Alle rechten voorbehouden Een variant van deze blog is te vinden op seniorennet op het volgende adres: http://blog.seniorennet.be/tisallemaiet/
25-12-2011
Kerstdag 2011
Kerstdag 2011
De "struggle for life" met zijn "recht van de sterkste" heerst in het ganse dierenrijk waartoe ook de mens behoort, die net zoals alle andere dieren moet eten om in leven te kunnen blijven. Voor de slechte verstaander: niet één diersoort, en dus ook niet de mens, kan zich met stenen voeden of met zand of alleen maar met water. Ook de mens dient ander leven op te eten en per definitie is de opgegetene zwakker dan zijn opeter want slechts wie zich niet verweren kunnen, laten zich verorberen.
Het kannibalisme bij mensen is - enkele uitzonderlijke culturen niet te na gesproken - uit de tijd. Maar dat men zijn soortgenoten niet verorbert, volgt slechts schijnbaar uit het feit dat men dit nu al te wreedaardig vindt. Of bant men dan wreedheden zoals de verkeersslachtingen, de oorlog en de honger? Van honger alleen komen vandaag nog dagelijks twintigduizend kinderen om. Neen, de eigenlijke reden waarom mensen hun soortgenoten niet langer koken, braden of inpekelen, blijkt veeleer economisch van aard. Een varkentje biedt immers evenveel eiwitten als een mens, terwijl een levende mens die men voor zich laat werken, vaak dágelijks de waarde van zijn eigen vlees in het laatje brengt. Logischerwijze zou men zich uitsluitend nog met onproductieven mogen voeden. En men stelt ook vast dat zij vandaag naar de slachtbank worden gebracht.
Dat de opgegetene per definitie zwakker is dan zijn opeter, geldt weliswaar voor het individu maar beslist níet voor de soort: een beer zal evenmin aarzelen om een ongewapende man te verslinden, als een gewapende man zal aarzelen om een beer neer te schieten. Mensen eten vandaag volop vissen, vogels, varkens en vele andere soorten, maar vanzelfsprekend is het uitgerekend om die en geen andere reden gewoon onmogelijk dat de mens alle andere soorten zou overleven. In het kannibalisme - het opeten van soortgenoten - toont zich nog het best van al dat het enkelingen zijn die tegenover enkelingen staan en niet soorten tegenover soorten.
Al moet hier volledigheidshalve wel aan toegevoegd worden dat een soort, en bij uitstek de mensensoort, blijkt te bestaan uit verschillende sociale lagen of kasten die zich - anders dan klassen - vrij rechteloos tegenover elkaar gedragen. In India bijvoorbeeld is er de kaste van de zogenaamde 'onaanraakbaren', en ook hier in het Westen lijkt zich een heel nieuwe groep te vormen, welke zichzelf heeft gedoopt met de naam 'indignado's'. Niet toevallig op Kerstavond heeft de Katholieke Kerk zich hier te lande bij monde van haar aartsbisschop achter deze groep van verontwaardigden geschaard.
Anders dan de onaanraakbaren - evenals prinsen speelballen van het lot - hebben de indignado's zelf beslist om een groep apart te gaan vormen. Zij vertonen dan ook veel gelijkenis met de groep van de Christenen die, exact tweeduizend jaar geleden bij monde van hun stichter die toen de leeftijd van twaalf jaar bereikte en optrad voor de schriftgeleerden in de tempel, zijn verontwaardiging uitte over het feitelijke ongeloof achter alle woorden, wetten en machten van die tijd. De net niet politieke tegenbeweging welke deze uitzonderlijk verstandige man teweeg bracht, echoot door tot in deze tijd, wellicht ook omdat zoals nooit voordien vandaag alom verwaande Herodessen, Nero's en andere mensenmoordenaars zich dronken dansen rond het beeld van de mammon. Eenmaal volwassen, richtte Jezus zich tot de religieuze gezagsdragers van zijn tijd, de witgekalkte graven of de handelaars in de tempel van zijn Vader.
Het lijkt er vandaag wel heel sterk op dat in deze vreselijke tijden de koopwaar waarop keizer en paus zijn gaan bieden, het volk zelf is, en dat zijn wij. O, gouden kalf! De keizer zwaait met zijn sociale zekerheid, die naderhand een luchtbel blijkt; de paus scandeert de caritas, het vernis over het machtsmisbruik. En de Mens staat nu geheel verweesd terzijde, zonder vader of moeder, zonder dak of bed. Op Kerstdag.
(J.B., 25 december 2011)
22-12-2011
Staakt begot!
Staakt begot!
Amper een paar jaar geleden bleek wereldwijd dat hebzuchtige én onbekwame bankiers de zuurverdiende spaarcenten van de brave burgers hadden vergokt. Het faillissement der banken diende zich aan, maar alom bleken politici ineens 'medelijden' te hebben met de getroffen rijkaards en zij beslisten het gelag te laten betalen door de armen, die immers verplicht de broeksriem aantrokken om de spaarrekeningen van de rijken aan te zuiveren. Wellicht de stoutste verwachtingen der sluwe rijkaards verre overtreffend, verliep die operatie klaarblijkelijk zonder het minste protest, wat ongetwijfeld een inspiratiebron zal zijn geweest om nog meer stappen in die stoutmoedige richting te gaan zetten. En het gaat er heel sterk op gelijken dat de bezittende klasse nu zelfs denkt te mogen geloven dat de dappere werkmens het niet eens door heeft dat zij, op hoge hakken paraderend met die neerbuigende verhaaltjes over studeren en met pensioen zijn op de kosten van de staat, de schuld voor het hele debacle in zijn versleten schoenen schuiven. Het slachtoffer krijgt de schuld, een cynischer scenario is zowaar volstrekt ondenkbaar.
De armen worden à volonté leeggemolken: niet één keer, niet twee keer, doch om de haverklap opnieuw. Om te beginnen gaan corrupte politici, in de naam van nochtans spaarzame burgers, handenvol geld lenen bij de banken, in ruil voor verkiezingssteun. Iedereen weet immers dat het kapitaal pas groeien kan als leengeld aan de armen dat van hen dubbel en dik wordt teruggeëist. En willen de armen niet lenen, dan doen politici dat buiten hun medeweten wel in hun plaats, zodat wie hard werken en niets bezitten, meervoudig worden bestolen en bedrogen. Door dictators omgekochte verkozenen persen hun kiezers het bloed onder de nagels uit in opdracht van een vampierenkaste die zich eraan bezat.
Een land dat op zijn gat zit door overdadige en bijgevolg niet meer af te betalen leningen door haar corrupte politici bij de banken, gaat failliet en is derhalve een schrikbeeld voor bankiers alom ter wereld: een failliet land bestaat immers niet langer en zal de banken naar hun intrest laten fluiten. Maar daarop anticipeerden die sluwe rijkaards al met wat zij ons verkochten, verkapt als 'éénmaking' en 'solidariteit': zij hebben ons Europa door de strot geramd alsof wij leverganzen waren. Europa waarborgt immers dat de afbetalingen aan de banken doorgaan, want geheel verarmde landen worden voortaan in het spijzen van de rijken bijgesprongen door vooralsnog niet geheel verarmde, zij het dat de laatst genoemden aldus onvermijdelijk mee de afgrond ingetrokken worden.
Het cynisme, andermaal, viert feest. Het slachtoffer krijgt warempel de schuld voor de misdaad in de schoenen geschoven. En om het hondse spektakel compleet te maken, haalt de uitbuitende klasse haar aloude truuk nog eens uit de doos. "Verdeel en heers", zei Caesar, en zij krijgen zowaar dat deel van de armen op hun hand dat kennelijk over geen enkele weerstand meer beschikt, en zij zetten die op tegen de andere helft die staken. Met het beschuldigende verhaal, godbetert, dat het de armen zijn die de staat bestelen en die maar eens langer zouden moeten werken! Aan elkeen een zalige Kerst!
(J.B., 22 december 2011)
17-12-2011
Het vat der Danaïden en onze wrede wereld
Het vat der Danaïden en onze wrede wereld
Iedereen weet intussen wel dat de Griekse mythologie allerminst een verzameling van verzinsels is. Wat de genen zijn voor een soort, dat zijn de memen voor een cultuur, en de Griekse mythologie vormt dan de memetische code van de mensheid. In twee woorden wil dat zeggen dat het patroon van alles wat het mensdom ooit zal overkomen in zijn meest elementaire vorm reeds in de mythen wordt verhaald.
De Griekse mythen, zo beweren sommigen, geven een bijzonder pessimistische kijk op het bestaan. Bij nader toezien echter blijkt dat oordeel overhaast: qua wreedheid blijkt de werkelijkheid de mythen aardig bij te benen.
Voor de volledige en oorspronkelijke geschiedenis van de Danaïden, conferatur Kris Vansteenbrugge 2011. (1) Daar wordt verteld hoe negenenveertig van Danaos' vijftig dochters ertoe kwamen om hun echtgenoten te vermoorden. In de onderwereld beland, werden ze daarvoor gestraft met de onuitvoerbare opdracht om een bodemloos vat met water te vullen.
Menig grafisch kunstenaar heeft het vat der Danaïden uitgebeeld. Op elk van die taferelen ziet men hoe jonge vrouwen met kruiken geladen water aandragen en het dan uitgieten in een reusachtig vat dat lekt. Het water loopt onderaan uit het reuzenvat en vormt aldus de beek waaruit zij het eeuwig putten.
De aandachtige toeschouwer van dergelijke, vaak idyllische taferelen zal zich misschien wel de bedenking maken dat de aard van de opdracht waarmee de moordlustige Danaïden in de Tartaros werden gestraft, in wezen niet verschilt van de taken die aan álle mensen worden toebedeeld tijdens hun verblijf op aarde. Opdrachten waarvan het einde zoek is, vindt men immers makkelijk terug in alle obligate menselijke bezigheden, die er immers op gericht zijn om het leven te bestendigen. Het harde labeur van het zaaien en maaien herneemt telkenjare en kan nimmer beëindigd worden dan op straffe van de hongerdood. Wij leven nooit voor eens en voor altijd, wij moeten elke dag opnieuw voedsel tot ons nemen om in leven te kunnen blijven en op die manier huren we als het ware ons bestaan dat niet het onze blijkt en dat wij evenmin middels een koop tot het onze konden maken. Eten om te kunnen leven is in feite dweilen met de kraan open, en dat doen wij ook als wij dagelijks fysiek strijden tegen de aftakeling die ons hoe dan ook op zekere dag zal hebben ingehaald.
De Danaïden in de Tartaros zijn er op de keper beschouwd zelfs helemaal niet slechter aan toe dan wij, tijdens ons verblijf op aarde. Als men de schilderachtige decors in ogenschouw neemt het geliefkoosd biotoop waarin zij door de vele schilders worden geplaatst dan zou men hun bezigheid zelfs gaan benijden: dat hun taak onvoltooibaar is, wil ten langen leste alleen maar zeggen dat hij tenminste niet wordt afgebroken door de dood. Dat het allemaal blijft duren, blijkt in aardse ogen allerminst een foltering: de onvoltooibaarheid van de opdracht constitueert daarentegen het eeuwig leven zonder meer, en wat kan men dan nog meer verlangen?
Het leven is fundamenteel rampzalig, want elk levend wezen wordt door zijn geboorte zelf ter dood veroordeeld. En het menselijk leven is nog het rampzaligste van allemaal, daar waarschijnlijk alleen de mens zich van die ramp terdege bewust is en dan nog op elk ogenblik van zijn bestaan. Het menselijk bestaan is derhalve niet alleen omwille van zijn eindigheid rampzalig, maar tevens vanwege het besef daarvan, wat ervoor zorgt dat de ramp van de dood in zijn verschrikkelijkheid wordt overtroffen door het leven zelf dat hier noodgedwongen onophoudelijk aan denkt. Aldus ziet men de dood niet zelden als een verlossing, daar hij een eind maakt aan dat ondraaglijke besef, wat het bestaan geeft aan de grootste perversie aller tijden: in de idee dat de dood de mens verlost van zijn leven, worden de rollen omgedraaid en voltrekt zich het allerondenkbaarste noodlot: het leven krijgt de betekenis van de dood, en de dood gaat eruit zien als het leven.
Heel wat perversies zijn voorafgegaan aan de hoger geschetste, en zij laten zich benoemen als gevallen van tegendoelmatigheid of contraproductiviteit. Het gegeven is zo oud als de beschaving zelf en uitgerekend in de Helleense cultuur, die de Westerse schraagt, vormt zij de permanente en solide grondslag van de tragedie. De mens die zijn noodlot wil ontlopen, loopt het in de armen. In zijn hardnekkigste verzet blijkt hij zijn ondergang slechts te bespoedigen. Zijn wil is niet alleen krachteloos maar keert zich tegen hem en doet hem de das om. Ons het meest bekend is de mythe van Oedipus.
"Wees blij dat gij geen kinderen hebt, zo sprak het orakel [tot koning Laos van Thebe], want indien uw vrouw [Iokaste] een zoon baart, zal hij, eenmaal groot geworden, zijn vader van het leven beroven."
(1) De ouders doen al het mogelijke om geen kind te krijgen, wat mislukt. Vervolgens verminken ze hun zoon aan zijn voeten en ze verbergen hem ver weg, maar als hij opgroeit, op zijn beurt het orakel raadpleegt en verneemt dat hij zijn vader doden zal en met zijn moeder huwen, vlucht hij weg om dat ongeluk alsnog af te wenden. Onderweg geraakt hij slaags met een tegenligger die hij doodt. Verderop bij de stadsmuren van Thebe verspert de sfinx hem de weg: zij laat de voorbijgangers pas gaan als dezen haar raadsel kunnen oplossen, zoniet stort zij hen in de afgrond. Oedipus lost als eerste het raadsel op en de sfinx stort zichzelf in de afgrond. Maar met deze tweede overwinning bezegelt Oedipus andermaal zijn ondergang. Als held wordt hij aan Iokaste uitgehuwelijkt en zij schenkt hem vier kinderen. Onheil komt over Thebe en het orakel spreekt over de nog ongewroken moord op koning Laios, waarop de blinde ziener Teiresias geraadpleegd wordt. Deze wijst Oedipus aan als de moordenaar van zijn vader en Iokaste verhangt zich. "Oidipous stak zichzelf de ogen uit en verliet de stad. Zijn oudste dochter, Antigone, had medelijden met hem. Dolend trokken de blinde Oidipous en Antigone, als bedelaars door het land" (2) Bij Athene aangekomen, geeft koning Theseus hen de toegang tot een heilig woud, gewijd aan de Schikgodinnen. "Daar scheurde de aarde open onder de voeten van Oidipous en hij betrad het rijk der doden: de goden hadden zich ontfermd over deze ongelukkige held, de misdadiger buiten zijn eigen wil, die als geen ander de speelbal van het Noodlot was geweest". (3)
Als geen ander de speelbal van het noodlot is de mens die in het leven slechts de dood kan zien en in de dood de verlossing van het leven. Hij gaat de dood najagen zoals Sigmund Freud dat heeft ontsluierd, en het doodsverlangen of de Thanatos staat lijnrecht tegenover Eros. Zo ontwaart het meest succesvolle geloof op aarde het eigenlijke leven aan de overzijde van de dood en die religie doet ook allen naar Thanatos verlangen, terwijl het mét de Eros het aardse leven afzweert en veracht. Oedipus is derhalve helemaal geen mythe en evenmin is hij uitzonderlijk of deviant. Oedipus verbeeldt het mensdom zonder meer, hij staat voor elk van ons en wij allen delen zijn verschrikkelijke noodlot waar wij de Eros en het leven terzijde leggen, overwinnen, transcenderen, of hoe men het ook noemen wil, terwijl wij onze eigenlijke bestemming situeren in het volstrekt onbekende land achter de dood.
Waarheid en waarschijnlijkheid, het leven en de dood
Waarheid en waarschijnlijkheid, het leven en de dood
Niets is ooit helemaal waar of onwaar, alles is altijd meer of minder waarschijnlijk. Het lijkt een onmogelijke stelling, maar middels het goede perfectief wint zij aardig aan overtuigingskracht, aldus in hoogst eigen wezen illustrerend wat zij beweert.
We weten niet of we vandejaar de inspecteur van de belastingen over de vloer zullen krijgen en derhalve gedragen we ons alsof hij inderdaad komen zal: we betalen alle verschuldigde bedragen tot de laatste cent en ook als de inspecteur niet langs kwam zullen we die stellingname niet betreuren omdat zij ons voordeel biedt en beschermt voor de eeuwigheid.
Die laatste zekerheid verwerven wij pas door met het waarschijnlijke helemaal geen rekening te houden en dus door te doen alsof er zekerheid bestond. Maar precies dit handelen binnen een sfeer van verbeelde zekerheid, verandert de zekerheid van een ijl spook in een hard granieten beeld.
Wij weten nooit of de inspecteur van de belastingen zal komen en het is zelfs mogelijk dat wij hem nooit zullen moeten begroeten, maar als wij desondanks telkenjare handelen alsof hij komt, dan weten wij meteen zeker dat hij ons nooit zal kunnen bestraffen.
Op die manier - en dus middels ons theaterspel - maken wij van onzekerheden, mogelijkheden en vervolgens maken wij van mogelijkheden, onmogelijkheden en tenslotte zekerheden. We zijn immers onzeker over de komst van de controleur omdat het mogelijk is dat hij komt, maar als wij altijd doen alsóf hij komt, dan weten wij zeker dat wij nimmer tegen de lamp zullen lopen. En het is dat theater waarmee wij de aanvankelijke onzekerheid bezweren, onschadelijk maken en omzetten in iets dat de werkelijkheid waarvan wij wel moesten geloven dat zij wezenlijk onzeker was, boven zichzelf uittilt en omzet in een realiteit van ware zekerheid.
Edoch, wat we hier hebben bestempeld als zekerheid mag dan al positief in onze oren klinken: het gaat in wezen allerminst om een levendige werkelijkheid. Zekerheid immers is per slot van rekening een eufemisme voor determinisme of bepaaldheid. En dat wij ons gedetermineerd weten, betekent ten slotte dat er van onze vrijheid niets meer overschiet. Zekerheid is onvrijheid en onvrijheid is wat bij uitstek tekenend is voor de dood; het leven daarentegen wordt vooreerst gekenmerkt door de vrijheid, en vrijheid is wezenlijk onzekerheid.
Het leven wordt pas eerst door de onzekerheid mogelijk gemaakt en derhalve door een afwezigheid van kennis, want kennis is in feite een andere benaming voor wat wij beschouwen als het gedetermineerde, datgene wat vastligt, niet meer verandert en derhalve ook onherroepelijk dood is. Het leven staat tegenover de kennis, het bewustzijn en de geest, zodat wat wij sinds oudsher beschouwen als begerenswaardig, in feite één is met de dood. Om te kunnen leven, dienen wij de geest achter ons te laten, moeten wij afstand doen van onze begeerte naar weten en zullen wij ons overgeven aan de roes die het onbewuste kenmerkt maar tegelijk het leven. Het nastreven van kennis door de levende is feitelijk niets anders dan zijn doodsverlangen en hij zou zich hiervan ten stelligste onthouden indien hij dit ook wist. Dat kennis van de kennis een volstrekte onmogelijkheid is voor de levenden, spreekt nu vanzelf, en wie zich in het bezit weten van deze metakennis, die leven eigenlijk niet meer zoals de echte levenden dit doen: zij zijn zich in hun bewustzijn slechts bewust van wat niet leeft, van wat niet is of van de dood.
Gedachten onderscheiden zich van levende organismen in het feit dat zij niet leven of dus dood zijn. Maar tegelijk verschijnt hiermee de werkelijkheid van de dood ook als niet niets. Gedachten immers zijn niet niets, zij kunnen immers bezit nemen van de levenden, precies zoals de dood die, ofschoon hij helemaal niet leeft, wel degelijk bestaat. Alles wat níet is, bestaat derhalve toch naast al het levende, zoals de schaduwen der dingen in het licht van zon en maan, of zoals het tekort aan het goede dat immers samenvalt met het kwaad.
Het leven is de roes, derhalve: het heeft van zichzelf geen weet omdat het dan ook wérkelijk bestaat. Het denkproces dat zich in gang zet binnenin de wezens, is niet een zich verheffen in de torens van het Zijn: het is een ziekte en zowaar is het dan ook een proces van verrotting of ontbinding. Het is in dat licht dan ook wellicht de schromelijkste vergissing van het menselijk bestaan om te geloven dat het cultiveren van de rede of de geest ons kon verheffen. Alleen de roes geeft de extase waarin wat leeft gedijen kan zonder te worden aangetast door dode dingen zoals gedachten, ideologieën en systemen. Ver zijn wij vandaag verwijderd van die pure waarheid welke het niet-weten in wezen is. Wat de mensheid nodig heeft, is derhalve de teugelloosheid van de droom, de afwezigheid van elke systematiek en de losbandigheid waarin een nieuwe extase kiemen kan zoals in de oersoep van het begin der tijden.
(J.B., 6 december 2011)
08-11-2011
Illustratie 1 bij Over de geldcrisis
Illustratie 1 bij "Over de geldcrisis"
07-11-2011
Over de geldcrisis - Een interview met Omsk Van Togenbirger De Waelekens
Over de geldcrisis
Een interview met Omsk Van Togenbirger De Waelekens
Eerste deel
- Omsk Van Togenbirger, er is naar men zegt een financiële crisis gaande met niet te overziene gevolgen: wat moeten we nu beginnen?
O.V.T.: - Lees Mattheüs, hoofdstuk zes, verzen negentien en twintig!
- Mattheüs?
O.V.T.: - "Verzamel geen schatten op aarde, waar mot of houtworm ze aantast, en waar dieven inbreken om ze te stelen. Maar verzamel schatten in de hemel, waar mot noch houtworm ze aantasten, en waar geen dieven inbreken om ze te stelen."
- Tja, daar zegt u wat... en dat is evangelie?
O.V.T.: - Inderdaad. De mot zit erin, in het geld, ziet u? Geld is een stoffelijk goed en alle stof is vergankelijk. Waar geld is, zijn er ook dieven, nietwaar?
- Maar we hebben geld nodig om te leven...
O.V.T.: - Dat geloof ik niet, ik denk niet dat er eetbaar of drinkbaar geld bestaat.
- Neen, maar we hebben geld nodig om aan voedsel te komen.
O.V.T.: - Dat is iets heel anders! Is het u trouwens al opgevallen dat de vogelen des velds dat níet nodig hebben? Geld is een menselijk fabrikaat, het is een product van het kwaad in de mens.
- Een product van het kwaad? Is geld dan geen praktisch goed? Een ruilmiddel?
O.V.T.: - Tja, met de ruil is het kwaad eigenlijk al geschied, nietwaar? Men ruilt waren van gelijke waarde tegen elkaar in: een oog voor een oog en een tand voor een tand, ziet u? De ruil is het wezen van het geld, en het wezen van de ruil is de wraak, het betalen met gelijke munt.
