder het lichaam dat pas nà de droom ontwaakt, is er geen droom mogelijk. We kunnen pas dromen omdat we ooit uit die droom zullen ontwaken. De werkelijkheid waarin wij zullen ontwaken, zal noodzakelijk aan de droom voorafgaan.

- Dat is dan wel een zeer fatalistische kijk op de werkelijkheid. Alles ligt dus al vast, alles is in feite al gebeurd?

- Welneen, zo simplistisch is het niet: indien alles al gebeurd was, dan zou dit verhaal niet eens kunnen kloppen. Dit verhaal maakt precies mogelijk dat alles nog te gebeuren staat, terwijl daarentegen de toekomst noodzakelijk voorafgaat aan het verleden. En het is meer bepaald het verschijnsel van het ontwaken dat dit mogelijk maakt - die subjectieve component dus.

- Wij staan buiten de tijd?

- De ganse werkelijkheid staat buiten de tijd want de tijd zit binnenin de werkelijkheid. De tijd is helemaal geen lijn waarop zich de werkelijkheid ontrolt: de tijd maakt deel uit van de werkelijkheid. Vele eeuwen geleden zei Augustinus al dat de tijd een schepping was van God, en zo werd tevens duidelijk waarom God niet aan de tijd onderhevig kon zijn. Onze voorstellingen van de werkelijkheid mogen dan simplistisch zijn, de werkelijkheid zelf is dat zeker niét.

- Worden wij dan in ons verleden wakker?

- Welneen: als we spreken over ons verleden, dan hebben we het over dingen die voorbij zijn, en van die dingen resten nog slechts sporen, herinneringen of gedachten. We worden wakker in het heden, maar het gaat wel om een heden dat er altijd al was: het was er in het verleden en het is er ook nu. En in die mate dat het écht is, zal het er ook in de toekomst zijn.

- Zoals het lichaam van de slaper?

- Tot op zekere hoogte, ja. Maar vanaf een bepaald punt ook weer niet. Als we ontwaken, dan weten we dat de droom helemaal niet voorafging aan de werkelijkheid van ons wakker zijn: de droom bestaat binnenin onze wakkere realiteit. Maar die wakkere realiteit verliest als het ware van zijn pluimen van zodra wij gaan 'zondigen', omdat alleen het leven "in waarheid" een toekomst heeft. De leugen, bijvoorbeeld, schept als het ware fictie binnen de werkelijkheid, soms overwoekert die onwaarheid al het andere, zoals de chaos de orde overwoekert in tijden van oorlog. Dan kan alleen een nieuw ontwaken nog redding brengen. Door dat ontwaken worden de chaos of de onwaarheid als het ware opgeheven, alsof ze nooit echt hadden bestaan.

- Er is dus wél een ultieme werkelijkheid... after all?

- Noodzakelijkerwijze, zo vermoed ik.

(J.B., 26 maart 2010)



14-02-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Milieuleugentjes om bestwil?
 

Milieuleugentjes om bestwil?

Een interview met Omsk Van Togenbirger

over de klimaatkwestie



Ik herinner me van in mijn lagere schooltijd een buurjongen die zijn nul op zijn wiskundehuistaak aanvocht met het argument dat hij zeven uren lang aan het opgegeven vraagstuk had zitten zwoegen. Een golf van hilariteit volgde uiteraard op deze dappere en kostelijke apologie.

Hilariteit is ook wat kon resulteren uit de publicatie van een recente open brief van 11 februari 2010, waarin een commissie van "55 vooraanstaande Nederlandse klimaatwetenschappers" iedereen wil aansporen tot het verder verlenen van krediet aan zogenaamde wetenschapslui met hun rapporten aangaande het milieu, en dit omdat na de veel te laat toegegeven flaters van het IPCC inzake onder meer de afsmelting van de Himalayagletsjers, het gezag van de geleerden - naar hun eigen zeggen - een flinke deuk kreeg.

In dat rapport worden voornamelijk twee zaken gezegd: vooreerst dat het IPCC in het vervolg haar fouten wat ruiterlijker zou moeten toegeven, maar vooral ook wordt in het rond gezwaaid met overvloedig cijfermateriaal inzake het aantal deskundigen dat aan de onderzoeksresultaten heeft bijgedragen! (1) Blijkbaar snappen die zich wetenschappelijk achtende kringen evenmin als mijn buurjongen van toentertijd, dat dit laatste argument hun kredietwaardigheid slechts verder kan ondermijnen.

Naar de tekst van die open brief wordt ook verwezen van op een heel andere webstek welke wordt beheerd door wetenschappers die zich "de groene rekenkamer" noemen en die eerlijke info beloven te brengen inzake 't milieu. Over de open brief van de "55 vooraanstaande Nederlandse klimatologen" zeggen zij (namelijk: www.klimaatgek.nl ) spottend dat zij niet wisten dat Nederland er zo'n aantal van had! In die weliswaar indrukwekkende lijst worden inderdaad slechts 3 personen vernoemd die meteorologie of klimatologie studeerden; er zijn ook 15 mensen die iets studeerden dat verwant kon zijn met de klimaatwetenschap, iets zoals natuurkunde of geografie... maar verder worden blijkbaar zonder omzien een aantal economen, politicologen, rechtsgeleerden en zelfs gezondheidskundigen als "vooraanstaande klimatologen" opgevoerd. (2)

Nog op "klimatosoof" wordt een urgente brief gepubliceerd van prof. em. dr. ir. Arthur Rörsch aan de president van de KNAW, prof. R. Dijkgraaf te Amsterdam, waarin deze stelt dat de klimatologen die heden de staat van ons klimaat onderzoeken, aanhangers zijn van de AGW theorie (Anthropogenic Global Warming) en dat zij derhalve niet onafhankelijk en dus onwetenschappelijk bezig zijn. (3)

*

Er zijn steeds meer plaatsen waar de heisa omtrent het milieu, maar ook en vooral de zogenaamde wetenschappelijke benadering daarvan in dure rapporten, stevig wordt bevraagd. In dat verband hadden we een vraaggesprek met Omsk Van Togenbirger de Waelekens.

- Omsk Van Togenbirger, wat is er nu eigenlijk aan de hand met onze dure wetenschappelijke milieurapporten, dat men ze met zoveel argwaan bekijkt?

- Tja, dat is intussen een bijzonder complexe materie aan het worden... zo complex, dat ik vrees dat op uw vraag geen eenduidig antwoord meer kan gegeven worden...

- In welke zin?

- In meer dan één zin. Vergelijk het hele zaakje voor mijn part maar al met bijvoorbeeld religie. Een algemene vraag over religie en over wat er aan de hand kon zijn met het geloof, als er tenminste zoiets bestond, kan allang geen hout meer snijden, nietwaar? Met dat onderwerp zijn zoveel zaken gemoeid, zoveel belangen, betekenissen, waarheden en leugens... dat het één grote kom spaghetti geworden is. Spaghetti mét saus, en dat alles bovendien lichtelijk verduft, begrijpt u?

- Kunt u de zaak wat concreter schetsen?

- De zorgen omtrent het milieu bestaan natuurlijk allang. Plato maakte zich luidens zijn geschriften al zorgen over de houtkap in en rond Athene, in zijn tijd, en dat is 24 eeuwen geleden: hij vreesde voor een algehele ontbossing met fatale gevolgen. Dat probleem kennen we hier trouwens ook al sinds die tijd, kijk maar naar het kaal gekapte Schotland: waar eens de Caledonische wouden groeiden, zijn nu enkel nog rotsen en meren te vinden. In de middeleeuwen waren onze straten open riolen en de pest woedde altijd wel ergens. En ten tijde van de industriële revolutie tierden de longziekten welig onder alle Europese proletariërs. In bijna alle gevallen verhinderde het kortetermijndenken dat die problemen werden aangepakt.

- Het kortetermijndenken is de grote boosdoener?

- Voor een stuk wel, zo blijkt. De mensen doen maar op, nietwaar: ze kappen hout, voor de scheepsbouw, voor de hoogovens of voor de industriële aanmaak van lucifers, en daar gaan ze dan mee door totdat al het hout op is. Dan verhuizen ze naar een nog beboste streek, en daar herbegint de kap. Dat gaat zo door totdat ook daar al het hout weg is. En is er geen hout meer... dan doet men gewoon iets anders, ziet ge?

- Men denkt niet genoeg vooruit?

Wat direct rendeert, is goed - dat is de enige, simpele regel. Er zijn nooit controle-organismen geweest, en als men ergens afstapt van het onmiddellijke winstprincipe, dan is het omdat men daar welhaast fysiek toe gedwongen wordt, bijvoorbeeld omdat men niet meer vrij kan ademhalen. Denk aan het smogalarm, het fijn stof, de benzeen- en loodvergiftiging die bij steeds meer kinderen in grootsteden achterlijkheid veroorzaken. Of ongevallen met kerncentrales, radio-actieve besmetting, vergiftiging door insekticiden of door voedingssupplementen. Eén mens op twee sterft aan kanker, zo dringend is het nu. Maar blijkbaar schrikt ook dat nog niet genoeg af...

- Wat is er dan wel aan te doen?

- Natuurlijkerwijze wordt het menselijk gedrag niet bijgepast door overleg maar veeleer door het leed en door de doodsdreiging. De mens heeft lange tijd geleefd van de jacht en van de pluk. Hij had honger en die honger moest direct bevredigd worden of anders ging hij dood. Pas relatief laat in onze cultuurgeschiedenis kwam de teelt van vruchten en van vee. Het land bewerken vergt immers geduld: er verloopt welhaast een gans jaar tussen het bewerken van het land en de oogst. Ook de veehouderij vergt tijd en geduld. We moeten leren regelen: met de vrije markt of door een vorm van planeconomie van staatswege. De westerse economie is concurrentieel en concurrentie kan tot op zekere hoogte wel een motor zijn tot productverbetering. Men gelooft namelijk te mogen verwachten dat het beste ook zal zegevieren op de markt: wie succes wil, moet kwaliteit maken. Maar dat blijkt toch niet helemaal zo te zijn. Het is gewoon te simpel, ziet u?

- Te simpel?

- Het blijkt een vergissing te denken dat het beste ook het meest gegeerde is. Slechts een kleine minderheid van mensen zoeken wat het beste voor hen is; een meerderheid zoekt helemaal niet.

- U bedoelt dat het redelijke handelen niet de regel is?

- Inderdaad, en dat is gewoon een feit: wij denken niet na, we dromen veel liever weg in allerlei sprookjes. Een koppel wil een auto kopen, maar hij noch zij hebben verstand van motoren. Ze hebben alleen verstand van kleuren. Ze kopen dus een blauwe auto...

- Moeten de mensen dan beter geïnformeerd worden?

- Informatie is er in principe te over. Iedereen wéét dat roken ongezond is, maar die info brengt het percentage rokers niet omlaag. Dat geldt ook voor zaken zoals overdreven snelheid. En het geldt uiteraard ook voor nog andere milieuzaken naast drugsconsumptie en onveilig gedrag.

- Wat kon dan nog een oplossing bieden?

- Waar inzicht ontbreekt, rest alleen nog dwang, een of andere vorm van dwang. Maar die komt er ook spontaan, zij het onvoldoende. Denk aan de snelheidsdrempels op de weg. Die verhogen de veiligheid, maar ze doen dat niét omdat ze de autobestuurders doen nadenken over het gevaar dat zwakke weggebruikers lopen, want zo werkt het menselijk geweten blijkbaar niet. Het zijn meestal de kosten voor het vernieuwen van de schokbrekers die automobilisten afschrikken.

- Wie niet horen wil, moet voelen?

- Neen: afschrikken is beter dan straffen; men moet anticiperen op het kwaad, eventueel door met sancties te dreigen. Dat is inderdaad een vorm van onmiddellijke vrijheidsbeperking. Maar wie redelijk handelt en de argumentatie volgt die schuilt achter de wet, die ziet ook in dat die schijnbare beperkingen op langere termijn ieders vrijheid ten goede komen. Maar dat is uiteindelijk... politiek.

- Politiek?

- Kijk naar de oorsprong van de milieubewegingen hier, de Europese groene partijen: hadden zij dan geen welbepaalde politieke kleur? Zij waren uitgesproken links, want anti-kapitalistisch. Is niet het kapitalisme met zijn winstprincipe en zijn teugelloze markt een grote oorzaak van de vervuiling? Overproductie, afvalbergen, niet duurzame producten die dan immers gauw vervangen moeten worden zodat de fabrieken kunnen blijven draaien... In de wegwerpmaatschappij is tenslotte de grootst mogelijke verspilling het stompzinnige maar ultieme statussymbool...

- Kwatongen beweren nu dat de milieupartijen verkapte communisten met verborgen agenda's herbergden.

- Het is een feit dat het milieuvraagstuk zich niet op de vrije markt zal oplossen: zonder planning en overleg staat men nergens. En de zaak bestrijkt zowat àlle domeinen van het maatschappelijke leven, want ze hebben allemaal met het milieu te maken. We hebben de industriële revolutie gehad, de massaproductie, de fabrieksellende die daaruit voortkwam en tenslotte de sociale wetten. Maar die sociale wetten blijken nu reeds onbetaalbaar... ten gevolge van de vrije markt zelf!

- Andermaal: is dit een pleidooi voor meer communisme?

- Het Westen heeft zijn mooiste kans voor meer redelijkheid in het bestuur jammerlijk gemist of, erger nog, verschalkt! Het milieuvraagstuk heeft namelijk zowat elk redelijk schepsel wakker geschud met de boodschap dat alleen een eengemaakte wereldregering de aarde nog van haar ondergang kon redden. En dan duikt plotseling Halgoor op, die de ganse beweging naar zijn hand zet, of liever: naar de hand van het kapitalistische Westen!

- Heeft die man dan geen goed werk gedaan? Bewustmaking?

- Die bewustmaking is gebeurd in de afgelopen decennia, dat was een langdurige investering die bijzonder veel idealisme heeft gevraagd van talloze, zichzelf wegcijferende, edelmoedige en nadenkende mensen. Wat Halgoor deed, was: de oogst van andermans akker binnenrijven.

- Hoe dan?

- Via Halgoor heeft het kapitalistische Westen de ganse milieukwestie naar haar hand gezet. Want zie wat er gebeurd is: in het jaar 2009 is de kapitalistische economie ingestort. Het gouden kalf is gelijk een kaartenhuisje in elkaar gezakt. Maar in de eigen westerse landen moesten de armen wel opdraaien voor de verliezen van de rijken: de regering schonk het geld van de eerlijke werkmens prompt aan de banken. En op wereldschaal dreigt een gelijkaardige roof.

- Hoezo?

- Herinner u de conferentie van Kopenhagen: waarop liep zij spaak? Wat bleek daar? China en India wilden niet volgen, zo luidde het. Maar was dat de waarheid? In het geheel niet! De waarheid is, dat het kapitalistische westen al vele jaren lang met lede ogen moet toezien hoe China en India zich met nooit geziene snelheid en kracht ontplooien tot dé naties van de toekomst - een toekomst die reeds werkelijkheid geworden is. In China rijzen steden uit de grond die New York herleiden tot een boerendorp! En hoe kan het westen dit nog stoppen? Onmogelijk is het, er valt immers niet te concurreren met een natie die niét verspilt, die niét ten onder gaat door drugs en door geweld, maar die gezond is en een grote bloei beleeft. Zo'n groei kan men niet stoppen... tenzij men er iets op vindt om de groei als zodanig te doen stoppen. En daar is het dat Halgoor de milieukwestie naar zijn hand zette: de goed gesubsidieerde man heeft namelijk berekend dat de wereld zal vergaan als wij niet met zijn allen onmiddellijk ophouden met groeien, China en India incluis! Wat zeg ik? China en Indië éérst!

- Dat klinkt straf, mijnheer Van Togenbirger. Maar is het ook waar?

- Ha, wat is waarheid? Mao zei ooit dat de waarheid komt uit de loop van een geweer, ziet u. De vraag is dus deze: wie is de sterkste op het wereldtoneel? En hoe anders komt men dat te weten dan middels een wedstrijd, een krachtmeting?

- U ziet de toekomst zwart.

- Niemand kent de toekomst en daarom ook is hij altijd duister. Men kan niet in de toekomst kijken én optimistisch zijn.

- Kunnen wij dan iets doen?

- Ik vrees van niet. Tevens valt te vrezen dat de mening dat men wél iets zou kunnen doen, niet ongevaarlijk is. En het zijn niet de westerlingen die deze mening delen: het zijn de planeconomen en de elitaristen die zo oordelen. Met in hun kielzog alle niets vermoedende idealisten, van welke strekking ook.

- Waarin ziet u dan dat gevaar?

- Vooral in de menselijke arrogantie, in de overmoed, de zelfoverschatting, de hoogmoed, waarvan men terecht zegt dat zij de grootste zonde is. Een schip moet een stuurman hebben, dat is waar. Maar moeder Aarde is geen schip. Want in tegenstelling tot een schip, is onze Aarde geen maaksel van onze handen. Veeleer het tegendeel is het geval: de Aarde is onze moeder. Wij moeten dus niet denken dat wij haar moeten besturen. Het omgekeerde is immers waar: de Aarde, die onze moeder is, bestuurt ons. En begrijpt u nu waarom men over al die dingen niet lichtzinnig mag doen en ook niet mag liegen?

(J.B., 14 februari 2010)



Noten:

(1) Open brief Nederlandse onderzoekers over IPCC en over fouten in Klimaatrapport 2007: http://www.sense.nl/news/5753 . Daarin wordt gezegd dat aan het IPCC-rapport van 2007 zo'n 144 landen samenwerken, 44 schrijfteams ook, 450 hoofdauteurs geselecteerd op basis van hun expertise, 4 Technical Support Units van elk 5 à 10 medewerkers. En verder: het rapport telt 3000 bladzijden en daarin wordt verwezen naar 18.000 bronnen. Een bijzonder strenge procedure van evaluatie en re-evaluatie staat garant voor de kwaliteit: "Bij het laatste rapport gaven 2.500 referten samen ca. 90.000 (beargumenteerde) commentaarpunten op de 44 hoofdstukken", zo luidt het in die open brief.

(2) http://www.klimatosoof.nl/node/1087.

(3) http://www.klimatosoof.nl/node/1084 en http://www.klimatosoof.nl/klimafiles/images/BriefKNAW.pdf


13-02-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het tanen van de Noord-Atlantische drift
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Het tanen van de Noord-Atlantische drift



In 1752 werd Thor, de god van de donder, getemd door Benjamin Franklin (1706-1790), die dan namelijk de bliksemafleider uitvond. Deze Amerikaanse wetenschapper was van meer markten thuis: hij hielp bij het ontwerp van de eerste luchtballon en de zeppelin, hij schreef over stormen, over de dreiging van de overbevolking en over nog andere moreel gekleurde onderwerpen. Ook bracht hij een onderwerp ter sprake dat ons nu grote klimatologische zorgen zou moeten baren, met name de Golfstroom en zijn temperende invloed op het weer in, onder meer, West-Europa. Ofschoon New York op dezelfde breedtegraad ligt als het warme Rome, is het daar 's winters veel kouder dan in Brussel: de Golfstroom is voor ons, West-Europeanen, een chauffage in de winter. Of dan toch voorlopig nog.