- Maar er moet toch orde zijn?
O.V.T.: - Inzake de wraak, die u associeert met orde, staan rechten centraal. Door het kwaad hebben zij de plaats ingenomen van noden. De natuur kent slechts het recht van de sterkste, en de wraak is daarvan een verlengstuk. Dat zijn dan de wetten van schuld en boete. Er is geen gratie en nood is van geen tel, begrijpt u?
- Eerlijk gezegd niet, neen...
O.V.T.: - Waar de rechten de bovenhand hebben op de noden, kan iemand het brood dat een ander nodig heeft om in leven te blijven, opkopen en vernietigen.
- Is dat zo?
O.V.T.: - Uiteraard! En hij doet daarmee niets strafbaars, ook niet als die ander moet verhongeren!
- Ja, dat lijkt me níet rechtvaardig...
O.V.T.: - Het is moord! En waar de noden voorrang krijgen, heet dat ook moord, want de nood schept het recht.
- De nood schept het recht?
O.V.T.: - Wie honger heeft, heeft recht op voedsel, het is al eender of hij daar nu voor betaalt.
- Maar wilt u het geld dan afschaffen?
O.V.T.: - Geld op zich kan nooit volstaan om voedingswaren op te kunnen kopen, men moet eerst nood hebben aan voedsel, en dat is honger.
- Is dat niet een tikkeltje té idyllisch?
O.V.T.: - In deze wereld verhongeren nog elke dag opnieuw twintigduizend kinderen!
- Lieve hemel, maar dat zijn er tien keer meer dan het aantal slachtoffers van elf september tweeduizendéén, toen die twee torens van het centrum voor de wereldhandel in New York instortten, toch!?
O.V.T.: - U vergist zich, het zijn er dágelijks tien keer meer! En nu u het hebt over elf september: u weet toch zeker wel dat het diezelfde wereldhandel is die verantwoordelijk is voor die twintigduizend dode kinderen per dag?
- En het is nog waar ook...
O.V.T.: - Een vooraanstaand Vlaams dramaturg was op de jongste elf september hier te lande in een supermarkt aanwezig toen men het publiek aldaar om een minuut stilte verzocht voor de tweeduizend slachtoffers van elf september, exact tien jaar geleden.
- Ja, en?
O.V.T.: - De mensen bleven stokstijf staan terwijl onze schrijver zich blijkbaar niet aan de oproep stoorde: hij ging gewoon door met winkelen!
- Foei!
O.V.T.: - Hij werd door een gerant op de vingers getikt.
- Uiteraard!
O.V.T.: - Klaarblijkelijk vond hij de hele bedoening een zaak van massahysterie...
- Andermaal foei!
O.V.T.: - Hij diende de ander flink van antwoord!
- Driewerf foei!
O.V.T.: - Hielden ze een tijdje geleden een minuut stilte voor de veertigduizend doden van de aardbeving in Peru?
- Dat heb ik nooit gehoord, neen...
O.V.T.: - Als ze het daar meenden, dan moesten ze ook voor de hongerdoden tien minuten stilte inlassen, nota bene voor élke dág dat er twintigduizend kinderen zijn verhongerd. En dat zijn er sinds ettelijke jaren nog elke dag twintigduizend, tot vandaag!
- Tja, dan kunnen ze hun zaak maar beter meteen sluiten. Maar is het geld dan zo'n groot kwaad?
O.V.T.: - Geld is wraak. Maar in ons banksysteem is het nog meer dan dat, nog érger, en dat noemen wij het Mattheüs-effect.
- Mattheüs hoofdstuk zes...
O.V.T.: - Neen, neen! Het Mattheüs-effect verwijst naar een andere passage. In hoofdstuk vijfentwintig, vers negenentwintig, staat geschreven: "Wie heeft, aan hem zal gegeven worden, en wie niet heeft, het weinige dat hij bezit zal hem nog worden afgenomen."
- Dat lijkt me hoe dan ook geen al te christelijke stelling!
O.V.T.: - In het kapitalisme brengt geld nog meer geld voort, zodat het geld daar een bijzondere gelijkenis gaat vertonen met de levende wezens: het lijkt erop dat het zich voortplant, of tenminste dat het zichzelf vermeerdert, dat het zich voedt, en groeit.
- Wat griezelig!
O.V.T.: - Zeg dat wel. Het volstaat dat ik een kapitaal bezit opdat ik steeds meer geld in het laatje zou krijgen. Het geld werkt als het ware in mijn plaats.
- En wat doet het geld dan wel?
O.V.T.: - Het brengt rente op als iemand het leent. En is dat geen triestige historie?
- Het rentenieren?
O.V.T.: - Welja.
- Waarom?
O.V.T.: - Een mens die aanklopt om te lenen, is in feite een mens in nood. Hij vraagt wat geld voor levensmiddelen, hij bedelt eigenlijk.
- Maar hij is geen echte bedelaar, toch?
O.V.T.: - Hij bedelt maar hij belooft het geld terug te zullen geven. Maar dat volstaat niet. De uitlener eist meer terug dan hetgeen hij gegeven heeft.
- Dat lijkt mij inderdaad niet zo rechtvaardig. Temeer omdat die uitlener dat geld toch niet mist...
O.V.T.: - Wel, dat is inderdaad zo. De uitlener maakt misbruik van de nood van die ander die komt lenen. Het zou veel menselijker zijn indien hij zei: goed, ik geef u wat en ik scheld u uw schuld kwijt. Of: ik leen u wel wat, en brengt het maar terug als ge het weer kunt missen, want iedereen kan al eens in nood verkeren. Maar dat doet hij nu precies niet. Hij maakt in feite misbruik van de situatie. Hij perst de noodlijdende geld af. Hij leent hem een som, op voorwaarde dat de ander hem een grotere som belooft terug te zullen brengen. En hij eist dat, ook al heeft hij zelf geen nood. In feite haalt hij voordeel uit de nood van de ander. Hij vermeerdert de feitelijke schuld van de schuldenaar. En dat is bijzonder onvriendelijk, want op die manier moet hij eigenlijk hopen dat anderen tekorten lijden.
- Inderdaad, dat lijkt mij een beetje pervers...
O.V.T.: - Menselijkerwijze zou men ter compensatie van de terugbetaling van een schuld, een schuldvermíndering mogen verwachten, en dat is het tegenovergestelde van rente.
- U bedoelt dat wie hun schuld inlossen... een schuldreductie zouden moeten krijgen?
O.V.T.: - Dat lijkt mij niet alleen menselijker maar ook veel logischer dan een rente of een vermeerdering van de schuld!
- Menselijker, logischer of natuurlijker?
- Menselijker en menselijkerwijze ook logischer maar niet natuurlijker, neen, integendeel zelfs. De natuur - ook de menselijke natuur - kent geen gratie. Ge weet toch dat een koe die zich door mensen leeg laat melken, hiervoor allerminst beloond wordt? Geeft zij niet langer melk, dan schiet zij er bovendien het leven bij in want dan wordt zij... als teken van dank, zo gij wilt... ook nog opgegeten! Een paard dat niet langer sterk genoeg is om de kar te trekken, wordt geslacht! En dat is iets heel anders dan een beloning, nietwaar? Een mens dénkt er niet aan om de koe of het paard te belonen. En hij denkt er niet aan omdat hij van die beesten helemaal niets te vrezen heeft!
- Hoe verschrikkelijk!
O.V.T.: - Inderdaad, maar het is niet anders. Goedheid in de betekenis van bereidheid tot het geven van beloningen vindt zijn reden van bestaan in niets anders dan in de vrees. De heerser die door zijn volk geliefd wil worden en die dus met goedheid wil bejegend worden, moet er vooreerst voor zorgen dat hij gevreesd wordt. Dat zijn niet mijn woorden maar wel die van Niccolò Machiavelli die vijfhonderd jaar geleden met zijn befaamde boekje Il Principe aan de vorst instructies gaf over de kunst van het leiderschap. Het Machiavellisme wordt dan ook terecht cynisch genoemd, en dat betekent honds. De leider zet het volk onder bedreiging naar zijn hand. Het geldsysteem is in feite even cynisch of honds.
- Ik moet zeggen dat ik het toch nog niet te best begrijp.
O.V.T.: - Stel dat ge op reis gaat naar een vreemd land.
- Ja?
O.V.T.: - Het wordt avond, ge zijt vermoeid en ge hebt honger en ge zoekt een slaapplaats.
- Ja, veronderstel.
O.V.T.: - Er is een tijd geweest dat gastvrijheid een heilige plicht was. Dan kondt ge kloppen aan iemands deur, vertellen dat ge uit een vreemd land afkomstig waart en dat ge een slaapplaats zocht. En dan was het de plicht van de ander om, als dat in zijn mogelijkheden lag, u een slaapplaats aan te bieden, en voedsel, en al het nodige comfort. De gastheer moest u ontvangen alsof gij een koning waart, hij moest uw dienstknecht zijn.
- Is dat zo? Dat is vandaag dan toch niet meer het geval, me dunkt!
O.V.T.: - Maar let op, ge moet wel het hele plaatje bekijken: de gast diende om hulp te vragen en hij had ook geleerd om zijn dankbaarheid te betuigen jegens zijn gastheer!
- Tja, dat is dan misschien ook wel veranderd, vandaag...
O.V.T.: - Vandaag gaat men op reis en men klopt aan bij een hotel. Dat is een instantie die als het ware gastvrijheid verkoopt, ziet ge?
- Ik vrees dat ik het nog steeds niet snap...
O.V.T.: - Klinkt dat dan ook in uw oren niet vals, als ge hoort dat gastvrijheid tot een koopwaar werd?
- Nu gij het zegt, inderdaad, het lijkt mij een vorm van... prostitutie?
O.V.T.: - Kan men liefde te koop aanbieden of kopen?
- Dat geloof ik niet, neen, maar misschien denkt niet iedereen daar zo over.
O.V.T.: - Kan liefde die niet onvoorwaardelijk is, nog langer liefde zijn?
- Neen, inderdaad niet: als iemand pas begint te beminnen als die persoon daar geld voor krijgt, dan lijkt me dat slechts een toneel.
O.V.T.: - En gastvrijheid dan? Kan iemand uw gastheer worden op voorwaarde dat gij hem daarvoor betaalt?
- Dat lijkt mij evenmin mogelijk: iemand die gastvrijheid aanbiedt tegen betaling, is niet echt gastvrij, want gastvrijheid is een heilige plicht voor allen die erin geloven. Zo iemand spéélt alleen maar gastheer, me dunkt.
O.V.T.: - En weet ge dat zeker?
- Ik geloof het wel. Als ge aanklopt bij een hotel en ge hebt helemaal geen geld, dan zal men u waarschijnlijk ook niet binnenlaten.
O.V.T.: - En het werk dat gij doet? Wat is overigens uw beroep?
- Ik geef lering.
O.V.T.: - Het leraarschap is voorwaar een mooi beroep. Maar wat is uw bedoeling ermee?
- Ik probeer mensen iets bij te brengen.
O.V.T.: - En verder? Verdient gij daar ook geld mee?
- Weinig, moet ik zeggen...
O.V.T.: - Ge wordt er niet voor betaald, maar kennelijk weerhoudt u dat er niet van om door te gaan met het geven van lering?
- Zeker niet!
O.V.T.: - Maar stel nu eens dat gij er niets meer zoudt mee verdienen, zoudt gij er dan nog mee doorgaan?
- Ik zou misschien helemaal niet meer kunnen, want ik moet toch ook eten?
O.V.T.: - Inderdaad, en dat is nu juist het corrupte van het geldsysteem. Het gouden kalf probeert uw leven van geld afhankelijk te maken, zodat het ook bij machte is om u uw lesgeving te ontnemen, of om u tot liegen te brengen.
- Louter theoretisch dan?
O.V.T.: - Theoretisch zegt gij? Weet gij dan niet dat wie lering geven tegen betaling, bijvoorbeeld in een school van de staat, zich moeten onderwerpen aan een vooraf bepaald programma?
- Is een leerplan dan geen vanzelfsprekende zaak?
O.V.T.: - Maar ik heb het over de inhoud! Weet gij dan niet dat wie les geven tegen betaling in een staatsschool, bepaalde opvattingen moeten promoten? Dat zij bepaalde waarheden moeten verzwijgen? Dat zij bepaalde leugens moeten verspreiden?
- Zoals?
O.V.T.: - Ik hoorde onlangs van een leraar dat een schooldirectie van haar leerkrachten verlangde dat ze aan de leerlingen niet langer studie-eisen zouden stellen.
- Dat lijkt mij bijzonder onwaarschijnlijk.
O.V.T.: - De achterliggende redenering was deze, dat de leerlingen niet meer komen om iets bij te leren maar om het diploma te bemachtigen. Scholen waar het diploma makkelijk te krijgen is, hebben succes. Ge weet toch dat vandaag de scholen een soort van winkels geworden zijn, met de leerlingen als klanten? Dat is alvast wat de schooldirectie in kwestie impliciet aan het licht bracht toen ze haar leerkrachten er meende te moeten aan herinneren dat elke leerling anderhalf lesuur waard is!
- En dat werd zomaar in het openbaar gezegd?
O.V.T.: - Welneen, het werd allemaal medegedeeld op een leerkrachtenvergadering, en wat daar besproken wordt, moet volgens de directie strikt geheim worden gehouden.
- Wat een chantage!
O.V.T.: - Inderdaad, en dat is wat ik ook zeggen wil: het gouden kalf probeert zichzelf centraal te stellen. Geld zou een ruilmiddel moeten zijn. Afgezien van het feit dat dit op zich al problematisch is, maakt het middel zichzelf op de koop toe tot doel.
- En het doel geraakt op de achtergrond?
O.V.T.: - Het doel geraakt niet alleen uit het zicht, het wordt ook nog geperverteerd. De scholen waarover ik het zonet had, hebben niet langer tot doel om aan hun leerlingen iets bij te brengen. In feite verhíndert het winstbejag dat er nog les gegeven wordt!
- Het lijkt me dat er wel altijd misbruiken zullen zijn...
O.V.T.: - Wat ik u vertelde, is helemaal geen uitzonderlijk geval. Onlangs kon men in het nieuws lezen over een onderzoekster aan een universiteit hier ten lande, die prompt ontslagen werd omdat zij kritiek had, en ook zeer terechte kritiek, op een te voeren onderzoek. Dat onderzoek werd namelijk gesponsord door een firma en het was die sponsor die dat ontslag eiste.
- Het lijkt mij toch logisch dat de sponsor medezeggenschap heeft in de bemanning van het onderzoek; hij betaalt tenslotte de werkkrachten.
O.V.T.: - Tja, daar zit inderdaad een logica in, maar het is dan wel een logica die de waarheid met de voeten treedt. De logica moet ten dienste van de waarheid staan, en niet andersom.
- Het klinkt mij allemaal nogal vaag in de oren...
O.V.T.: - Ik zal concreet zijn. Het betreft hier een onderzoekster aan de K.U.L., in een project van een chemiereus die werkt aan de veredeling van landbouwgewassen, meer bepaald op het terrein van de eugenetica. In dit geval probeerde men aardappelen genetisch te manipuleren, zogezegd om bestand te zijn tegen allerlei plagen.
- Dat lijkt mij nog steeds een edel doel.
O.V.T.: - Jazeker, maar er is een minder edel bijverschijnsel aan dat onderzoek. De nieuwsoortige gewassen worden eigendom van de chemiereus, die er immers patenten op neemt. De oude, natuurlijke gewassen zijn gedoemd om te verdwijnen en zo ook de boeren. Willen zij nog langer hun beroep uitoefenen, dan kunnen zij dat alleen nog doen in dienst van de chemiereus, want zij zullen aldaar hun zaden inkopen aan woekerprijzen. De gewassen die zij telen, worden in dat zogenaamde veredelingsproces praktisch onvruchtbaar gemaakt. Elk jaar opnieuw dienen de boeren bij de machtige petrochemische bedrijven hun zaden aan te kopen, want wat zijzelf nog kunnen voortbrengen, is zo goed als steriel. Die zogenaamde eugenetica veredelt de gewassen niet, ze maakt ze alleen onbruikbaar voor de landbouwer, ze neemt ze in beslag. De ultieme productiemiddelen worden in beslag genomen door het grootkapitaal. Het leven zelf moet eten uit de handen van het gouden kalf.
Tweede deel
- Omsk Van Togenbirger, laat mij eerst eens samenvatten... we hebben immers ernstige vragen over de geldcrisis... Gij verwijst wel naar de vogelen des velds, maar het kwaad is listig, het gouden kalf maakt zich onmisbaar, is het niet zo?
O.V.T.: - Het kwaad chanteert het goede, dat is een feit. Door het kwaad kunnen wij straks helemaal niet meer handelen tenzij middels geld. Alles wat mensen doen, wordt beschouwd als arbeid, en alle arbeid dient wettelijk geregeld, wat hier op neerkomt, dat er moet voor betaald worden en dat op die financiële transactie belasting wordt geheven. In de praktijk houdt de handelende mens amper genoeg over om in leven te kunnen blijven, en waar er volgens de maatstaven van het kalf sowieso teveel mensen zijn, spaart die uitbuiting ook hun leven niet.
- Het lijkt er alvast heel sterk op dat de mensen uitgeperst worden, maar wie doet dat eigenlijk? Wie zit daar achter? En met welk doel gebeurt dat?
O.V.T.: - Dat is inderdaad een bijzonder belangrijke vraag, en ik moet u tevens zeggen dat het antwoord op die vraag onthutsend is. Want vroeger had men het over de uitbuiting van mensen door mensen. Men zegde dat de hogere klassen de lagere uitbuitten, precies zoals de mensen de dieren uitmelken. Dat werd een heikel onderwerp ten tijde van de ellende die veroorzaakt werd door de industriële revolutie, in de zogenaamde klassenstrijd. Het was Friedrich Engels, de zoon van zo'n uitbuiter, die deze wantoestanden aan de kaak stelde, en die daar samen met Karl Marx paal en perk wilde aan stellen door de verdrukten eendrachtig en aldus ook weerbaar te maken. Maar vandaag heeft dat soort van uitbuiting een zodanige vlucht genomen, dat geen zinnig mens daar nog iets kan bij winnen. Het komt er dan op neer dat de schepping, aanvankelijk een paradijs, wordt uitgebuit door de duivel, zodat zij in een hel verkeert.
- Dat begrijp ik eerlijk gezegd niet...
O.V.T.: - Ja, ik moet inderdaad toegeven dat dit ook enige uitleg vergt... Een voorbeeld dan maar om mee te beginnen. Stel dat iemand in nood u om hulp vraagt.
- Ja?
O.V.T.: - Wat gij dan voor de hulpbehoevende doet, wordt beschouwd als arbeid.
- Ja, en dan?
O.V.T.: - Gij zijt verplicht om er geld voor te vragen want alle arbeid wordt belast.
- Maar dat betekent dat ge iemand die om hulp vraagt, iemand die tekort heeft, niet eens kúnt helpen, want ge wordt verplicht om aan diegene die u iets vraagt, geld te vragen, terwijl hij het was die u vroeg om aan hem iets te geven?
O.V.T.: - Ik zou niet zeggen dat ge niet langer aan iemand iets kunt geven, maar het wordt wel een dure zaak om dat te doen, het wordt zeer sterk ontmoedigd. Als iemand mij vraagt om een buis in een keuken te herstellen, en ik vraag daar helemaal geen geld voor, dan werk ik niet alleen gratis, maar dan betaal ik ook nog eens een forse belasting op een som die ik helemaal niet ontvang. Ge begrijpt dat ge u op die manier in geen tijd straatarm kunt helpen!
- Dat lijkt mij inderdaad te kloppen.
O.V.T.: - De hulpbehoevenden bijstaan wordt welhaast onmogelijk gemaakt, waardoor het geheel onvermijdelijk wordt dat zij nog meer verarmen.
- Het tweede luik van het Mattheüseffect?
O.V.T.: - Dat hebt gij goed gezien: "Wie niet heeft, het weinige wat hij heeft, zal hem nog worden ontnomen". Het gouden kalf verhindert dat de sterkeren de zwakkeren nog langer helpen en het herbevestigt op die manier het recht van de sterkste, dat eigenlijk geen recht is maar wel het brute geweld of de strijd.
- Maar om nu eerst terug te keren naar de uitbuiting: hoe voltrekt zich die feitelijk, hier in Europa?
O.V.T.: - Wel, daar bestaan inderdaad veel misverstanden over, en het zijn de uitbuiters die er alles bij te winnen hebben om de gang van zaken zo duister mogelijk te houden. Want kijk maar eens hoe de aanzuiveringen van de banken door de corrupte politici met gelden van arme belastingbetalers worden voorgesteld als reddingsacties ten bate van jan met de pet. De uitgebuite wordt in alle media voorgesteld als diegene die bevoordeligd wordt en die gered wordt en de mensen blijken dat ook allemaal te slikken want het wordt hen door gezaghebbers ingelepeld.
- De mensen denken niet na?
O.V.T.: - Dat is een zeer vreemd verschijnsel: de massa die zich laat leiden slikt de propaganda van haar leiders volslagen kritiekloos.
- En hoe zit de vork aan de steel inzake die uitbuiting?
O.V.T.: - Ik geloof dat ik dat al eens heb uiteengezet, maar ik zal het hier eens beknopt herhalen.
- Zo gij wilt...
O.V.T.: - Het gaat om afpersing en uitpersing door de rijken van de armen met de medewerking van corrupte politici.
- Doet gij aldus geen onbezonnen uitspraak? Dit is tamelijk beschuldigend!
O.V.T.: - Maar het gaat hier ook om schuld, nietwaar? Wat is een beschuldiging in vergelijking met werkelijke schuld ten bedrage van duizenden miljarden euro? We mogen toch zeker wel proberen om de waarheid te achterhalen wanneer wij zo te kakken gezet worden?
- Oké dan...
O.V.T.: - De zaken worden om te beginnen heel anders voorgesteld dan ze in feite zijn. Om te beginnen spreekt men over de schuld van de landen en men stelt de zaken zo voor alsof het de burgers zijn die grote schulden maken en die er dus moeten voor boeten.
- En is dat dan niet het geval?
O.V.T.: - Maar natuurlijk niet! Het zijn de burgers niet die schulden maken, het zijn de politici die dat doen. De politici beheren het geld van het land waar zij regeren en zij maken schulden bij de banken. Niet uit noodzaak, maar omdat ze daar door de banken toe aangezet worden!
- Is dat dan het geval?
O.V.T.: - Ge weet dat de banken er alle belang bij hebben als mensen leningen bij hen aangaan?
- Uiteraard. Het geleende wordt immers tegen woekerintresten afbetaald.
O.V.T.: - Welnu, politici kunnen ervoor zorgen dat een gans land gaat lenen bij een bank, want zij beheren het geld van miljoenen burgers.
- Ja, het lijkt mij dat op die manier de banken superzaken doen!
O.V.T.: - Hier te lande hebben zowat tien miljoen burgers bij de banken elk een schuld van een vele duizenden euro! Elke Belg leent op die manier eigenlijk zijn burgerschap en hij betaalt het af: eindeloos, als het van de banken afhing! En dat is niet alleen bij ons zo, het is overal hetzelfde liedje. De verstandige burger wil helemaal geen schulden, hij weet dat schulden maken een veel te dure zaak is. Maar de politici maken die schulden in zijn plaats en in ruil daarvoor krijgen ze van de banken de middelen om aan de macht te blijven.
- En wat is er dan gaande in de huidige crisis? Men zegt dat er bespaard moet worden en dat de landen solidair moeten zijn met elkaar...
O.V.T.: - Niet van stapel lopen! Niet te snel! Stap voor stap!
- Oké...
O.V.T.: - Vandaag zijn er landen wiens schuld zo hoog opgelopen is, dat de banken bij wie hun politici leningen hebben aangegaan, vrezen dat ze die nooit zullen terugbetaald krijgen.
- Dat is dan pech voor die banken...
O.V.T.: - Tja, als een land failliet gaat, dan kunnen de schuldeisers, en dat zijn de banken, inderdaad fluiten naar hun centen! Maar banken zouden geen banken zijn als zij zulk een scenario's niet allang voorzien hadden!
- Hebben de banken dat dan voorzien?
O.V.T.: - Maar natuurlijk. Vandaar dan ook Europa!
- Dat begrijp ik niet!
O.V.T.: - Hebt gij om Europa gevraagd?
- Begot neen! En geen mens die ik ken, geloof ik.
O.V.T.: - Inderdaad, de politici hebben Europa er bij de mensen ingeramd!
- En waarom dan wel?
O.V.T.: - Denk eens goed na!
- Ik weet het niet!
O.V.T.: - Wie heeft voordeel bij Europa? Waartoe dient Europa? Denk aan de huidige crisis!
- Omwille van de solidariteit?
O.V.T.: - Prachtig! Maar let op: het gaat helemaal niet om een solidariteit tussen de Europese landen! Dat is slechts schijn!
- Hoezo, schijn?
O.V.T.: - Politici stellen het andermaal zo voor alsof Europese landen onderling solidair moeten zijn, maar herinner u dat het hier gaat om de afbetaling van schulden aan de banken. Als een land failliet gaat, dan kunnen de banken fluiten naar hun centen. Tenzij...
- Tenzij andere landen die schulden overnemen!
O.V.T.: - Maar natuurlijk! De banken hebben de politici ertoe aangezet om Europa te creëren met de enige bedoeling zichzelf aldus te verzekeren tegen faillissementen van naties!
- Maar zijt ge daar wel zeker van?
O.V.T.: - Wie bestuurt Europa?
- Het Europees parlement, de Europarlementariërs...
O.V.T.: - En wanneer verkiest gij die?
- Ik euh... Ik geloof dat ik nog nooit heb moeten stemmen voor de Europarlementariërs...
O.V.T.: - Ge hebt nog nooit mogen stemmen voor Europa, dat klopt. Het Europese parlement wordt niet verkozen door de Europese burgers. En daarom is Europa helemaal geen democratie, Europa is een dictatuur, en het is een dictatuur van de banken, een dictatuur van het gouden kalf!
- Maar hebt ge van uw leven!
Derde deel
- Omsk Van Togenbirger, als ik u goed begrijp, dan verkondigt gij nu die linkse stelling daar, dat Europa een dictatuur is van de banken, want dat lijkt mij in twee woorden wat gij ons daar allemaal komt te vertellen. Maar dan stel ik u de vraag: waar komt al die welstand dan vandaan, als we, zoals gij immers beweert, leven in een dictatuur? Want kijk eens rondom u, hier in de straat: dit zijn geen huizen meer! Dit zijn kastelen, kathedralen zijn het! Twee of zelfs drie garageboxen telt men hier per woning. De kostprijs van die huizen - het lijken echt woningen voor reuzen - moet rond het miljoen schommelen en het gaat er in sommige gevallen beslist boven! Van armoede kan hier toch geen sprake zijn?
O.V.T.: - Niet te hard van stapel lopen, andermaal! Het is een zeer correcte vaststelling die gij daar doet: die nieuwe huizen in de geringste straatjes van de kleinste dorpjes gelijken inderdaad meer op kastelen, kathedralen of vestingen voor reuzen. Bovendien is het ook waar dat ze als paddenstoelen uit de grond rijzen. En ze kosten inderdaad fortuinen.
- Daarmee zijt gij het dus wel eens?
O.V.T.: - Vanzelfsprekend, dat zijn heel correcte vaststellingen. Maar uw conclusies zijn niet altijd correct.
- Neen dan?
O.V.T.: - Ziet ge die villa hier recht tegenover?
- Ja?
O.V.T.: - Met zijn brede oprijlaan en de achtertuin met de stallingen... enfin, stallingen... dat is klaarblijkelijk een verwarmd zwembad ginder achter...
- Ja, en?
O.V.T.: - Op diezelfde oppervlakte bouwt men in de randstad een wolkenkrabber met een honderdtal zogenaamde sociale appartementen, snapt ge? Die villa's vallen inderdaad op, maar het is een kleine minderheid van de bevolking die dergelijke gigantische ruimten bewoont, een meerderheid zit quasi gevangen gelijk de kippen in de rennen. En dat is juist een gevolg van de dictatuur der banken: een slinkende minderheid aan rijken wordt almaar rijker, een steeds toenemende meerderheid aan armen wordt almaar armer.
- Zou dat wel waar zijn?
O.V.T.: - En of. Maar om dat te kunnen inzien, is het vooreerst nodig om te weten wat banken precies zijn!
- En wat is een bank dan wel?
O.V.T.: - Kent ge een mosselbank?
- Ja, een mosselbank... is een... ding... waarop mossels vastzitten.
O.V.T.: - Precies, een bank is niet een of ander gebouw, het is een zaak waarop zaken kunnen neergezet of vastgezet worden, en in dit geval gaat het uiteraard over geld. Maar wat is geld?
- Geld? Een betaalmiddel, zou ik zeggen...
O.V.T.: - Geld vertegenwoordigt waarde, en de waarde waar het hier om gaat is heel specifiek.
- Het is niet elke mogelijke waarde?
O.V.T.: - Welneen, want er zijn zaken die onbetaalbaar zijn.
- Liefde bijvoorbeeld.
O.V.T.: - Uiteraard, maar ook andere zaken, zoals grondstoffen!
- Grondstoffen? Goud, ijzer, koper?
O.V.T.: - En nog veel meer. Maar ook bijvoorbeeld de vruchten des velds, onze eetwaren!
- Onbetaalbaar?! Maar een gram tweeëntwintig karaats goud kost vandaag 33,93 euro netto, heb ik zopas nog gelezen op het internet. En ook alle andere ertsen zijn betaalbaar, me dunkt! En zo ook alle eetwaren! Wat probeert gij ons allemaal op de mouw te spelden!?
O.V.T.: - Mijn beste vriend, al die zaken zijn principieel volstrekt onbetaalbaar! Dat wij ze alsnog beschouwen als betaalbaar, en dat we ze kopen en verkopen, komt alleen doordat ze de illusie hebben van de onuitputtelijkheid. Maar de grondstoffen zijn eindig en het voedsel is beperkt. Als de vraag naar die dingen stijgt, dan stijgt ook de prijs. Als de eindigheid ervan in het zicht komt, dan evolueert de prijs richting oneindig. Als er een brood is voor één persoon en er zijn pakweg tien kopers voor dat brood terwijl het al dan niet hebben van dat brood een zaak geworden is van leven of dood, dan is dat brood gewoonweg onbetaalbaar. En ga het maar na: alle dingen zijn eindig, alleen beseffen we dat niet goed. Alle dingen zijn derhalve onbetaalbaar. Het gebruik van geld gaat terug op een illusie.
- Wat vertegenwoordigt geld dan wel? Wélke specifieke waarden, als het niet de waarde is van grondstoffen of van eetwaren of van meer van die dingen?
O.V.T.: - Arbeid.
- Arbeid?
O.V.T.: - Tarwe groeit vanzelf, maar het kost arbeid om te zaaien en te maaien. Ertsen hoeven niet gemaakt te worden, ze zitten her en der in de bodem, maar het kost arbeid om ze eruit te halen. Alle dingen zijn gratis, ze zijn er al, of dan tenminste toch de grondstoffen. Maar hun waarde wordt bepaald door de arbeid die nodig is om ze te bemachtigen.
- De waarde van de dingen wordt bepaald door de arbeid die nodig is om ze te bemachtigen?
O.V.T.: - Inderdaad. Geld vertegenwoordigt arbeid, menselijke arbeid. Maar dan wel die specifieke vorm van arbeid die nodig is om de dingen te bemachtigen die wij nodig hebben om te leven. Die dingen zijn gratis, maar ze zijn ook eindig. Alleen geld is er principieel oneindig veel, maar dat maakt het dan ook uiteindelijk volstrekt waardeloos. De grote fout die wij maken, en dat is een kostelijke illusie, is dat wij geloven dat ook de waarde van geld bepaald wordt door de arbeid die nodig is om het te bemachtigen. En daar draait het systeem zot, ziet ge?
- Neen, dat zie ik niet.
O.V.T.: - Alle dingen die wij nodig hebben om te leven, zijn er al, onder een of andere vorm, akkoord?
- Uiteraard zijn ze er, waar zouden ze immers vandaan moeten komen als ze er niet waren?
O.V.T.: - Goed. En al die levensnoodzakelijke dingen zijn principieel onbetaalbaar, nietwaar?
- Als ik het goed begrijp, zijn ze eindig. En omdat ze eindig zijn, terwijl ze levensnoodzakelijk zijn, zouden wij er élke som voor neertellen als ons leven ervan afhing.
O.V.T.: - Precies. Wat we uiteindelijk taxeren, is de arbeid die nodig is om die dingen in ons bezit te krijgen, akkoord?
- Akkoord.
O.V.T.: - Maar dat kan uiteraard niet waar zijn met betrekking tot het geld, begrijpt u?
- Neen, dat begrijp ik nu net niet.
O.V.T.: - Het geld heeft op zich immers helemaal geen waarde: men kan het niet eten, men kan er geen huizen mee bouwen... het zijn op de keper beschouwd slechts getallen die ergens vast staan, het zijn afspraken die vastliggen en die beschermd worden. En ze worden beschermd door de sterkste machten die er bestaan, dat begrijpt ge toch?
- Neen, ik begrijp het nog steeds niet.
O.V.T.: - Ik zal het met nog andere woorden zeggen: het geld is een middel, het kan nooit een doel zijn. De illusie waar ik het over heb, is de zogenaamde middel-doelomkering, de waanzin die bijvoorbeeld maakt dat mensen eetwaren gaan gebruiken als middel om aan meer geld te komen in plaats van andersom. Want aanvankelijk gingen wij naar de markt met eieren, we kregen geld voor onze eieren en we kochten daarmee dan aardappelen, dat vergemakkelijkte namelijk de ruil. We gingen naar de markt met een bepaald levensmiddel, en we kwamen met een ander levensmiddel terug naar huis, en geld was een ruilmiddel. Maar vandaag gaat men naar de markt met geld, men koopt daarvoor een lot eieren, men verkoopt dat lot eieren op diezelfde markt voor een hogere prijs en men keert huiswaarts met geld, en wel met winst. De levensmiddelen, de eieren, zijn ruilmiddel geworden en het geld werd doel. Het geld lijkt op die manier bovendien aan te groeien, alsof het een levend organisme was. En dat is uiteraard een direct gevolg van die middel-doelomkering: de levensnoodzakelijkheid van de eetwaren en de intrinsieke waarde ervan wordt genegeerd terwijl het geld opgewaardeerd wordt tot een eindwaarde. Door die leugen lijkt de levenskracht van het voedsel in het geld zelf te zijn overgegaan. Dat gebeurt uiteraard niet fysiek, maar het gebeurt niettemin écht voor zover iedereen nu eenmaal de waarde van het geld erkent.
- Maar dat is magie?!
O.V.T.: - Het is magie, inderdaad. En het is ook zwarte magie, om in datzelfde jargon te blijven. De levenskracht van de levende dingen wordt miskend en aan het geld wordt eer gebracht alsof het waarde had op zich. Meer nog: alsof het een persoon was. Wat zeg ik? Alsof het dé persoon bij uitstek was! God!
- Maar dat is griezelig!
O.V.T.: - Zeg dat wel. Want op die manier ontstaat een wel bijzonder perverse logica. Een logica die het mogelijk maakt dat de vruchten des velds vernietigd worden om hun marktprijs op te drijven. Volgens diezelfde logica kunnen wie geld bezitten, het voedsel dat verhongerende kinderen nodig hebben, opkopen en het daarna straffeloos vernietigen. En het is uiteindelijk ook die waanzinnige logica die maakt dat geld gekocht en verkocht wordt alsof het een waardevolle zaak betrof, een levend wezen!
- Geld, een levend wezen?
O.V.T.: - Hoe dikwijls wordt er niet een prijs gezet op iemands hoofd? Een mens is wat hij doet, hij werkt, hij wordt voor zijn werk betaald en hij wordt ook gedwongen om te werken: verkoopt hij op die manier niet een groot deel van zijn levenstijd, alsof die betaalbaar was, koopbaar en verkoopbaar? Meer zelfs: wij mensen worden door het grootkapitaal gekocht en weer verkocht op de arbeidsmarkt, en op die manier zijn wij zelf het die als ruilmiddel worden gebruikt, als middel om sommen geld te doen aangroeien tot nog grotere sommen. Ziet gij hoe men de levenskracht van ons, mensen, aldus wil overhevelen naar een volstrekt levenloze en zielloze zaak, een getal op een bankrekening... dat niets anders vertegenwoordigt dan de arbeid die nodig is om échte, levende dingen te bemachtigen?
- Vreemd, inderdaad...
O.V.T.: - De zaak is nu deze. Geld vertegenwoordigt de arbeid die nodig is om écht waardevolle dingen te bemachtigen, en geld doet dat op grond van afspraken... die op hun beurt gehouden worden op grond van mogelijk fysiek geweld.
- Ja?
O.V.T.: - Geld vertegenwoordigt die arbeid... maar niet die zaken zelf, begrijpt u?
- Tja, dat lijkt me wel duidelijk. Gij bedoelt dus dat het op zich waardeloze geld alleen maar waardevolle dingen vertegenwoordigt op grond van afspraak, terwijl die afspraak uiteindelijk pas waarde heeft als geweld gebruikt kan worden om de naleving ervan af te dwingen?
O.V.T.: - Precies, maar dat is nog niet alles. Want stel eens dat de bezitter van het geld op een gegeven ogenblik geen waar krijgt voor zijn geld, zodat hij geweld móet gebruiken. En stel bovendien eens dat zijn tegenstander blut is, zodat hij hem helemaal niets meer af kan dwingen!
- Tja, men kan een kei het vel niet afdoen, dat is waar...
O.V.T.: - En wat betekent dan die geldelijke rijkdom nog? Wat anders nog tenzij het 'recht'... althans volgens de hier reeds besproken perverse logica... het recht om de ander te doden?
- Tja...
O.V.T.: - En in de praktijk is dat oorlog. En in de oorlogspraktijk doodt men zijn tegenstander niet: sinds oudsher spaart men zijn leven; men neemt hem gevangen en omzeggens 'uit dank' stemt hij ermee in om de lijfeigene van zijn overwinnaar te zijn, want alleen op die manier kan hij voor hem nog een meerwaarde betekenen.
- Maar als dat de gang van zaken is... dan is de verliezer in feite altijd al de lijfeigene van zijn overwinnaar gewéést?
O.V.T.: - Dat hebt gij goed gezien. Men zegt dat de oorlog het verlengstuk is van de economie, maar eigenlijk doet de oorlog niets anders dan aan het licht brengen wat het wezen van de economie in feite is. Een economie is geen bedrijvigheid die resulteert in overwinnaars en in verliezers zoals dat het geval is in een loopwedstrijd, welneen: in de economie ligt de overwinnaar bij voorbaat vast, hij is immers diegene die zijn verliezer - en eigenlijk moet men hier spreken over een slachtoffer - het mes op de keel zet, afdreigt en afperst.
- Ja, nu gij het zegt, daar zit wel iets in...
Vierde deel
- Omsk Van Togenbirger, gij hebt ons nu een en ander verteld over het geld, maar wij tasten nog altijd in het duister als het gaat over de banken en over hun rol in dat dan toch bijzonder duistere spel dat heden aan de gang blijkt over de ganse aardbol. Banken zijn instellingen waar geld wordt vastgezet, en geld is zwarte kunst, zo beweert gij: het heeft niets anders om het lijf dan...
O.V.T.: - Geloof!
- Geloof?
O.V.T.: - Tja, het geld op zich is hoogstens bedrukt papier. Geld is in wezen niets meer dan een aan een persoon rechtstreeks of onrechtstreeks verankerd getal, en die band tussen het getal en zijn bezitter wordt beschermd. Iedereen gelooft dat zo'n getal een bijzondere waarde vertegenwoordigt.
- Geld vertegenwoordigt de arbeid nodig om levensmiddelen te bemachtigen, en dit op grond van afspraken die standhouden dankzij gewelddreiging.
O.V.T.: - Dat hebt gij goed onthouden! Wij geloven in het geld omdat wij vrezen voor geweld.
- Terecht!
O.V.T.: - Onze vrees is uiteraard terecht, want wij zijn bijzonder kwetsbaar. Men kan zelfs ten stelligste beweren dat het geld zijn macht haalt uit onze kwetsbaarheid. Nog correcter uitgedrukt: indien de mens onkwetsbaar was, dan had het geld geen enkele macht, het had niet eens kunnen bestaan. Het geld deed zijn intrede in de wereld tegelijk met de val van de mens, die hem kwetsbaar maakte. Vandaar vertegenwoordigt het geld niet zómaar een macht: het geld representeert de macht van het kwaad. En als men vaststelt dat mensen het geld aanbidden alsof het een persoon was of een god, dan mag men dat kwaad gerust personifiëren, en kan men met recht en rede zeggen dat het geld de duivel zelf vertegenwoordigt.
- De duivel?
O.V.T.: - De personificatie van de onmens!
- En die leeft dus bij de gratie van ons geloof?
O.V.T.: - Uiteraard, want op zichzelf is hij helemaal niets! De heilige Augustinus zegt in dat verband dat het kwaad geen positieve werkelijkheid is, doch 'slechts' een leemte, een tekort, een afwezigheid van het goede. Maar die afwezigheid is dus een werkelijkheid, en het is een moordende werkelijkheid, een echte moordenaar.
- De duivel?
O.V.T.: - Tja.
- Maar nu wijken we weer af van ons onderwerp: de banken! Dat zijn plaatsen waar geld wordt vastgezet, zegt gij. Maar wat doen zij dan? Wat hebben zij te maken met de verdeling van de rijkdom? En wat is die bankencrisis eigenlijk?
O.V.T.: - Zoals al gezegd is dat een bijzonder heikel artikel. Er zijn er die beweren dat zónder het geld de wereld weldra zou ten onder gaan, onder meer ingevolge luiheid.
- Gij bedoelt dat zij geloven dat geld de mensen dóet werken?
O.V.T.: - Hebzucht is voor velen een drijfveer om te werken, zo geloven zij.
- En is dat ook zo?
O.V.T.: - Tuurlijk niet! Hebzucht of bezitsdrang is een drijfveer om anderen te bestelen, ja! En over de arbeid kan men toch zeker niet zeggen dat zij diefstal is? Integendeel! De arbeid is een schenkende activiteit! Neen, neen, neen: hebzucht zal er veeleer voor zorgen dat men anderen voor zích laat werken. De hebzuchtige is tevens de luiaard, me dunkt. Of zijn er dan mensen die tegelijk hebzuchtig zijn én ijverig? Gij begrijpt toch zeker wel dat het onderliggend motief voor de hebzucht, de luiheid zelf is?
- Dat zie ik toch niet zo direct...
O.V.T.: - Waarom is iemand hebzuchtig, denkt gij?
- Omdat hij ervan houdt om veel te bezitten, veronderstel ik.
O.V.T.: - Juist, ja. Maar waarom wil iemand veel bezitten?
- Inderdaad, ja: klaarblijkelijk om niet meer hoeven te werken...
O.V.T.: - Heel wat mensen streven een fortuin na omdat zij geloven dat een fortuin hen zal toelaten om op hun lauweren te rusten. Uit luiheid dus.
- Wie hebzuchtig is, is ook lui?
O.V.T.: - Hebzucht gaat vaak met luiheid samen! Maar er moet aan toegevoegd worden dat niet allen die bezit nastreven, ditzelfde oogmerk hebben. Er zijn er ook die onafhankelijkheid nastreven, mensen die willen vermijden dat zij ten prooi vallen aan uitbuiting en slavernij. Want wat wij verstaan onder 'werk', is vaak niets anders dan een vorm van slavernij. Met dat verschil dat de dwang vandaag dikwijls een positief karakter heeft gekregen.
- Een positief karakter?
O.V.T.: - Wel, ik wil alleen maar zeggen dat in vroeger tijden de slaven geen keuze hadden want als zij weigerden te werken, dan kregen zij van de zweep. Vandaag zijn stokslagen uit den boze en wordt er positief gesanctioneerd: wie werkt, krijgt een loon maar wie niet werkt, krijgt géén geld. Maar uiteraard komt dat vaak op hetzelfde neer, tenminste daar waar sociale zekerheid ontbreekt of waar mensen moeten leven in de illegaliteit. Wie geen geld heeft, moet immers honger lijden en hij kan zijn kinderen niet voeden, en dat is mij dunkt al even erg als stokslagen te verduren krijgen. Weet ge trouwens dat de huidige crisis ertoe geleid heeft dat de minimumlonen in het hoogontwikkelde West-Europese Duitsland, dat in zekere zin de bakermat is van de moderne sociale zekerheid, feitelijk werden afgeschaft? Dat is namelijk de hele moordende logica van het geldsysteem: de slavernij van ooit is er nu écht terug.
- Omsk Van Togenbirger, dat klinkt allemaal heel interessant, maar mag ik om al te grote uitweidingen te vermijden, terugkeren naar ons onderwerp?
O.V.T.: - En waar waren wij dan gebleven?
- Bij de opwerping van hen die beweren dat geld noodzakelijk is om de mensen te doen werken...