De stroom uit de Golf van Mexico - kortweg de Golfstroom - is in feite een transportband van water die aan de oppervlakte warm water uit de Golf naar onze streken aanvoert. De warme stroming passeert hier en, eenmaal in de koude ijszee aangekomen, duikt het water naar de diepte en keert het, als diepere laag, in tegengestelde richting naar de Golf terug. Daar warmt het water weer op, komt naar boven, en de cyclus herbegint. De Golfstroom brengt ons warmte en voert de koude af.

De beweging van de waterband (vroeger "het kanaal van Bahama" genoemd of, ook nog, de "Floridastroom") wordt niet alleen door temperatuursverschillen op gang gehouden; ook het wisselend soortelijk gewicht van het water ingevolge zijn wisselend zoutgehalte (dat nu door een snelle afsmelting aan de noordpool sterk daalt), is een essentieel onderdeel van die machtige motor. En een machtige motor is dit natuurfenomeen wel, want de stroming verplaatst zo'n honderd keer meer water dan alle rivieren ter wereld samen; haar vermogen evenaart dat van een paar miljoen moderne kerncentrales.

Om nu een ingewikkeld en lang verhaal kort te maken: het afsmelten van het poolijs doet volgens sommige klimatologen deze massale watercirculatie... stilvallen! En wat ons bedreigt als we niet langer zullen genieten van die gigantische aanvoer van tropisch water, zijn winters zoals ze die momenteel ook in Siberië hebben. Een feit is alvast dat metingen uitwijzen dat sinds de millenniumwende de kracht van de Golfstroom al met zowat één derde is afgenomen...

Voor alle duidelijkheid: in Siberië bedraagt het temperatuursverschil tussen de zomer en de winter tot 100° Celsius; in de zomer wordt het in bijvoorbeeld Ojmjakom tot 30°C. warm, in de winter kan het vriezen tot -70°C. De plaats is slechts leefbaar door de aanwezigheid van een natuurlijke warmwaterbron. In Irkutsk, dat evenals Vlaanderen op 50 graden Noorderbreedte ligt, is het vorstrecord -50°C, het januarigemiddelde -15°C. Maar wij hebben geen vulkanen en dus geen geisers met stomend water, en ook geen olie of gas...

 

Edoch, dit ganse schrikbarende verhaal kan ook vrijwel helemaal weggerelativeerd worden. Zoals onze Golfstroom, zijn er immers meer zeestromingen, over de ganse aarde verspreid. Bovendien zijn er ook luchtstromingen. Het zijn immers die transportbanden in het water en ook in de lucht die zeedieren, trekvogels maar ook de vroegere zeilscheepvaarders en de ballonvaarders benutten voor hun periodieke migraties en wereldreizen. Soms worden onvoorstelbare afstanden afgelegd in bijzonder korte tijdsperioden, doch dat blijkt niet te danken aan alleen maar mankracht, vleugels of vinnen: vogels en vissen laten zich als het ware drijven op die snelwegen in het water en in de lucht, zoals ook ervaren ballonvaarders en schippers dat ooit deden: ze zoeken de juiste hoogten of stromingen op, en verder verloopt de verplaatsing geheel moeiteloos en met snelheden die anders alleen sterk gemotoriseerde vliegtuigen of atoomduikboten halen. Nu is het nagaan van de werking van één zo'n stroming al een heel karwei: het is een alfabet aan kennis en aan kunde, waarvan tot heden alleen de A goed is gekend. Het op elkaar inwerken van de talloze stromingen over de aarde, alsmede de ontelbare wisselwerkingen van die stromingen met nog eens talloze andere krachten die het reilen en zeilen op, onder en boven het aardoppervlak mee bepalen, is gewoonweg een volstrekte onmogelijkheid en het zal dat zeer waarschijnlijk ook altijd blijven. De Golfstroom neemt af in kracht, maar blijkbaar doet hij dat zonder dat de temperatuur daar voelbaar door getroffen wordt, en hoe dat dan mogelijk is, wéét men gewoon niet. Of is het nu toch uitzonderlijk aan het winteren? Ja, ook de geslonken zonne-activiteit kon hier voor een stuk wel mee te maken hebben. Of wat dacht u van een zogenaamde "kleine ijstijd", zoals onmiskenbaar te zien op de nu bijna vijfhonderd jaar oude winterlandschappen van Pieter Brueghel de Oude? Wie zal het zeggen!

Bronnen:

Google Earth;
http://nl.wikipedia.org/wiki/Pieter_Bruegel_de_Oude  ; http://nl.wikipedia.org/wiki/Geiser_(bron)  ; http://en.wikipedia.org/wiki/Irkutsk  ; http://nl.wikipedia.org/wiki/Ojmjakon  ; http://nl.wikipedia.org/wiki/Siberi%C3%AB  ; http://nl.wikipedia.org/wiki/Golfstroom  ; http://nl.wikipedia.org/wiki/Benjamin_Franklin  ; http://nl.wikipedia.org/wiki/Waterstof_(element)  ;
en andere.

(J.B., 13 februari 2010)


08-02-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Februari
Februari

Bijlagen:
februari_0001.wmv (3.7 MB)   


07-02-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Tijd is krediet
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Tijd is krediet

Het kwam al eerder en zelfs al meer dan eens aan bod: de tijd gaat vandaag veel sneller dan gisteren, de beweging van de tijd verloopt - trouwens net zoals de valbeweging - allerminst met een eenparige snelheid; de tijd verloopt versneld. Dit is weliswaar moeilijk voorstelbaar, maar laten we eerst nogmaals stilstaan bij de tijd als zodanig.

In de filosofie wordt algemeen gesteld dat het tijdsbegrip noodzakelijk verbonden is met het begrip van de oorzakelijkheid. Dat betekent dat we ons de tijd pas kunnen voorstellen in termen van oorzakelijkheid. De oorzaak immers is wat aan het gevolg daarvan voorafgaat en het gevolg volgt op zijn oorzaak. Dat is wat de filosofie hierover zegt. Maar gaat men daar niet wat slordig te werk en vergeet men zodoende niet enkele bijzonderheden?

Er ligt immers nog een dieper begrip aan de grondslag van het denken in termen van oorzakelijkheid, een begrip dat over het hoofd wordt gezien, en dat is het begrip van de wil: de oorzakelijkheid, en bijgevolg ook de tijd, zijn pas voorstelbaar in termen van de (persoonlijke) wil. De wil - of de onwil, de vrees - is immers wat voorafgaat aan de handeling - of aan de gebeurtenis, welke een afgeleide is van de handeling - en de fysieke daad volgt op de wilsact, die in feite een 'geestelijke' daad is. Want gesteld dat de wil niet voorafging aan de handeling, dan zou die wil ook niet kunnen bestaan: indien de wil ook op de handeling kon volgen, dan zou hij niet langer de wil zijn aangezien hij dan helemaal niet in staat was om de handeling te sturen.

De aandachtige lezer zal hier meteen opmerken dat aan de grond van het wilsbegrip, het begrip van de geest moet liggen, aangezien het binnen de ruimte van de geest moet zijn, dat zich een wilsact voltrekt, die immers nog steeds geen fysieke daad is. In het fysicalisme zal weliswaar ook de wilsact fysiek worden genoemd - bijvoorbeeld als een gebeurtenis of een beweging in de hersenen die bepaalde bewegingen van de spieren veroorzaakt - maar anderzijds kan die gebeurtenis in de hersenen ook worden beschouwd als een eerste fase van die fysieke daad welke, in zijn geheel, door de niet-fysieke wil veroorzaakt wordt.

Teneinde nu onmiddellijk te antwoorden op een voor de hand liggende tegenwerping vanuit fysicalistische hoek, moeten we onder de geest niet een of ander onstoffelijk beginsel verstaan, maar wel een noodzakelijk product van het maatschappelijke bestel, precies zoals de eigen identiteit dat is. In twee woorden: een maatschappij kan pas functioneren als haar leden verantwoordelijkheid dragen, en dat is pas mogelijk als zij zich gedragen als 'redelijke' of 'consequente' personen of als personen die in staat zijn om hun daden te rechtvaardigen in relatie tot de wet. Maar de wet kan het gedrag pas sturen als mag verondersteld worden dat dit gedrag op zijn beurt gestuurd kan worden door de betrokkenen die noodzakelijk willende personen zijn. Dat de wil geestelijk van aard is, betekent zodoende dat hij een verplichting is, en in die zin is hij dus niet fysiek van aard.

Uit het bovenstaande volgt dat de tijd pas kan bestaan als eerst de geest bestaat. En over de geest hebben we zopas gezegd dat hij in feite de pijler is waarop een maatschappij rust, aangezien een samenleving slechts kan bestaan als haar leden het bestaan van hun eigen wil of geest aanvaarden. Het zijn zodoende de burgers die hun eigen persoonlijke geest en wil stichten of maken, en zij doen dat op straffe van de tenietgang van hun burgerschap of van de maatschappij. De wil en de geest zijn een 'afspraak' of, beter nog, een 'belofte' welke het bestaan van een maatschappij grondvest. Nog eenvoudiger: zowel het bestaan van de maatschappij als het bestaan van de persoonlijke geest, de wil of de convoceerbaarheid, berusten op afspraken of op (sanctioneerbare) beloften.

Bijzonder vreemd is de conclusie die hier op een weliswaar zeer dwingende manier uit volgt. Immers, als de tijd enkel bestaat bij de gratie van de geest, en deze laatste is niets anders dan een belofte, dan bestaat de tijd zelf bij de gratie van een belofte. Maar als dit inderdaad klopt, dan moet het bestaan van de tijd ergens samenhangen met zoiets als trouw. En voor de tijd waarover wij al dan niet beschikken, zijn we dan persoonlijk verantwoordelijk. Is dan onze tijd - in metafysische zin - niet gelijk aan het krediet dat we (vooralsnog) genieten?

(J.B., 6 februari 2010)


31-01-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het hoofdgerecht des levens dis...
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Het hoofdgerecht des levens dis...

Dikwijls wordt de dood vergeleken met de slaap, maar dat is voorwaar bijzonder onterecht. Of moet men dan geloven dat de dode stof zich gedurende eeuwen - wat zeg ik: gedurende miljarden lichtjaren! - heeft ingespannen tot het onmogelijkste uiterste, om zich los te weken uit het slijk, om cellen daaruit op te bouwen en daaruit dan weer organismen, slakken eerst en insekten, kraaien, vissen, katten, apen en tenslotte mensen met een wakker bewustzijn... die hun kunsten moeizaam tot ontwikkeling brengen in culturen welke honderden generaties duren... teneinde uiteindelijk het summum van genot te kunnen vinden in uitgerekend datgene waarvoor zij sinds het begin der tijden op de vlucht zijn, met name de slaap?

Ja, wie de dood vergelijken met een eeuwige slaap, die houden ons warempel voor dat niet de slaap "het hoofdgerecht des levens dis" is, zoals de grootste literator ooit het zegde, maar wel de dood, en dat is een theorie die, op zijn minst, als bijzonder onvanzelfsprekend aangeduid moet worden - zo'n theorie raakt kortom kant noch wal!

Neen, de slaap kan geen terugkeer zijn naar 't onbewuste waar de stof uit voortkomt: dat te geloven ware een aanfluiting van alles wat ons werd geopenbaard. De zozeer nagestreefde toestand van de slaap moet veeleer nog een trapje hoger liggen dan datgene wat wij als de wakkerheid van ons bewustzijn plegen te omschrijven. Maar wàt is dan de slaap?

Alvast is het zo dat men niet slapen kan, als men niet eerst leeft: de slaap heeft het leven nodig, zoals het leven er niet zijn kan zonder de dode stof. Alleen levende wezens kunnen slapen, stenen doen dat beslist niet, wat men er soms ook durft van te zeggen. De slaap is dan naar alle waarschijnlijkheid een bestaansfase die voorafgegaan wordt door de fase van het wakkere individu dat zich moeizaam handhaaft in een wereld overvol van lastige parketten en gevaren.

Wellicht is er geen sprake van een slaap bij wezens die niet al beschikken over een volwaardige geest. Men zou misschien wel kunnen stellen dat alleen mensen volwaardig kunnen slapen omdat alleen zij, dankzij hun geest, volwaardig kunnen dromen. Uiteraard blijkt vooralsnog een relatief klein deel van de mensheid in staat tot het voortbrengen van werkelijk ontwikkelde dromen, maar ook hier is de kwantiteit van geheel ondergeschikt belang aan de kwaliteit.

Niet toevallig spreken wij hier over het voortbrengen van dromen, want dromen ontspringen niet zomaar toevallig aan de takken van de slaap zoals appelen aan de takken van de bomen groeien: zij dienen daarentegen zorgvuldig te worden gekweekt. Dromen zijn, meer bepaald, producten van de geest: zij komen voort uit de taal van woorden, beelden, klanken en van alle denkbare zintuiglijke indrukken waarmee wij dan aan het vlechten gaan.

Eerst zijn er dus de vleselijke organen, de ogen en de oren en al die andere gaten waar doorheen wat buiten ons bestaat, naar binnen komen kan, en dan is het de beurt aan 't grote vlechtwerk dat met die schat aan indrukken aan 't weven gaat door ze met vele talen tot gans nieuwe orden om te vormen die daarbuiten niét bestaan. Hoe puur zintuiglijke klanken middels ingeboren rasters tot woorden worden, is een zuivere magie die bovenop de wereld van het individuele dier, een luik opent op een heel nieuw bestaan daarboven: een Zijn vol zinnen en gebaren, tekens die uit louter vormen komen, schilderijen uit flarden kleur en spatten verf, symfonieën vanuit losse klanken en uit de gewone, gesproken taal, ontspringen gedichten die welhaast onnaspeurbaar iets heel anders verklappen dan wat zij letterlijk lijken te zeggen.

Ja, die mysteries van de ruimte en de tijd die de chaos van 't heelal omtoveren tot de donkere orde die het heden is, die zijn er opdat de dode klompen klei konden bestaan. De dode klei op haar beurt is er voor het leven van de cellen en de beesten en tenslotte ook de mens. Dat leven is er dan voor de geboorte van de geest, want uit maatschappelijke samenwerking ontkiemen talen en culturen... die op wonderlijke wijze uit onze dromen worden geboren.

Wij bestaan echt om te dromen, want slechts in de droom kunnen wij ontsnappen aan die donkere holte die de kosmos is en die niets goeds belooft omdat zij alles wat zij voortbrengt, ombrengt in welhaast dezelfde beweging. Zoals de oergod Kronos die zijn kinderen ombracht, meer bepaald dan door ze op te eten. Op uitzondering van de kleine Zeus, die zich door toedoen van zijn moeder liet vervangen door een steen. Zeus deed zijn vraatzuchtige vader braken en wekte aldus het eens verslonden leven uit de doden op. En misschien is het wel dàt wat onze dromen moeten doen: het paradijs dat eens onze eigen thuis was, terughalen uit die vooralsnog in het licht van de duisternis van de slaap verholen oorden.

(J.B., 31 januari 2010)


28-01-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wij waren
Klik op de afbeelding om de link te volgen

 Wij waren

NET zoals ikzelf was zij van eenvoudigen huize. Ze was altijd simpel maar goed gekleed, hield zich wat afzijdig zonder dat dit al te veel opviel, en ze vermeed grotere groepen van mensen als het ware instinctief. Toen we elkaar leerden kennen, waren er nog helemaal geen tekenen dat de wereld weldra zou ten onder gaan. Het leek alsof de toekomst voor ons open lag met zelfs een vergezicht op kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen met daarbij slechts vooruitgang, vrede en geluk in het verschiet. Geheel argeloos stichtten we een gezin, welhaast zoals tortelduiven hun nest maken: ze halen takken en stro en zelfs stukjes plastiek en ander afval waar ze die maar vinden kunnen en vlechten daarmee in alle ernst een warme woonst, hoog en droog, uit de wind en in de zon. Aan deze hemelvaarders namen wij een voorbeeld en net zoals zij leefden ook wij in de hoogten en dicht bij het licht van de zon. We lieten ons drijven op de winden uit het zuiden en als het pijpenstelen regende, verscholen we ons in het hout waarvan we de sterke geuren opsnoven terwijl de ouderen die ons omringden, onophoudelijk verhalen vertelden. Neen, de ziekmakende televisie met zijn opdringerige leugenaars was aan ons niet besteed, en van zijn lawaaierig bestaan wisten we toen alvast niets af. Ook door de enerverende, kunstmatige geluiden van radio's en andere afgoden werden wij niet gehinderd, want er was niet het geld dat op de koop toe voor het bezit van deze kwellingen betaald moet worden. Alles wat we hoorden, waren naast de wind, de regen en de gezangen van de vogels, de stemmen van onze stamgenoten. Ze klonken bezwerend en zo ook geruststellend, en ze vertelden altijd uitgerekend datgene wat passend was op dat eigenste moment. Voorouders doen alles voor, ze zeggen ook alles voor, ze zetten op rijm wat doorgezegd moet worden en onthouden, omdat het uit de oudste tijden stamt, nog van hun ouders en de ouders van hun ouders. Het duurt vaak tot men zelf oud wordt, vooraleer men het belang begrijpt van het bezit uit goede bron van wat geschied is in die tijden die voorafgaan aan het eigen bestaan en aan dat van zijn kinderen, en dan gaat men op zijn beurt aan het vertellen, men rijmt en men stafrijmt en men hoopt dat de jongsten het allemaal tot zich zullen nemen, want het kan kostbaar zijn als er hoge nood is, om te weten hoe de voorvaderen daar zijn mee omgegaan.



Met de hemelbewoners stonden wij ook op wanneer de zon opstond en zij de luchten in het oosten kleurde met het eerste rood van de dageraad dat algauw de hemel in brand zette en dat in een soms oorverdovend concert van jubel ontstak, beginnende met het kraaien van de hanen, die allereerste herauten van de nieuwe dag, vanuit de vier windstreken van de aarde. Zij lieten ons dan ook begrijpen dat zij in feite de engelen waren die, zoals in de Apocalyps voorspeld over het eschaton, op de bazuinen bliezen om de eindtijd aan te kondigen en de lang verwachte, nieuwe wereld. Maar eigenlijk was het alsof wij al in die beloofde wereld van de toekomst leefden, en dat kwam doordat wij toen eigenlijk zoals de kleinste kinderen waren: wij dachten niet na over de eindigheid van onze dagen en als beminden verdwenen, spraken wij nimmer over de dood. Daarentegen sponnen wij al wat triest kon zijn, in het holst van fantasierijke verhalen in, zodat het onzichtbaar werd, zoals de pop die in een cocon slaapt aan elk oog is onttrokken.