O.V.T.: - Wel, die opwerping is mijns inziens onterecht. Ik herhaal dat de mensen niet werken uit hebzucht, integendeel. Wat wél waar is, is dat geld een zeer welkom middel is in de moderne versie van de slavernij: het geld vervangt daar dus de zweep, en nogmaals: dat is vooral zo, waar het sociaal vangnet ontbreekt, want pas daar betekent geldgebrek ook honger, zodat mensen er door schurken toe gedwongen kunnen worden om zich uit te sloven voor een hongerloon. De arbeider is in het geldsysteem een louter middel en de allergoedkoopste middelen worden ingezet om het kapitaal te dienen. Het is wáár dat daar een klein aantal mensen schatrijk van worden, maar er is dus nog een vergeten, diepere dimensie aan die zaak, want waar mensen herleid werden tot arbeidsmiddelen of tot instrumenten van het geld, daar voedt zich letterlijk de onmens met de mensen!
- De duivel vreet de mensen op. Er bestaat trouwens een afbeelding daarvan. Het is een van de illustraties bij Dante's reis met Vergilius door de hel, één van de honderd gravures bij de Venetiaanse uitgave van zijn Goddelijke Komedie in 1757.
O.V.T.: - Ge ziet dus dat wat ik vertel, zeker niet nieuw is. De voorstellingen van het kwaad doorheen de ganse geschiedenis zijn allerminst fantastisch, zij zijn daarentegen bijzonder accuraat!
- Ge jaagt mij zowaar de daver op het lijf!
O.V.T.: - Een verwittigd man is er twee waard. Voorkomen is altijd beter dan genezen. Maar inzake de huidige crisis, lijkt alles erop te wijzen dat het hier gaat om een kwaad waar geen kruid tegen gewassen is. Ik vrees dat wij het zullen moeten ondergaan.
- Wat is er dan loos?
O.V.T.: - Wel, nu we er een idee van hebben wat geld is, en wat banken in feite zijn, kunnen we ons afvragen wat zij eigenlijk doen.
- De banken?
O.V.T.: - Ja, de banken. Want ge ziet dat banken bestuurd worden door grote mijnheren die, van zodra zij versleten zijn, door andere en betere vervangen worden. Het zijn de banken die hun directeurs kiezen, aanstellen, afdanken, overleven, omkopen en zo voort. De bezitter of de beheerder van een bank doet dus niet zomaar wat hij wil; ook hij is een gevangene van de logica van het geldwezen. Toch wel een bijzonder geslaagde benaming, vindt gij dat ook niet?
- Wat dan?
O.V.T.: - Het geldwezen. Dat vertegenwoordigt dus het absolute kwaad of de duivel. En ge kent die passage wel, uit het evangelie, waar de duivel Onze-Lieve-Heer meeneemt naar een hoge bergtop, waar hij Hem de wereld toont?
- Volgens Mattheüs zegt de duivel aan Jezus dat Hij van hem de ganse aarde kan krijgen. Volgens Lucas zegt de duivel dat hij in het bezit is van alle wereldse macht en dat hij die bijgevolg kan schenken aan wie hij maar wil.
O.V.T.: - Wie de wereld wil bezitten, hoeft alleen maar te knielen voor de duivel!
- En wat betekent dat dan concreet?
O.V.T.: - Zondigen uiteraard: stelen, liegen, bedriegen, echtbreuk plegen, moorden, noem maar op. Het zijn uitgerekend de zonden die aan de zondaar wereldse macht verlenen. Wie anderen naar het leven staan, worden gevreesd en bijgevolg geacht, denk maar aan wat Niccolò Machiavelli in zijn Il Principe verkondigde. Mensen smeken misdadigers hun leven te willen sparen en daarom proberen zij bij hen in de gunst te komen en vergasten zij hen op allerlei geschenken, voordelen en attenties. Criminelen zetten hun medemensen op allerlei manieren het mes op de keel, en vaak wordt het misdadige zelfs niet opgemerkt, door de vingers gezien of zelfs gepromoot. Men knijpt alras een oogje dicht voor al wie men moet vrezen omdat men boven alles zijn eigen leven veilig probeert te stellen. Jazeker, wie zichzelf wat gunnen wil, die probeert voorwaar een machtig man te vriend te hebben, en is de duivel dan geen machtig man? Gewis is hij de machtigste op aarde!
- En wat is macht dan wel?
O.V.T.: - Dat varieert. Men kan macht hebben over de natuur, en die bekomt men niet zonder eerst aan de wetten van de natuur te gehoorzamen, en dat kan men pas doen als men de natuurwetten kent. Op dezelfde manier kan men ook macht hebben over andere mensen, maar die heeft men uiteraard pas als men aan de natuur van de mens gehoorzaamt, en dus moet men die ook eerst grondig kennen.
- En is daar dan iets fout mee?
O.V.T.: - Met kennis op zich niet, neen. Maar het is zeer de vraag of men wel echte kennis kan verkrijgen. Onze kennis zal altijd onvolkomen zijn en de uitoefening ervan brengt een grote zorg en verantwoordelijkheid mee, het is hoe dan ook geen sinecure. Men kan pas kennis uitoefenen als men ingrijpt in de gang van de dingen en het blijft de vraag of men daar altijd goed mee doet. In de geneeskunde bijvoorbeeld geeft men aan mensen bloeddrukregelaars omdat men een verband ziet tussen bloeddruk en levensverwachting, maar misschien zijn de regels die nu gehanteerd worden helemaal niet zo algemeengeldig als eerst gedacht, en ondervinden meer mensen meer kwaad dan goed door die behandeling - wie zal het zeggen? Het geneesmiddel Softenon zorgde toentertijd voor miskramen en gehandicapte kinderen; Aacifemine, de algemeen voorgeschreven jonghouder voor vrouwen, bleek borstkanker te stimuleren; antidepressiva lokken bij heel wat mensen suïcidaal gedrag uit, en ga zo maar door: vaak geloven wij kennis te hebben maar nadien blijkt dat wij ons hebben vergist. Bekijk het verkeersprobleem, de uitvindingen van de auto, de kernenergie, de genetica: wat ooit zo veelbelovend was, dreigt ons uiteindelijk de das om te doen. Het vooruitgangsenthousiasme is amper enkele generaties oud of wij moeten voor het eerst in onze geschiedenis van vele miljoenen jaren gaan vrezen dat wij op het punt staan om het leven helemáál uit te roeien.
- Dat is een feit. Als ik dat zo hoor, dan zou ik haast gaan geloven dat de wereld vervloekt is.
O.V.T.: - En volgens de bijbel is dat ook zo. Of het waar is, weet ik niet, maar alvast is het zo dat er sinds oudsher meer mensen geweest zijn die deze indruk hadden. De tegendoelmatigheid strooit alom roet in het eten, ze vormt de essentie van de Oud-Griekse tragedie en ze heeft onze beschaving altijd zeer grondig getekend. Zo ook lijken kennis en macht althans op het eerste gezicht bijzonder begerenswaardige dingen, maar wie ze nastreven, moeten helaas ondervinden dat zij pas door het kwaad verkregen kunnen worden.
- Moet men dan een pakt sluiten met de duivel om het goede te bekomen?
O.V.T.: - Om het goede hier op aarde te bekomen misschien wel. Of correcter uitgedrukt: om de aardse goederen te bekomen. Herinner u dat in de evangeliën Jezus de duivel helemaal niet tegenspreekt waar die gewag maakt van zijn heerschappij over de aarde. Maar het lijkt er tevens op dat de aardse goederen, de hemelse helemaal in de weg staan.
- Is dat dan zo?
O.V.T.: - Het is moeilijker voor een rijke om het rijk der hemelen binnen te gaan dan voor een kameel om door het oog van de naald te kruipen.
- Is dat dan niet wat overdreven?
O.V.T.: - Toegegeven: het oog van de naald is, als ik het goed heb, een benaming voor de stadspoort van Jeruzalem ten tijde van Jezus; kamelen dienden te knielen teneinde er onderdoor te kunnen, en waren zij geladen met goederen, dan geraakten zij er vast en zeker niet doorheen. Maar elders wordt gezegd dat niemand twee heren kan dienen: niet God én de mammon. Men kan niet én God dienen én de wereld te vriend hebben.
- En toch moeten wij kunnen eten om in leven te blijven. Het leven wordt toch zeker niet versmaad door Christus, die zichzelf trouwens de levensbron genoemd heeft? "Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven"!
O.V.T.: - Wellicht heeft Christus het over een ander dan dit stoffelijke, wereldse leven.
- Het eeuwig Leven?
O.V.T.: - Dat denk ik, ja.
- En wat is dat dan wel?
O.V.T.: - Dat is klaarblijkelijk datgene waarmee ge met dit aardse leven moet betalen om het te bemachtigen.
- Niet te geloven!
Vijfde en laatste deel
- Omsk Van Togenbirger, we zitten heden met een financiële crisis van enorme proporties. Enerzijds zegt u dat men geen vergankelijke schatten moet vergaren, maar anderzijds moet u dan toch erkennen dat wij zonder ons stoffelijke voedsel helemaal niet kunnen leven. Ook als wij voor een zogenaamd geestelijk leven zouden kiezen, dan nog dienen wij eerst aan ons lichaam zijn gading te geven, en dus heeft de duivel die heerst over de stoffelijke wereld, vat op ons: het gouden kalf is bij machte om het bestaan van al de hemelen die wij ons kunnen dromen, afhankelijk te maken van zijn eigen grillen en het zal ook niet nalaten dat te zijner tijd te doen; het lijkt er zelfs op dat dit de bron bij uitstek is van zijn allergrootste plezier. Temeer, mijn beste heer Van Togenbirger, er een volstrekt onontwarbare paradox schuilt in het hart van het leven, want als wij moeten eten om te kunnen leven en derhalve om gelukkig en ook góed te kunnen zijn, dan moeten wij dat voedsel eerst bemachtigen, terwijl het gouden kalf er beslag heeft op gelegd en van ons eisen kan dat wij ons eerst bezondigen aan het kwaad. Wie hier het been stijf houdt, mag dan een martelaar worden genoemd: de wereld wordt allerminst met martelaren bevolkt, zij zijn veeleer allang vergeten rariteiten die intussen overigens over dezelfde kam worden geschoren met die niets ontziende moordenaars die her en der met buskruit om hun lenden op weg denken te zijn naar een of ander maagdenparadijs.
O.V.T.: - Helaas spreekt gij de waarheid, al moet ik tevens opmerken dat het niet de stof is in het stoffelijke voedsel waarmede wij ons voeden als wij spijzen tot ons nemen en ook drank. Want is het u al opgevallen dat het voedsel dat wij nodig hebben om te leven, afkomstig is van ander leven? En dat geen mens in staat is en ook nimmer in staat zal zijn om voedzaam voedsel voort te brengen uit de dode stof? Neen, geen mens kan dat en zal dat ooit kunnen, evenmin als er een mens zou bestaan die in staat was om een ander levend wezen voort te brengen tenzij een soortgenoot en dan nog via de door God daartoe voorziene weg van de geslachtelijke voortplanting die wij, op de keper beschouwd, louter ondergaan. Voedsel is pas voedzaam door de sporen van het leven die daarin getrokken zijn en die ons bijstaan om ons leven voort te zetten. Alle leven komt van ander leven voort: het is er het kind van of de verorberaar. En alle leven geeft zichzelf weer door aan ander leven, hetzij door ander leven voort te brengen en zich daaraan op te offeren zoals het een goede ouder past, hetzij door met zijn vlees als voedsel dienst te doen. Het is dus niet de stof die wij broodnodig hebben om te leven, het is het leven zelf, dat helaas aan de stof verankerd lijkt te liggen.
- Lijkt dat dan alleen maar zo? Is de verankering van het leven aan de stof alleen maar schijn? Is de dood slechts een illusie? En de honger? En het lijden in het algemeen?
O.V.T.: - Dat is een bijzonder netelige vraag. Ge ziet het al, dat wij hier in een cirkel dreigen te belanden die ons nimmer meer loslaten zal als wij niet tijdig weer een stap terug doen. Het is veeleer nog een spiraal ofwel een opeenvolging van concentrische kringen zoals die ook terug te vinden zijn in de architectuur van de hel, of in de banen van de hemellichamen in de zwarte kosmos die volgens sommigen wel moet samenvallen met de hel, aangezien Lucifer zelf er sinds het begin der tijden de orde handhaaft.
- Andermaal keer ik terug tot de vraag: is de stof slechts een illusie? En het leed? En de dood?
O.V.T.: - Weet dat gij hier die vragen weer opnieuw stelt die de mensheid sinds 't begin der tijden in een net gevangen houden, een net waarvan men zegt dat 't onontwarbaar is, verstrikkend en compromitterend. Maar laat ik u alvast één waarheid verklappen die wij alsnog bevatten kunnen. De voorstelling die wij ons maken van de stof is even verkeerd als de voorstelling die wij ons maken van het geld. Geen van die twee zaken immers heeft een positieve werkelijkheidswaarde; zij bestaan - zowel het geld als de stof - omdat en in de mate dat zij erin slagen om ons ertoe te brengen in hun bestaan te geloven. Maar op de keper zijn zij even onecht als de droom. Als zij ons in hun macht hebben en als zij ons begoochelen, dan doen zij dat alleen maar omdat wij de leugens die zij ons voorhouden, aanbidden. En daarmee zult ge het voorlopig moeten doen, want men roept mij, ik moet er als de bliksem vandoor! Tot kijk!
Illustratie 2 bij "Over de geldcrisis" Vrij naar een oude gravure in de Venetiaanse Dante-uitgave van 1757: Lucifer die zoals een worm aan het hart der aarde vreet.
15-10-2011
Over de ambiguïteit van getuigenis en martelaarschap
Over de ambiguïteit van getuigenis en martelaarschap
1.
"De prijs van het graan is uw geld; de prijs van een stuk land is uw zilver; de prijs van een parel is uw grond; maar de prijs van de naastenliefde zijt gijzelf". (1)
Aldus Etienne Gilson over Augustinus' leer van de caritas die gefundeerd is op de menselijke gelijkwaardigheid en die daarom eenmakend is en ook mateloos, zodat zij resulteert in paradoxen: pas door zijn ziel te verliezen, wordt zij gered (2) en uw Schepper eist alles van u. (3) God is de caritas of het mateloze offer van zichzelf en wie dit hoogste goed bezit (dit is: het wegschenken van zichzelf), bezit alles, want iets is zoveel waard als gij ervoor moet betalen, en het meest waardevolle is derhalve datgene waarvoor ge met uw eigen leven betaalt.
Een openbaring, maar geen makkelijke, en dat bewijst het feit dat zelfs de meest prominente hedendaagse filosofen daarmee worstelen, zoals bijvoorbeeld Costica Bradatan in zijn essay: A light for the Future: On the Political Uses of a Dying Body.(4) Een complex probleem, want dat het meest waardevolle datgene is waarvoor men met zichzelf betaalt, betekent uiteraard geenszins dat men dat sublieme ook voor zichzelf zou kunnen opeisen met die munt van het eigen leven. Alleen wie de logica met de voeten treden, kunnen geloven dat zij de gegeven implicatie zomaar kunnen omdraaien. Voor wie inzicht hebben, is het evident dat men het allerhoogste nooit zal bereiken als men niet eerst bereid is om daarvoor te betalen met die allerhoogste prijs van zichzelf: nooit heeft een mens iets schoons gemaakt waarvoor hij niet zijn heetste hartebloed gegeven heeft, zei Adema Van Scheltema. Maar te geloven dat het betalen van die prijs volstond om in het bezit te komen van het hoogste goed, ware wel bijzonder naïef. Edoch, er is nog een veel belangrijker punt in deze discussie het punt waar het ons hier eigenlijk om te doen is.
De kern van de zaak is dat de betaling waarvan hier sprake namelijk de betaling van de allerhoogste prijs of dus de betaling met het eigen leven allerminst kan bestaan in het doden van zichzelf. Hoe dit gegeven zal belicht worden in het werk van de hoger genoemde wijsgeer, valt nog af te wachten, want de schrijver werkt momenteel nog aan een beloftevol boek over de martelaren-filosofen.
Alvast is het zo dat het betalen van de allerhoogste prijs nimmer kan bestaan uit het doden van zichzelf, want wie zichzelf doodt, vernietigt zijn betaalmiddel en kan daarmee uiteraard helemaal niet meer betalen. Wat dan van hem overschiet, is nog slechts een stoffelijk overschot waarmee alleen nog aasgieren hun voordeel kunnen doen. Betalen met zichzelf kan derhalve nimmer betekenen: betalen met de eigen dood; het kan daarentegen vanzelfsprekend slechts betekenen: betalen met het eigen leven. En dat eigen leven mag niet worden gedood maar moet uiteraard worden geleefd. De munt waarmee men betaalt mag bij de betaling niet ontwaard worden, terwijl uitgerekend dát toch het geval is als men het betaalmiddel van zijn eigen leven bij de betaling zelf ombrengt.
Meer nog: indien het voor het bereiken van het hoogste goed volstond om zichzelf in brand te steken, dan konden ook een stuk hout, een stuk steenkool of een berg afval het koninkrijk der hemelen verwerven en misschien nog rapper dan een mens dit kon, want wat men ook zegt over de brandbaarheid van mensenvlees: er zijn beslist heel wat dingen die nog véél beter branden dan vlees.
In een 'Intermezzo' in het genoemde artikel heeft Costica Bradatan het een poos over de beeldspraak van het vuur, want vuur spreekt tot de verbeelding, het geeft warmte en licht op het soms duistere pad van de mensheid, en daarom ook wordt het vuur vaak met de hoop geassocieerd. Maar andermaal ontwaardt een mens ook hier zichzelf als hij gaat branden op de manier waarop een tak brandt of een stuk steenkool of een berg afval, want de mens heeft een heel eigen manier van verbranding, hij heeft een veel hoger en ook een veel waardevoller vuur waarmee hij zijn levenskrachten, die veel meer zijn dan louter brandstof, transformeert in licht, dat geen gewoon licht is maar vooral inzicht, en warmte, die menselijke warmte is of liefde. Een mens die zich overgeeft aan de vlammen, reduceert zichzelf tot brandhout, terwijl hij met de gift van zijn menselijk lichaam dat ondoorgrondelijk wonder van de goddelijke schepping zo oneindig veel meer had kunnen doen.
Wat een verspilling! dat is wel het minste wat men er kan op zeggen als iemand zichzelf verbrandt. Wat een vergissing! dat is het minste wat men kan zeggen als iemand die zichzelf doodt, gelooft dat hij zijn leven heeft gegeven. Door te doden immers kan iemand nimmer getuigenis afleggen van iets dat het leven overtreft of overstijgt, want doden is misprijzen en te geloven dat het de moordenaars waren die ons het rijk Gods zouden openbaren, ware wel wat teveel gevraagd.
Fakirs die zichzelf kwellen op nagelbedden, bewijzen niet dat zij onaantastbaar zijn of bovenmenselijk: de natuurwetten gelden voor alle levende wezens en dus ook voor hen, en waar zij dat ontkennen, dragen zij daarvan de gevolgen zoals ieder ander. Ook profeten die verhalen over paradijzen die al het aardse in hun schaduw stellen, liegen als zij daarmee niet bedoelen dat men dit aardse eerst verdienen moet teneinde daarvan te kunnen genieten.
Daarom ook zal de mens zijn brood vooralsnog eten in het zweet zijns aanschijns en zo snijdt het wel degelijk hout om te beweren dat wij onze stoffelijkheid niet mogen loochenen en dat wij onze lichamelijkheid eerst moeten erkennen teneinde die dan gebeurlijk te kunnen overstijgen. Er zijn geen resultaten mogelijk zonder de overeenkomstige inspanningen die zij vergen; er is geen geluk zonder de onverdroten arbeid, geen vrede en geen rust zonder eerst de rusteloze zorgen en de niet aflatende ijver. En reeds inzake het louter fysieke van ons menselijk bestaan, geldt dat wij ons zonder zweet en tranen niet handhaven kunnen, zoals uit het omvangrijke werk van dokter Kris Vansteenbrugge zo overduidelijk blijkt, en dat daar waar wij geloven het gemak te mogen kiezen, alleen ziekte en dood hun opwachting maken, als ware onze rust voorgoed vervloekt.
Tegenover de vele fantastische culturen die op ontelbare manieren het onmogelijke in het vaandel voeren onder allerlei modieuze namen en slogans, staat de eerder realistische en ook wetenschappelijk gegrondveste gezondheidscultuur (5) met haar ijzeren wet dat alleen training en afzien het lichaam sterk en gezond kunnen houden en hetzelfde geldt voor de vorming van het karakter en van de geest. Wie geen slappeling wil zijn, mag geen misprijzen hebben voor een zekere dosis dril omdat de biologie nu eenmaal gehoorzaamt aan primitieve wetten die geen mededogen kennen en waaraan al wie leven hoe dan ook gehoorzaamheid verschuldigd
zijn. Wie zijn denkkracht bij wil schaven, dient zich aan soms slopende geheugentraining te onderwerpen en moet zich talloze, soms oervervelende lessen moeizaam eigen maken en ook beschikken over parate kennis, en hetzelfde geldt voor allerlei kundigheden, vaardigheden en ook kunsten. Achter de makkelijk in de hand liggende computer schuilen gesofistikeerde wiskundige formules, bekomen middels ontelbare jaren van noeste arbeid, zweet en tranen, competitie, ongezien leed en engelengeduld. Kortom: de hemel wordt niet en nooit in een handomdraai bereikt en alleen indien dat wél zo was, konden de hongerstaker en, rapper nog, de zich tot een toorts omtoverende held er in een wip geraken. Alleen aasgieren hebben baat bij deze soms wel heel vergeeflijke menselijke drama's, en misschien spreekt Bradatan in dat verband dan ook over het politieke gebruik dat wordt gemaakt van het stoffelijke overschot van dan toch de slachtoffers bij uitstek van verschrikkelijke wantoestanden. Door hen tot held uit te roepen, kan de misdaad die hen de dood injoeg, jammer genoeg niet ongedaan worden gemaakt, en misschien geldt dat zelfs in zekere zin ook voor de kruisdood van de Heer.
2.
Iets is voor iemand zoveel waard als hij bereid is om daarvoor neer tellen, en zo is het meest waardevolle ook het meest kostbare of datgene wat het grootste offer vergt. Omdat niemand ooit meer kan betalen dan met zijn eigen leven, is het meest waardevolle voor een mens dan ook het equivalent van zijn leven zelf. Het eigen leven is met andere woorden het meest waardevolle voor een mens en de naastenliefde maakt dat ook het leven van de naasten wordt bemind alsof dit het eigen leven zelf was. In feite is het dankzij de naastenliefde dat mensen een zekere vorm van onsterfelijkheid bereiken, aangezien het leven dat wordt weggeschonken aan een ander nimmer meer ontvreemdbaar is of dus gered. Het bewijs voor iemands onsterfelijkheid ligt in feite in zijn bereidheid zelf tot naastenliefde, waarvan hij getuigenis aflegt door een dagelijkse, christelijk charitatieve levenswijze. Het getuigenis op zijn beurt maakt dat de dingen waarvan men aanvankelijk het bestaan slechts kon vermoeden, tot werkelijkheid worden: door getuigenis af te leggen of dus door te leven voor bepaalde zaken, brengt iemand deze zaken in de werkelijkheid naar binnen. Voordien waren zij slechts ideeën, mogelijkheden of kansen. Gezondheid is een kapitaal dat slechts wordt aangeboord door training, en dat is gehoorzaamheid aan koele natuurkundige wetten. Zo ook is menselijk geluk een kans die men niet realiseren kan dan door haar te ontplooien binnen de geëigende kanalen en die houden uiteraard veel meer in dan het pad des doods en de vlammen die in één ogenblik alles wat wij zijn tot as herleiden.
Alles wat bestaat, vergaat. Alle dingen en ook alle wezens hebben een eigen wijze van vergaan en van verbranding en dit vergaan is meteen hun leven en hun bestaan omdat het leven nu eenmaal een langzaam sterven is. Het voor een mens geschikte opbranden of offeren van zijn leven gebeurt door onzichtbare vlammen, evenwel in een heus verbrandingsproces middels zuurstof en brandstoffen in de juiste proporties. Dat proces wordt in goede banen geleid door geschikte menselijke activiteiten en zo geven het goede en het gezonde elkaar in zekere zin de hand waar de specifiek menselijke verbranding 'afvalstoffen' oplevert die zich heel duidelijk onderscheiden van alleen maar excrementen zoals urine en zweet: wij, mensen, brengen immers ook cultuur voort, schoonheid, waarheid en nog andere zaken als we hard ons best doen. Gezondheid is een van die allerbelangrijkste voortbrengselen van een cultuur die aardt in waarheid en die met zorg tot stand gebracht werd, steunend op ondervinding en op vele eeuwen mythisch en ook wetenschappelijk zoeken.
De van gezondheid blakende atleten mannen en vrouwen die in het oude Hellas deelnamen aan de Spelen welke ter ere van de mythische godheden gehouden werden, getuigen allen van een zeer ontwikkelde cultuur en zij stralen die ook uit, zij duikelen niet de dood in of de oorlog die het leven zo abrupt beëindigt, maar zij scheppen kunst en zij veranderen zelfs zichzelf in kunstwerken waar zij zich aan de regels van de wedloop onderwerpen, het speerwerpen, het worstelen. Zij hielden wedstrijden in dichtkunst en in de welsprekendheid en zij eerden ook hún oude poëten door zich hun welluidende verzen eigen te maken ten bate van het nageslacht en ze zodoende te vereeuwigen. En in die verzen wikkelden zij hun inzichten aangaande het mysterie van het leven, in de mythen dichtten zij wat eigenlijk geen mens kan vatten tot een groot verhaal dat vol beloften is en dus vol leven. En de menige helden in die sagen sterven nooit zómaar: als zij de dood ontmoeten, gebeurt dat immer tegen wil en dank en enkel en alleen omdat het kostbare leven waarvan zij de ultieme getuigen zijn, niet wijken wilde voor de obstakels van wie het tegenstaan.
Iets is voor iemand zoveel waard als hij bereid is om daarvoor neer tellen, en zo komt het ook dat wij bereid zijn om voor ons leven, dat immers álles voor ons is, ook álles neer te tellen: waar het om het leven gaat, daar geven wij het leven, misschien wel net zoals men in de wraak een oog neemt voor een oog en een tand voor een tand. Het leven schenkt zich aan nieuw leven en als dat nieuwe leven eenmaal opgestaan is en zich op eigen benen een weg baant door de wereld, legt het oude met een gerust hart zijn kopke neer en sterft. Maar niet voordien. Vandaar dat waar een man zichzelf vernietigt uit protest, hij daarmee misschien aangeeft dat hij eerst een kind gebaard heeft weliswaar een geesteskind: het sterven zelf in alle overgave bevestigt immers heel waarschijnlijk de geboorte van dat kind dat wellicht precies daardoor tot leven komt wie zal het zeggen?
(J.B., 14 oktober 2011)
Noten:
(1) Etienne Gilson, Introduction à l'étude de Saint-Augustin, Paris, Vrin, 1929, pp. 173v. Context: de naastenliefde steunt op de menselijke gelijkwaardigheid, en zij maakt daarom één.
(5) Zie: Kris Vansteenbrugge, Kanker en hartinfarct moeten niet zijn, e.a. werken.
10-10-2011
Geweldloos verzet
Geweldloos verzet
Geweldloos verzet?
Geweldloos verzet?
Mahatma Gandhi of de 'Grote Ziel' Gandhi, was een Indiaas politicus die leefde van 1869 tot 1948. Hij staat bekend als charismatisch leider en voorbeeldige figuur in het geweldloos verzet of de 'satyagraha' als bijzonder wapen in de revolutie. In het essay getiteld "Light for the future: On the Political Uses of a Dying Body" (1) noemt de Roemeens-Amerikaanse filosoof Costica Bradatan hem de man die tegenover de wrede 'kunst van het doden', de vreedzaam geachte 'kunst van het sterven' in de vorm van de hongerstaking heeft geperfectioneerd. Maar de vraag rijst of die nieuwe vorm van vreedzaam geacht verzet in werkelijkheid wel vreedzaam is.
Plato zegde dat het beter is om kwaad te ondergaan dan om het te doen, maar in het geval van vreedzaam verzet in de vorm van hongerstaking, gaat het wel degelijk om een kwaad, met name een kwaad dat men zichzelf aandoet. En aangezien Gandhi een voorbeeldfunctie waarnam, kon men ook zeggen dat hij anderen tot hongerstaking aanzette en derhalve tot het plegen van geweld tegen zichzelf. Zo wordt hier niet het geweld geopponeerd aan de geweldloosheid maar veeleer worden twee vormen van geweld misschien wel al te onkritisch tegenover elkaar geplaatst: het geweld tegen derden en dat tegen zichzelf dat, indien het gebruikt werd door iemand met een voorbeeldfunctie, eveneens als een geweld tegen derden beschouwd kon worden. In wezen gaat het hier eigenlijk over de oppositie van het geweld van de moord aan dat van de zelfmoord of over het vraagstuk van het recht op zelfmoord.
Zelfmoord is verwerpelijk in het licht van het christendom, maar ook op zuiver logische gronden moet zelfmoord verworpen worden als strijdig met het gezond verstand, en de redenen zijn telkenmale overtuigend. In christelijk perspectief vloekt de zelfmoord met het christelijke gebod zichzelf te beminnen. Dat gebod kan worden afgeleid uit drie premissen, met name het gebod van Christus aan zijn apostelen om anderen te beminnen zoals Hij hen heeft bemind, het goddelijke gebod zijn naaste te beminnen zoals zichzelf en het feit dat de godheid nimmer met zichzelf in tegenspraak kan zijn. Uit deze drie premissen volgt uiteraard en met dwingende kracht de logische conclusie dat men zichzelf moet beminnen, zodat de zelfmoord in de christelijke opvatting ongeoorloofd en gewelddadig is.
Maar ook geheel los van het christendom snijdt de verdediging van de hongerstaking, en bij uitstek die van de zelfmoord, geen hout. Sommigen trachten het kwaad dat men zichzelf aandoet, uit te leggen met de stelling dat men zichzelf kan haten terwijl men anderen bemint. Dit is echter een onmogelijkheid om de eenvoudige reden dat het beminnen van een ander niets anders kan betekenen dan dat men zich jegens die ander opstelt zoals tegenover zichzelf. En indien het mogelijk was dat men zichzelf zou haten én de ander beminnen, dan verdween vanzelfsprekend het onderscheid tussen liefde en haat.
De heden wijdverspreide mening dat zelfmoord een menselijk recht zou zijn, verwant aan het recht op zelfbeschikking, heeft zijn wortels in de misvatting dat de mens zichzelf zou bezitten en derhalve vrij zou zijn om met zichzelf te doen wat hij maar wilde. Een bijzonder surrealistische misvatting uiteraard om te stellen dat een mens met zichzelf mág doen wat hij maar wil, alleen al omdat een mens met zichzelf niet eens kán doen wat hij wil: zijn dood maar ook reeds zijn eigen leven heeft hij tegen heug en meug te ondergaan. Alle beperkingen die ons ten deel vallen, maar ook alle vrijheden die wij genieten, worden allerminst door onszelf bepaald. Alle gekregen mogelijkheden zijn niets dan genaden en het gebruik van geweld staat lijnrecht daartegenover. De mens bezit zichzelf evenmin als hij een ander bezit. Waar iemand gelooft dat hij een ander bezit, miskent hij die ander en berokkent hij hem aldus kwaad, en hetzelfde is het geval waar hij gelooft zichzelf te bezitten: daar miskent hij zichzelf, daar houdt hij zichzelf voor een ander dan hij werkelijk is.
In het berokkenen van kwaad aan zichzelf ter gelegenheid van bijvoorbeeld een hongerstaking, wordt in wezen een tweevoudige chantage gepleegd. Vooreerst gebruikt men zichzelf en berokkent men kwaad aan het eigen lichaam. Maar tegelijk instrumentaliseert men anderen door hen op een gesofisticeerde manier van hun vrijheid te beroven. Men dwingt hen immers om keuzes te maken die zij nimmer uit zichzelf zouden maken maar die zij niet laten kunnen omdat die keuzes door de gijzelnemers op een fatale manier aan door hen bepaalde voorwaarden verbonden worden. De hongerstaker laat anderen geloven dat zij het zijn die hem tot de hongerdood kunnen dwingen én ook dwingen, terwijl het op de keper beschouwd net andersom is en het de hongerstaker zelf is die dwang uitoefent op die anderen.
Rest de vraag wat er in feite gebeurt waar men zijn dood of die van een ander aanwendt voor politieke doeleinden. Een schitterende anatomie daarvan vindt men in het hoger genoemde artikel van Costica Bradatan. (1)
In een Delhaizewinkel in het Antwerpse ontstond ter hoogte van de kassa's een dezer enige ophef naar aanleiding van de luidruchtige en merkwaardige uitlatingen van een klant die net zijn boodschappen had gedaan en aan wie men wilde aanleren om zelf de eigen waren in te scannen. Dat is namelijk een proces dat al aan de gang is in de grotere magazijnen en ook de kleinere supermarkten blijken nu dat voorbeeld te zullen volgen. Het is namelijk de bedoeling dat de klant het gekochte product zelf intikt of scant, betaalt en andermaal scant teneinde de afdeling te kunnen verlaten. "Dat is de eerste maar meteen ook de laatste keer dat ik dit traject heb afgelegd!", riep de klant in kwestie: "de volgende keer ga ik terug langs de kassa!" En dan, nog luider: "Begrijpen jullie dan niet dat ze jullie hier buiten willen? Meer automatisme, minder jobs!" Tenslotte met klinkende stem, hoorbaar doorheen gans het gebouw waar intussen al een belangstellende stilte was gaan heersen: "Jullie denken toch niet dat ik hier kassier kom spelen? En dan nog voor niks zeker! Jullie laten je eigen job afpakken!" (1)
De klant in kwestie was een van onze minst bekende doch tevens een van onze grootste bekende Vlamingen. Wat eerst komisch leek, was bij nader toezien werkelijk tragisch, want de opmerking liet niets aan de verbeelding over, het was de naakte waarheid, iedereen kende die maar tegelijk werd zij ook door iedereen verzwegen. En waar de commercie de waarheid verraadde, verraadde de artiest op zijn beurt nu de leugen.
Automatisering is een proces dat al aan de gang is sinds de alleroudste tijden maar sinds de industriële revolutie heeft zij een wel heel snelle vlucht genomen en sinds de nieuwste technologieën is er echt geen houden meer aan. Op zich geen probleem, het is immers de bedoeling dat door het automatiseren van handelingen die aandacht vereisen, die aandacht vrijgemaakt kan worden voor andere en belangrijkere zaken. Wie aandacht zegt, zegt mensen, en wie volhoudt dat bijvoorbeeld het intikken van cijfercodes een interessante bezigheid is voor de mens, is uiteraard niet goed snik. Maar stilaan lijkt mét de automatisering een wel heel onverwachte bijwerking te dagen aan de horizon, want in plaats van de nagestreefde bevrijding van allerlei vervelende technische taken, valt ons iets heel anders ten deel: straks blijkt de hele mensheid van bij het ochtendkrieken tot een stuk in de nacht voor een scherm te zitten, aan een klavier, om daar niets anders meer te dóen dan codes in te tikken!
Het verband lijkt spoorloos omdat het resultaat zo radicaal in tegenspraak is met het nagestreefde, maar wie niet blind is, zal tegen wil en dank moeten vaststellen dat, enerzijds, de ver doorgedreven automatisering van alle menselijke handelingen en, anderzijds, het spenderen van tijd aan de bediening van de automaat bij uitstek die de pc tenslotte is, twee zaken zijn die paralel evolueren. Om het enigszins anders uit te drukken: het proces van automatisering lijkt alleen maar de aandacht te bevrijden van allerlei taken, terwijl die aandacht in werkelijkheid opnieuw wordt opgeëist, maar dan wel met dubbele kracht en bovendien voor taken die nog vervelender zijn dan de reeds geautomatiseerde. Komt daar nog bij dat zowel onze lichamelijke als onze psycho-sociale conditie helemaal niet voorbereid is en ook niet voorbereid kán worden op die plotselinge en ingrijpende transformaties van onze agenda.
De illustratie bij uitstek van het laatst genoemde probleem is het opduiken van de zogenaamde beschavingsziekten ingevolge de zittende beroepen. Stress, hoge bloeddruk en infarcten allerhande zouden immers wegblijven indien de kantoorbediende die van zijn baas een uitbrander krijgt, de kans had om zich fysiek af te reageren zoals dat het geval was in de oertijd bij vechtpartijen en in de jacht. Wij kunnen weliswaar ons gedrag aanpassen aan het proces van automatisering, maar onze constitutie blijft wat ze is want ze ligt verankerd in ons vlees zelf dat, in dit geval, gaat hunkeren naar sport teneinde dit levensbelangrijke tekort enigszins te kunnen compenseren.
En zo zijn we uiteraard weer beland bij het begin, want kijk: was het niet de bedoeling van machines dat ze ons bevrijdden van het werk van onze handen en van de arbeid van ons hele lijf - het werk dat wij gedoemd zijn te verrichten in het zweet van ons aanschijn sinds wij in dit tranendal vertoeven? Voor dat labeur immers zijn wij gemaakt zoals we nu eenmaal gemaakt zijn: met pezen en met spieren die bloed nodig hebben en zuurstof, beweging en ritme, cadans, dag en nacht, zomer en winter en al het werk dat hoort bij de getijden, de opgang en de ondergang, het komen en het gaan, het eeuwigdurend rad. Hoe komisch wordt de mens niet die weigert om te zweten en die gelooft dat het veel beter is als hij zijn pezen en zijn spieren niet langer moet aanspreken? Wat voor een afschuwelijke vergissing begaan wij niet waar wij geloven een slag thuis te halen als wij in een luie zetel kunnen blijven liggen met de voeten in de hoogte, bier drinkend in plaats van water, en de prikkelende rook van tabak verkiezend boven de zuurstof van de heldere lucht? En willen wij meer eten dan wij in onze dagelijkse arbeid verbranden kunnen, dan zal men dat aan ons figuur ook weldra kunnen zien, en ongemakken allerhande zullen ons de vrede ontnemen die de handenarbeid ons anders had geschonken.
De automaat die de mens bedoeld had als zijn knecht, is baas geworden over hem en op die wijze heeft zich andermaal de vloek herhaald waarvan de oudste legenden verhalen: de mens heeft zijn Schepper God willen overtroeven door voor zichzelf schepselen te fabriceren die hem met hun arbeid eren moesten maar die schepselen, helaas, worden naar zijn eigen voorbeeld ongehoorzaam aan hun maker en op hun beurt onderwerpen zij hem aan zich. Warempel, in de machine die de mens verknecht, openbaart zich de wrok van God. En de code tot welke de mens alle dingen wil herleiden teneinde hen eens en voorgoed te kunnen bezitten, keert zich tegen hem. De mens wordt nu gedecodeerd, vervolgens wordt hij herleid tot zijn code, tenslotte wordt hij nietig verklaard want in het licht van de heerschappij van de code is hij niet langer uniek, is hij reproduceerbaar, maakbaar, construeerbaar uit het niets.
"Help!", zo roepen ineens enkele nog niet geheel afgestompte creaturen: "Help! Waar is mijn ziel?!"
(J.B., 2 oktober 2011)
Noten:
(1) Zie het oeuvre van de Vlaamse dramaturg en romancier Dirk Biddeloo.
27-09-2011
Uit het schuim van de zee - een recensie
Een cultuurkanjer ziet het levenslicht:
Uit het schuim van de zee
De Griekse Mythologie in 136 verhalen
door Kris Vansteenbrugge
Dit is het! Dit, hier, is het boek dat ik al in mijn jeugd koortsachtig zocht tot in de rommeligste boekenwinkels, op gezellige oude markten en hoog in het gebinte van ontelbare bibliotheken. Gij zult het niet vinden! zo klonk het t' allen kante: het boek dat gij zoekt, moet immers nog geschreven worden, en wie zal dat doen? Een groot geleerde met pensioen?
Dit hier is die ene, vaak vergeten peiler van de twee pilaren waarop de ganse westerse beschaving rust. Want naast het monotheïstische christendom dat sinds tweeduizend jaar de wereld overspoelde, is dit die andere en nog veel oudere bron, met wel duizend goden en evenveel verhalen: mysterieus en meer dan sprookjesachtig, maar o zo verklarend als wij díe vragen áchter de vragen stellen zoals bij uitstek kinderen dat doen: hoe zijn wij uit de chaos voortgekomen? Waarom verbeeldt onze achillespees de kwetsbaarheid? Kan een man een kind baren uit zijn hoofd of uit een van zijn dijen?
De woorden van de wetenschap zijn niet zomaar uit het Oud Grieks gewonnen: in Hellas ligt de oorsprong der begrippen, de kiem van de rede die ons de moderne wereld schonk. Want het begin der tijden reikt de einder van de toekomst de hand in de beloften van de nanotechnologie, de eugenetica, de megapsyche van het mensdom en Andromeda.
Uit het schuim van de zee, zo luidt het antwoord op de vraag van een oude man die alle leed en lusten heeft gekend: het wonderbare wezen dat uitgerekend door de broosheid die haar schoonheid geeft, moeiteloos alle krachten van de kosmos aan zich onderwerpt om ze dan eindeloos opnieuw te baren, werd zelf geboren uit het schuim der zee:
"Kronos hieuw Ouranos de geslachtsorganen af en wierp ze ver weg in de zee. En waar het zaad van Ouranos zich vermengde met het zeewater begon dit laatste te schuimen en uit het schuim kwam een onbeschrijflijk mooi en lieftallig wezen te voorschijn, Aphrodite, de godin van de liefde, een kind van de hemel en de zee." (p. 14)
Dit is een boek dat weidse velden behoeft met narcissen bezaaid, glooiende dalen vol boterbloemen en koele meertjes in de zon langs wier zanderige oevers een voltallig koor van nimfen danst, scanderend in een heilige vervoering:
"Toen ze met Zeus in het huwelijk trad
kreeg Hera als bruidscadeau van haar grootmoeder Gaia
een gouden appelboom.
Ze plantte de boom in haar eigen tuin,
die zich bevond op de hellingen van het Atlasgebergte,
dat is aan de westelijke kant van de wereld,
waar 's avonds de door paarden getrokken zonnewagen
van de god Helios op de aarde nederdaalt
en waar de weiden zich bevinden
waar de onmetelijke kudden koeien en schapen van Atlas grazen." (p. 19-20)
En dan krijgt dit verhaal een wending die wat herinnert aan de boom des levens uit de joodse heilige schrift: op een dag stelen de Hesperiden de gouden vruchten, en Hera laat de boom bewaken door de honderdkoppige draak Ladon - later nog door redder Herakles geveld.
Edoch, ware redding in het Grieks klinkt wel verrassend anders: toen op een dag de twee zonen van Hera's priesteres de plaats innamen van de zieke ossen die haar kar voorttrokken naar haar heiligdom, vroeg zij aan de godin een beloning voor hen beide. En ziet: Hera liet de twee terstond dood neervallen ter aarde: "Want, zo sprak de godin, de dood is het mooiste geschenk dat een mens kan te beurt vallen!" (p. 21)
Wie weet overigens dat de godin Hera een tempel had "op de heilige grond van Olympia (...) ouder nog dan die van Zeus? Te harer ere werden daar Spelen gehouden, de Heraiën, uitsluitend bestemd voor vrouwen. Maagden, naar men zegt." (p. 21)
Ooit nam Hera wraak op haar ontrouwe echtgenoot door bij zichzelf en zonder tussenkomst van een man, een zoon te verwekken, Hephaistos, die zo lelijk was dat zij hem maar meteen in zee wierp, waar nimfen hem voedden; een dwerg bracht hem later de smeedkunst bij. Uit wraak jegens zijn moeder smeedde Hephaistos haar een gouden zetel die zich om haar heen klemde en die haar zo gevangen zette. In ruil voor haar bevrijding eiste de lelijkaard Aphrodite als gemalin. Uiteraard was zij hem ontrouw en zo werd hij de 'hoorndrager'. (pp. 22-23)
Onder Zeus' kinderen waren de oorlogsgod Ares en ook Athena: zij was een bastaard, haar vader verorberde haar moeder maar kon haar niet verteren. "En ziet: uit het hoofd van Zeus steeg een volwassen vrouwspersoon op, fier en rechtop, gehelmd en geharnast, met lans en schild". (pp. 28-29)
Het verhaal over Erichthonios verklaart waarom Athena de kraai, haar lievelingsvogel, vervloekte en inruilde voor de uil; hij was het immers die haar meldde dat de bewaaksters van baby Erichthonios het verbod hadden overtreden om hem te bekijken: hij was geboren met een kronkelend slangenlichaam. Wie zijn bewaaksters waren, waarom het kind misvormd was en hoe het Erichthonios verder verging, staat allemaal nog in dezelfde paragraaf, compact én vloeiend. (p. 30-32)
Ook de maagdelijke wijsheidsgodin Athena had haar zwakheden. Zo maakte zij blind wie haar naaktheid aanschouwde. Zij leerde Arachne weven doch duldde niet dat haar leerlinge zich beter achtte dan Athena zelf van wie zij de lering loochende. Na een weefduel verhing Arachne zich, Athena kreeg spijt en veranderde de dode in een spin aan wie zij beval eeuwig te weven. (pp. 33-34)
Dan komt het verhaal van Poseidon met zijn burcht op de zeebodem, met zijn drietand en zijn gouden paardenkoets waarmee hij stormen bedwong tijdens zijn tochten over de oceanen. Wie wist dat zijn zoon Triton een 'zeemeerman' was? (pp. 36-38)
Hoe goden het aan boord legden om hun escapades te onttrekken aan het oog van hun jaloerse echtgenote, wordt onder meer verteld in het verhaal van Leto die door Zeus werd bezwangerd. "Sommigen beweren dat Zeus haar en zichzelf tijdens de paring veranderde in een kwartel (...)" (p. 39) Maar wie gelooft dat zij zich zo makkelijk liet verschalken, heeft het mis. Het vervolg van dat verhaal verklaart onder meer hoe de Egeïsche zee aan haar naam kwam, waar zich het middelpunt van de wereld bevindt en hoe de Pythische Spelen van Delphi zijn ontstaan.