Maar die hemel die eigenlijk een geluk zoals van struisvogels meebracht, kon uiteraard niet blijven duren. Het kostte ons steeds meer moeite om de rauwe werkelijkheid te gaan ontkennen, om wat lelijk was te gaan verbloemen en om pijn en kwellingen voor te stellen als bijzondere genaden waarvan ons de diepe zin ooit wel in vol ornaat zou worden geopenbaard. Waar onze dagelijkse maaltijden aanvankelijk welhaast rituelen waren die wij in stand hielden om aan de godheid eer te brengen, drong het na verloop van tijd toch tot ons door dat wij niet aten voor de schone ogen van arduinen beelden en voor de goede sier: als het voedsel ons ontbrak, dan voelden wij een gruwelijke pijn, een leed dat om zich heen greep en dat ons krenkte in het diepst van onze ziel omdat ons lichaam dat van stof is, vlees van ander leven nodig heeft. Wij gingen honger lijden als de zon niet lang genoeg geschenen had op akkers die niet zo heilig bleken; als droogte kloven in de aarde trok of als een zondvloed de gewassen wegspoelde van onze velden in de heuvels waar de nimfen en de faunen dansten. Soms bleef de lente maanden langer weg dan wij gewoon geworden waren en haalden onze regendansen niets meer uit; soms was er slechts de koude oostenwind die al wat groeide met zijn snijdend ijs verstijfde; soms werd het warm, veel vroeger dan gewoonlijk, en rees het leven in geen tijd ten hemel, om dan eensklaps door een plotse strenge vorst meedogenloos te worden afgemaaid. Poëzie blijkt jammer maar helaas geen hulp te bieden tegen honger, pijn en allerlei gevaren; gedichten blijven voor zover ons de ervaring leert van louter klanken te zijn gemaakt die hooguit een eigen echo produceren en verder gedoemd zijn even vruchteloos te blijven als de weeklachten en smeekbeden van al wie van kou en honger gestaag vergaan.



En zo kwam het dat ons zorgeloos bestaan geleidelijk veranderde, net zoals de dag die overgaat in duisternis, de warmte van de zon in kille regenvlagen. Het goede voedsel werd met schimmel overdekt; frisgroene twijgen uit de schone lente, eens hun vruchten afgeworpen, bogen donker neer ter aarde; het zinderend' ultramarijn van de augustushemel ging over in 't bedrukkend en chaotisch grijs van de novemberdonkerten. Gedwongen werden wij om aan onze zo keurig rijmende paradijsverhalen te gaan twijfelen, gedwongen werden wij om onze doden te begraven, gedwongen om gekromd te lopen door de natte akkers in de glorie van alleen de dood. Kwam het door de zorgeloosheid van de mensen voor de aarde? Was de oorlog oorzaak van al het leed en het tekort? Of rustte op het mensdom sinds oudsher die vloek waarover geen van alle heilige geschriften zwijgen kunnen, en die wij niet anders verstaan dan in al wat onze leden te verduren hebben? Het leven is geen licht met hier en daar een schoonheidsvlekje duisternis; aardedonker is immers gans 't heelal en welhaast alle sterren zijn daarin vergeefse fonkelingen die ten ondergang gedoemd oplichten gelijk kinderlijk onschuldige kreten, zich nauwelijks van 't eigen zijn bewust. Er zijn geen wegwijzers, er is geen lering die een mens met zijn verstand bevatten kan, wij moeten ons behelpen met kwatrijnen en terzinen.



En daarom ook ziet men des avonds in de kleine huisjes in de velden, vlammen als van kaarsen achter 't glas te wapperen staan, ofwel het vuur in kachels en, wijl vele, kleine en nog niets vermoedende kinderen slapen, zitten oudjes met de vingers in elkaar gestrengeld, 't hoofd gebogen of geknield als zij nog kunnen, hun gebeden op te zeggen. Zij praten met hun ouders alsof die, nu zij allang vergaan zijn en tot as herleid, over alle macht beschikken waarvan nog levenden slechts kunnen dromen. Zij praten met hen over de ellende die blijft duren, zij vragen niét zoals Job uit 't testament naar het waarom, puur uit bescheidenheid - zij bidden enkel: als gij het goed vindt, als 't u behaagt, als het geen moeite kost en als ge eens wat tijd teveel mocht hebben... wilt gij dan zo goed zijn om eens aan ons te denken. Alleen denken, dat volstaat, het is immers het gebaar dat telt.



Wij waren van eenvoudigen huize, wij leefden gans ons leven uit, wij zagen onze kinderen groeien, er kwamen vele jaren, zij vlogen al te snel voorbij, en nu zijn onze dagen allemaal geteld, de weelde behoort voorgoed tot het verleden, er is geen vijand en er is geen held.



J.B., 28 januari 2010


24-01-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Saint-Denis
Saint-Denis




22-01-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Stenen en mensen
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Stenen en mensen

Toen wij daar in die oude, koude kerk stonden, bij het koor, waar op de muur geschilderd nog een paar heiligen staan in bijna helemaal weggesleten kleuren, zegde hij dat hij niet begrijpen kon hoe mensen daaraan ooit geloof geschonken hadden. Hij wees nu naar een plaasteren beeld van ongeveer een meter hoog, voorstellende een rechtopstaande man die zijn hoofd onder zijn arm droeg.

- Een kopie, zei hij: het origineel prijkt in de gevel van de Notre Dame. Het is Saint-Denis, Sint-Dionysius: de eerste bisschop van Parijs - in de derde eeuw de Gallische stad Lutetia. Samen met twee gezellen werd de missionaris daar door heidenen in een oven geworpen, maar omdat het vuur weigerde hen te verbranden, onthoofdde men hen dan maar op Montmartre - de 'martelaarsberg'. De heilige wilde echter in Saint-Denis begraven worden en trok er daarom onmiddellijk heen, met zijn hoofd in zijn handen. Ik hoor mijn eigen grootvader nog zeggen dat hij het nu niet meer zou moeten proberen, in dat drukke verkeer.

Het beeld bleef me bij, de verschoten binnenmuren, de gebroken ruiten van de eens zo betoverende glasramen, heden tochtgaten en roestig schroot, en ik bedacht dat de beelden, en ook de doeken die daar als het ware halfstok aan hun eikenhouten kaders bengelden in de ijskoude adem van januari, ooit heel anders waren geweest. Nu waren ze 'dood', zoveel was zeker, maar toentertijd werden zij verzorgd, gezalfd, ze stonden in een warme kerk, omgeven door gelovigen die de legende van hun patroonheilige aan elkaar vertelden, jaar na jaar, en er was het licht van honderd kaarsen, gewijde gezangen weerklonken onder het gebinte van de torens, de kerk was dagelijks overvol, zij werd eigenlijk bewoond: door de talloze gelovigen, maar vooreerst ook door al die hemellieden. Uiteraard waren zij nu begraven onder de arduinen vloer, maar aan de wanden stond nog hun gestalte, alsof zij bezig waren in hun dagelijkse doen, in de fleur van hun dagen, predikend, ofwel op het toppunt van hun getuigenis, terwijl ze afgeslacht werden zoals het Lam Gods zelf.

Ooit zat daar op de voorste rij mijnheer Bach, zei hij: onze koorleider, die wekelijks nieuwe muziek maakte voor de zangers en de muzikanten. Het orgel speelde samen met de strijkers, de houtblazers en het koper; allemaal instrumenten van de hoogste kwaliteit, met engelengeduld gemaakt door de vaklieden van deze stad. De muziek bracht de taferelen telkens weer tot leven, het koor sprak in de plaats van Dionysius terwijl het zong, het orgel overtuigde ons ervan dat het de stem was van de heilige die sprak, de fijnbesnaarde strijkers beaamden elk van zijn heldhaftige frasen. En door vertellende glasramen scheen elke morgen weer een nieuwe zon die een eeuwige zondag schiep. Zoals het zonlicht de stenen warm maakte en de ganse duistere aarde omdoopte tot een feest van licht, zo ook wekten de muziek en de gezangen, de heiligen uit de doden op.

Stenen dienen te worden aangekleed, zo docht het mij: beelden komen pas tot leven als zij worden bekeken en als iemand hun geschiedenis vertelt aan anderen die toehoren. Het gaat er met beelden trouwens helemaal niet anders dan met mensen aan toe, want ook wij zouden dood blijven als wij niet baadden in de weelde van de taal. Gezangen en legenden, gebeden en relieken, glasramen, wierook, kaarsen en schilderijen: zij verhullen de waarheid niet, doch zij brengen hem tot spreken door het dode aan te kleden, leven daaruit los te weken en stemmen met smeken tot spreken te bewegen.

- Stenen verschillen hierin warempel niet van mensen, zo liet ik me ontgaan. Hij keek geschrokken op, vroeg me wat ik dan bedoelde, maar omdat hij alweer verder praatte, hield ik mijn antwoord stil, misschien tot een andere keer.

(J.B., 22 januari 2010)


08-01-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De binnen- en de buitenkant
Klik op de afbeelding om de link te volgen

De binnen- en de buitenkant

Van de mens, wel te verstaan, want ook dozen hebben een binnen- en een buitenkant. Mocht men een mens kunnen vergelijken met een doos, dan bedoelde men zijn ingewanden van zodra men over zijn binnenkant sprak. Maar een mens is niet louter de fysieke ruimte die hij inneemt; dat is alleen zijn lichaam. Zij die de mens met zijn lichaam identificeren, zien de ingewanden als de binnenkant, incluis die ingewanden die 'hersenen' heten. Voor hen is dat de "binnenste binnenkant" en dus de geest of de ziel, al om het even. De wil ook, en de gevoelens, het gemoed en het karakter, noem maar op: het zit allemaal op een welbepaalde plaats - vanbinnen uiteraard - net zoals de maag en ook de darmen. "De mens is een buisje met een input en een output", zo verwoordt het de momenteel als meest invloedrijke intellectueel van Vlaanderen uitgeroepen man, in zijn uiteraard bijzonder materialistische visie.

Edoch, indien een mens meer is dan zijn stoffelijk lichaam of, in bewoordingen die beter bij onze vraagstelling hier passen: als de binnenkant van een mens meer is dan zijn ingewanden en zijn hersenen, wat is die binnenkant dan wel?

Laten we zelfs verder gaan, nu we toch al op dit pad beland zijn, en laten we nu meteen de evidente vraag stellen wat dan de buítenkant is van een mens. Immers, we stelden al dat zijn buitenkant niet samenvalt met zijn vel waarop het licht van de zon en van de maan weerkaatst. Nog anders gesteld: als de mens niet zijn vlees is, maar als zijn ganse vlees alleen de buítenkant is van de mens, het binnenste van de lichaamscellen inbegrepen, de hersenen en de zenuwbanen inbegrepen, en ook de hormonen en al die andere stoffen die te pas worden gebracht als hij kijkt, twijfelt, wil of nog anderszins voelt ofwel tast... wat mag dan wel de binnenkant zijn? Wat is onze binnenkant als onze buitenkant ons vlees is?

Te stellen dat ons vlees louter onze buitenkant is, doet ons wel heel fel gelijken op het woord. Valt de buitenkant van een woord immers ook niet samen met zijn letters en met alles wat zij alleen maar op zichzelf betekenen, gaande van de tekeningetjes die ze zijn, tot de soldaten die, elk op hun eigen plaats, marcheren in de kolomme van het alfabet? De binnenkant van een woord daarentegen heeft niets meer met zijn lettertekens te maken: het is immers zijn betekenis, en die verwijst niet langer naar het alfabet en naar de letters, laat staan naar de tekeningetjes die alle letters op zichzelf kunnen zijn, maar wel verwijzen woorden naar de wereld waarin zij namen zijn van dingen en waarin zij ook zowel naar andere woorden als naar andere dingen kunnen verwijzen.

Mensen hebben blijkbaar dat gemeen met woorden, dat hun binnenkant puur betekenis is, ook al hebben zij de stof broodnodig, zoals ook de woorden inkt of klanken nodig hebben, en ook de grammatica en wat niet allemaal meer, zoals het levend vlees de cellen nodig heeft en al die wetten die het reilen en zeilen daarvan in goede banen moeten leiden.

Maar mensen zijn nóg meer dan woorden, want woorden leven niet zoals de mensen leven: aan het bot van de woorden zit veel minder vlees dan aan het menselijk gebeente en sommigen zeggen zelfs dat woorden niet op zichzelf kunnen bestaan doch dat zij op mensen parasiteren. Woorden kunnen mensen zelfs het hoofd op hol brengen en aanzetten tot allerlei bewegingen ofwel hen daarvan weerhouden, ook als zulks in weerwil is van alle andere neigingen in de natuur. Woorden kunnen massa's mensen doden, zoals ook microben dat bij tijden doen, al zitten woorden en microben elk in een àndere binnenkant verborgen.

Hoe mensen dan meer dan woorden zijn, blijft zeer zeker voor altijd een raadsel. Men zegt dat niet slechts mensen doch alle schepselen Gods, de woorden van de Schepper zijn waarmee Hij spreekt, of zingt, of vloekt of roept, wie zal het zeggen? En wellicht heeft ook de schepping zelf een buiten- en een binnenkant, en die laatste te verstaan is ongetwijfeld een Gezellige kunst waarvoor nog lang geen scholen bestaan.

(J.B., 8 januari 2010)


06-01-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Thuis
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Thuis

"Emma? Maar waar gaat gij naartoe, mijn kind?"

Over haar stok gebogen voortschuifelend gelijk een trage rups, onderbreekt Emma haar ernstige gang. Nog pientere oogjes kijken op vanonder de zwarte kap. Zij hoort bijna niets meer maar toch herkent zij de vertrouwde stem van Marie die naast haar staat, bezorgd glimlachend. Marie is een bejaarde vrouw, maar Emma is nog een generatie ouder; stokoud is zij al.

"Waar gaat gij naartoe, mijn kind?", herhaalt Marie, nog luider.

Emma lacht, verrukt gelijk een kleuter: "Ewel, naar huis, mijn kind! Naar huis ga ik, mijn kind!"

"Maar Emma: naar huis is niet dààrlangs, mijn kind!", roept Marie nu heel luid in haar oor.

"Ah neen?", kijkt Emma weer op.

"Bah neen gij! Kom, geef mij een arm!" Emma geeft Marie een arm en zij draaien de andere richting op. Twee besjes, Marie is klein maar Emma is nog een graadje kleiner. "Ik zal meegaan met u tot thuis, Emma! Want nu waart ge een beetje mis hé? Hihi!"

Geen week later werd er met twee klokken geluid, voor Emma. Nog een drietal pogingen had zij ondernomen om naar huis te gaan, en dat wil zeggen: naar een naburige gemeente, naar het gehucht waar zij geboren was, zesennegentig jaar geleden. En zij ging wel degelijk de goede kant op, langs de kortste weg ging zij, een binnenweg die zij nog heel goed kende. Tot op de plaats waar ooit het huis stond van haar vader en haar moeder, zou zij zijn gegaan... als men haar niet telkenmale halverwege had opgehouden, met uitleg overladen, in een auto geduwd en teruggebracht.

 

Elke mens wil altijd weer terug daarheen waar hij vandaan komt. Het is blijkbaar een natuurwet, net zoals de valwet. Een appel die van een boom valt, kan men halverwege opvangen en terug proberen op te hangen aan zijn tak, maar als hij eenmaal viel, dan zal hij opnieuw vallen en op een keer zijt ge te laat om zijn val te onderscheppen en dan valt hij voor de laatste keer. Alle lichamen zijn immers onderhevig aan de zwaarte. Alle mensen willen, oud geworden, weer naar huis.

De oorsprong is tegelijk altijd het doel, de start is ook de finish en de eersten zullen de laatsten zijn, want alles wat gebeurt, is precies zoals de wereld zelf: volkomen rond. Rond, bolvormig zelfs, meer nog dan wij met ons verstand bevatten kunnen want, waar wij ons ook bevinden op een bol: wij vallen er niet af, alleen maar omdat wij geloven dat we thuis zijn waar we zijn.

De mieren komen uit een gaatje in het zand, zij moeten op zoek naar allerlei lekkers om op te eten, bevoorradingen ook voor de winter, en die slepen zij dan naar hun gaatje mee, naar die onderaardse mierenspelonken; het is hun thuis, de plaats waar zij uit het ei kwamen en het levenslicht aanschouwden voor het eerst, zoals alle wezens dat doen die onder de zon worden geboren. Als de zon wegdrijft naar het westen, wegzinkt achter de boomgaarden, zwaar van rijpe vruchten, als de hemel rood wordt, roder nog dan in de kleurigste sprookjes, en als de koele vrede van de zomeravond neerdaalt uit de hemel in de vorm van zilte regen, dan kruipen alle mieren content weer in hun nest, zij gaan naar huis voor de duur van de nacht, en zij slapen.

Eenmaal op zijn sterfbed roept een mens weer om de nabijheid van zijn moeder, en zelfs bij hen die niet het geluk hebben in een bed te sterven, weerklinkt zeer waarschijnlijk de roep om de moeder, al was het maar als een gedachte, een scherf van een gedachte, heel ver weg ergens in een achterkwabje van het hoofd. Twee keer hoort een moeder haar kind echt schreien: een eerste keer bij de geboorte, in de geboortekreet, welke geen vreugdekreet is; een laatste keer als het soms oud geworden kind door de dood wordt bezocht, die géén moeder is, en met een kreet die evenmin een kreet is van verlossing. De eerste kreet van een mens is een antwoord op het krijten van de weeën van de moeder. Maar de doodskreet, als zij al weerklinkt: wie zal zeggen wat zij inhoudt? Is zij niet een roep om moeder? Wordt zij beantwoord?

Emma's reis duurde zeker uren, maar op een gegeven ogenblik kwam zij aan op de plaats waar eens de woonst stond waar zij opgroeide en speelde: een klein hoevetje was het, dat diep terzijde naast de steenweg lag, wat verborgen achter dichte hagen. Er was een zwart smeedijzeren hek en het beeld ervan was onlosmakelijk verbonden met dat van Loebas die daarachter onvermoeibaar kwispelend heen en weer liep van de morgen tot de avond. Het huis lag nog dieper, middenin de stallingen en achter de mesthoop, in de schaduw van een eik en van een linde. In de stallen knorde het varkentje en loeide de koe, zij waren kleine keuterboertjes toen, en Emma zag zichzelf daar lopen, haar eerste pasjes, achter de geit aan liep zij. Er waren nog geen middelen om dat ogenblik vast te leggen, misschien juist daardoor lag het nog ongerept in het binnenste van haar hart. Zoals ook het beeld van moeder en van vader.

 

En was het moeder die haar nu de hand reikte, of was het de dood? Zij was als een rups tot daar gekropen; zij leunde op haar stok, het was geen zicht haar zo te zien terzijde van de lawaaierige snelweg, haar blikken rustend in een schuimende greppel vol met colablikjes en met plastic dozen. Zij viel om zoals een bordkarton dat omgeblazen wordt door amper één stoot van de wind. Het was bijna niet meer de moeite om haar kleine lichaam uit het vuilnis weg te vissen.

(J.B., Driekoningen 2010)


03-01-2010
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Doorheen de winterse depressie
Klik op de afbeelding om de link te volgen

Doorheen de winterse depressie

Ergens zegt Shakespeare dat wij maar liever het lastige leven blijven verduren omdat we niet weten wat voor dromen de lange slaap, die de dood is, ons dan te bieden heeft. We nemen het zekere voor het onzekere, ook al is het zekere van ellende overvol: het kan immers nog altijd erger. En eigenlijk moest men zeggen dat wij vooralsnog het zekere voor het onzekere nemen, want die keuze ontspringt slechts aan een uitstel dat zeker geen lang leven is beschoren.

Geen mens treedt het leven binnen op eigen verzoek: deed hij dat wél, dan moest hij er al zijn vooraleer hij het bestaan naar binnen trad. Over wie men is en waar men terecht komt, heeft men dus nog minder inspraak, en dat wil zeggen: nog minder dan helemaal geen.