Hermes dan, werd amper één dag na de bevruchting geboren en tegen de avond van zijn eerste levensdag weidde hij al de koeien van Apollo in 't gebergte. Uit de darmen van die koeien en uit het schild van een schildpad maakte hij de eerste lier. Hij bestal Apollo maar wist zich voor 't gerecht van Zeus zo geliefd te maken met zijn lier dat hij opgenomen werd als twaalfde god en benoemd tot goddelijke bode alsook tot god van de handel. (pp. 41-43)
Het verhaal van Io, de dienstmaagd van Hera die echter met haar echtgenoot Zeus aanpapte, is betoverend mooi. In een raamvertelling daarin verhaalt een fluitspelende Hermes aan de door Argos bewaakte Io die door Hera in een koe veranderd was, het verhaal van de fluit - andermaal een metamorfose, dit keer van de door Pan op de hielen gezeten nimf Syrinx die de goden om bescherming smeekte. Syrinx' bede werd aanhoord, zij werd veranderd in een rietstengel, waaruit Pan zijn fluit sneed. Hermes hakte nu een ingedutte Argos het hoofd af om Io te bevrijden, maar Hera stuurde een horzel op haar af zodat zij vluchtte en zich in zee stortte - de Ionische Zee. Maar hiermee is het verhaal opnieuw nog lang niet verteld. (p. 44-46)
Verliefd op de koningsdochter Europa, begaf Zeus zich in stierengedaante tussen haar vee en nodigde haar uit om plaats te nemen op zijn rug om haar vervolgens te ontvoeren alover de Middellandse Zee tot op Kreta waar hij weer zichzelf werd en zich met Europa verenigde. Europa kreeg drie zonen, waaronder Minos van Knossos, stamvader van de Minoïsche cultuur. Europa's ongeruste vader stuurde zijn zonen vruchteloos naar haar op zoek. Een van hen was Kadmos, die het orakel van Delphi raadpleegde. Het verdict luidde dat Zeus zelf het spoor verborg en dat hij met zijn mannen een koe moest volgen en een burcht bouwen waar ze strandde. Daar wilden zijn makkers drinken aan een bron, bewaakt door een monsterslang die hen verslond. Maar Kadmos versloeg de slang en Athena voorspelde hem dat hij als slang zou sterven nadat hij eerst een roemrijke stad had gesticht met de hulp van krijgers opgeschoten uit de tanden van de slang die hij op Athena's bevel daar zaaide. Die krijgers moordden elkaar uit, behalve vijf: de Sparti, met wie hij Thebe stichtte. (pp. 47-49)
Kadmos kreeg vier dochters, onder wie Semele, en ook met haar verenigde Zeus zich in de gedaante van een knappe jongeman. Toen hij zich bekend maakte, wilde zij de godheid zien en hij beloofde het haar ook ofschoon hij wist dat niemand god kon zien en blijven leven. Toen hij aan haar verscheen, brandde Semele op, en Zeus riep Hermes ter hulp om met een keizersnede nog gauw haar vrucht te redden en die in te planten in zijn eigen dij, en zo werd Dionysos geboren. (pp. 50-52)
In het verhaal van Ino wordt de oorsprong van de Isthmische Spelen verklaard: zij herdachten Ino en haar zoontje die tragisch om het leven kwamen. En even tragisch verging het haar zuster, Agave. Dionysos werd door vijf nimfen opgevoed, hij maakte wijn, leefde uitbundig en telde onder zijn volgelingen maenaden alsook saters, onder wie Pan. Na omzwervingen terug in Thebe organiseerde hij daar een orgie waarop Agave te gast was. Bedwelmd door de wijn aanzag zij haar zoon voor een wild dier, doodde hem en at van zijn vlees. Toen sprak Kadmos de beroemde woorden: "Prijst nooit iemand gelukkig voor hij zijn laatste dag heeft geleefd". (pp. 56-58)
En ook de zuster Autonoë verging het slecht. Haar zoon Aktaion zag op een keer Artemis naakt baden, waarop deze hem in een hert veranderde, zodat zijn honden hem verscheurden. Zeus bezwangerde de koningsdochter Kallisto - een tempeldienares van Artemis die geslachtsbetrekkingen verbood - en toen Artemis het merkte, veranderde ze haar prompt in een berin, die Arkas baarde, die op beren jaagde. Toen die op het punt stond om zijn moeder te doden, veranderde Zeus ook hem in een beer en van de twee maakte hij de sterrenbeelden Grote en Kleine Beer. (pp. 59-60)
Toen Demeter's dochter Persephone verdween, was zij uitzinnig van verdriet en prins Triptolemos vertelde haar "dat op een naburige weide een meisje was geschaakt door een geweldenaar in een door vurige zwarte paarden getrokken wagen. Daarna was de aarde opengescheurd en had het hele gespan verzwolgen [in het zogenaamde 'hol van Pluto (of Hades)']". Helios, de zonnegod die alles ziet, bevestigde dat Hades de dader der ontvoering was. Zeus werd ter hulp geroepen doch kon niets meer doen aangezien Persephone reeds gegeten had van de granaatappel die een terugkeer uit de onderwereld onmogelijk maakt. Van droefheid verdorde toen de ganse natuur en zo werd een compromis gesloten: een deel van het jaar mocht Persephone bij haar moeder, dan werd de natuur blij en ontlook de lente; het andere deel moest zij bij Hades in de onderwereld leven, dan verdorde alles en werd het winter. Hier rond werden de Eleusische mysteriën gesticht, uitbundige feesten over de levenscyclus. (pp. 61-63)
Betoverd door een jaloerse Aphrodite, deelde de koningsdochter Myrrha met een list het bed met haar vader. Toen die haar herkende, vluchtte zij naar Arabië maar toen zij zwanger bleek, schaamde ze zich zozeer dat ze niets meer wenste te zijn, noch levend noch dood. De goden veranderden haar in een myrrheboom die uit zijn bast welriekende gomhars weent om de verloren eer. Uit de schors werd Adonis geboren, een kind zo schoon dat Aphrodite hem adopteerde die het aan Persephone ter bescherming gaf. Ze kregen ruzie over het kind, en Zeus besloot dat het gedurende een derde van het jaar bij Persephone zou verblijven en een derde bij Aphrodite. Over het laatste derde besliste hij zelf en hij koos voor Aphrodite. Aphrodite werd verliefd op Adonis en de jaloerse Ares, in de gedaante van een ever, doodde hem. Adonis' bloed kleurde een beek rood die via de Styx naar de onderwereld stroomde. Waar het bloed van Adonis de aarde doodrenkte, ontsproten alom anemonen. (pp. 64-65)
Dan is er het verhaal van Tantalos die het allemaal voor de wind ging totdat hij de alwetendheid van de goden op de proef wilde stellen. Hij nodigde hen bij hem aan tafel uit en schotelde hen zijn eigen zoon Pelops voor. Alleen de nog in rouw verkerende Persephone at een stuk van zijn schouder, de andere goden doorzagen en verafschuwden de daad. Tantalos belandde in de Tartaros, de diepste hel, gefolterd door een eindeloze kwelling: staande in het water komt hij om van de dorst en onder altijd wijkende vruchten verhongert hij. Zeus liet de stukken van Pelops lichaam weer samenstellen, alleen het opgegeten stuk schouder ontbrak, het werd vervangen door ivoor. Poseidon werd verliefd op Pelops en schonk hem een stel paarden en een renwagen. (pp. 66-68)
De kunst van het paardenrennen kwam Pelops ten goede toen zijn oog viel op Onomaios' mooie dochter Hippodameia. Onomaios immers daagde elke huwelijkskandidaat uit tot een renwagenwedstrijd en boven de paleispoort hingen de dertien hoofden van Pelops' voorgangers tentoon. Hippodameia echter werd verliefd op Pelops en beraamde het plan om haar vader's wagenmenner Myrtillos om te kopen en zijn wagen te saboteren. Zijn loon: de helft van het rijk en de eerste huwelijksnacht met Hippodameia. Pelops won maar misgunde Myrtillos zijn loon en duwde hem van een rots naar beneden. Myrtillos kon Pelops en diens nageslacht nog net vervloeken. Om voor zijn misdaad vergeving te bekomen van zijn vader Hermes en van de andere goden, stichtte Myrtillos de Olympische Spelen. (pp. 69-71)
Maar hiermee werd de beknopte inhoud van slechts de eerste eenentwintig van de in totaal honderdzesendertig verhalen weergegeven. Ze bestrijken een kleine vierhonderd bladzijden en worden aangevuld met een vooral voor oningewijden bijzonder welkome, overzichtelijke genealogie en ook een uitgebreid trefwoordenregister. De tekst wordt verlucht met grappige pentekeningen van de grafische kunstenaar en cartoonist Kurt Vangheluwe. Het boek ligt vlot in de hand met zijn plooibare doch stevige kaft, de bladspiegel oogt fraai en ook lettertype en lettergrootte komen de leesbaarheid zeer ten goede. Een kanjer dan toch, een unicum in de Nederlandse taal en niet van de eerste de beste, een onschatbare rijkdom aan culturele bagage met eeuwigheidswaarde. Binnen pakweg driehonderd jaar zal men dit boek nog lezen in Vlaanderen en in Nederland, en zonder te overdrijven: als een boek het verdient om vertaald te worden, dan wel deze prachtige parel.
Nog iets over mythologie als ware kennis
Wie de oude, zangerige verzen leest waarin gewag gemaakt wordt van de mythologische oorsprong van de dingen, kan zich niet van de indruk ontdoen dat hij te maken heeft met metaforen verweven met welluidende vertelsels, veeleer dan met wat wij vandaag overtuigingen zouden noemen. De Griekse oorsprongsmythentreffen wij vandaag meestal aan in een of andere moderne taal en in de vorm van een haast redelijk verslag, terwijl ze eigenlijk gebaseerd zijn op de verzen van, in dit geval, vooral, een van de meesterwerken van een groot dichter, namelijk de Theogonia van Hesiodos: een muzikaal gedicht van meer dan duizend verzen dat er geen twijfel laat over bestaan dat hier vooral de menselijke fantasie van eeuwen aan het werk is geweest, vanuit het opzet om in een symfonische vorm het grote verhaal van het ontstaan van de wereld zo indrukwekkend, zo beeldend en zo volledig mogelijk te vertellen ten behoeve van het kind dat zich verwonderd afvraagt waar wij dan vandaan komen. Geen mens is er die zich die vraag niet heeft gesteld, en er is ook geen mens die de vraag van het kind onbeantwoord kan laten. En het dichterlijke antwoord is ook rijk en mistig genoeg om niet ontkracht te kunnen worden, om de fantasie veeleer te voeden dan ze in te tomen, en om zodoende hoop te schenken aan de mens die zich per slot van rekening verloren weet in de oneindige uitspansels van de ruimte en de tijd. Diezelfde rijkdom en mistigheid die onze vragen weliswaar niet onbeantwoord laten, maar die ze tevens verveelvoudigen, vindt men trouwens ook terug in de zogenaamd wetenschappelijke benaderingen van ten slotte exact dezelfde problemen, die nimmer wijken, doch die terugkeren, telkenmale met hernieuwde kracht geladen en met steeds weer onverwachte verrassingen. Het is daarom beslist niet zo, dat mythen prewetenschappelijke verklaringen zouden zijn; veel beter kunnen wij onze wetenschappen als neomythische verhalen bestempelen.
De Grieks-Romeinse oorsprongsmythen zijn ons het beste bekend, maar misschien eerder nog de Joods-Christelijke, en het verwondert ons dan ook terecht wanneer wij vaststellen dat, in tegenstelling tot de Helleense, de Joodse ontstaansverhalen bij velen van ons niet eens in strijd worden geacht met wat de moderne wetenschappen ons leren. Wij noemen de Griekse mythen moeiteloos pre-wetenschappelijk, en als wij zelf aan wetenschap doen, dan beschouwen we het zelfs geheel onbewust als een vanzelfsprekendheid dat wij geloof hechten aan wat de wetenschappen ons aangaande de oorsprong van de dingen leren, terwijl wij de mythologie als een folklore beschouwen. Anders blijkt het gesteld, althans bij velen, wanneer het wetenschappelijke arsenaal aan kennis naast de Joods-christelijke mythologie wordt gelegd. Deze laatste geldt immers zeer vaak als geloof, en ze blijft een eigen bestaan leiden naast het huidige spel van de wetenschappen.
Niettemin gebeurt zulks niet onterecht. Immers, de vragen die aan de basis liggen van de mythen, en deze die de wetenschappen hebben doen ontstaan, zijn in de grond dezelfde. Het wetenschappelijke denken is complex geworden en wegens zijn vele, hoge specialisaties uitgelopen op bijna louter technische aangelegenheden, wat het nadeel met zich brengt dat de oorspronkelijke vragen soms geheel uit het gezichtsveld verdwijnen. In de oude mythen daarentegen, blijven die vragen zelf uitdrukkelijk aanwezig en kunnen de prachtige metaforen principieel zelfs bij volslagen leken onmiddellijk de bijzondere gevoelens losmaken die eigen zijn aan de verwondering waarin het ganse opzet van de grote zoektocht naar verklaringen duidelijk wordt. Scholieren die met louter wetenschappelijke gegevens worden volgepropt zonder eerst terdege kennis gemaakt te hebben met het wonder van de mythen, dreigt het daarom te vergaan zoals de reizigers in de karavaan, uit de nachtmerrie van Kaspar Hauser in Werner Herzogs gelijknamige filmdrama: zij trekken door de leegte van een woestijn, echter zonder kop of staart, zonder oorsprong en geheel onwetend omtrent enig doel. Het schrikbeeld van de volslagen stuurloosheid is ongetwijfeld de allerzwaarste last waarmee de jonge generaties, welke uiteindelijk de toekomst van de mensheid vertegenwoordigen, worden opgezadeld wanneer men hen de schoonheid en de verwondering, zoals deze bij uitstek in de mythen spreekt, onthoudt. En die stuurloosheid is niet alleen een zware last: zij is op de keper beschouwd moordend en onhoudbaar, zowel voor de wetenschappen zelf als voor hun beoefenaars. Immers, de wetenschappelijke bedrijvigheid zelf lijdt er zwaar onder wanneer zij haar beginselen, die haar ziel zelf zijn, moet ontberen, en zo mag het dan ook niemand nog verwonderen dat er wetenschappen ontstaan, of althans bedrijvigheden, die, geheel losgekoppeld van enige oorsprong of enig doel, alleen nog technische complexen zijn die niet alleen geen aarde aan de dijk brengen, maar die bovendien, met een knipoog naar de mythologische toren van Babel, nog slechts energie en tijd verspillen die men dan elders tekort komt, zodat zij verworden tot een alles verslindend, louter spel. De doelen zijn dan middel geworden en het middel werd tot doel verheven, om het te zeggen met de auteur van de toren van Babel, met Christus, met Augustinus, met Marx, met Illich en ook met de postmodernen. Het zijn de mythe van de eeuwige Sisyphus, de Tantaloskwelling, de draad van Ariadne. De zaak is nu dat pas deze oerlegenden ons het licht schenken waarin wij ons bewust kunnen worden van waar we aan toe zijn. (1)
OVER DE AUTEUR
Kris Vansteenbrugge (°Grijsloke, 1940) is arts (chirurg) van beroep, net zoals Tsjechov, Slauerhoff en vele andere getalenteerde schrijvers. Hij is dramaturg, romanschrijver, essayist, dichter en marathonloper. In het spoor van zijn naamgenoot Chrisolius, een Armeense missionaris en martelaar die in de derde eeuw de Vlamingen in Grijsloke tot het Christendom kwam bekeren, bekeerde dokter Kris Vansteenbrugge onze gewesten tot de helende loopcultuur als stichter van Vlaanderen's mooiste loopkoers, Dwars door Grijsloke, die in augustus 2011 aan zijn eenendertigste uitgave toe was. Kris Vansteenbrugge is tevens een kenner van de literatuur en in het bijzonder van de Griekse Mythologie. Met Uit het schuim van de zee - de Griekse mythologie in 136 verhalen - komt hij tegemoet aan een aloude vraag naar een volledige, authentieke en overzichtelijke weergave van de verhalen die de basis uitmaken van de bakermat van de westerse cultuur - een unicum in de Vlaamse letteren, met een gezwinde pen en in een vlekkeloos hedendaags Nederlands. Kris Vansteenbrugge publiceerde eerder onder meer "Dwars door Grijsloke - Kanker en hartinfarct moeten niet zijn", over de nieuwe gezondheidsleer, "De mens... een loopdier - De heksen van Grijsloke", "Grijsloke's Olympiade", over de mythologische oorsprong van de verschillende Antieke Spelen" (Grijsloke 2000), "O jerum jerum jerum" (2006), een autobiografie, en nog een aantal toneelstukken. Voor meer info, zie:
Het is gangbaar om te zeggen dat de jeugd het voortouw neemt en dat men met het ouder worden onherroepelijk achterop gaat hinken en niet meer mee kan met zijn tijd. De daar achter liggende opvatting houdt in dat de tijd vergelijkbaar is met een karavaan die almaar voort raast en die alleen door jonge en snelvoetige mensen bij te houden is. Ouderen komen achterop te liggen zoals een peloton dat hopeloos in de mist verdwijnt - de mist van het verleden: vijftigplussers zijn niet meer bij de tijd, zestigers zijn reddeloos, zeventigers zijn afgeschreven en tachtigers zijn allang niet meer van deze wereld. De conclusie luidt dat de wereld aan de jongeren is, die immers de toekomst vertegenwoordigen, en oud worden heeft reeds de betekenis van het in levenden lijve wegdeemsteren, het vergaan tot een schaduw van zichzelf of, erger nog, het wegkwijnen in de vergeetput.
Het beeld van de vergeetput lijkt wel overdreven maar het is dat allerminst. Vergeetputten hebben echt bestaan en voor wie er in belandden, was er geen genade. Men werd letterlijk door iedereen aan zijn lot overgelaten en vergeten. Wie het begrip 'vergeetput' leert kennen, probeert zich allicht een keertje in te denken wat het wezen moet om moederziel alleen in zo'n put te belanden tot men door de dood zelf uit zijn lijden wordt verlost. Want zo erg is het leed der verstotelingen, dat zij op den duur de dood met open armen als hun ultieme verlosser ontvangen.
Er zijn vergeetputten van steen, gegraven in de diepten van de kerkers, maar er zijn ook vergeetputten van woorden, of beter nog: van onwoorden of van een zwijgen dat een doodzwijgen is. Maar de allerergste vergeetputten zijn misschien wel de monumenten, daar deze zelfs vergeetachtigen dwingen te herinneren aan hen die niet vergeten willen worden en die er ook fortuinen aan besteden om zich aan andermans herinneringen op te dringen. Zo worden alom ten lande maar ook op allerlei feestdagen het hele jaar door, koningen, kardinalen, prinsbisschoppen, pausen, edellieden en presidenten herdacht door heel plichtsbewuste mensen die er niet bij stilstaan dat er aldus geen plaatsen en geen dagen meer overschieten waarop zij hun bloedeigen grootouders en ouders kunnen gedenken.
Maar het beeld van de voortrazende tijd die alleen jongeren in staat zijn te volgen terwijl ouderen achterop moeten blijven, is allesbehalve waarheidsgetrouw. Meer nog: iedereen weet heel goed dat het in werkelijkheid helemaal niet de ouderen zijn die achterop hinken en die van de jongeren te leren hebben - dat ware immers de wereld op zijn kop! Sinds oudsher zijn het de jongeren die door de ouderen worden geschoold om bij de tijd te kunnen zijn! De afzichtelijkheid van een op zijn kop gezette wereld toont zich misschien nog het beste in de perverse ijver van de oudere die zich jonger wil voordoen dan hij is. Het zijn inderdaad de jongeren die de ouderen moeten navolgen en wie het anders verkiezen te doen, verheerlijken de onwetendheid en lopen hun eigen ongeluk in de armen.
De hedendaagse neiging - of is het een dwang - om de kinderen baas te laten en als voorbeeld te stellen, is zeer zeker verwant aan de opvatting dat de pure natuur het beste voor ons allen is en dat de beschaving niets dan leugens brengt. Daar is iets van, want onze 'beschaving', als zij die naam nog waard is, heeft met onverdroten corruptie en met noest bedrog zichzelf in discrediet gebracht. En zeer waarschijnlijk ligt de oorzaak van die jammerlijke aberraties in de verwisseling van interne door externe drijfveren onder de druk van het gouden kalf: het goede dat men doet vanwege een daartoe bewegende liefde, werd de weg versperd door regelgevingen van buitenaf die zich verbinden met beloning en met straf. Conditionering heeft de mens van zijn eigen ziel beroofd, of beter: wie zijn doen en laten aan externe voorwaarden heeft laten koppelen, die heeft zijn ziel verkocht - het kostbaarste wat een mens bezit omdat hij daarmee samenvalt en omdat er niets meer van hem rest dan dode stof waar zij verkwanseld is. Zo'n lege huls heeft monumenten nodig, uiteraard, want iets anders heeft zij niet meer. Een mens die niet meer is, heeft bezit nodig om dat gat van on-zijn mee op te vullen, alleen is er dan niemand meer om zich die goederen toe te eigenen, daar een zielloze er slechts door bezeten worden kan. Daarentegen behoeft een mens mét een ziel helemaal niet te nemen, doch te geven.
Het offer is het wezen zelf van het levende bestaan, en dat houdt heel eenvoudig in dat niets kan leven zonder 't eigen leven door te geven. Wie leeft, wil van nature al het leven dat hij in zich draagt, verspreiden, en dit gehoorzaam aan de wet dat het leven zich vermeerdert waar het zich uitdeelt, en dit zeer in tegenstelling tot het dode. In het dodenrijk bestaat geen vruchtbaarheid en daarom ook willen allen die dood zijn, nemen en bezitten - geheel vruchteloos helaas.
Maar dat niets kan leven zonder 't eigen leven door te geven, betekent ook dat niemand leven kan zonder zijn leven eerst uit de handen van een ander te ontvangen. Jongeren dienen alles wat zij zijn, van ouderen te krijgen die het op hun beurt ontvingen van hun voorzaten. Voeding in de eerste plaats, maar uiteraard ook opvoeding: kennis, levenskunst, tactiek, techniek, methode en geschiedenis. En alleen die jongeren die bij de ouderen in de leer gegaan zijn, zijn ook bij de tijd; de ongeschoolden daarentegen (en men kan zich uiteraard evenzeer buiten de schoolmuren scholen) leven in een onbeschaafd verleden. En tot die groep behoren uiteraard diegenen die geloven dat zij mee zijn met de tijd alleen maar omdát zij jong zijn. Zij vergissen zich in niet geringe mate, want in feite zijn ze - zij het veelal niet door eigen schuld - exemplaren in een steeds gulziger om zich heen grijpend museum van de menselijke soort dat zich op een onverwachte en haast surrealistische manier steeds zichtbaarder met de huidige samenleving vermengt.