Maar terwijl een mens voor zijn geboorte, of voor zijn ontvangenis, in feite helemaal geen problemen had met het bestaan dat hem te wachten stond omdat hij helemaal nog niet bestond en derhalve ook geen enkel besef had, laat staan een besef van wat komen zou, liggen de kaarten uiteraard helemaal anders met betrekking tot wat er volgt na onze dood. De dood is niet zomaar een "niet zijn"; de dood is altijd onze dood, ons "niet meer zijn". Erger nog: de dood is de mijne; hij is mijn niet meer zijn. En die gedachte die qua verschrikkelijkheid geen gelijke heeft, vult ons kortstondige leven dag in dag uit.

Als het sneeuwt en de nacht valt maar het wil niet donker worden omdat een volle maan over de witte wereld schijnt, dan kan men een korte wijl de indruk hebben dat leven en dood er eigenlijk niet toe doen, omdat achter die tegenstellingen nog een ander bestaan schuilging, zoals zich achter de tegenstelling van dag en nacht nog een andere klaarte ophoudt welke het magere vermoeden voedt dat dan toch niet àlles wat wij ooit durfden te hopen, ijdel was. Wij voeden deze maanbeschenen durf met magere en witbesneeuwde, nachtelijke takken in een wereld glanzend als van jade in die halssnoeren van Chinese keizersvrouwen uit een prehistorisch tijdperk vol van vazen. We gaan niet slapen nu, we kijken in de witte nacht, we betreden dit tapijt, fris van fonkelende edelstenen, en we laten onze zielen schaatsen in betoverende oorden die misschien niet eens bestaan, maar dat raakt onze koude kleren niet, in dat uitgelezen ogenblik dat overstroomt van vreemde weelde.

Heel even lijkt het alsof de aarde en de hemel slechts decorum waren bij dit onnoemelijk onwezenlijke licht dat in kristallen watervallen luchters zingt van ijspegels en dat schijnt doorheen de vorstbloemen op 't glas. Er was nooit sprake van een leven of een dood, alleen die stille droom bestond, ofwel ook niet. En droomde hij zichzelf, droomden ook wij onszelf, droomde de volle maan zichzelf en ook het ijs, het licht, de kroonluchters en de diepe, vorstfrisse ademteugen. Allen droomden wij onszelf en ook elkander, totdat het almaar kouder werd - totdat wij droomden dat het almaar kouder werd, en wij vastvroren in dat nachtelijke ijs - en wij droomden dat wij vastvroren in het nachtelijke ijs dat we ons droomden - voor eens en voor altijd.

En zo rijmen wij de tijd gelijk een zijden kanten kraag aan onze knagende gedachten vast tegen een al te felle noordenwind; zo glijden wij gestaag door de besneeuwde bergtoppen van januari, februari tegemoet. Maart moet sinds oudsher uitgerekend twaalf zonnige dagen leveren, en dan komt eindelijk april - Aprilis, het klinkt reeds lang de sneeuwklokjes voorbij en ook de krokussen, en daar daagt reeds in de verte Gorter's Mei.

(J.B., 3 januari 2010)


22-12-2009
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een lucide droom (illustratie)

Een lucide droom (illustratie)

 






19-12-2009
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Een lucide droom
Een lucide droom




07-12-2009
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wiens brood men eet...

Wiens brood men eet...

Bestaan er werkgevers die arbeiders in dienst nemen met de bedoeling dat deze worden betaald om hun bazen tegen te werken? Bijzonder onwaarschijnlijk is dat, en àls ze bestaan, dan zullen ze beslist niet lang bestaan want aldus doen ze zichzelf alleen maar de das om. Werkgevers nemen uiteraard uitsluitend lui in dienst van wie ze geloven dat ze hen geen windeieren zullen leggen. Welnu, zo gaat het er ook aan toe waar de werkgever de staat is, ook als de staat een zeer onrechtstreekse werkgever is: wie het bestel bekritiseren, die worden afgeweerd en wie het promoten, die worden aangeworven. En dat geldt voor werknemers allerhande: ambtenaren en bedienden, leerkrachten en professoren maar ook kunstenaars, wetenschappers en religieuzen. Allen die invloed uitoefenen op een samenleving, worden op hun beurt maximaal beïnvloed door de regering welke die samenleving regelt: zij die zich aan de bestaande staatsvorm conformeren en die haar politici huldigen, worden onder de schijnwerpers geëtaleerd; zij die de staat en haar leiders aanvallen, worden zoveel mogelijk uitgeschakeld. Of de lof en de kritiek terecht zijn, is wat betreft de regering helemaal niet van tel, want niet de waarheid is hier in het geding, doch haar macht.

Ambtenaren en bedienden hebben de plicht om het staatsapparaat gesmeerd te laten lopen en onder alle beroepen ziet hun taak er de meest eenduidige uit; zij hoeven immers slechts correct en naar waarheid formulieren in te vullen en dossiers samen te stellen en af te handelen. Edoch, reeds hier dreigen leugenachtige en corrupte beheerders de plichtsgetrouwe klerken naar het leven te staan. Zij geven opdracht om kelders 'per abuis' met water vol te laten lopen, zodat de daarin opgestapelde en zorgvuldig door klerken bijgehouden dossiers, welke de processen moeten ondersteunen die de waarheid belichten, geheel onleesbaar worden.

Opvoeders allerhande houden zich niet bezig met politiek, zo zou men denken: zij dienen hun leerlingen en studenten bij te brengen wat een waterstofatoom is, een integraal of een oratorische vraag en zo kunnen zij ongestoord doen wat elkeen van hen verwacht. Edoch, de leerstof wordt bepaald door een inspectie die gelijk een leger poppen aan een zeel naar de pijpen danst van 't staatsapparaat; als teveel moorden en baldadigheden van de leiders geschiedenis geworden zijn, dan schaft die inspectie het vak geschiedenis prompt af. De perceptie wordt hoedanook aangepast en in elkaars handboeken stellen rivaliserende staten elkaar te boek als schurkenstaten, zodat alles in het teken van de oorlog komt te staan.

En de religieuzen dan? Zitten zij niet van de wereld afgezonderd in hun cel, in kloosters die bengelen boven hoge ravijnen, ontoegankelijk en zo ook van de geschiedenis zelf afgesneden in de goddelijke eeuwigheid van het gebed dat deze wereld niet begrijpt?

Vergeet het maar! Het vroege christendom werd reeds door de Romeinse keizers geheel gedomesticeerd, waardoor een win-winsituatie werd geschapen - dat is althans wat de participanten aan die samenzweringen geloven. In de praktijk van alledag, bijvoorbeeld in de godsdienstlessen in de scholen, verbieden dezen die zich Christus' plaatsvervangers wanen aan hun docenten om zich te verzetten tegen scheld- en moordpartijen welke door de staat werden geïnstitutionaliseerd. Zij doen dat om de vet betaalde postjes die zij alsnog van de staat mogen bekleden, te vrijwaren; het gouden kalf is immers heerser over deze wereld waartoe zij krachtens hun optreden ten voeten uit behoren.

De wetenschap dan: wat is zij anders dan de nieuwe religie, die de aloude hogepriesterlijke taken op zich moet nemen, nu de oude religie versleten is door al te veel en te opzichtelijke corruptie en andere misdaden doorheen de eeuwen? De mensen gaan niet meer bij de pastoor te biechten waarvan immers voortdurend lekt dat hij zelf niet eens gelooft - méér dan gek zouden zij moeten zijn, of niet? Zij verkiezen het de huisdokter te raadplegen of de specialist, die hun problemen wegsnijdt als het moet. En wie op de maan gewandeld hebben, die kunnen nog spreken met gezag en ontzag inboezemen zoals toentertijd alleen een sint dat kon die met zijn ezel over de daken wandelde. Neen, in deze tijd zijn daken heus niet hoog genoeg nie meer.

De artiesten tenslotte: wat is er met de kunst gebeurd? Heeft het kunstenaarschap, dat per slot van rekening een roeping is daar deze stiel het schone uit de wereldbrand moet slepen vooraleer het allemaal vergaat, dan geen inspraak meer in deze tijd? Want de artiest beschikt toch zeker wel over één van de allerkrachtigste middelen om het oog, het oor en 't hart te roeren en te boeien van zelfs de geringste mens, met name de schoonheid zelf?

Hemeltergend is het, maar zozeer blijken mensen vandaag vervreemd van de taal van hun eigen hart, dat zij zelfs over het schone zijn gaan liegen. Niet langer immers is de lente heilig, de eik, het perk vol rozen, de zomerse zon en de maan in de mist. Niet langer weerspiegelt het geringste van Gods feeërieke kunstwerken - de "dauwdrop aan der aarde bloeme" - het heelal. Niet langer laat een verliefde jeugd zich door de mystieke zang van de vogels inspireren als de ochtenden diep ademhalen terwijl het daget in het oosten en de vroege lucht al vol met beeldhouwwerken staat. Er is immers geen oog meer voor de seizoenen, alle oren zijn verdoofd door een fel drogerend lawaai dat gelijk een parasiet de plaats van de muziek der sferen nu voorgoed heeft ingenomen. De reukzin is een allang verloren zintuig, de betoverendste bloemengeuren welke dichters tot verhalen inspireerden, vele epen lang, zijn voortaan ineens niets meer nog dan wat paarlen voor de zwijnen; de schepping Gods verdwijnt achter de smog der steden waar in stenen buildings - bunkers - nog slechts bedrieglijke, afmattende computerschermen de aandacht van onze kinderen trekken.

De arrogantie etaleert zichzelf in de musea voor de zogeheten hedendaagse kunst. Doeken, huizenhoog doch in een handomdraai beklad en van een vooruitgeschoven naam voorzien, fungeren feitelijk als dekmantels voor 't witwassen van misdaadgeld, of ook nog als belegging ter vervanging van de sowieso devaluerende biljetten. In musea etaleren nieuwe rijken ook zichzelf; zij schuifelen kunstliefde veinzend door de paleizen van de waanzin en ontmoeten daar hun evenbeelden met wie zij concurreren in de hypocrisie terwijl zij gesprekken veinzen en zelfs grote mystici citeren, zoals ooit wandelende monikken dat deden, in Ruusbroeck, onder de reuzen van het Zoniënwoud.

De nieuwe rijken brengen kunst ter sprake en op teevee eren zij hun idolen in wiens uitwerpselen zij de vruchten van hun arbeid investeren. De ene zelfverklaarde halfgod overdekt de andere met lover op het podium - eenmaal àchter de tribune onthoofden zij elkaar als waren zij fantastische insecten. Slechts banaliteit schiet over waar het simpele zonlicht wordt geschuwd dat door de bla'ren valt des avonds, het leven zelf wordt door wat heden 'kunst' heet, helemaal verkracht.

 

Hij zegde dat omdat hij zelf geen succes had met zijn geschrijf: dat 'artiesten' gepromoot worden door een establishment dat zij op hun beurt bereid zijn om te promoten. Of dat dan nog 'artiesten' zijn, is een heel andere vraag, zei hij. Door de band leent een kunstenaar zich niet voor dergelijke louche zaakjes, het is er trouwens aan te zien dat wie die toer opgaan, niet veel kaas gegeten hebben van het artistieke. En de domme massa doet de rest: het volk applaudisseert voor een doek van zodra een zogenaamde leidinggevende figuur dat aan het volk voordoet, ook als op dat doek helemaal niets afgebeeld wordt, ofwel alleen een drol: apen apen apen na. Het volk, zeg ik - zo ging hij door - maar uiteraard bedoel ik niet het volk: het volk is passief omwille van de weg van de geringste weerstand; het volk laat gewoon begaan. Maar is het niet zo dat mensen die het establishment dwars zitten, een voetje worden gelicht, om het zacht uit te drukken? Ooit gehoord over zogenaamde dissidenten? De Goelag archipel? Krankzinnigengestichten en psychopolitiek? Politiek correct denken? Politisering in de aanwervingen? Demonisering van de tegenstander? Het creëren van vijandbeelden? En zo raasde hij nog een hele tijd door. Het was echter niet nodig om hem uit het straatbeeld weg te halen: dat deden de meewarige blikken van de omstanders wel, en zij isoleerden hem, veel scherper nog dan enige muur of medikament dat ooit had gekund. En al wat hij vertelde, driewerf helaas, was onherroepelijk waanzin. At hij immers niet het brood der goden?

(J.B., 7 december 2009)


06-12-2009
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Evolutie en inwikkeling

Evolutie en inwikkeling

1.

Er is het geloof bij het gros van de mensen, dat alles wat leeft, in evolutie is. Stenen en allerlei energieën slijten af en devalueren, maar wat leeft, lijkt te groeien: het wordt groter en ook 'ingewikkelder' naarmate het zich 'ontwikkelt'. Het woord 'evolutie' betekent overigens ook letterlijk 'ont-wikkeling': het komt van het Latijnse werkwoord 'e-volvere', wat letterlijk '(zich) ont-rollen' is, of '(zich) ont-wikkelen'.

Maar opdat een zaak zich zou kunnen ontrollen of ontwikkelen, moet zij eerst opgerold of ingewikkeld zijn, zoals bijvoorbeeld een klos garen dat is, of zoals een boekrol dat vroeger was.

Wat zich ontrolt, wordt in zijn kleinere onderdelen zichtbaarder dan voorheen, toen het nog in een opgerolde toestand verkeerde. Want wat opgerold of ingewikkeld is, ziet eruit zoals een verpakt cadeautje, waarbij de verpakking haar inhoud aan het oog onttrekt; ofwel zoals iets dat zich als het ware in zichzelf verpakt, zoals een opgerolde sjaal of een paar ineen gevouwen sokken.

In opgerolde of ingewikkelde toestand geraken de dingen tijdens hun groei of tijdens hun productieproces. In het laatste geval gaat het om voorwerpen, die bij uitstek door mensen worden gemaakt, zoals bijvoorbeeld een weefsel, een machine of een tekst; en dat laatste, uit het Grieks stammende woord, betekent oorspronkelijk ook 'weefsel'. Die zaken hebben hun bestaan dan ook aan hun bijzondere manier van 'oprolling' of 'inwikkeling' te danken, wat wil zeggen dat zij, eenmaal in onderdelen uit elkaar gehaald, vernietigd werden of hebben opgehouden zichzelf te zijn. Een tekst die in letter- en leestekens uiteen werd gehaald, heeft opgehouden een tekst te zijn. En een lees- of letterteken dat wordt afgezonderd van de andere lees- en lettertekens, houdt ook op een lees- of letterteken te zijn: in het beste geval is het nog een tekening, een loutere vorm. Elk teken zit noodzakelijk in de rest van de tekst verpakt.

Waar niet de producten van onze arbeid in het geding zijn, doch de levende wezens, is hun toestand van oprolling of ingewikkeldheid waarmee zij samenvallen, niét te danken aan ons eigen werk, maar wel aan dat van de natuur. Tenminste voor zover we kunnen zeggen dat de natuur arbeid verricht, want dit woord is een toekomstige vorm van het Latijnse nasci, wat betekent: 'geboren worden'; Natura is het geheel van alles wat geboren zal worden, het is de som van alle dingen die tot leven komen. En al wat leeft, is in-gewikkeld, precies omdat het gegroeid is, omdat het zich ont-wikkeld heeft.

Hoe het leven tot ontwikkeling of tot groei komt, kunnen wij voortdurend vaststellen - vooreerst bij onszelf, maar ook bij anderen en bij anderssoortige levensvormen. Edoch, hoe een levend organisme zich ooit heeft kunnen inwikkelen of oprollen tot wat het is, of beter: hoe, door wat of door wie dat gedaan werd, blijft een open vraag.

Naar analogie van wat wij zelf doen als we zaken in elkaar steken, voortbrengen of samenstellen, hebben wij lang geloofd dat het leven als zodanig werd voortgebracht door de scheppende arbeid van een godheid. Later stapten steeds meer mensen af van die idee en hielden zij het bij een zogenaamde natuurlijke scheppende werkzaamheid, maar dan wel een werkzaamheid die - in tegenstelling tot de menselijke - volslagen blind zou zijn.

Edoch, als wij dan tevens kunnen vaststellen dat zelfs het simpelste levende wezen onvergelijkbaar veel fijner ineen zit dan onze meest ingewikkelde machine - wat moeiteloos bewezen wordt door de onnamaakbaarheid van het leven - dan rijst uiteraard de vraag of wij het niet door ons geschapen leven, dat veel ingewikkelder is dan onze eigen producten, zomaar blind en doelloos mogen achten terwijl wij uiteraard wél weten hoe we onze eigen maaksels hebben bedoeld. Misschien is het wel zo, dat wie dit dan beweren, gewoon niet wéten waartoe het leven werd geschapen of met welke bedoeling het een aanvang heeft genomen. Is het immers niet een tikkeltje aanmatigend om van al datgene wat men met zijn menselijk verstand niet vatten kan, dan maar meteen het bestaan te gaan ontkennen?

Andermaal: dat het leven groeit en zich ontwikkelt, zien we met onze eigen ogen; maar hoe het opgerold of ingewikkeld werd tot wat het is, dat blijft voor ons een raadsel. Zeker is alvast dat het niet zichzelf heeft opgerold of ingewikkeld tot wat het is. En een tikkeltje arrogant ware het om over wat veel fijner nog dan onze eigen maaksels in elkaar zit, te gaan zeggen dat dit geheel toevallig en zonder zin of doel bestond.

Tenzij we er van uit gaan dat ons menselijk gedoe danig lamentabel is, dat zelfs het blinde reilen en zeilen der natuur het kwalitatief in onvergelijkbare mate overtreft. Maar in dat geval is het menselijke vernuft niet het kruim van die natuur, doch veeleer haar beerput. In dat geval maken uit rede gesproken woorden zich belachelijk naast het gieren van de wind. In dat geval zijn misschien wel de meest ingewikkelde wezens, de armtierigste, en staan bovenaan op de ladder van de schepselen de insecten, het plankton, daarboven de bacteriën en de virussen, en nog hoger, de engelen, die immers de allersimpelste schepsels zijn - na God. Wie zal het zeggen?

 

2.

Maar hiermee is het mysterie van de evolutie allerminst opgelost. Hebt gij het gemerkt, beste lezer, hoe wij dan toch met bijzonder weinig tact de moeilijkheden hebben omzeild die in onze tekst naar boven kwamen borrelen gelijk kwalijke dampen, ontsnappend uit veel minder fraaie entiteiten dan deze waarover de tekst zelf handelde? Reeds de eerste paragraaf is van die dampen verrot, daar de tweede zin zonder blikken of blozen scandeert dat wat leeft, lijkt te groeien en groter en ook 'ingewikkelder' wordt naarmate het zich verder 'ontwikkelt'. Hoe immers kan iets zich inwikkelen als het precies het tegenovergestelde doet, met name zich ontwikkelen? Want al wat zich ontwikkelt, zal noodzakelijk simpeler worden aangezien, zoals betoogd, de ontwikkeling het ding in zijn onderdelen belicht en aldus veel helderder maakt wat aanvankelijk door zijn inwikkeling of verpakking aan het (al dan niet kwade) oog onttrokken werd.