(J.B., 21 september 2011)
11-09-2011
De opeising der ultieme productiemiddelen
De opeising der ultieme productiemiddelen
Ten tijde van de Industriële Revolutie was er armoede zoals nooit voorheen in de grootsteden van vooral Engeland en daarna ook in de Europese metropolen. Armoede die er eigenlijk niet had moeten zijn omdat de uitvinding van grote (stoom)machines de mens dan toch ontlastten van het zwaarste werk en zij de productie verveelvoudigden. Edoch, die grote middelen bleken in verkeerde handen: de productiemachines waren geen eigendom van de arbeiders die ze bedienden maar ze hoorden toe aan rijkelui die in hun hebzucht hun kapitaal wel eindeloos wilden verveelvoudigen - en dat ten koste van ontelbare mensenlevens en onnoemelijke ellende. Die tegennatuurlijk aandoende betrachting moet wellicht worden begrepen als een consequentie van het Calvinistisch piëtisme dat aan de mens voorhoudt om boete te doen, wat enerzijds betekent dat hij hard moet werken maar anderzijds ook dat hij niet mag genieten - in casu van de vruchten van zijn arbeid, waaruit zowel de goedkeuring ten aanzien van de menselijke ellende als de tot stand koming van een groot kapitaal wordt verklaard. De adder onder het gras is uiteraard het feit dat de ellende en de rijkdom wel bijzonder ongelijk worden verdeeld: de ene klasse krijgt alle ellende en de andere bezit alle rijkdom. Godsdienst als opium voor het volk?
Een van de voortvarende textielbarons in Duitsland had een zoon die filosofie studeerde en na een stage in een katoenfabriek van zijn vader in Manchester, publiceerde Friedrich Engels in 1845 een rapport, getiteld: "Toestand van de arbeidersklasse in Engeland in 1844". Weinig later dokterde hij samen met de uitgever Karl Marx een theorie uit om aan die wantoestanden een eind te maken. Een niet verwaarloosbaar deel van de wereld (onder meer China, Rusland, Cuba, Noord-Korea, Laos en Vietnam) probeerde die theorie ook toe te passen binnen het zogenaamde communisme maar blijkbaar toch zonder de verhoopte resultaten.
Toch blijft de Marxistische kritiek geldig dat productiemiddelen in vreemde handen een bron zijn van ellende. Aanvankelijk waren die productiemiddelen de grote en dure machines in de mastodonten van de fabrieken maar in de loop der tijd werden zij verfijnd, totdat zij uiteindelijk onder meer de machinaties werden in het zaad zelf van de gewassen waarmede wij ons voeden: door de genetische manipulatie van landbouwproducten eigenen de kapitaalkrachtigen zich dit ultieme productiemiddel toe, dat de onontbeerlijke bron van alle voedsel is. Het zaad der gewassen is niet langer een natuurlijke voedselbron, het werd geprivatiseerd.
Aan het zaad van de mens zelf is nog niet geraakt, maar dat lijkt heel weldra te zullen veranderen. Het eigendomsrecht van een mens op zijn eigen zaad wordt heden fel ter discussie gesteld, zij het in bijzonder sluwe verkappingen. Zo is er, enerzijds en het schandaal van Hitler's Lebensborn ten spijt, het thema van de eugenetica of de verbetering van nu ook de menselijke soort via selectie. In bepaalde westerse landen worden zwangere vrouwen gratis gescreend op de gezondheid van hun vrucht, en de onderzoeksresultaten drukken zich uit in statistische termen. De jonge moeders die zich onderwerpen aan de tests krijgen te horen dat hun vrucht bijvoorbeeld negentig percent kans heeft om gezond te zijn, maar voor hetzelfde geld luidt het 'verdict' dat er een kans van zeventig ten honderd bestaat op bijvoorbeeld het syndroom van Down. De ouders kunnen dan beslissen om de zwangerschap te onderbreken, maar in drie gevallen op de tien aborteren zij zodoende een gezonde vrucht. Zij kunnen er ook voor kiezen om het kind te houden en indien dat dan gehandicapt ter wereld komt en misschien meer zorgen behoeft dan een gezonde baby, zal de staat bijspringen in de kosten. Edoch, die solidariteit is bijzonder voorlopig want er gaan steeds meer beschuldigende stemmen op. Het is namelijk de bedoeling dat gewaarschuwde ouders die een te behoeftig kind op de wereld zetten, in de toekomst die extra kosten zélf dragen.
Maar naast de eugenetica is er nog een tweede luik aan de beroving van de mens van zijn kroost. De discussie over het eigendomsrecht van de mens over zijn eigen zaad- en eicellen verloopt vooralsnog verdoken en is daarom des te verraderlijker. Het kind wordt niet bij de naam genoemd maar men heeft het over een zogenaamde overbevolking die het zelfs noodzakelijk zou maken dat men zich betreffende de eigen procreatie aan opgelegde maatschappelijke regels onderwerpt. Aanvankelijk worden ons onze zaad- en eicellen niet ontnomen, maar we mogen ze wel niet meer aanwenden voor hun natuurlijke doeleinden. Slagen we er niet in om aan die nieuwe wetten te gehoorzamen, dan worden we - weliswaar pijnloos - onvruchtbaar gemaakt, zogezegd voor het eigen comfort. Vergelijk het met een staat die haar burgers intact laat en hen slechts verbiedt om te lopen; als dan blijkt dat menigeen zich niet beheersen kan, steekt de staat het volk een handje toe met een generale amputatie van de benen.
De uitvlucht van de overbevolking is wel bijzonder sluw, want in feite wordt niet zozeer het aantal mensen als zodanig beoogd, maar wel diegenen die niet langer beantwoorden aan de nieuwe normen zoals bedacht door zogenaamd verlichte geesten, zoals bepaalde atheïsten zichzelf graag noemen. Daarentegen zal de kweek van diegenen die wél beantwoorden aan de nieuwe norm worden gestimuleerd met alle mogelijke middelen want hier geldt uiteraard een onderbevolking. Het is een kwestie vergelijkbaar met de door Ivan Illich aangekaarte tegendoelmatigheid: dat wij ons ondanks het gebruik van auto's trager verplaatsen dan weleer, geldt weliswaar wel voor het volk maar zeker niet voor de superrijken die immers geen halve dag per etmaal moeten werken om de dagelijkse verplaatsing met de auto naar het werk te kunnen betalen. De 'vooruitgang' is weliswaar tegendoelmatig voor de massa maar voor de rijken blijft hij voordelig: hij hevelt de energie en de levenstijd over van arm naar rijk. En hetzelfde geldt hier inzake het mensenzaad: het wordt ontnomen aan het volk maar tegelijk doen de regeerders er sowieso hun zinnetje mee.
Wie geloven dat het nog zo'n vaart niet zal lopen, dienen zich goed rekenschap te geven van wat er in het verleden zoal bekokstoofd werd inzake de manipulatie van brave burgers. Het lijstje is lang, de uitwas van de Nazi-concentratiekampen blijkt in zeker opzicht niet eens zo'n uniek geval te zijn.
Doorheen de ganse middeleeuwen regeerde over het Westen het christendom dat samen met de wereldlijke macht het volk onderwierp maar ook opvoedde en zekerheid gaf en rust. De hysterie die vandaag wereldwijd hoogtij viert, was ondenkbaar toen: God schiep de wereld en Hij was meteen ook de eindbestemming van al het bestaande. Zinvragen, twijfels en onzekerheden waren ondenkbaar daar de kerk in de plaats van de mensen nadacht, besliste en verantwoordelijkheid opnam in ruil voor simpele doch volledige gehoorzaamheid. Maar dat recept behoort nu definitief tot een verleden dat alleen nog terug zal keren voor wie zich welbewust aan sprookjes overgeven. De zich verlicht achtende mens heeft Gods plaats ingenomen: hij ontzegt aan zijn schepper het bestaan en zijn eigen leven wijt hij aan een blind toeval waarover hij zich het recht toe-eigent om het op zijn minst wat bij te sturen.
Edoch, die bijsturingen blijken in de praktijk in feite verregaande experimenten te zijn van een vooral financiële, in veel mindere mate intellectuele en in moreel opzicht volstrekt ondermaatse elite - experimenten door zo'n elite uitgevoerd op enkelingen maar ook op ganse volkeren en wel geheel buiten het medeweten van de 'proefkonijnen'. Ongelooflijk misschien, maar het gaat hier helemaal niet om speculaties doch om historische feiten waarvan de kampen van Hitler slechts de best bekende zijn, of moet men veeleer spreken van de slechtst bewaarde geheimen der transhumanisten?
Men weet wat de Verlichting is en hoe zij ontstond en ontwikkelde en het is niet altijd zo'n slechte zaak geweest dat de mens of de staat de verantwoordelijkheid voor het eigen lot als het ware uit Gods handen rukte (of althans uit die van zijn 'vertegenwoordigers') om het zelf mee te gaan bepalen - men denke maar aan de sociale wetten die nu de caritas vervangen maar ook de grenzeloze uitbuiting. Maar wie had ooit kunnen vermoeden dat diezelfde verantwoordelijken die de zorg voor de armen dan toch verbeterden door ze te institutionaliseren in sociale wetten, alras aan 't pleiten zouden gaan tégen die wetten en vóór de terugkeer naar de wet van de natuur of dus naar de algehele wetteloosheid die met de wet van de sterkste samenvalt?
Het is weliswaar zo dat de geneeskunde de zwakkeren in leven houdt, dat zij ervoor zorgt dat ze zich voortplanten en dat zij op die manier aan de volksgezondheid feitelijk geen echte dienst bewijst: had men de natuur zijn gangetje laten gaan, dan waren de zwakken die vandaag de staat tot last zijn, allang weggeselecteerd. Maar is de feitelijke volksgezondheid dan belangrijker dan de zorg die mensen voor elkaar wensen te dragen? - dat is de vraag die weliswaar voor sommigen moeilijk te ontdekken valt maar die dan toch niet in de duisternis van de onwetendheid verdwijnen mag omdat met deze vraag het lot van de mensheid als zodanig is verbonden. Wie anders heeft er baat bij die best denkbare volksgezondheid van morgen als het niet de actueel levenden zijn? En zijn zij het ook niet die willen geholpen worden als zij zwak zijn en lijden? De morgen niet meer bestaande zwakkelingen zullen alvast niet applaudisseren voor de natuurlijke selectie en de sterken die in leven bleven evenmin want zij hebben het nooit anders gekend. Als men vandaag mensen aan hun triestig lot overlaat omdat zij anders de gezondheidsstatistieken van morgen naar beneden zouden halen, dan kiest men vóór statistieken en tégen de mens. Dat die statistieken ook over mensen gaan, is hier uiteraard geheel irrelevant. Er bestaan theoretici van verschillende vormen van historicismen die bereid zijn om alle generaties levenden in dwangarbeid op te offeren voor het heil van ooit al was het slechts één generatie die in een verre toekomst in weelde zou leven. Zij maken dezelfde fout als allen die een gans leven doorbrengen in slavernij om, eenmaal met pensioen, van de vruchten van hun noeste inspanningen te kunnen genieten. Blijkbaar zien zij niet in dat zij aldus de slaaf zijn van zichzelf want in hun jonge jaren werken zij zich te pletter om het wrak dat zij op hoge leeftijd zullen zijn te kunnen dienen. Vaak ontdekken ze hun vergissing veel te laat om die nog te kunnen herstellen.
De geneeskunde houdt de zieken in leven door de ziekten te bestrijden, maar aldus maakt zij de zieken ook gezond genoeg om voort te kunnen leven. Zo ook bestrijden de armenwetten de armoede en niet de armen, en dit geheel in tegenstelling tot wat de heden vaak geciteerde Thomas Malthus publiek maakte: hij klaagde het aan dat de armenwetten de armen creëren die ze bijstaan, terwijl de (voldoende) bijgestane armen uiteraard niet langer arm zijn, net zoals de bijgestane zieken niet langer ziek zijn en de bijgestane hongerlijders niet langer honger lijden. De honger uit de wereld helpen door alle hongerlijders het schavot te geven, is een wel heel doeltreffende methode, althans tijdelijk, maar wie de waanzin daarvan niet inzien, die zullen op den duur ook pleiten voor het doden van de zieken in functie van de volksgezondheid of voor het elimineren van de onwetenden met het oog op een staat met alleen maar geleerde burgers. Dat die waanzin al in opmars is, mag blijken uit de jongste wetten inzake abortus en euthanasie, maar nog veel meer geheel onwettige activiteiten in deze richting hebben allang ingang gevonden en zij kunnen zich voltrekken precies omdat zij dat doen in het grootste geheim voor hun slachtoffers, maar dat is een bijzonder uitgebreid verhaal apart. Want het gaat hier om een waanzin waarbij telkenmale de door het kwaad getroffen slachtoffers het een tweede keer moeten verduren: zij die door ziekten worden getroffen worden een tweede keer getroffen door een tiran die per abuis niet de ziekten doch de zieken uitroeit, of een tiran die de analfabeten uitroeit in plaats van het analfabetisme, de daklozen in plaats van het woningentekort, de hongerigen in de plaats van het voedseltekort en de zogenaamd overtollige mensen in plaats van de overbevolking.
Als er al van overbevolking sprake kan zijn, dan is het uiteraard de vraag wie tot de overtolligen behoren en wie zich veilig mogen weten: de aloude vraag van Plato waar die zich afvraagt of het zijn hoofd is, die de grootste van de twee een kopje groter maakt dan de ander, ofwel zijn benen. Hoe dan ook zien in dit onderwerp vandaag al heel wat gewetenslozen een reden om het niet zo nauw te nemen met het leven van de enkelingen, er zijn immers exemplaren te over van de menselijke soort. En dat is warempel een vorm van snel om zich heen grijpend 'denken' - of ondenken - waarover het laatste woord nog lang niet is gezegd. (1)
Achter de 'officiële' theorie dat bij dementie de hersenen afsterven ten gevolge waarvan de geest wordt vernietigd, gaat de opvatting schuil dat de geest slechts een bijverschijnsel is van de stof, en meer bepaald: dat hij niets anders is dan de werking van onze hersenen. Maar het feit dat bij het afsterven van de hersenmassa ook de geestelijke functies verdwijnen, bewijst de juistheid van die verborgen theorie in geen geval. Het kan immers evenzeer zo zijn dat de hersenwerking alleen maar de verbinding vormt tussen de in dat geval twee verschillende 'dingen' van lichaam en geest, en dan zou een beschadiging van de hersenen de geest als zodanig intact laten terwijl dan de band van de geest met het lichaam - en dus met de buitenwereld - zou worden verstoord. Die verstoring zou dan meebrengen dat, enerzijds, zintuiglijk opgedane informatie niet langer tot de geest doordrong terwijl, anderzijds, ook de fysieke uitvoering van wilsbesluiten bemoeilijkt werd. Deze andere opvatting is nu niet slechts een logische mogelijkheid: zij wordt ook bijzonder plausibel in het licht van de observaties die men kan doen bij Alzheimerpatiënten.
Het is niet zo dat Alzheimer-patiënten die aan afasie gaan lijden - wat wil zeggen dat zij de woorden niet meer vinden om zich uit te drukken, of dat zij de woorden die zij horen niet meer correct herkennen - het is niet zo dat deze afasiepatiënten helemaal geen gedachten meer zouden hebben en derhalve dat zij met een leeg hoofd zouden rondlopen en dat ze zich niet langer bewust zouden zijn van het feit dat ze leven. Het is helemaal niet zo dat deze zieken onbewust bestaan zoals men vaak ook veronderstelt dat comapatiënten zouden bestaan. Het snijdt veeleer hout om afasielijders te gaan vergelijken met mensen die verlamd zijn: zij kunnen wel nog willen bewegen, maar zij zijn niet meer in staat om die wil in bewegingen om te zetten. Op een vergelijkbare manier willen afasiepatiënten wel nog communiceren, maar zij vinden de woorden daartoe niet langer omdat de schakel tussen gedachten en woorden mank loopt. Ja, er is een essentieel verschil tussen, enerzijds, gedachten en, anderzijds, woorden, zoals er ook een wezenlijk onderscheid bestaat tussen, enerzijds, het stoffelijke lichaam en, anderzijds, de onstoffelijke geest.
En toch zijn de twee - geest en stof - zeer zeker innig onderling verbonden en de sterkte van hun band kan misschien wel het beste worden vergeleken met de in deze wereld onlosmakelijke band tussen materie en vorm. Er bestaat in deze wereld namelijk geen materie zonder vorm terwijl er evenmin vorm zonder materie is. In deze wereld wel te verstaan, want in onze gedachten kunnen wij vormen koesteren los van elk substraat, of kunnen wij aan materialen denken zonder dat wij een welbepaalde vorm op het oog hebben. Zo ook kunnen we aan iemand denken die afwezig is en ook aan een persoon die niet langer leeft, wat betekent dat hij niet langer bestaat in deze wereld. Een substraat om met een overleden persoon te communiceren is er weliswaar niet en zo blijft die persoon dan ook afwezig in deze wereld. Maar te beweren dat hij niet langer bestaat, is uiteraard een brug te ver.
In zijn Hersenschimmen laat de Nederlandse schrijver Bernlef een Alzheimerpatiënt een toespraak houden voor een publiek dat er niet is. De zieke spreekt alsof hij toehoorders heeft, en hij gelooft ze zelf ook te zien, terwijl ze er niet zijn. Hij kan dat doen omdat hij zich op dat ogenblik niet bewust is van het feit dat zij er helemaal niet zijn, want mocht hij ook zien dat ze er niet zijn, hij zou hen zeker en vast niet toespreken. In feite handelt hij zoals iemand die droomt, of eerder nog: zoals iemand die slaapwandelt. Gedurende de droom blijft het lichaam vrijwel onbeweeglijk, ook als wij dromen dat we bijvoorbeeld lopen, en dat komt doordat de band tussen onze hersenen en onze spieren werd verbroken: wie slaapt en droomt, heeft in feite zichzelf als het ware verlamd. Bij de slaapwandelaar is die verlamming gebrekkig of onvolledig. Bij de Alzheimerzieke kon men spreken over een verbroken schakel tussen de gedachten en de zintuigen.
Wie een toespraak geeft voor een onbestaand publiek, krijgt niet die informatie binnen dat niemand aanwezig is omdat hij helemaal géén informatie binnenkrijgt op dat moment. Zo ziet een blinde niet dat het nacht is omdat hij sowieso niet ziet, en wat hij in zijn gedachten heeft, is geen nachtzwarte duisternis en een volstrekte afwezigheid van licht doch veeleer een klare blauwe hemel. De man die een toespraak wil houden voor een publiek en die niet langer in staat is om zich ervan te vergewissen of er een publiek aanwezig is, mist de informatie dat er niemand is, als er niemand is terwijl hij gelooft of zelfs maar hoopt of vreest dat er iemand is, maar hij mist evenzeer de informatie dat er iemand is, als er iemand is terwijl hij gelooft of hoopt of vreest dat er niemand is. Is hij zich niet bewust van het feit dat hij geen informatie uit de buitenwereld binnen krijgt, dan droomt hij, zoals ook wij allen onze werkelijkheid bedromen, maar hij droomt dan wel ongeremd terwijl gezonde mensen vrijwel ononderbroken feed-back krijgen van hun zintuigen. Overigens duiden wij de gebeurlijke korte onderbrekingen van die feed-back bij gezonde doch vermoeide mensen aan met de onschuldige term 'verstrooidheid'. Men zou kunnen zeggen dat de zieke die een onbestaand publiek toespreekt, gewoon langdurig verstrooid is, eventueel zonder hoop op een terugkeer uit zijn verstrooidheid naar deze wereld.
Wie uit de psychische afwezigheid van een demente mens de conclusie trekt dat deze zieke nergens meer is, die redeneert even kort door de bocht als de peuter die immers gelooft dat zijn moeder weg is van zodra zij uit zijn gezichtsveld is verdwenen. Kleuters denken dat de wereld verdwijnt als zij met de handen de eigen ogen bedekken. En leugenaars geloven dat zij met hun eigen woorden de waarheid kunnen veranderen of dat zij hem dan toch een beetje kunnen bijvijlen. Maar er zit veel waarheid in die laatste overtuiging, gelet op het feit dat een groot stuk van onze werkelijkheid interpretatie is. Het gaat zelfs zo ver dat de leugen als zodanig bij machte is om het mensdom in zijn greep te houden en om een negatieve werkelijkheid van slechts schijn en toneel - althans tijdelijk - te laten zegevieren over het ware leven en de natuur.
Waar bijvoorbeeld de werkelijkheid van het geld, die de wraak tegenwoordig stelt, regeert, worden gastvrijheid, liefde en de leniging van alle andere noden gekocht en verkocht, echter irreëel en in schijnvormen. De toerist op hotel kan middels de bedrieglijk zachte dwang van het geld zijn gastheer ertoe brengen hem onderdak te geven en hem te voeden, terwijl hij daar zonder geld ongetwijfeld geen voet in huis kon zetten. Het geven en het nemen in eer en dankbaarheid werden gefnuikt door de ersatz van het kopen en het verkopen met het wapen achter de hand en het al dan niet gevoed worden is niet langer een zaak van noden maar van rechten die middels geld worden afgekocht of die bij gebrek aan geld aan de noodlijdende worden onthouden.
De waarheid wordt aldus verdraaid door een leugen die alles bepalend dreigt te worden, terwijl er slechts één waarheid is en de interpretatie ervan slechts een spel kan zijn. Maar de waarheid verdwijnt helemaal niet als wij hem loochenen, de moeder die buiten het gezichtsveld van de peuter valt, is helemaal niet in rook opgegaan en de in deze wereld afwezige psyche betekent helemaal niet dat de mens in kwestie nergens meer is. Wijzelf zijn toch ook nog altijd ergens en wij denken toch ook nog steeds aan bepaalde dingen wanneer wij een tijdlang hebben opgehouden met praten? Of beleven wij dan echt helemaal niets meer als wij onbeweeglijk neerliggen en slapen en in dromen verzonken zijn? Of is een ander dan niets meer dan alleen datgene wat wij van hem of haar kunnen voelen, horen en zien? Hoe aanmatigend zou het zijn om zulks zelfs maar te veronderstellen, zo hoor ik u morrelen, maar waarom dan neemt men wél aan dat een demente een mens is geheel zonder geest?