De vergelijking die wij sinds oudsher maken tussen onze eigen, menselijke arbeid en de goddelijke scheppingskracht, loopt mank op veel meer plaatsen dan deze die door Aurelius Augustinus werden aangewezen, in casu in zijn bondig doch bijzonder fraai werkje: De fidei et symbolo. Augustinus was het immers die er op wees dat wij geneigd zijn om onze werkzaamheden - weliswaar begrijpelijkerwijze doch geheel verkeerdelijk - te projecteren op de godheid, wat ons er toe brengt om alles in de schepping - uiteraard andermaal ten onrechte - te gaan interpreteren als een geheel van samengestelde of geconstrueerde zaken. We bekijken dan bijvoorbeeld de levende wezens alsof zij, zoals ook onze huizen, uit elementen waren opgebouwd, en wanneer dan elke poging tot (weder)samenstelling van het geheel door een opeenstapeling van zijn elementen, niet het gewenste resultaat oplevert - met name een levend wezen - dan ontneemt een kortsluiting in onze hoofden ons ineens elk verder begrip. De samenstelling van al die elementen waaruit een boom lijkt opgebouwd te zijn, kan op haar beurt nimmermeer een boom opleveren; het tot mislukking gedoemd zijn van al onze pogingen hieromtrent heeft echter niets te maken met die elementen, doch alles met ons bijzonder tekort schietende begrip inzake het onderscheid tussen, enerzijds, samenstellen, construeren of bouwen en, anderzijds, scheppen - een activiteit die wij ons niet anders kunnen voorstellen dan zoals wij die beoefenen wanneer wij dode dingen maken, zoals hamers, tangen en huizen. Die stellen wij immers samen uit voor handen zijnde elementen en helemaal niet uit het niets, zoals de godheid of de godheden dat wél blijken te kunnen. Ons beperkt begrip van wat de goden doen, maakt dat wij aan bouwen en aan samenstellen denken, maar dat is het helemaal niet wat het goddelijke doet: de activiteit van het construeren verhoudt zich tot die van het scheppen zoals de schaduw van een mens zich verhoudt tot zijn levende lichaam van bloed en vlees. Maar er zijn méér verschilpunten dan dit ene dat door Augustinus werd belicht.

Een menselijk product - een voortbrengsel van onze arbeid - is steeds een instrument: iets dat moet dienen om een of ander door ons vooropgesteld doel te helpen bereiken. Een hamer wordt samengesteld uit bijvoorbeeld een relatief lichte houten steel en een zware metalen kop. Hij dient om te hameren, om het gewicht van de kop tegen een voorwerp aan te laten beuken, en dit hameren maakt dan ook zijn wezen uit: elk instrument valt samen met zijn functie. De samenstelling of de inwikkeling - namelijk van de steel en de kop tot een hamer - hoeft zich echter niet te ontwíkkelen tijdens het gebruik van de hamer; indien dit wél zou gebeuren, dan viel de hamer door zijn gebruik uit elkaar, en dat kon bezwaarlijk de bedoeling van zijn maker zijn. Maar ontwikkeling blijkt wél de bedoeling van de godheid met betrekking tot zijn levende schepselen: god heeft klaarblijkelijk zijn schepselen zodanig ingewikkeld, dat hun bestaan zijn hoogste vervulling pas vindt in hun ontwikkeling. Op die manier zou dan ook onze menselijke ontwikkeling niets anders zijn dan een passend antwoord op de goddelijke inwikkeling; onze inwikkeling door god en onze ontwikkeling, mede door onszelf, waren dan zoals twee complementaire bewegingen welke samen een of andere voortgang bewerkten.

Dat de goddelijke schepping niet vergelijkbaar is met de menselijke arbeid, en dat schepselen geen dingen zijn, is één zaak die ons begrip op de proef stelt. Maar kijk: brengt Augustinus ons hier niet op de goede weg inzake een tweede, even moeilijke en daarmee samenhangende zaak, met name dat, in tegenstelling tot onze eigen producten, schepselen helemaal niet 'gemaakt' of ingewikkeld werden om gebruikt te worden, maar dat zij klaarblijkelijk bestaan om zich te ont-wikkelen.

Maar die ont-wikkeling doet dus allerminst de inwikkeling teniet: ze voltooit ze daarentegen als ware ze haar complement. En in die zin is evolutie helemaal niet een of andere verandering in het wilde weg bepaald door toeval of door noodzaak: in dit licht is evolutie of ont-wikkeling het antwoord op de reeds gestelde vraag die de inwikkeling is ofwel de schepping. Is de evolutie niet een luik van de wondere dialoog van de Schepper met zijn schepselen? Een dialoog waarvan de woorden dan het leven zelf zijn? Wie zal het zeggen?

 

3.

Wij geloven dat er evolutie is, maar iets kan zich pas ont-wikkelen als het eerst in-gewikkeld werd, en zo kunnen we misschien stellen dat in de dialoog tussen de godheid en zijn creaturen, de ontwikkeling der schepselen het antwoord is op hun schepping of hun in-wikkeling. Het is dan niet alleen zo dat inwikkeling aan ontwikkeling vooraf moet gaan, want de ontwikkeling van de schepselen, maakt ze ook ingewikkelder of wikkelt ze dus verder in.

De dialoog in deze paradox geeft pas iets van zijn diepte prijs op het ogenblik dat wij het mechanisme van de ontwikkeling wat van naderbij gaan bekijken. Een zich onmiddellijk opdringende vraag luidt dan of een schepsel zelf verdiensten aan zijn wezen heeft. In wat andere bewoordingen vraagt men zich dan af of, en in welke mate, de levende wezens voor hun inwikkeling zelf verantwoordelijk zijn. Maar om die vraag te kunnen beantwoorden, moet men het perspectief verbreden, in die zin dat niet het individu doch de soort, ofwel het levende in zijn geheel, dient te worden beschouwd.

We bekijken dan een levend wezen als een onderdeel van bijvoorbeeld een soort, die wat zij verworven heeft, ontplooit in elk van haar exemplaren apart. Edoch, men ziet nu ook onmiddellijk dat het niet de afzonderlijke exemplaren zijn die zorgen voor de in- en ontwikkeling: het is pas de confrontatie van de soort met de rest van de natuur - zijnde alle omstandigheden - in een 'spel' van differentiatie en vervolgens 'gissen en missen', dat resulteert in nauwkeurig (voor de verdere voortplanting van de soort) uitgeselecteerde, nieuwe exemplaren.

Op de keper beschouwd vernieuwen zich de exemplaren van een soort voortdurend, in die zin dat er geen twee identiek zijn. Pas omdat de aan de omgeving best aangepasten de meeste voortplantingskansen krijgen, kan men over evolutie spreken. Maar hier moet nog worden aan toegevoegd dat die ontwikkeling dan in feite wel te danken is aan eigenschappen die de uitverkoren exemplaren reeds in zich hadden van bij het begin! Met andere woorden werd datgene wat zich verder zal ontwikkelen, niet aan de uitverkoren exemplaren toegevoegd door de omstandigheden: het werd door de omstandigheden niet weggewerkt, en dat is iets heel anders.

In feite zou men op grond van deze vaststellingen kunnen stellen dat een levende soort gebeurlijk om het even wat in zich heeft en dat zij aldus aanvankelijk het vermogen bezit om principieel tot elke denkbare levensvorm te evolueren. Het zijn dan de omstandigheden waarin de soort tot ontwikkeling komt - de omgevingsfactoren - die als het ware al het ongewenste wegsnoeien, precies zoals een beeldhouwer uit een blok marmer een beeltenis van Adam kapt, slechts door het overtollige marmer te verwijderen.

Edoch, schiet het nu ook u te binnen, waarde lezer, dat zulks zonder een gedreven beeldhouwer met concrete plannen in zijn hoofd, quasi onmogelijk is? Laten wij dus alle essentialisme varen want, hoezeer men ook zoekt: in het marmer als zodanig is geen wil tot vormgeving, tot leven te bespeuren! Of kan men die beeldhouwer dan gelijkstellen aan de natuur zelf, waarvan de ene helft telkens de soort in kwestie is, de andere helft haar omstandigheden en dus haar complement?

Maar herinneren we ons nu dat het denken dat wij o zo hoog achten, feitelijk een afgeleide is van het natuurlijke selecteren, en niet andersom. En is het niet zo dat, in dit licht, geen persoonlijke gedachte volmaakter kan wezen dan het sowieso feilloze selectieproces in de natuur, het geheel waarvan alle soorten en, op hun beurt, al hun exemplaren, slechts pogingen tot nabootsing zijn?

(J.B., 3-6 december 2009)






04-12-2009
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sneeuw

Sneeuw

Er zullen altijd mensen zijn die beweren dat sneeuw slechts een ordinair weersverschijnsel is, zoals er ook altijd mensen zullen zijn die beweren dat mensen slechts toevallige organismen zijn. Menselijke gevoelens zijn slechts chemische reacties, zo dicteert ons de arrogantie, en sneeuw is bevrozen water. Ook die sneeuwkristallen - geen twee kristallen zijn gelijk - zijn toevallige fenomenen die slechts de illusie van schoonheid geven, zoals trouwens àlle symmetrische dingen, omdat de hersenen nu eenmaal verrukt reageren op symmetrieën - aldus de hoogmoed. Maar de werkelijkheid is lichtelijk anders. Zij die nadenken, beseffen dat het waar is dat muziek tussen de noten wordt geschreven, en zo ook verheft poëzie zich ver boven alle woorden die immers meer zijn dan geluiden. Het scheikundige staat in dienst van de gevoelens en niet andersom. Wie nadenken, beseffen dat sneeuw slechts in de platte wetenschapstaal van de weerman, bevrozen water is, verwant met ijs en van de familie van de stof. In werkelijkheid is sneeuw veel meer dan dat.

Om te beginnen is sneeuw: koud licht. Wit licht is sneeuw heel zeker - wit is de kleur van de dood - maar sneeuw is tevens koud: het is de combinatie van het licht met de koude, die sneeuw maakt tot wat sneeuw in wezen is - koud licht.

Licht is vreugde, licht is leven; koude is daarentegen stolling, stilstand, dood. In het koud licht van de sneeuw zijn het leven en de dood zoals nergens anders één geheel, bijna zoals, in het beeldhouwwerk, de steen één is met zijn vorm. Die eenheid in spanning - haast onhoudbaar - spreekt van verrijzenis en ook van onderaardse hemelen. Pas met de dooi blijkt zij een leugen.

De eerste sneeuw in iemands leven brandt zich in de herinnering vast als een niet in te tomen pret, een koud geschater, ofschoon helemaal niet kil, doch fris zoals ook witte bloemen fris zijn: sneeuwklokjes en witte anjers, rozen of zelfs tulpen. In 't witte van de sneeuw is elke kleur van 't spectrum één gemaakt en dat zonder ook maar een enkel spatje morsen. Witte kleren maken mensen rein, witte bergen toveren de nacht om in een bijna-dag en alle licht dat door hoge glasramen kantelt, vormt fonteinen die lijnrecht door koude ijsbekers schijnen.

Indien sneeuw warm was, zij zou zo klaar niet zijn; indien zij zwart was, niet half zo koud. Indien sneeuw vloeibaar was, zij zou niet zo schuimig zijn; indien zij ijs was, niet half zo wit.

(J.B., 02.02.2009)


02-12-2009
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bijwerkingen
 

Bijwerkingen

Ruim dertig jaar geleden kreeg hij zijn eerste infarct, er volgde dra een bypass-operatie, die verliep opperbest maar de techniek zelf stond toen nog in haar kinderschoenen. Er volgde een operatie aan de benen en later in datzelfde jaar nog moest een nier verwijderd worden. De klachten ingevolge hoge bloeddruk en aderverstopping konden met zware medicamenten wat getemperd worden. Een zorgeloos bestaan was voor hem niet meer weggelegd maar dankzij het dagelijks innemen van handenvol pillen en papjes, kon hij quasi zonder noemenswaardige pijnen toch in leven blijven: eten, slapen, converseren... hij kon zich zelfs in een beperkte doch bevredigende mate verplaatsen. Het grootste probleem waarmee hij in zijn dan toch mooi gestabiliseerde toestand nog wel te kampen had, dat waren de zogenaamde 'bijwerkingen'.

- Het leven zelf heeft talloze bijwerkingen, zegde de dokter, maar zolang dat draaglijk blijft, laten we ons niet ontmoedigen: we beschikken trouwens over al aardig wat vervangstukken, en tegen de pijn hebben we pilletjes en pleisters. Ook die hebben bijwerkingen, maar ook daar hebben we vaak pillen tegen. Het gebeurt zelfs dat placebo's helpen...

- Placebo's? vroeg hij geschrokken: maar dat zijn toch suikerbolletjes?

- Een placebo bevat zelfs geen suiker, zo verbeterde de dokter hem. Maar het is intussen eens en voorgoed bewezen dat het in bepaalde gevallen helpt, en dat is vooral goed nieuws waar échte geneesmiddelen teveel bijwerkingen hebben. Er is uiteraard ook slecht nieuws...


- Toch?

- Welja: het slechte nieuws is dat ook placebo's bijwerkingen kunnen hebben...

- Ongelooflijk, stotterde hij.

- Tja, maar nog een stuk vervelender is dat die bijwerkingen volstrekt onvoorspelbaar zijn!

- Is dat zo? schrok hij.

- Uiteraard, antwoordde de dokter, er zit immers niks in!

- Onvoorstelbaar, mompelde hij weer.

- Maar dat is dan vooral een streep door de rekening van de verzekeraars...

- De verzekeraars?

- Welja: als geneesmiddelen pretenderen doeltreffend te zijn tegen een of andere kwaal, dan zijn ze vaak ook werkzaam waar ze dat niét hoeven te zijn: in die gevallen spreekt men dan van bijwerkingen. Ik hoef je niet meer uit te leggen, wat dat zijn, niet?

- Ik kon er warempel over doceren!

- Wel, voor die bijwerkingen dient de bijsluiter uiteraard te waarschuwen, en dat is een zaak van de verzekeraars. Dat zij zich goed proberen in te dekken, maakt dat die bijsluiters zo erg lang zijn. De lettertjes worden almaar kleiner, het papier dunner... Mocht men de bijsluiter in leesbare tekst drukken, dan moest men een boek meegeven bij elk pillendoosje. En in geval van placebo's...

- Een telefoonboek! lachte hij.

- Tja, zei de dokter: maar wat die bijsluiter ook vermeldt... àlle mogelijke bijwerkingen opsommen, kan men nooit, precies omdat ze onvoorspelbaar zijn.

- In de praktijk loopt het zo'n vaart niet, wees gerust, krabbelde hij nu terug: de werkzaamheid van het placebo is immers niet te wijten aan een bepaalde substantie in de pil, want die pil bevat niks dan vulsel: het effect wordt teweeg gebracht door het gelóóf van de patiënt. Je ziet intussen wel waar ik naartoe wil?

- Je bedoelt dat ook de bijwerkingen door de patiënt veroorzaakt worden?

- Tja, dat is dus wat de verzekeraars zouden willen bevestigd zien, zo beaamde de dokter, maar heel zuiver op de graat is die redenering natuurlijk niet...

- Neen?

- Bepaalde bijwerkingen van geneesmiddelen, en dus ook bijwerkingen van placebo's, kunnen veroorzaakt worden door een specifieke angst daarvoor bij de patiënt. Iemand die angst heeft om hoofdpijn te krijgen van zijn pilletje, kan ook een stress ontwikkelen die voor die hoofdpijn garant staat. Maar... er is uiteraard een grote maar!

- Een grote maar?

- Ja, in het geval van een placebo is het wel zo dat er van werkingen of bijwerkingen helemaal geen sprake kan zijn zónder die pil, ook al bevat ze alleen maar vulsel, zie je?

- Dus komen de bijwerkingen dan toch van het vulsel? vroeg hij benieuwd.

- Van belang is dat voor dat vulsel betaald moet worden, zei de dokter, want dat maakt ook dat de schuld terecht komt op de nek van wie achter dat vulsel geld verdienen.

- Erger nog is dat de werkzaamheid van placebo's de geldigheid van de dubbleblind tests teniet doet, of dan toch voor een gedeelte. Je weet wat dubbleblind test zijn?

- Ik heb daar nog van gehoord, ja...

- Zij dienen om de werkzaamheid van een medicament te testen. Men geeft aan de ene helft van een groep proefpersonen met bijvoorbeeld hoge bloeddruk, een pil om die bloeddruk te doen zakken; de andere helft krijgt een placebo dat er eender uitziet als de echte pil. Tijdens de proef weten noch de proefpersonen noch de artsen wie een échte pil te slikken krijgen. Welnu, als diegenen die de échte pil kregen, beduidend vaker genezen dan de anderen, dan is bewezen dat de pil werkt.

- Uiteraard... Maar hoe heeft men dan aangetoond dat ook placebo's werken?

- Tja... het onderzoek moet daar uiteraard een beetje aangepast worden. Ik vermoed dat de ene helft van de groep proefpersonen een placebo te slikken krijgt, de andere helft helemaal niets. Maar om nu terug te keren naar de zaak... en ik geloof dat ze mij is ontsnapt...

- Je zei dat de werkzaamheid van placebo's de geldigheid van die dubbleblind tests voor een stuk teniet doet.

- Inderdaad, ja, want in het allerergste geval werkt het placebo even goed als het medicament, zie je?

- En gaat het dan nog om een ziekte?

- Dat blijft uiteraard de vraag. Maar als er klachten zijn, dan moeten wij ervan uit gaan dat er iets scheelt, nietwaar? Neem nu dat vermoeidheidssyndroom: vroeger dacht men dat het luiheid was, vandaag spreekt men over een virus... Migraine, nog zo'n lastig geval: de oorzaak is dikwijls gewoon onvindbaar!

- En wat is dan de oplossing, dokter?

- Oplossing! De geneeskunde heeft door de eeuwen moeten leren leven met lapmiddeltjes en ook met onoplosbaarheden, al blijven vanzelfsprekend altijd de hoop en de wil bestaan dat er ooit oplossingen komen. Alleen de dood is een absolute uitkomst, maar zo ver zijn we nog niet he? Zolang we leven, kunnen we schipperen, en laten we dat dan ook doen, en met veel plezier!

- Uiteraard...

- Lig maar niet wakker van het vulsel van placebo's, zei de dokter: het is iets bijzonder merkwaardigs, iets veeleer van metafysische dan van medicinale aard.

- Maar meen je dat nu?

- Wat?

- Dat het placeboprobleem metafysisch is.

- Jij hebt zeker al gehoord van de transsubstantiatieleer? vroeg de dokter. Vroeger, in de kleine dorpen, waar wij met de burgemeester en de pastoor soms vergaderden om de bijzondere problemen van de dorpelingen te bespreken, wilden de gesprekken onder invloed van een Saint-Emilion nogal eens ontaarden, en dan durfden allerlei duistere onderwerpen de kop opsteken...

- Zoals de transsubstantiatieleer?

- Inderdaad, het is een op het concilie van Trente bevestigd geloofspunt, dat trouwens de kern vormt van de heilige mis: in de consecratie wordt de wijn veranderd in het bloed van Christus en het brood van de hostie verandert in zijn Lichaam.

- En wanneer precies is dat geloofspunt er gekomen?

- Och, als ik me nog goed herinner dateert dat concilie uit de zestiende eeuw, maar het was al drie eeuwen eerder aan de orde hoor, in Lateranen, en het begrip zelf gaat terug tot Aristoteles, uit de vierde eeuw vóór Christus!

- Aristoteles?

- Aristoteles ontwierp een zogenaamde categorieënleer. Hij geloofde dat alle dingen enerzijds een wezen hebben, maar daarnaast ook allerlei eigenschappen, zogenaamde 'categorieën', zoals kleur en vorm, om nu maar iets te zeggen, want op de keper is wat ik nu zeg niet correct. Maar met Aristoteles zijn begrippen hebben de bisschoppen dan beslist dat in de consecratie de categorieën of dus de eigenschappen van wijn en brood dezelfde blijven, maar dat hun uiteraard geheel onzichtbare wézen voor een ander verwisseld wordt.

- Dat van Christus.

- Precies!

- En dat is ook met placebo's het geval?

- Wel... men zegt dat het geloof bergen kan verzetten. Ik moet nog de eerste berg onder invloed van het geloof zien weglopen, maar uit onze praktijk blijkt dan toch wel dat het geloof een zekere kracht kan geven aan bepaalde mensen, zij het niet aan iedereen; het geloof is dan ook een gave, zegt men...

- Het vulsel van het placebo verandert door het geloof van de patiënt in een werkzaam medicijn?

- Niet het vulsel, niet het vulsel! haastte zich de dokter: Indien er aan het vulsel iets veranderd werd, dan zou dit vast te stellen zijn! Het zogenaamde 'wezen' van de pil verandert!

- En geloof jij dat, dokter?

- Ha, geloven! Ik kan je alvast dit zeggen: als men afspreekt dat de pil gelijk is aan haar stoffelijkheid, dan verandert haar wezen uiteraard niét. Maar als men afspreekt dat de pil niet alleen dat stoffelijke bolletje is, doch alles wat daarbij komt kijken...

- Zoals?

- Zoals... de wetenschap, uiteraard, waarin wij terecht geloven, en het gesprek met de arts die de patiënt raadpleegt, en betaalt, de prijs van het medicijn, de zorg die besteed wordt aan de uitleg over de kwaal en ook nog al de goede zorgen en de raad die op de koop toe worden meegegeven... wel, als men afspreekt dat die ene pil in feite dat alles vertegenwoordigt, dan is het innemen van een pil uiteraard veel meer dan het inslikken van een paar milligram kalk, versta je?

- Interessante uitleg.

- Tja, we hebben allerminst een vervelend vak, dat is waar. En de tijd dat genezing een eerder zeldzame bijwerking was van medicatie, is gelukkig voorbij.

- Zal men ooit alle ziekten kunnen genezen?

- De ziekten niet, maar misschien wel de zieken, ha!

- En dan zal ook de dood verdwijnen?

- Dat durf ik niet te zeggen. Er zullen uiteraard nog altijd ongevallen gebeuren, en wat doe je met iemand die helemaal verhakkeld is? Naast de nieuwe ziekten, want die blijven er natuurlijk ook altijd komen... Maar een deel mensen, die voorzichtig zijn, en die wat geluk hebben, zullen beslist steeds ouder worden. Op het eeuwig leven durf ik, eerlijk gezegd, niet te hopen. Hier lijkt het mij in alle ernst zo te zijn... dat het leven een bijwerking is van de dood in plaats van andersom.

(28 november 2009)


26-11-2009
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De lucide droom

De lucide droom


Onder een 'lucide droom' verstaat men: een droom wiens dromer zich bewust is van het feit dat hij in bed ligt, slaapt en droomt. Alle woordenboeken vertellen met plezier dat de benaming 'lucide droom' afkomstig is van de Nederlandse psychiater, schrijver, significus en ook spiritist, Frederik van Eeden, die leefde van 1860 tot 1932. In een van zijn lucide dromen zou deze zijn zoon Paul hebben ontmoet, kort nadat die, overeenkomstig een eigen voorspelling uit zijn kindertijd, op zijn vierentwintigste stierf aan tuberculose. Er is sindsdien al aardig wat geschreven én geëxperimenteerd rond de lucide droom, en ook veel vroeger al kwam het wat bizarre fenomeen ter sprake, bijvoorbeeld in de brieven van Aurelius Augustinus, geboren in de vierde eeuw. Edoch, een aantal zaken omtrent lucide dromen blijven toegedekt met een waas van geheimzinnigheid.

Het vreemde inzake lucide dromen is dat het besef van de onechtheid van zijn ervaringen, de dromer helemaal niet wakker doet schieten. Het is immers de te verwachten reactie van een gezond persoon, dat hij zich onmiddellijk afwendt van een zaak waarvan hij in de mot krijgt dat ze bedrieglijk is. Tenzij het natuurlijk gaat om zelf gezocht 'bedrog', in dit geval 'amusement' geheten. In dat opzicht zou de lucide droom dan ook veel gemeen hebben met de dagdroom, waarin men zich immers nestelt teneinde voor een korte periode alvast de illusie te hebben dat men aan de soms bijzonder kille realiteit ontkomt.

De lucide droom verschilt grondig van de dagdroom, ofschoon in beide gevallen de dromer beseft dat zijn ervaringen 'onecht' zijn. In het geval van de dagdroom, zoekt wie wakker is via verlangende gedachten een schijnwereld op te wekken, of althans een wereld waarin hij het aangename accentueert en het onaardige probeert te verdoezelen. Dit gebeurt dikwijls reeds in het denken als zodanig, dat immers goed in staat is om werelden te creëren die beantwoorden aan de wensen van hun schepper, zonder rekening hoeven te houden met bijvoorbeeld de natuurwetten. Gedachten dienen niet voor zelfbedrog maar somtijds zijn aardige gedachten gewoon bevorderlijk voor de gezondheid en begaan zijn met z'n gezondheid is iets heel anders dan zichzelf in 't ootje nemen.

Tenslotte worden alle dingen met gedachten aangekleed, en zonder deze kunnen zij gewoon geen kant op en bestààn zij niet. Alles wat is, dient immers een naam te hebben; over al het bestaande moet kunnen worden gepraat, geschreven en ook nagedacht; geen bestaande zaak presteert het om niet de overdenking van al was het maar een mus te zijn. En gedachten kleden de dingen aan maar ook uit; ze smukken ze op, ofwel halen ze die door het slijk. Gedachten zorgen voor de perceptie en zij hebben macht, zij maken dat dezelfde diepvriesmaaltijd die in de frituur twee euro kost, in het driesterrenrestaurant in 't centrum van de stad makkelijk geprijsd kan worden aan het honderdvoudige van dat bedrag. Het lapje grond hier aan de gracht dat geen cent waard is, is met geen miljard dollar te betalen als deze gracht de Hudson heet. Een krabbel met potlood op papier getekend door een heel braaf kind, is waardeloos - dezelfde krabbel waar de naam van Picasso onder prijkt, kunnen slechts een handvol aardbewoners zich veroorloven. De lof verandert zoals koning Midas de dingen bij eenvoudige aanraking in goud, en de vloek doodt ze genadeloos. Die Gedanken sind frei, zo zongen de joden in Auschwitz, maar de gedachten zelf kunnen ook bevrijden ofwel aan ketenen verankeren.

Concrete dingen en gedachten - dromen - hangen onderling altijd even onverbrekelijk samen als de twee componenten die sinds het opstellen van de kwantumtheorie in de oermaterie zelf worden erkend: enerzijds is er het louter stoffelijke, het 'deeltje', anderzijds de 'golf', de 'lading' of de 'geest' van het deeltje, wat eigenlijk nog het best vertaalbaar is als zijn 'invloed'... perfect vergelijkbaar met de invloed van een belastinginspecteur, zoals de wiskundige, René Coppitters het ons leert (1): de kans dat hij komt, zorgt dat ook als hij niét opdaagt, de belastingplichtige zich aan de spelregels onderwerpt. De inspecteur oefent druk uit, ook als hij afwezig is, gewoonweg omdat men niet wéét of hij zal komen. Op dezelfde manier beïnvloedt ook wat helemaal niét bestaat ons handelen en ons leven, van zodra wij slechts de mogelijkheid van dat bestaan gaan overwegen. Woorden kunnen waarschuwen maar de keerzijde van die medaille maakt dat zij ook angst inboezemen voor spoken. Alle dingen hebben namen; soms zijn die namen verwaarloosbaar, soms ook hebben de dingen zelf nauwelijks vlees aan hun botten terwijl hun namen alle andere zaken in het gelid verplichten te marcheren. Het ontbreken van de ene component, zorgt als het ware voor een compensatie door de andere; de stof en de geest lijken elkaar aan te vullen en aldus het geheel in evenwicht te houden. Wie niet sterk is, moet slim zijn, zo wordt sinds mensenheugenis gezegd: het niet bestaande moet het tekort aan het bestaande compenseren - als dat geen magie is!

In de lucide droom beseft de dromer dat zijn droom een droom is en dat wat hij droomt, helemaal niet bestaat in de wereld waarin hij in een bed ligt met gesloten ogen, slaapt en snurkt. Als in zijn lucide droom een operazangeres tot Frederik zegt dat zij vandaag jarig is, dan kan Frederik, eenmaal ontwaakt, haar woorden letterlijk herhalen - "Heden ben ik jarig" - omdat hij ze ook gehoord heeft in zijn droom. De vraag kon dan uiteraard rijzen wat die woorden dan in feite waren, aangezien zij nooit hoorbaar uitgesproken werden en bijgevolg ook nooit met oren konden worden gehoord. Konden zij iets anders zijn dan zijn eigen woorden, onuitgesproken en slechts gedacht - woorden die het stadium van het uitgesproken en het gehoord worden hebben overgeslagen?

In de familie van de auteur dezer doet het verhaal de ronde dat een betovergrootvader - toentertijd de enige geletterde dorpeling - door zijn buurvrouw werd verzocht om haar een brief voor te lezen die zij ontvangen had. Hij toonde zich direct bereid, maar de vrouw verzocht hem eerst uitdrukkelijk om tijdens het voorlezen de oren met zijn vingers dicht te stoppen: zij wilde vermijden dat ook hij van de inhoud van de brief kennis nam.

Uiteraard weten wij inmiddels dat mensen in staat zijn tot stillezen en dat het geschreven woord ons even duidelijk kan zijn als wat luidop gezegd wordt, maar dat die waarheid onbekend was aan wie geen notie van het lezen hadden, is niet verwonderlijk. De anecdote dateert uit de eeuw waarin Frederik van Eeden werd geboren, die het begrip 'lucide droom' in voege bracht; misschien was het toen inderdaad voor de meesten nog geheel onduidelijk of onuitgesproken gedachten mogelijk waren en of zij wel recht hadden op bestaan. Het is immers pas middels een moeizaam en langdurig cultureel proces, dat de welhaast dierlijke, fysieke schreeuw tot gesproken woord geworden is, het gesproken woord tot schrift, en wat neergeschreven werd, tot geheel onstoffelijke gedachte en zelfs tot ideologie, tot stroming en tot levende geest, welhaast gespeend van elke materie.

Wat in de lucide droom gezegd wordt, geschreven, gehoord en gelezen, wordt noch gezegd noch geschreven noch gehoord noch gelezen, terwijl men het zich wel herinneren kan alsof het werd gezegd, geschreven, gehoord of gelezen, en zulks is slechts mogelijk als de spreker of de schrijver dezelfde is als de toehoorder of de lezer... tenzij die twee op een andere wijze met elkander in verbinding staan dan middels de stoffelijke wereld waarin de gedachten van de ene tot gesproken of geschreven woorden worden, en de gesproken of geschreven woorden dan weer tot de gedachten van de andere. Voor mijn part is het duidelijk dat zonder de wereld van de stof die 'mededeling' geheel onmogelijk blijft, tenzij uiteindelijk de spreker of de schrijver en de toehoorder of de lezer, één en hetzelfde wezen zijn, wat moet uitmonden in een solipsistisch universum. Met andere woorden: als blijken mocht dat mensen via dromen met elkander in verbinding kunnen staan, dan kunnen wij er donder op zeggen dat de solipsist het bij het rechte eind heeft: de wereld met alles en allen daarin vervat, is dan een spook van jewelste, de eventuele godheid al dan niet incluis. Wie zal het zeggen!

(J.B., 26 november 2009)

Noten:

(1) Coppitters, René, Het dualistisch en complementair karakter van schepping en evolutie, 1964 (1961), Moregem, uitgeverij Universa, Wetteren, hoofdstuk 14.




24-11-2009
Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.de golem

De golem



***



Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De golem
 

De golem

Niemand zal het betwisten: er is een enorme vooruitgang geweest in de jongste decennia, met echt tot de verbeelding sprekende ontdekkingen. Hoe wij fysiek én mentaal ineen zitten, dat weten we nu haast perfect en échte namaak is niet ver meer af. Wat zich achter de 'grenzen' van de kosmos verbergt, zal straks op ons eigen beeldscherm ontsluierd worden. Door de nieuwe communicatiemiddelen zal al die kennis alleen maar sneller toenemen en ook nog veel straffer worden, en dit reeds in de eerstkomende jaren. Maar tegelijk met al die grootse dingen, kan men ook vaststellen dat de zin uit het leven aan het wegsijpelen is - en dat blijkt even tastbaar als in kaart gebrachte genen of kleurenfoto's van sterrenstelsels, triljoenen lichtjaren hier vandaan.


Geen jubel omwille van de vooruitgang, maar wél een explosie van drugsconsumptie, vluchtgedrag, misdaad en zelfmoord. Het gelijkt er stilaan op dat die vooruitgang zeker niet ons, mensen, betreft, doch iets helemaal anders. Wijzelf immers gaan onmiskenbaar en met rasse schreden àchteruit!


De doorsnee lezer zou het hoger gezegde uiteraard meteen in verband brengen met een welbepaald links gedachtengoed dat slechts bestond uit leugens met geen andere bedoeling dan de orde van het gangbare bestel te verstoren, ware het niet dat ook hij niet om de feiten heen kan, welke zich immers vertalen in de koele cijfers waar hij dan toch altijd naar vraagt als het er op aan komt zaken zoals geluk, vooruitgang of zin te gaan meten. De zelfmoordcijfers zijn bekend, zij rijzen de pan uit en vormen de eerste doodsoorzaak bij jonge en gezonde mensen, trouwens evenals de cijfers met betrekking tot geweld tegenover derden. Verder zijn daar nog de zorgwekkende cijfers inzake geestelijke gezondheid, of moet men botweg spreken over de recente explosie van allerlei geestesziekten waarmee reeds kleine kinderen te kampen krijgen? En dan hebben we het nog niet gehad over lichamelijke kwalen, zoals kanker, waaraan meer dan de helft van ons zal overlijden, over sociale en ideologische ziekten, of over bijzondere deviaties die nu nog nauwelijks worden onderkend.


Laten we om te beginnen vooral één zaak heel goed voor ogen houden om onvergeeflijke vergissingen desbetreffend voor te zijn: het is niet altijd zo geweest! In de tijdspanne die voorafgaat aan de tijd die wij de onze noemen omdat hij volledig in het teken staat van de mens, was er weliswaar zo goed als geen 'vooruitgang', maar de mensen leefden toen ook niet in onzekerheid en in een gebrek aan zin en aan geluk. De middeleeuwers waren immers diepgelovig, wat wil zeggen dat de geschiedenis niet om hen draaide, doch om God. Meer zelfs: het kwam gewoon niet op bij de mens om zichzelf in het centrum van de belangstelling te plaatsen - zoiets gold op zijn minst als volstrekt ongepast en arrogant, het was een teken van een slechte opvoeding. De mensen bogen nederig het hoofd voor de Heer en voor diens vertegenwoordigers aan wie Hij een stuk van zijn almacht delegeerde: zij gehoorzaamden hen blindelings, ze dachten niet na, ze droegen derhalve ook geen verantwoordelijkheid voor zichzelf: dat gewicht lag op de schouders van die maatschappelijke klassen die het volk regeerden en die bevelen uitdeelden, beloningen maar ook straffen.


Er is een aantrekkelijke kant aan slavernij, die wij niet meer kennen, maar die wij soms via allerlei omwegen en niet zelden tegen forse betaling gaan opzoeken en opnieuw proberen te installeren, en dit alles heeft te maken met de onwil - of is het een onkunde - om verantwoordelijk te zijn voor zichzelf. De slavernij is immers allerminst verdwenen: slaaf zijn is een schande als het een openlijke realiteit betreft, maar via verborgen kanalen is het een kostbaarheid of zelfs een ware lekkernij in de betekenis van een lust. En hier wordt niet zozeer de slavernij van bijvoorbeeld vooraanstaande heren jegens hun maîtresses bedoeld, doch heel eenvoudig het afgeven van de verantwoordelijkheid voor het eigen bestaan via het verkopen van de eigen wil aan gespecialiseerde instellingen die daar dan uiteraard veel geld uit slaan, want verantwoordelijkheid torsen is altijd een last.


Spontaan gaan wij nu aan politici denken, maar de politici van vandaag kunnen lang niet meer realiseren wat voor de middeleeuwse koningen vanzelfsprekend was. En veeleer nog dan koningen, waren het toen kerkvorsten die de last van elke enkeling op zich namen, in ruil voor een aantal andere zaken.


Kleine mensen gaven hun vrijheid af aan oversten en op die manier herstelden zij het geluk dat quasi alle kinderen kennen die zich door zorgdragende ouders geborgen weten: kinderen gehoorzamen immers hun ouders in ruil voor een gemoedsrust die wij vandaag met het ontgroeien van de kinderjaren volkomen verliezen. Misschien is het precies het verlies van die rust die de harten van jongvolwassenen danig uit hun evenwicht brengt dat zij blijkbaar somtijds de dood verkiezen boven een leven waarin men niet langer kind kan zijn. Want met het afstaan van hun vrijheid aan oversten aan wie zij gehoorzaamheid bieden, winnen kinderen of slaven immers een heel andere en misschien wel veel kostbaardere vrijheid die zogenaamde vrije mensen in feite onmogelijk nog kopen kunnen.


Tenzij ze zich volkomen onderwerpen aan het gezag en de macht van het gouden kalf. Maar het is zo klaar als een klontje dat de goudkoorts, qua perversie, elke andere slavernij a priori in haar schaduw stelt. Dit moet vooraf worden gezegd, teneinde de zaken bespreekbaar te maken.


Het gaat hier immers om tegenstellingen die elkaar gaan raken: enerzijds de hoogste macht en eer en, anderzijds, de verfoeilijkste machteloosheid. We kennen ze al van ergens en zij zit feitelijk ingebed in de fundamenten van onze christelijke cultuur die immers draait om een oppermachtige God die zich vrijwillig aan de geringsten onderwerpt en die ook spreekt over een hemel die men niet binnengaat als men niet wordt zoals de kinderen. Edoch, de weg naar zelfs maar een begin van inzicht in dit vreselijke probleem, blijkt bij nader inzien dik bezaaid met taboes van welker bestaan wij in feite geen flauw vermoeden hadden.


***


Elk gezond kind beschikt over een krachtige verbeelding die maakt dat wat dan ook uit zijn droom geboren wordt, terstond werkelijkheid is. Een kind fantaseert zich een kasteel, en het hééft ook een kasteel; het verbeeldt zich een koning te zijn en het ís er ook een. De jongvolwassene kan, als hij verliefd wordt, nog geloven dat de door hem aanbedene het schoonste wezen op aarde is, maar voor definitief volwassenen is het verder ten strengste verboden om zich op een dergelijke losbandige manier aan zijn fantasieën over te geven, en wel op straffe van beschuldiging van algehele krankzinnigheid of zelfs van misdaad. Het taboe dat rust op spelen na de kindertijd is dermate groot dat bijvoorbeeld een rechter die in zijn eigenste slaapkamer met zijn wettige echtgenote zogenaamde sm-spelletjes doet, steevast wordt geruïneerd als men daar achter komt.


Edoch, waarom wordt de verbeelding zo gevreesd? Is het dan niet omdat zij magisch is, wat wil zeggen dat zij ook écht ingrijpt in 't leven? Men dient trouwens in rekening te brengen dat vele van die zaken welke voor 'echt' doorgaan, in feite helemaal niets anders dan verbeelding zijn... maar dan vormen van verbeelding die zich in de werkelijkheid als het ware hebben ingekocht.


Neem nu het Vaticaan met de paus, de bisschoppen en het hele santenkraam van de balletten van de kindse grijsaards: zij amuseren zich voortreffelijk, zij gaan op in hun - geef toe - echt onbetaalbaar spel, maar zij kunnen dat alleen omdat zij zich hebben ingekocht in deze wereld, precies zoals politici dat doen. Probeer maar eens te zéggen dat het een spel is wat zij spelen, dat het onecht is wat zij doen en dat de ernst op hun tronies slechts verkapt dat zij zich rot amuseren! Probeer maar eens te spotten met 'religie', zoals deze spelers hun bezigheid graag noemen! 'Religie' betekent trouwens 'overgave', en wat is spel anders dan overgave, met name aan de verbeelding of dus aan het 'onbestaande' dat bij nader inzien misschien wel grotendeels samenvalt met wat wél geacht wordt te bestaan? Vreemd genoeg is de clerus vaak de eerste om andermans spelletjes en spelen te veroordelen - denk maar aan de veroordeling van de Olympische Spelen tot ketterij onder keizer Theodosius I in 393.


Edoch, als religie en politiek tenslotte vormen zijn van spel - spelen die zich, heel anders dan het kinderlijke spel, hebben ingekocht in deze wereld - dan is ook de slavernij een spel in al zijn vormen. Slechts het ernstig nemen van het spel - en het spelen met de ernst - kan meebrengen dat er kwaad gezien wordt waar er geen vuiltje aan de lucht is of, daarentegen, dat het kwaad wordt toegedekt en aldus welig tieren kan.


Een kind dat uit zijn spel teruggeroepen wordt - bijvoorbeeld door zijn moeder, omdat het etenstijd is - biedt weerstand aan die terugkeer naar de 'werkelijkheid'. Het liefst zou het nog langer blijven opgaan in zijn spel, en wel omdat het spel verslavend is, want extase biedt waar al de rest vaak slechts pure verveling te verkopen heeft. Uiteindelijk heeft slechts de noodzaak het recht om ons los te rukken uit de klauwen van het spel, of beter: uit haar liefhebbende armen waarin men zich verliezen wil, meer nog dan men zich wil verliezen in de dood. Alleen de noodzaak heeft dat recht: zonder te eten en te slapen immers verliest men ook de lust in 't spel en, omgekeerd, gaat men terecht in hongerstaking van zodra men verhinderd wordt om te spelen of om mee te spelen.


Verslaving aan het spel, onderwerping aan de god van 't spel, spel en religie, oersport van de Olympos! De grens tussen spel en ernst is niet zo klaar, en - meer zelfs - die grens is er niet, daar alle spel in ernst geschieden moet terwijl geen ernstige bezigheid, geen werkzaamheid, het uithoudt als zij zich niet verlaten kan op een of ander ritme, op een melodie, al was het maar een radiootje op de achtergrond. De Cubaanse sigarenrollers bijvoorbeeld: zij werken niet; zij luisteren naar een voorlezer die wereldliteratuur debiteert. De tapijtwevers van weleer: zij werken niet; zij bewegen met het gonzend ritme van de machines mee, geëxalteerd door de gigantische kaleidoscopen die zich verheffen achter de getouwen, de enige ware abstracte kunstwerken, ook wel tapijten geheten. De leraren in de scholen: zij werken niet; zij scheppen goud en edelstenen uit een onpeilbare geschiedenis van wetenschap en kunde en zij delen die aan hun kinderen uit, voor elk wat wils, en niets dan spelen doen zij daarmee, en vragen stellen, zoeken, uitpluizen en ontdekken! Snel gaan wij onze boterhammen verorberen als het middag is, om even rap weer aan de slag te kunnen, want het spel wacht met ongeduld op ons, het spel heeft ons in zijn macht, wij willen spelen tot we niet meer weten waar we staan, in 't spel zelf willen wij zowaar vergaan!


***


Men zou het op het eerste gezicht zeker niet vermoeden, maar de ervaring zelf doorheen de jaren toont aan elkeen die niet blind wil blijven, dat het tegendeel van de Waarheid niet zozeer de leugen is, maar wel de zekerheid. Waarheid immers, vereist eerst en vooral vrijheid, terwijl absolute zekerheid slechts kan bestaan in een volstrekt gedetermineerde wereld. Dat de mens van vandaag zich voor alles en nog wat denkt te kunnen verzekeren, maakt ook dat het leven wegsijpelt uit zijn hart. Het vertrouwen wordt ingeruild tegen contracten die feitelijk getuigen van het tegendeel, met name wantrouwen, en contracten zijn pas van kracht als wat zij vastleggen op zijn beurt verzekerd wordt door de wet. Dat de wet wordt nageleefd, wordt dan verzekerd door het leger dat immers dreigt met geweld tegen wie de wet durft te weerstaan. Aldus is zekerheid onloskoppelbaar van geweld - zekerheid is het kenteken van de dood. Het leven daartegen is onzeker, kan niet gedijen zonder vertrouwen, geloof en hoop, hoe ijl die zaken ons ook toeschijnen. Het leven is veel brozer dan de dode stenen, de zerken bestaan vele jaren langer dan diegenen wiens lijk zij bekleden, en de dichters zeggen daarom ook dat alles van waarde weerloos is. Kinderen zijn nog het meest waardevol, en foetussen, want zijn zij niet weerloos? Maar wie voelt zich nog geroepen om hun bestaan te gaan verdedigen, in een wereld waar het recht van de sterkste de regel is geworden, waar concurrentie niet langer van sportiviteit getuigt maar daarentegen van gewetenloze machtswellust - een wereld die het Zijn heeft ingeruild tegen het Hebben? Waarheid vereist vrijheid, zekerheid vraagt om een wereld waarin alles vastligt en niets meer kan veranderen of groeien. Maar precies omdat leven groeien is, is de drang naar zekerheid een doodsdrift en zeker geen verlangen naar het leven - ook niet als men zichzelf voorliegt zich uiteindelijk te willen verzekeren tegen zoiets als de dood.


Niets is onzekerder dan het spel, en niets benadert de waarheid ook dichter dan wat spelers welgemeend aan elkander zeggen en beloven. Mensen die opgaan in het liefdesspel, spreken tot elkander waarheden uit die zelfs de waarheid der wiskundige stellingen in hun schaduw laten. Waar de geniale hedendaagse componist en dichter, Philip Glass, in zijn opera Einstein on the beach (1975) [*] geliefden tot elkaar laat zeggen dat ze elkaar meer beminnen dan het aantal sterren in het heelal en meer dan het aantal zandkorrels op het strand, spreken zij waarheden die nimmer in twijfel getrokken zullen worden door wie ze kent. En wie deze waarheden niet kennen, verkeren zeer helaas in het jammerlijke onvermogen om de diepte der wiskundige waarheden te peilen omdat ook zij, uiteindelijk, niet zonder de waarheid van de liefde te begrijpen zijn.




Verzekeraars hebben slechts de dood te bieden, in ruil voor heel veel geld en dus in ruil voor de slavernij zonder welke al dat geld onmogelijk verzameld kan worden. Maar steeds meer mensen willen zekerheid en dood in plaats van leven en daarom ook hoesten zij geld op om die te verwerven; daarom ook ruilen zij alle levende dagen die God de schepper hen schenkt, tegen dode munten. Er is schoonheid nodig om deze trein recht naar de dood te doen ontsporen, er zijn 'ongelukken' nodig in de betekenis van niet nagejaagde wendingen van het lot die tegen onze wensen in gaan, om aan de duivel die gruwelijke macht te ontnemen die ons betovert met cijfers, zekerheden, munten, stenen, dode wetteksten en witgekalkte graven; er zijn aardbevingen nodig en natuurrampen om erger te voorkomen. En soms volstaat ook het genie van een Philip Glass om het tij voorgoed te keren, om de diepste depressies om te turnen in een jubel die nooit meer eindigt, want dat is wat men zijn minimalisme noemt: het is jubel, het is extase, het is het buiten zichzelf verheven worden, het weggetrokken worden uit de stof, het opstijgen, het verrijzen en het verdwijnen in de verzen, voor eens en voor altijd, om nooit meer weer te keren. Ik zei al, lezer, dat omtrent dit onderwerp de uiteinden elkaar raken.

 

***


De zogenaamd geciviliseerde mensen waarvoor wij doorgaan hebben de onvergeeflijke fout gemaakt zich te hebben laten wennen aan allerlei zogenaamde hulpmiddelen, en wel in die mate dat we zijn gaan geloven dat we van nature hulpeloos zijn. Wij zijn er bijvoorbeeld van overtuigd dat we ons zonder auto niet meer kunnen verplaatsen, er zijn immers nog nauwelijks mensen die niet chaufferen en in menig huishouden heeft elk gezinslid naast een pc nu ook al een pa of een persoonlijke automobiel. Nochtans is het onzin dat wij auto's nodig zouden hebben, het omgekeerde is veeleer het geval: auto's hebben bezitters nodig, die benzine verbruiken en nog vele andere artikelen, en die aldus hier en daar geld in het laatje brengen. Dat de gemiddelde automobilist zich in werkelijkheid veel trager verplaatst dan de fietser en zelfs trager dan de voetganger, wordt geheel verdoezeld. Dat wie zich per auto verplaatst, zelf slechts een fractie weegt van die kar van vele honderden kilo's of zelfs enkele tonnen ballast welke zonder enige zin overal moet worden meegesleept, daaraan denkt geen kat. Dat aan het autoverkeer een steeds groeiend percentage van kinderlevens dient geofferd te worden, komt gewoon niet meer ter sprake. Zeer in tegenstelling tot wat men onder invloed van de beschavingsmanie gelooft, zijn de snelheden die auto's halen als er geen files zijn - zoals op de reklamespots - in feite helemaal niet om over naar huis te schrijven: de mens met als enige voertuig een paar schoenen, haalt topsnelheden van quasi vijftig kilometer per uur en legt als hij dat tenminste niet geheel ontwend is, makkelijk afstanden van vijftig en zelfs honderd kilometer af en meer. Op de fiets halen wij topsnelheden ver boven de honderd kilometer per uur, alsook op een paar skieën, en zo kunnen we op eigen kracht dagelijks afstanden van vele honderden kilometer afleggen. Als een mens dat geleerd heeft, dan zwemt hij rivieren over en zelfs het kanaal aan de Noordzee, en een geoefend duiker gaat zonder instrumenten tot dertig meter diep en blijft daar een half uur onder water, zoals bij uitstek de parelduiker doet. Sommigen varen zonder hulp van motoren en alleen geholpen door de wind, de aardbol rond - in een ballon of met een zeilschip. Met omzeggens een klein beetje vernuft kan men rijtuigen zo licht als fietsen aandrijven met de krachten uit het licht en zich aldus moeiteloos en waarheen dan ook verplaatsen. Het is de gewenning aan de auto maar ook aan die talloze andere instrumenten, die in feite lasten zijn, die de mens verlammen en die hem uiteindelijk laten geloven dat hij armen en benen mist en op den duur zelfs een hoofd!


Misschien wel het allerergste van al die instrumenten is het verraderlijk simpele ruilmiddel geld. Wie thuis de deur uitgaat, kijkt niet of zijn schoenen er nog mee door kunnen voor de duur van de reis, of hij mondvoorraad en water bij zich heeft en eventueel een wapen om zich te verdedigen in geval van nood. Hij vraagt zich ook niet af waar hij terecht zal kunnen en of diegenen aan wiens deur hij zal aanbellen, gastvrij zullen zijn voor hem. Welneen: het enige echte wat men gelooft nodig te hebben als men zijn luie stoel verlaat, is geld, en heeft men er voldoende van op zak, dan voelt men zich zowaar gerust. Geld is immers de verzekeraar bij uitstek, die ons voorliegt al de rest overbodig te maken, want het geld vertelt ons dat alles daarmee gekocht kan worden, zelfs gastvrijheid. Velen onder ons merken zelfs niet meer de grove leugen op die hier in schuilt, en zo doen zij zichzelf de das om: zij geloven immers geen gastvrijheid vanwege anderen meer nodig te hebben, aangezien zij aannemen dat hun geld hen het recht zal geven om in andermans huizen naar binnen te gaan. En zij proberen er abstractie van te maken dat die anderen pas tegen betaling hun woonst voor hen open stellen omdat zij hetzij noodlijdend zijn, hetzij hebzuchtig. Zij danken dan hun logement niet aan de gastvrijheid van hun broeders doch zij hebben het te wijten aan hun nood waarop zij derhalve altijd moeten hopen, of op hun hebzucht, welke a priori betekent dat de gastheer niet de bedoeling heeft om iets te geven doch het doel om zoveel mogelijk te nemen want niet langer vriendschap doch winst is zijn heilige zaak. De gastheer is hier een rivaal geworden, hij deelt zijn huis niet langer met zijn gasten, maar hij versjachert het omdat nood of hebzucht hem geen keuze laten. Geld is misschien wel het allerergste van al onze moderne instrumenten, omdat het zich, meer nog dan auto's, diepvriezers en noem maar op, heeft ingekocht in deze wereld en derhalve reeds heel diep verankerd zit in alle dingen. Het geld is precies zoals het gevaarlijk giftig afval dat zich met de bodem heeft vermengd en dat zelfs het drinkwater heeft aangetast, zodat men alles duchten moet en men niet meer gerust kan zijn. Ja, door al zijn instrumenten welke bedoeld waren als hulpmiddelen die hem zweet zouden besparen, heeft de mens uiteindelijk zijn meest elementaire vorm van vrede kwijtgespeeld, en zo ook die rust welke broodnodig is om bijvoorbeeld aan het schrijven van al was het maar een eenvoudig gedicht te kunnen beginnen. Men ziet inderdaad geen mensen meer die buiten deuntjes lopen te fluiten, men hoort geen huisvrouwen meer zingen, en steeds meer kinderen spelen niet meer tenzij met dat peperdure speelgoed uit de winkel en dan nog het liefst computerspelletjes die van mensen in de prille lente van hun leven die nog in al hun tentakels moeten ontwikkelen, geen andere bekwaamheid vragen dan het drukken met de vingertjes op het plastic toetsenbord. Is het dan echt verbazingwekkend dat die kinderen veranderen in vetbolletjes, om het oneerbiedig uit te drukken, en dat zij neerslachtig worden, niet ontwikkelend zijn en geestesziek nog vooraleer die geest een kans kreeg om zich aan hen te openbaren?


***


Tegelijk met de enorme vooruitgang van de jongste decennia, lijkt de zin uit het bestaan gewoon weg te sijpelen. Maar is dat te verwonderen, als die vooruitgang ons zoveel hulpmiddelen heeft verschaft dat wij zijn gaan geloven dat we zonder die middelen hulpeloze wezens waren? In een rolstoel zitten lijkt makkelijker dan lopen, maar wie aan de rolstoel gekluisterd is, die weet wel beter. De hedendaagse beschaving heeft rolstoelmensen van ons gemaakt, en als wij die beschaving niet snel de rug toekeren, dan kunnen wij straks niet meer op onze eigen benen staan. Of is het inmiddels al zo ver? Zijn wij afhankelijk geworden van onze middelen, ofschoon wij die in het leven riepen om onze onafhankelijkheid te vergroten? Het is het aloude verhaal van de golem.


De legende van de golem is van Joodse origine, al komt die in allerlei varianten eigenlijk in alle beschavingen voor. Een golem is een mens die, naar het voorbeeld van de Schepper zelf, uit klei gemaakt wordt - het woord 'golem' betekent immers 'klomp klei'. Dit keer wordt hij echter niet door God gemaakt maar door de mens... die de godheid naar de kroon wil steken. Maar van de mens die God wil overtroeven, kan men verwachten dat hem een gepaste straf te wachten staat: de ongehoorzaamheid van Adam en Eva werd bestraft met de verbanning uit het paradijs, de zonden van Noach's tijdgenoten werden met een zondvloed overspoeld en ook de bouwmeesters van de toren van Babel werden overeenkomstig het misdrijf gezegend met een algehele spraakverwarring. Bij de Grieken en ook elders vertellen mythen gelijkaardige verhalen: de mens die zijn lot tracht te ontlopen, loopt dit lot slechts tegemoet. De golem dreigt uiteindelijk de mens te overheersen, precies zoals de mens probeerde om boven zijn god te gaan staan. Het is de geschiedenis die zich herhaalt, het is de eeuwige nabootsing welke zodoende tot begrip wil komen - begrip is niets anders dan nabootsing of afbeelding - het is het rad waarvan het eind telkens weer een nieuw begin is, en zo is dit het mysterie zelf van het bestaan dat uiteindelijk nimmer kan ontsluierd worden.


J.B., 20 - 23 november 2009


Noten: [*] http://www.philipglass.com/music/recordings/einstein_on_the_beach_cbs.php  




Omsk
Archief
  • Alle berichten

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    LITERATUUR - PAS VERSCHENEN:
    Foto

    Koningin Elisabethwedstrijd
     2013
    voor Piano:
    http://www.cmireb.be/nl/ 


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    De ballade Erlkönig 1815,  Franz Schubert (1797-1828)
    http://www.digischool.nl/ckv2/romantiek/romantiek/muziek/ballade_erlkonig.htm 


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Klassieke muziek:  http://www.bloggen.be/musica/ 
    Foto

    Der Wegweiser

    "Der Wegweiser" ("De Wegwijzer") is een gedicht uit de gedichtencyclus "Die Winterreise" ("De winterreis") van Wilhelm Müller.

    Het gedicht gaat over een wandelaar die de wegen vermijdt waar de andere mensen lopen; hij verkiest de verborgen stegen tussen ondergeneeuwde rotsklippen, alsof hij iets vreselijks heeft begaan en hij mensen moet gaan schuwen. Een verscheurend verlangen drijft hem de woestenij in. Wijzers op de straten wijzen, ze wijzen in de richting van de steden, en hij wandelt en wandelt, opgejaagd op zoek... naar rust. En ineens staat daar een wijzer, pal voor hem, en die wijzer gebiedt hem een straat in te gaan; een straat waaruit niemand ooit terugkeerde.

    Na de tekst hier onder volgt een link naar een video met een beroemde uitvoering, door Dietrich Fischer-Dieskau en Alfred Brendel, van het door Schubert op toon gezette gedicht uit de liederencyclus Die Winterreise.

     

    Der Wegweiser


    (Wilhelm Müller)


    Was vermeid' ich denn die Wege,

    Wo die ander'n Wand'rer gehn,

    Suche mir versteckte Stege

    Durch verschneite Felsenhöh'n?


    Habe ja doch nichts begangen,

    Daß ich Menschen sollte scheu'n, -

    Welch ein törichtes Verlangen

    Treibt mich in die Wüstenei'n?


    Weiser stehen auf den Strassen,

    Weisen auf die Städte zu,

    Und ich wand're sonder Maßen

    Ohne Ruh' und suche Ruh'.


    Einen Weiser seh' ich stehen

    Unverrückt vor meinem Blick;

    Eine Straße muß ich gehen,

    Die noch keiner ging zurück.

    MUZIEK: http://www.youtube.com/watch?v=xjuMgK9SimI&feature=related


    Foto

    Alles ontstaat tussen 'droom' en 'werkelijkheid' -

    Over het jongste boek van Ludo Noens

    De klacht is terecht: in zogenaamde boekenzaken is nog weinig meer te vinden dan fotoalbums omtrent koken, reisgidsen en opgeklopte, tot de prijzenpot veroordeelde, doch volstrekt onleesbare romans van schrijvers die leven van hun naam, welke nu eenmaal niet mag ontbreken op het salontafeltje van de 'interloktueel'. Ook de obligate tijdschriften bieden naast reklame nog slechts lang achterhaalde, in columns gegoten meninkjes van TV-vedetten met weliswaar lange tongen doch lege hoofden. Wie zich vandaag beperkt tot de magazijnen waar de massa koopt, koopt pulp: Cultuur speelt zich in deze tijd weer exclusief af in de marge: echte gedichten schuwen glad papier en over de nu vernieuwende boeken hoor je pas binnen tien jaar op canvas praten - àls die al ooit in het commerciële circuit terechtkomen. Wie artistiek bij wil zijn, dient zich uit te rusten met speciale antennetjes, en die verwijzen naar heel andere publicaties: geen fotobrochures over koken of over citytrips, maar nog echt spannende romans met gevleugelde fantasie, fictie die de 'werkelijkheid' inhaalt, en inspirerende inhoud waar over na te denken valt en ook vruchtbaar over te converseren.

    "Bannelingen uit Droomtijd" (*) is zo'n roman - geheel in de marge, waar de cultuur van deze nieuwe tijd gedijt - al noemt hij zichzelf heel bescheiden 'novelle'. Het volume telt weliswaar geen duizend pagina's maar de inhoud heeft tentakels die zowat alles updaten en onderling relateren wat met de themata van Ludo Noens zijn jongste boek te maken heeft, want deze auteur is bekend om zijn historische nauwgezetheid en om zijn vermogen een veelheid van creatieve verbanden naar de oppervlakte te brengen.

    Het tijdskader van de 'vertelling' in "Bannelingen uit Droomtijd" (*) is het controversiële tijdsgewricht van de "flower-power" dat intussen alleen de gepensioneerden onder ons nog hebben meegemaakt: de tijd van de drugsexperimenten die naar werelden leken te leiden die verwant bleken met die van de oudste culturen waaruit onze grote religies en levensbeschouwingen ontsprongen. "Hier ging het niet meer om de zoveelste sociale of politieke omwenteling, maar om een ontologische verschuiving". (p. 79) Meer bepaald filosoferen de personages op verhalende wijze over die heel bijzondere bewustzijnstoestand die het grensgebied bestrijkt tussen de droom en de waaktoestand in: de lucide droom, in de voorgaande eeuw reeds verkend door de Nederlandse psychiater en schrijver, Frederik Van Eeden, die in deze droomvorm naar zijn eigen zeggen met zijn overleden zoon heeft gepraat. Hoe dat mogelijk is, verklaart Noens evenwel niet op een positief wetenschappelijke manier; hij toont wél dat er andere, evenwaardige verklaringsmethoden zijn én hij laat ook zien dàt zoiets mogelijk is.

    De "sixties" verwijzen naar de tijd der Oepanisjaden én naar de religieuze bronnen van de Aboriginals: "De Aboriginals, de oorspronkelijke bewoners van Australië, noemen het alchéringa of Droomtijd (...)", waarin het concrete, het aardse, uit de droom, uit de hemel, werd geschapen, "(...) Maar een onomkeerbare catastrofe zorgde er op een dag voor dat de verbinding tussen hemel en aarde definitief werd verbroken". (p. 81) Noens' novelle werpt ook licht op wat in de parapsychologie de "materialisaties" heten, de "Toelpa's" of de "succubussen", en het doet allemaal denken aan de "kat van Schrödinger"; het onderbepaalde dat pas middels de bewuste toeschouwer zijn definitieve vorm krijgt omdat alles intersubjectief zou zijn. Bovendien bevat het werk een genuanceerd maatschappijkritisch luik dat weerstand biedt aan geschiedenisverdraaiingen die de wondere tijd van de sixties willen banaliseren omdat hij alles behalve past in de onverbiddelijke Westerse economie en in onze Big Brother-wereld: "Onze wetten, economische structuren, wereldbeschouwelijke en religieuze instituten, sociale gebruiken en gedragspatronen zijn historisch geëvolueerd, en dit wordt allemaal verkeerdelijk vereenzelvigd met het leven op zich" (pp. 54-55).

    "Bannelingen uit Droomtijd" (*) zal binnen twintig jaar een best-seller zijn. Het boek werd vandaag gratis verspreid onder de abonnees van Portulaan - een cultureel tijdschrift dat zijn naam niet gestolen heeft en dat vandaag zijn vijfentwintigste jaargang ingaat!

    (*) Zie: http://www.bloggen.be/ludonoens/  

    (Jan Bauwens, 1 januari 2009)



    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Inhoud blog
  • PAS VERSCHENEN * VAN LIBRICIDE NAAR GENOCIDE
  • PAS VERSCHENEN * VAN LIBRICIDE NAAR GENOCIDE
  • Het eindstation
  • a
  • Isaac
  • Meilied
  • Nosferatu (video)
  • Wij waren (video)
  • Johann Pachelbel, Canon (synthesiserversie)
  • Zo is de dood
  • Hoe gezond is sport? Een interview met Omsk van Togenbirger
  • Het recht van de sterkste
  • 12.12.12.
  • Over het gebruik van de patiënt in de eenentwintigste eeuw. Een interview met Omsk Van Togenbirger-De Waelekens
  • De dienaar van
  • actueel: het orgaan
  • Juniregen
  • U moet er af!
  • Koningin Elisabethwedstrijd voor Viool 2012
  • De geest in de fles
  • Inzicht
  • Het magazijn
  • Erosie
  • Kort
  • De eeuwige wederkomst
  • Het hiernamaals
  • Over het ware lot van de mens - Een interview met Omsk Van Togenbirger-De Waelekens
  • Het wezen van de vrolijkheid
  • Dante's afdaling ter helle (3)
  • Dante's afdaling ter helle (2)
  • Dante's afdaling ter helle (1)
  • De tijd
  • De ets
  • Het cultuurbegrip van Stephanos
  • Opstanding
  • Rijk en dom
  • Over de verschillende graden van dood zijn
  • Koude oorlog
  • Het Bureau Voor Onoplosbare Zaken
  • In de kelder
  • Mijn oude grootmoeder
  • De laatsten zullen de laatsten zijn
  • Leugens
  • Enkelvoud
  • Zonde
  • Adieu, groots firmament vol fonkelende sterren!
  • Christus en de kardinalen
  • Het labyrint
  • Het geloof en de werken
  • Sparen en plunderen
  • Zijn wij dan niet de echo onzer verzinsels?
  • Gesprek in de winter
  • Inspiratie
  • Tourette
  • Kwalen zijn geen kwalen. Een stukje voor de eerste winterdag.
  • Koude winters...
  • De toren
  • De fles
  • Kwakzalvers
  • Fijn wit zand
  • De wolk
  • Water & Over de klimaatsverandering
  • Spoken
  • De nieuwe god
  • De witte krokodil
  • Geloof (1)
  • Orde
  • In de toekomst is geen heil...
  • Kaos
  • Doeltreffende medicatie
  • Surrealistische werkelijkheid
  • De gasknop
  • Van Togenbirger's 'atheïsme'
  • Zomer
  • Mijnheer Dupont en de mal van het Zijn
  • Het ei van mei
  • Martha
  • Een zeer gezond besluit
  • Aan de ontbijttafel - illustratie
  • Aan de ontbijttafel
  • Milieuleugentjes om bestwil?
  • Het tanen van de Noord-Atlantische drift
  • Februari
  • Tijd is krediet
  • Het hoofdgerecht des levens dis...
  • Wij waren
  • Saint-Denis
  • Stenen en mensen
  • De binnen- en de buitenkant
  • Thuis
  • Doorheen de winterse depressie
  • Een lucide droom (illustratie)
  • Een lucide droom
  • Wiens brood men eet...
  • Evolutie en inwikkeling
  • Sneeuw
  • Bijwerkingen
  • De lucide droom
  • de golem
  • De golem
  • Domesticatie
  • De tijd gaat achterwaarts te vierklauw
  • Worden wij abstract, mijnheer?
  • Kinderarbeid, organenhandel, zwartwerk en Rechtspraak
  • Over een zucht van een nog heel ander kaliber dan de hebzucht
  • Overbevolking
  • Bram Stoker
  • Kinski
  • N
  • Nosferatu
  • de tuinen
  • De tuinen
  • Het Eeuwige Vuur
  • Het boek
  • De Goede Deur
  • Vlees (roman) - 1
  • Verrijzenis
  • Depressies
  • Inbraak
  • Sonate voor Harpsichord en Cello
  • Het is begonnen!
  • Over redelijkheid en klare taal...
  • De tijd vliegt
  • Panta rei
  • Glazen muren en casino's vol attracties!
  • Der Erlkönig grafiet
  • Der Erkönig (J.W. von Goethe)
  • De winter en de dood
  • Aanhangsels
  • Extase
  • Verbloemingen
  • Voornemens
  • Het gelijmde been (3): De toverstok
  • De lange baan
  • God of de duivel
  • Het gelijmde been (2)
  • Die eerste dagen van november
  • Harken
  • Is mijn geld safe?
  • Herfst
  • Het gelijmde been
  • Eten
  • Verslavingen
  • Kunst
  • Ellende
  • De burcht
  • Geheim en identiteit
  • Hongersnood
  • Rood als duizend rozen
  • Op een vergadering...
  • De molen
  • De poolster
  • Het Orgaan
  • Het boek
  • De twee geschiedschrijvers
  • De Laatste Reis
  • De Laatste Reis (illustratie)
  • De Goede Deur
  • De Onderwereld (roman)
  • Water
  • De Overname
  • Solvejg’s Lied
  • Septembernacht
  • Die Nacht…
  • Die nacht (illustratie 2)
  • Spiegels
  • Over het verouderingsproces
  • Het Credo
  • De Afwas
  • Absolute macht
  • Trillingen
  • Maria
  • De Messias
  • Het Spel van de Wereld
  • De nieuwjaarsramp
  • Het argument
  • Zuster Olympia
  • De Meester
  • DE TUINEN
  • Janus of van de Aliënatie
  • De Neuzen van Tsjernobyl
  • Het Eeuwige Vuur
  • Vladslo, en andere plaatsen...
  • De dood is een gedachte
  • Het 'bijna-leven'
  • Het kind
  • De Apologie van de Eeuwigheid
  • De heer die zichzelf in stukjes hakte
  • Het gesprek
  • Een sollicitatie
  • De Omkering van alle dingen
  • Transsubstantiatie
  • De pikorde
  • De wedloop
  • De virtuele veiligheid
  • Dode handen
  • Samen thuis
  • Het Laatste Oordeel
  • SINTERBUIS
  • Gedenkteken

    Hoofdpunten blog omskvtdw2
  • De spiegel
  • De job
  • De Wrat (1)
  • De Wrat (2)
  • De Wrat (3)
  • De Wrat (4)
  • De Wrat (5)
  • DE HEMEL EN DE GOOT
  • DE VERGEETPUT
  • meer verhalen
  • DE TUMOR
  • DE BEHEERDER VAN HET LABYRINT
  • De beheerder van het labyrint (vervolg)
  • Meer verhalen

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Hoofdpunten blog musica
  • Nosferatu
  • Koningin Elisabethwedstrijd voor Piano 2021
  • Adagio liedcyclus
  • Meilied (muziekvideo)
  • Oh dichosa ventura (muziekvideo)
  • Nosferatu (video)
  • Wij waren (video)
  • Muziekvideo's J.B
  • muziekbestanden J.B.
  • Ave Maria
  • Pianoconcerto 14: Daer zat een sneeuwwit vogeltje
  • Te Deum laudamus10
  • Te Deum laudamus9
  • Te Deum laudamus8
  • Te Deum laudamus7
  • Te Deum laudamus6
  • Te Deum laudamus5
  • Te Deum laudamus4
  • Te Deum laudamus3
  • Te Deum laudamus2
  • Te Deum laudamus1
  • Harpsichord 2 verlengd met cello
  • Pianoconcerto 7 Apocalyptische Dans
  • De zee
  • De geschiedenis van de panfluit
  • Requiem - delen 4 tot 7
  • Requiem - deel 3
  • Requiem - deel 2
  • Requiem - deel 1
  • Keldertrappen - nr. 8/8
  • Keldertrappen - nr. 7/8
  • Keldertrappen - nr. 6/8
  • Keldertrappen - nr. 5/8
  • Keldertrappen - nr. 4/8
  • Keldertrappen - nr. 3/8
  • Keldertrappen - nr. 2/8
  • Keldertrappen - nr. 1/8
  • Harpsichord 13 verbeterd
  • Harpsichord 12
  • Harpsichord 11
  • Harpsichord 10
  • Harpsichord 9
  • Harpsichord 7
  • Harpsichord 6
  • Harpsichord 5
  • Harpsichord 3
  • Harpmuziekje
  • Trompetsonate
  • Nostalgia
  • K 2007
  • Goldbach Variaties
  • Pop 5
  • Pop 4
  • Pop 3
  • Pop 2
  • Pop1
  • Drie ontstemde klavieren
  • muziekvideo
  • portretten componisten
  • Pianoconcerto 14, Daer zat een sneeuwwit vogeltje, Jan Bauwens, Serskamp, 2004.
  • Klarinetconcerto 1 Jan Bauwens Serskamp 2004
  • Kort symfonisch gedicht
  • Door de neevlen van de avond (uit: Adagio van Felix Timmermans)
  • Onze-Lieve-Vrouw van Vlaanderen
  • Gebed voor het Vaderland
  • Boskaboutersymfonie
  • Bomen
  • Victoria lucis
  • Gitaarconcerto 1 "Portulaan"
  • vioolconcerto 1: deel 5 van 6
  • Klarinetconcerto 3: deel 3 van 3
  • Klarinetconcerto 3: deel 2 van 3
  • Klarinetconcerto 3: deel 1 van 3
  • pianoconcerto nr 15
  • Pianoconcerto nr 5 deel 5 van 6
  • Pianoconcerto nr 5 deel 4 van 6
  • Dans
  • Titan
  • Tsunami symfonie
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 6 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 5 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 4 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 3 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 2 van 6
  • Sint-Franciscussymfonie: deel 1 van 6
  • Harpmuziekje
  • minimal1
  • Ave Maria
  • Juan de la Cruz' Canciones 7 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 6 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 5 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 4 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 3 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 2 van 7
  • Juan de la Cruz' Canciones 1 van 7
  • Tsunami symfonie (Jan Bauwens)
  • Junisymfonie (J. Bauwens)
  • O dichosa ventura
  • Goldbach Variationen voor Piano Solo (J. Bauwens)
  • Orgelconcerto 3 J Bauwens Serskamp 2008
  • Orgelconcerto 2 J Bauwens Serskamp 2004
  • orgelconcerto 1 J Bauwens Serskamp 2004
  • -
  • achtergrond

    Boeken van dezelfde auteur.
    Om een boek te lezen, klik op de prent van de flap.

    Foto

    Foto

    Foto

    EN FRANCAIS:
    Foto
    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Beluister hedendaagse klassieke muziek van dezelfde auteur: klik op de prent van de weblog hieronder.


    Foto

    Foto

    Foto

    Warm aanbevolen:
    Pas verschenen: "Kamers", van Dirk  Biddeloo, grootmeester van de tragie-komedie:
    Foto

    “O jerum jerum jerum…”

     

    “Streuvels is een Vlaamse Dostojevski; Vansteenbrugge, een hedendaagse Streuvels.

    Stijn Streuvels stelde het harde boerenleven te boek net voor het voorgoed verdween.

    Zijn dorpsgenoot, de befaamde chirurg, auteur, kenner en bewonderaar van de Griekse Oudheid, stichter van Vlaanderens mooiste loopkoers en gewezen senior seniorum, dr. Kris Vansteenbrugge, deed hetzelfde met het Vlaamse studentenleven van weleer.

    Een rijkdom aan cultuur en een niet te missen historisch document, op meesterlijke wijze vorm gegeven in een authentieke Vlaamse realistische roman die leest als een trein.”
    (J.B.)

     

    Alle info: klik op de kaft:

     


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    De nieuwe poëziebundel van
    Guy van Hoof
    (*) is uit:
    "Bekentenissen"
    Meer info: klik op de flap hier onder.
    (*) De dichter heeft een plaats in de top drie van Omsk's voorkeurlijstje der Nederlandse dichtkunst


    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    VAN DEZELFDE AUTEUR:
  • bloggen.be/musica/
  • bloggen.be/tisallemaiet/
  • bloggen.be/hetgoedezoeken/
  • bloggen.be/heteindedertijden/
  • bloggen.be/popvtdw/
  • bloggen.be/bethina/
  • bloggen.be/mithrasgijzeling/
  • bloggen.be/theartofmusic/
  • bloggen.be/tiktak/
  • bloggen.be/mathematicachristiana/

    VAN DEZELFDE AUTEUR: MUZIEK: COMPUTERGESTUURDE UITVOERINGEN IN MP3 EN MUZIEKVIDEO:
  • bloggen.be/musica/
  • bloggen.be/popvtdw/
  • bloggen.be/iserlevennadedood/
  • bloggen.be/spiritus/
  • bloggen.be/ontstaansvraag/
  • bloggen.be/onlifeafterdeath/

  • OVER MUZIEK:
  • bloggen.be/theartofmusic

  • CHRISTENDOM VERSUS FYSICALISME:
  • bloggen.be/bethina/
  • bloggen.be/bethina2/
  • bloggen.be/bethina3/
  • bloggen.be/bethina4/
  • bloggen.be/bethina5/
  • bloggen.be/bethina6/
  • bloggen.be/schepping/
  • bloggen.be/prudence/
  • bloggen.be/andthelightshineth/

  • CHRISTENDOM VERSUS KERKENDOM:
  • bloggen.be/mithrasgijzeling/

  • TELEOLOGIE:
  • bloggen.be/heteindedertijden/

  • EDUCATIEF:
  • bloggen.be/hetgoedezoeken/

  • WISKUNDE, LOGICA EN TELEOLOGIE:
  • bloggen.be/mathematicachristiana/
  • bloggen.be/mathematicachristiana2/
  • bloggen.be/paradoxes/

  • SPORT EN GEZONDHEID
  • bloggen.be/metamanagement/

  • Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Foto

    Archief per maand
  • 03-2023
  • 12-2020
  • 08-2017
  • 06-2017
  • 01-2017
  • 07-2015
  • 12-2013
  • 10-2013
  • 09-2013
  • 12-2012
  • 09-2012
  • 08-2012
  • 06-2012
  • 05-2012
  • 04-2012
  • 02-2012
  • 01-2012
  • 11-2011
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 04-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 11-2008
  • 10-2008
  • 09-2008
  • 08-2008
  • 07-2008
  • 06-2008
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 05-2007
  • 02-2007
  • 01-2007
  • 12-2006
  • 11-2006
  • 10-2006
  • 09-2006
  • 08-2006
  • 07-2006
  • 05-2006
  • 03-2006
  • 01-2006



    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Bloggen.be, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!