Er zal nog veel water door de zee vloeien vooraleer men eindelijk aanvaardt wat allang geschreven staat: wat uit stof is, is en blijft stof, en wat uit geest is, is geest. De geest en de stof hebben elk een eigen oorsprong en de wondere schepping van het leven verenigt die twee, zoals ook materie en vorm op wondere wijze zijn verenigd in de schepping van de 'levenloze' dingen. Zo ook zijn de ruimte en de tijd onderling onlosmakelijk verstrengeld, en ook de materie en de golf in de kleinste partikels, en nog ontelbare andere zaken die behoren tot het zichtbare of tot het onzichtbare. Wij mogen alvast nimmer zeggen dat al wat wij zelf niet zien, ook niet kan bestaan, want wij zien slechts wat wij mogen zien, ons zien is warempel gerantsoeneerd zoals ook de dingen die wij mogen eten en drinken, want de inhoud van de menselijke maag is zeer beperkt zoals ook de inhoud van de menselijke geest.
(J.B., 8 september 2011)
26-08-2011
Welcome to the machine!
"Welcome to the machine!"
Het is een historische vergissing als men gelooft dat men het christendom uit de maatschappij kan wegsnijden terwijl men al de rest gewoon overhoudt. Een religie is niet een los element dat men door middel van een in wetteksten gegoten beslissing toelaat, installeert of verbiedt en een maakbaarheidsgeloof dat een dergelijke opvatting ondersteunt, moet wel bijzónder naïef zijn. Een religie is verbonden met een maatschappij zoals onze hersenstam vergroeid is met de rest van onze hersenen en van ons lijf en het verwijderen ervan heeft de dood van het ganse organisme tot gevolg. Deze zaken zijn te ingewikkeld om er haastig mee om te springen, maar toch kan en moet er gewezen worden op het feit dat het onmogelijk is om het christendom af te voeren en om tegelijk de christelijke principes te blijven handhaven alsof zij een voortbrengsel waren van mens en samenleving.
De wet der gewoonte maakt dat wij er niet meer bij stilstaan en dat we het ons niet meer realiseren, maar de principes van het christendom zijn allerminst natuurlijk: ze zijn uiteraard niet tegennatuurlijk maar wel bovennatuurlijk. De wet van de naastenliefde stamt niet uit een puur natuurlijke ontwikkeling en zij onderscheidt zich ook subtiel doch grondig van de solidariteit die zelfs eigen is aan kolonies van insekten of aan de zelfopoffering van ouders voor hun kinderen of van oudjes voor hun jongen, welke allemaal zuiver natuurlijke doeleinden dienen, zoals de handhaving van de soort. Dat kan niet worden gezegd over kinderen die zorg dragen voor hun bejaarde ouders of over mensen die de rechten van gehandicapten verdedigen en van niet ingeburgerd want hetzij papierenloos hetzij nog ongeboren leven. De waan dat de caritas en de liefde in het algemeen even natuurlijk zouden zijn als de wet van de sterkste, is een feit, en de veronachtzaming van dit feit verkapt het geleidelijk doch gestaag afglijden naar een toestand van algehele verdierlijking. Die toestand komt er sneller dan men voor mogelijk houdt en een terugkeer op zijn passen is dan wellicht alras uitgesloten.
De huidige secularisering in het Westen gaat gepaard met de opkomst van een hele reeks van welbepaalde ondoordachte meningen omtrent existentie en ethiek welke zich veeleer via reklametechnieken dan door redelijke overtuiging naar het voorplan werken en ingang vinden bij het volk, dat die denkbeelden dan huldigt - niet uit overtuiging maar uit angst om uit de pas te lopen. Die meningen ontspruiten aan een arrogantie welke zijn oorsprong vindt in een verlies van realiteitszin dat op zijn beurt door arrogantie wordt versterkt. Dit proces is niet nieuw waar het vandaag opduikt: met de regelmaat van de klok keert het terug in de loop van de geschiedenis van ons menszijn dat in wezen een wording is en telkenmale vormt het een bedreiging welke zich wapent met uitgerekend die middelen die voor het goede waren bedoeld.
Het Goede wordt namelijk onzichtbaar wanneer het van zijn bron werd afgesneden, zoals ook de Waarheid en de Schoonheid op de dool zijn waar hun schenker wiens wezen ermee samenvalt, verdwijnt. De Weg, de Waarheid en het Leven zijn immers allerminst objecten: zij vormen daarentegen een goddelijk persoon. Het beste realiseren wij ons dat we onze eigen bron niet kunnen zijn, waar we moeten ondervinden dat we pas in leven kunnen blijven mits het dagelijks tot ons nemen van ander leven dat, zoals de Christus zelf het zegt, met zijn bloed en met zijn lichaam samenvalt. Wat leeft, ontspruit nimmer uit zichzelf, het heeft een bron, een moeder die zich offert of een milde schenker en vandaar ontvangt het ook zichzelf op elk moment. Nooit kan een levende zeggen: en nu heb ik genoeg, dit is van mij, ik maak een hek om mijn reserve heen en voortaan ben ik zelfbedruipend en hoef ik niemand nog te danken of te eren! Niemand is ooit autonoom; al wie leeft, doet dat pas door deel te nemen aan de levensbron, door zich te laven aan het levenschenkend water.
Het goede en het leven dat wordt afgedwongen met de wet, kan nooit het goede of het leven zijn omdat wat goed is en wat leeft, uit zichzelf moet komen en nimmer wordt geboren uit de angst voor dreiging, leed en dood. Indien het goede of het leven wél afdwingbaar was, dan waren uiteraard het kwade en de dood de bron van 't goede en van 't leven, wat absurd was. Daarom kan een afgedwongen goed slechts namaak zijn: het is geen leven maar een pseudo-zijn dat het leven naar de kroon steekt omdat het nu eenmaal zonder zijn bron en helemaal op zichzelf zou willen bestaan. Andermaal: het leven en het goede kunnen afgesneden van hun bron niet zijn.
Waar men gelooft dat het alsnog doenbaar is om allerlei goeds te 'organiseren', daar tracht men hetzelfde te doen als wie proberen om een levend wezen te maken: niet door het te laten geboren worden uit een ander levend wezen of een moeder, maar door het op te bouwen met stenen en met slijk zoals men ook een huis opbouwt. Edoch, wat men dan bekomt, is warempel geen mens doch een golem: een machine, een organisatie, een in wezen levenloze struktuur waarvan niet de levenssappen de motor vormen maar wel de angst voor de sancties die al wie zich geen regels laten opleggen, bedreigen met vernietiging. Dat is immers alles wat de reglementen van een artificieel orgaan kunnen doen om het leven in de pas van het levenloze te laten lopen: het bedreigen met de dood. "Welcome to the machine!", zo klinkt welbekend sinds jaar en dag de kritiek van Pink Floyd. Wat de christenheid organiseert, is daarom geen levenloze regelgeving doch een superleven, met name de bron van het leven zelf.
Waar de Levensbron ontbreekt, is alles aan verval ten prooi en ten dode opgeschreven. Een afgedwongen caritas wordt alras geperverteerd door ons welbekende slogans zoals ze ook al een eeuw geleden weerklonken uit de monden van dictators. Hitler schreeuwde in het rond dat het ongehoord is dat de beste strijdkrachten moeten sneuvelen aan het front om bejaarden en zieken te beschermen. Het klinkt misschien nog vreemd in onze oren, maar op de keper beschouwd is het wars van het christendom inderdaad absurd als een maatschappij zichzelf op die manier verzwakt, daar zij louter van nature enkel streven kan naar de eigen handhaving en versterking. In puur natuurlijk opzicht en wars van elke moraal, zijn concentratiekampen waar de ballast van de maatschappij wordt omgebracht, rendabel en is het wreder om te dulden dat hongerlijders zich voortplanten dan om hen te steriliseren of zelfs af te maken. Edoch, de teleologie van die 'puur natuurlijke' aanpak kan niets anders zijn dan een dol draaiende molen, in hetzelfde bedje ziek als bijvoorbeeld de hebzucht. De sterkste immers is nooit sterk genoeg, de vijand moet tot minder nog dan niets worden herleid, het streven naar macht kent geen grenzen en het bestaan zelf verwordt dan tot een kankergezwel dat groeien blijft totdat het onder het eigen gewicht bezwijkt. Het natuurlijke is met andere woorden ten dode opgeschreven tenzij het uit de dood gered wordt door de bron van 't leven zelf, dat de natuur uitnodigt om zichzelf te overstijgen.
Geboren uit de naastenliefde, worden ouderlingentehuizen alras afgebroken waar zij niet langer rendabel zijn en men gelooft dan in die nieuwe rentabiliteit die veel rationeler zou zijn dan de oude die naar men zegt louter op emoties drijft. Emotie, dat is waartoe de naastenliefde wordt herleid door wie niet weten willen dat zij allerminst natuurlijk is. Zelfs plicht wordt door de zogenaamd verlichte geesten bij de dingen van 't gevoel gekatalogeerd als men die wil vervangen door verzuim verkapt door compromise en door pragmatiek. De nieuwe rede zegt dat zij bejaarden, zieken en gehandicapten wil verlossen uit hun leed met de genadedood, maar zij weet heel goed dat dit voorwendsel niets minder dan een uitvlucht voor die moord kan zijn. De onvoorwaardelijkheid en het gratuïete welke ooit het leven schonken, worden niet meer begrepen waar de liefde zelf ontbreekt, en zo verstrikken zich de mensen in een wirwar van argumenten zonder grond en wordt het doen en laten uiteindelijk weer door de kracht van de natuur gestroomlijnd zoals dat ook 't geval was vooraleer het christendom de wereld aandeed: het recht verdwijnt, alleen 't geweld schiet over, de wreedste onder de wreedaardigen regeren en herleiden al wie leven tot hun handlangers of werktuigen, de slavernij staat weer op, de uitbuiting, het eindeloze leed waarover bibliotheken van aangrijpende romans werden volgeschreven, de wereld wordt de hel en alle hoop is op nu ook de wil ontbreekt om 't anders aan te pakken.
Wat overschiet is inderdaad een golem, een levenloze namaakmens, een pop, een machine, een uit de hand gelopen organisatie die de mens voortaan regeren zal, verdrukken zal vooral en slechts het leven gunt om ook zichzelf te kunnen bestendigen. Het doel is middel geworden, het middel zielloos doel, en reeds de overmacht van het dode geld toont aan allen die nog niet helemaal blind zijn nu reeds het gelaat van die reusachtige onmens die het mensdom zal regeren, ketenen en ten gronde richten. Welcome to the machine:
Non posse peccare - Over het Christendom, de Islam en de vermeende Derde Fase
"Non posse peccare" - Over het Christendom, de Islam en de vermeende Derde Fase
De tijd van de paradox
Hij wordt aangewend bij stoutmoedige pogingen om het godsbestaan te weerleggen - de zogenaamde paradox van de steen, die immers het begrip van de almacht aan het licht wil brengen als zijnde een volstrekte ondenkbaarheid, en mét dat exclusief goddelijke attribuut tevens het godsbegrip en God zelf.
Kan God een steen maken die van die aard is dat Hij hem niet kan optillen? Als Hij hem niet kan optillen, dan is Hij God niet, en kan Hij hem wel optillen, dan missen wij hier de bedoelde steen. God en de onoptilbare steen sluiten elkaars bestaan uit. Tot daar de paradox. Men moet echter opmerken dat de paradox niet volgt uit het wezen van de steen of uit het wezen van God, maar wel uit de door ons gehanteerde definities met betrekking tot onze begrippen: we hebben te maken met begrippen die zo gedefinieerd werden dat, als iets in de werkelijkheid eraan beantwoordt, deze werkelijkheden elkaar uitsluiten. Onze begrippen zijn met andere woorden ontoereikend om zinvol over almacht te kunnen spreken. Almacht is een begrip dat wij in feite evenmin kunnen plaatsen als het godsbegrip. En dat zegt niets over een mogelijk wezen waarheen het godsbegrip tast, welhaast gelijk een blinde die tast naar het licht.
Een voor de hand liggende variant op de paradox van de steen betreft de kwestie dat de almachtige God - hier in de gedaante van zijn Zoon - niet in staat is om te zondigen. Maar opnieuw is hier een opmerking van kracht, met name de tegenwerping dat de onmogelijkheid tot handelen niets afdoet aan de almacht van zodra de handeling ook niet gewild wordt: God wil immers helemaal niet zondigen en dus is de kwestie of Hij het al dan niet kan volstrekt fictief of irrelevant. De hier gestelde vraag zal nooit aan bod komen omdat het willen primordiaal is op het kunnen. God mag dan almachtig zijn, Hij is niet alwillend.
Hiermee belanden we bij het non posse peccare of het niet kunnen zondigen dat wij op grond van Augustinus' theologie in een vroegere tekst bestempelden als de toestand van de mens onder de heerschappij van de islam. (1) In twee woorden: Augustinus kenschetste de toestand van vóór de zondeval als een waarin de mens vrij was om al dan niet te zondigen ("posse peccare" of het "kunnen zondigen"), terwijl hij na de zondeval die keuze verloor, daar hij reeds gezondigd had ("non posse non peccare" of het "niet kunnen niet zondigen"). Gesteld dat de sharia of de moslimwet na de mondiale islamisering de zonde fysiek onmogelijk maakt, dan treedt een derde fase in, namelijk die van het "non posse peccare" of het "niet (meer) kunnen zondigen". Niet onbelangrijk voegden wij daar nog het volgende aan toe: diegenen die niet willen zondigen - de heiligen - zouden dan door die nieuwste wet ook niet in hun vrijheid worden aangetast - overigens net zomin als Gods Zoon - terwijl dit voor alle anderen beslist een ware vrijheidsberoving of ketening zou betekenen.
De doem van de onvrijheid
Vooreerst enkele correcties hierbij. De vrijheid als zodanig kan niet zonder meer gedefinieerd worden als de mogelijkheid om te zondigen ("posse peccare"), aangezien ook God, die niet kán zondigen, als volstrekt vrij moet worden beschouwd. God is vrij maar Hij wil niet zondigen: zoals hoger gezegd is Hij niet alwillend, terwijl al datgene wat zijn wil Hem verbiedt te doen, niet als onkunde bestempeld kan worden. Van wie niet wil deelnemen aan een wedstrijd kan ook niet gezegd worden dat hij de wedstrijd niet kan winnen of verliezen; het kunnen wordt pas van kracht eenmaal het willen feitelijk is. Wat geldt voor de menselijk vrijheid, geldt niet voor de goddelijke, en hetzelfde is waar inzake de wil: Gods wil wordt bepaald door zijn eigen wet waarmee Hij immers samenvalt, terwijl de menselijke wil zich positioneert tegenover de goddelijke wet waaraan hij ondergeschikt is want niemand kan bijvoorbeeld vliegen tegen de natuurwet van de zwaartekracht in. De mens kan willen (in feite: wensen) wat de (goddelijke) wet verbiedt (en dat is zondigen, in casu "posse peccare") en hij kan zelfs willen (/wensen) om niet (meer) te zondigen; maar hij kan die wil (/die wens) niet volgen, zodat hij noodzakelijk zondigt ("non posse non peccare"). Bij de mens bestaat er een kloof tussen het willen (het wensen) en het kunnen: hij wil dingen die niet mogelijk zijn (de zondenloosheid) terwijl hij ook dingen doet die hij niet wil of niet wenst (zondigen). En dit is uiteraard het geval omdat de menselijk natuur sterker is dan zijn wil (/zijn wens). Sinds de zondeval is de menselijke natuur zelf niet meer in overeenstemming met de wil van God - en dat zou dan de erfzonde zijn. Een mens kan niet iets willen dat ingaat tegen zijn natuur. De mens is niet langer vrij om aan de zonde te verzaken, hij is gedoemd tot zondigen, en dit krachtens zijn eigen (gecorrumpeerde) natuur.
Dit laatste zou ons persoonlijk gerust moeten stellen aangezien het ons garandeert dat wij geen persoonlijke schuld hebben aan onze zondigheid. Wij volgen onze menselijke natuur die indruist tegen de goddelijke wet, maar we kunnen ook niet anders, ook al zouden we dat nog zo gaarne willen (/wensen). Maar omdat we niet anders kunnen dan wat we doen, treft ons geen schuld. Als mens daarentegen hebben wij geen enkele reden tot gerustheid, want ofschoon ons persoonlijk geen schuld treft, blijven wij als mens schuldig en worden wij ook als mens gestraft, en wel met de ergst denkbare straf: onze onoverkomelijke dood, het definitieve einde van ons bestaan. En bijna zou men dan de verzuchting slaken: werd de zonde ons maar onmogelijk gemaakt!
De nieuwe paradox: vrijheid door onderwerping?
Ergens zegt de Zoon van God zelf, die niet kan zondigen omdat Hij dat ook niet wil - zondigen zou immers niet stroken met zijn eigen wet of wil - dat het beter was voor een mens dat hij zijn handen afhakte en zijn ogen uitrukte als die hem tot zonde brachten. Het ware immers beter om zónder handen of ogen door het (eindige) leven te gaan dan het eeuwige hellevuur te moeten verduren. Maar als na de zondeval de mens niet langer in staat is om aan de zonde te verzaken omdat hij noodzakelijk zijn natuur volgt die sindsdien gecorrumpeerd is, dan rijst de vraag of hij niet beter af is met een toestand die hem het zondigen (fysiek) onmogelijk maakt, en dus een dwang, uitgerekend zoals deze die uitgaat van een zwaar bestraffende wet zoals bij uitstek de sharia er een is. Wordt op die manier door Christus zelf de dwang en de onderwerping - gebeurlijk in de historische realiteit van de islam - niet vooropgesteld als noodzaak voor ons heil?
Geen illusies
De kwestie is niet simpel, alleen al omdat naast de islam meer ideologieën kandideren voor die functie van ultieme heiland, om niet te zeggen dat ideologieën dat in feite allemáál doen, aangezien het christendom zowat de enige 'ideologie' is die niét dwingt, tenminste waar het haar boekje niet te buiten gaat in allerlei vreemde interpretaties en in de politiek der kerken. Het communisme probeert mensen solidair te maken door hen daartoe te dwingen en het kapitalisme doet in verkapte vormen slechts hetzelfde, zoals menig criticus ons dat aan het licht brengt. (2) De Oosterse religies beweren alle leed te overstijgen door het te miskennen, wat uiteraard slechts een puur suicidale 'oplossing' kan zijn die het kind met het badwater buitengooit. En zo trekken ze allen aan hetzelfde zeel van Christus wég, de ideologieën die wars van de menselijke natuur willen herorganiseren en herscheppen alsof dit ook maar denkbaar laat staan mogelijk zou zijn. Zij vormen een tegenpool van de lastige vrijheid die echter zonder die last niet de vrijheid kan zijn die aan de mens zijn menselijkheid schenkt. Zij vormen in feite een terugkeer naar het Jodendom waarover het christendom zegt dat het met zijn vele verplichtingen en wetten het heil belooft aan wie ze, alles ten spijt, vol scrupules volgen. Maar misschien is dat dan toch een derde fase en een eindfase: de terugkeer naar de plek van oorsprong, de mislukking van een deel der mensheid en de magere oogst van een handvol heiligen, het definitieve verlies van niet alleen de menselijke vrijheid maar tevens het weggewist worden van de menselijke natuur en van de ganse schepping die tenslotte van de mens in dienst staat. Zal ooit over al datgene wat ons vandaag het wondere leven schenkt, de spons worden gehaald zodat het ook verdwijnt alsof het er nooit was? Een droom zal ons bestaan dan zijn geweest, een vluchtige excentrieke gedachte in één kleine goddelijke hersencel door een kleine indigestie ingevolge het eindeloze hemelse tafelen. Wie zal het zeggen?
(2) Een schrijver heeft het over een Oost-Berlijner die in het Westen komt en die versteld staat van de netheid van de toiletten daar. Totdat hij zich in zo'n toilet opgesloten weet en merkt dat hij pas buiten kan als hij eerst de pot doorspoelt. De dwang lijkt slechts afwezig in het vrije Westen.
28-07-2011
Politiek georganiseerde afpersing
Politiek georganiseerde afpersing
Wat betreft de schuldencrisis in steeds meer landen, stellen sommigen als oplossing voor dat alle landen aan elkaar hun schulden gewoon kwijtschelden.
Edoch, het is niet jegens elkaar dat de landen schulden hebben, maar wel tegenover de (multinationale of van de landen onafhankelijke) banken.
De banken nu, dat zijn de rijken, de belangen van de rijken en hun rijkdom. De schuldencrisis is er geen van de landen jegens elkaar: het gaat om de schulden van de armen jegens de rijken.
Ingevolge het zogenaamde Mattheuseffect, moeten rijken almaar rijker worden en armen almaar armer, en dat gebeurt bij uitstek in een systeem waarbij rijken voor zichzelf winstgevende leningen aan armen 'toestaan'. Het werkwoord 'toestaan' staat hier tussen aanhalingstekens omdat de armen daar niet buiten kunnen: de rijken dwingen het van de armen af dat zij bij hen gaan lenen tegen woekerintresten.
Het resultaat is, uiteindelijk, dat de armen hun leningen bij de rijken niet meer kunnen afbetalen. Dat zien wij allang in het verhongerende, straatarme Afrika, waar zelfs geen straten zijn, en in het hele arme Zuiden, maar het breidt zich nu ook uit naar onze streken, naar het Noorden (Europa en Amerika).
De armste landen staan bij de banken in het krijt en dreigen falliet te gaan. Edoch, als zij failliet gaan, dan kunnen de banken fluiten naar hun geld. Dus zorgen de banken ervoor dat die landen niet failliet gaan: zij dwingen de politici tot een praktijk die zij bestempelen als een vorm van 'solidariteit', maar die in werkelijkheid afgedwongen wordt opdat zij zelf (de rijken) aan hun geld (hun rente) zouden geraken.
Het zijn inderdaad de rijken die Europa hebben gefabriceerd, wars van de wil van het volk, en geen enkele Europarlementariër werd dan ook in die functie door het volk verkozen. De europese solidariteit lijkt een onderlinge solidariteit tussen armere en rijkere landen maar dat is slechts kwalijke schijn: zij is in wezen een mechanisme waarmee de rijken de schulden van failliete armen overhevelen op de schouders van àndere armen (die vooralsnog niet failliet zijn), en dit enkel met het oog op hun eigen verrijking en de verdere verarming van de armen. Dit is niets meer en niets minder dan gemene afpersing.
Omdat de hebzucht een zucht is en omdat zuchten nooit bevredigd kunnen worden, zal de afpersing die heden de wereld in de ban heeft, nooit ophouden. Zij zal noodzakelijk uitmonden in de oorlog, die daarom door alle kenners terzake gekenschetst wordt als het verlengstuk van de economie.
Strijders voor eerlijke landbouw worden gecriminaliseerd terwijl aan het licht komt dat genetisch gemanipuleerde gewassen een gevaarlijk virus bevatten - zie: