Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.
FLAUW EN PUBERAAL, MAAR GOED BEDOELD: dit soort verhaaltjes vindt u bij de vleet ('n 200-tal) op www.bloggen.be/kris .......... PICTAIKU'S (de allernieuwste kunstvorm) vindt u op www.bloggen.be/pictaiku
17-07-2025
Naar Gent op 15 juli 2025
Naar Gent op 15 juli 2025
Van Anzegem naar Gent is een klein uurtje reizen met de trein. Kostprijs voor een gepensioneerde is 8,60 euro voor een retourtje: goedkoop en veilig. Er dient éénmaal overgestapt te worden, in Oudenaarde. Het eerste stukje van de reis, van Anzegem tot Oudenaarde duurt amper zeven minuutjes; lang genoeg om een groot deel van mijn leven te zien voorbijvliegen. Eerst is er aan de rechterkant het huis in de Broekstraat, mijn geboortehuis, waar "zij" en ik onze laatste levensjaren hebben doorgebracht, vijftien gelukkige jaren, het hadden er veel meer mogen zijn, we hebben wellicht nooit beseft hóe gelukkig we daar zijn geweest. Even verder is er, ook aan de rechter kant, het kasteeltje Ter Beek. In de weide naast het kasteeltje hebben we elkaar voor 't eerst gekust op 29 juli van 't jaar 1962. We waren er toen reeds allebei van overtuigd dat het een liefde was voor het leven. En nog een paar honderd meter verderop staat aan de linkerkant het huis waar zij haar jeugd heeft doorgebracht, waar wij samen de eerste drie jaren als man en vrouw hebben gewoond en waar onze beide kinderen verwekt zijn en geboren. Hoe vaak stond ze mij daar niet uit te wuiven toen ik, student nog zijnde, op zondagavond naar de universiteitsstede toog. Ik moet toen wel gek geweest zijn, heeft ze later wel eens gezegd, ik zou dat nu nooit meer doen. Maar ik weet het wel zeker, als het te herdoen was, zou ze het wéér doen... Ik weet dat het waanzin is, maar ik kan het niet laten: zou ze er vandaag wéér staan? En in mijn treincoupé, waar niemand het ziet, pleng ik een traan.
Op de trein die mij van Oudenaarde naar Gent brengt valt er niet veel te beleven. Vroeger kon ik vanaf de trein, vlak vóór hij het Sint-Pietersstation binnenrijdt aan de linker kant het huis zien waar mijn studentenkot was, aan de Fabiolalaan, die toen nog Afsneelaan heette - er was toen nog geen sprake van Fabiola. Nu heeft de NMBS daar gebouwen opgetrokken die het helemaal aan mijn gezicht onttrekken, het enig kot waar ik tijdens mijn zeven jaar als student méér dan één jaar heb verbleven. Op al mijn andere koten heb ik het niet langer dan één jaar uitgehouden, maar in de Afsneelaan ben ik twee jaar gebleven en wellicht zou ik er nog langer gebleven zijn, ware het niet dat ik er "buitengevlogen" ben, gevolg van een paar jammerlijke gebeurtenissen waarover ik in geuren en kleuren heb uitgeweid in mijn memoires de dato 2006...
Het Station Gent-Sint Pieters ligt aan het Koningin Maria Hendrikaplein. Zij was de echtgenote van Koning Leopold II. De zes straten die uitkomen op het plein, hebben alle hun naam te danken een leden van het Belgisch vorstenhuis: Koningin Fabiolalaan, Koning Boudewijnstraat, Koning Albertlaan, Koningin Elisabethlaan, Koningin Astridlaan, Prinses Clementinalaan. Via de Koningin Elisabethlaan en de Kortrijksesteenweg begeef ik mij te voet - zo goed en zo kwaad als het kan, voor zover mijn artrose het toelaat - richting centrum stad. Even vóór het bereiken van het groot kruispunt met de Charles de Kerckhovelaan heb ik aan mijn linkerzijde de Smidsestraat, waar mijn goede vriend Marc Van Hoye op kot was. Van al diegenen die samen met mij in deze stad geneeskunde hebben gestudeerd en de studies tot een goed einde hebben gebracht zijn er een handvol die ik tot mijn vrienden heb kunnen rekenen. Marc Van Hoye is de enige onder hen die dit aards tranendal nog niet heeft verlaten. Sta mij toe dat ik de andere vier hier even vermeld: Raymond Creus, Coen Huys, André Vannoorenberghe, Carl Vanwelden. Het wordt nu hoogtijd dat Marc en ik elkaar nog eens ontmoeten, we moeten er nu dringend werk van maken, vóór het weer eens te laat is. Nog een straatje verder aan mijn linkerkant: de Meersstraat. Daar ben ikzelf een jaar lang op kot geweest, mijn laatste kot... De twee cafés op het kruispunt die een rol hebben gespeeld in mijn studentenleven, zien er nu doods en verlaten uit. Er is het café van Tsjeeten Vertriest waar de bestuursvergaderingen van onze studentenclub plaatsgrepen en dat in de loop der tijden een snackbar is geworden. En "De Karper" waar ik met André Vannoorenberghe ettelijke partijtjes biljart heb gespeeld, vaak tijdens de lesuren...
Ik twijfel of ik hier al dan niet links de IJzerlaan neem om via de Godshuizenlaan een groet te brengen aan de Oude Bijloke, waar héél lang geleden, vóór het universitair ziekenhuis er was, de studenten "geneesheren" hun klinische opleiding kregen. Zelf heb ik daar in mijn eerste jaren de lessen gevolgd van de beste lesgever die ik gekend heb: celleer en weefselleer door professor Marcel Sebruyns! Ik ben daar in de buurt nog op kot geweest, in de Bijlokevest, mijn voorlaatste kot. Vervolgens zou de tocht verder kunnen gezet worden via de Jozef Kluyskensstraat waar zich de gebouwen bevinden van het Rommelaerecomplex waar ik eveneens lessen heb bijgewoond in verscheidene vakken (fysiologie, biochemie, farmacodynamie, gerechtelijke geneeskunde...) en waarover ik een boeiend blogverhaal heb geschreven. En dat zou mij via de Verlorenkost - met uitzicht op de gebouwen in de Lindenlei alwaar we les anatomie kregen van de onvolprezen professor Fautrez - kunnen brengen hebben tot aan de voet van de Sint-Kwintensberg.
Maar ik vrees dat ik, de draagkracht van mijn oude benen in acht genomen, er beter aan doe die IJzerlaan toch maar links te laten liggen en mijn weg verder te zetten via de Kortrijksesteenweg, die vanaf hier nu Kortrijksepoortstraat heet. Honderden keren ben ik hier voorbijgestapt en nooit is mij het eerste zijstraatje aan mijn rechter kant opgevallen: de Verdedigingstraat. Zou dat een naam zijn die ontstaan is na één van de twee wereldoorlogen, of heeft het te maken met de nabijheid van de Leopoldskazerne, waar ik na mijn studies nog een militaire opleiding "genoten" heb? Of is het simpelweg om al wie zich in dit straatje waagt er aan te herinneren dat men zich te allen tijde moet kunnen verdedigen. Mijn gedachten gaan naar die knaap - hij kan vijftien jaar geweest zijn - die, een jaar of vijf geleden, naast mij op een bankje kwam zitten en een mes bovenhaalde, een groot blinkend mes met scherpe punt, een dolk. Ik vroeg waarom hij dat mes bijhad. Nogal wiedes, zei hij, om mij te kunnen verdedigen, natuurlijk. De Verdedigingstraat loopt uit op het Van Duyseplein. Prudens Van Duyse was een Vlaamse dichter-schrijver die overleed te Gent in 1859. Op dit rond plein komen nog vier andere straten uit: één ervan is de Karel van Hulthemstraat, genaamd naar een hoogstaande bestuurder en intellectueel die leefde in Gent van 1764 tot 1832. Deze straat leidt naar de Sint-Kwintensberg en naar de Rozier. De Sint-Kwintensberg is één van de zeven bergen waarop de stad gebouwd is. Bergen? Laat mij niet lachen: het zijn "bergen" van tien of twintig meter hoog, minder dan een molshoop. Maar ik lach niet. Waarom zou Gent, net als de meeste grote steden in Europa, niet het recht hebben om gebouwd te zijn op zeven "bergen", laat het dan nog "heuvels" wezen? De Sint-Kwintensberg zal voor mij altijd verbonden blijven met de friture Njora, de beste friture die de wereld ooit heeft gekend. Ik heb er méér uren doorgebracht dan in de auditoria van de universiteit, vaak tot in de vroege uurtjes, niet zelden met een spelletje schaak met Lucien, de patron, die getrouwd was met Njora Nikiforova, een Oekraïense. Beiden zij nu al geruime tijd overleden en zo ook hun enige zoon André. Niets is er nog over... De friture zelf is vele jaren geleden met de grond gelijk gemaakt, heeft samen met belendende huizen de plaats moeten ruimen voor een groot appartementsgebouw.
Ik begeef mij nu in de Rozier met links het indrukwekkende gebouwencomplex, waar in mijn tijd vooral de basiswetenschappen natuurkunde en scheikunde gedoceerd werden, en rechts het instituut van de kunstgeschiedenis en vooral de enorme boekentoren. Waar de Rozier uitmondt in de Sint-Pietersnieuwstraat - nog altijd dé straat van de Gentse universiteit - bevindt zich het huis waar mijn goede vriend Raymond Creus zijn huisartsenpraktijk uitoefende. Er hangt nog altijd een plaat "Dokter Raymond CREUS huisarts" met eronder een plaat "Dokter Patrick CREUS huisarts".Patrick is de zoon van Raymond en hij runt nu de praktijk op zijn eentje. Raymond is zo'n twintig jaar geleden met pensioen gegaan en al meer dan tien jaar overleden. Zijn vrouw Jo woont nu in Poperinge. Die plaat weghalen, zegt ze, ik kan het niet over mijn hart krijgen.
Ik ga nog even kijken hoe het Sint-Pietersplein er bij ligt; amper driehonderd meter wandelen. Ik kom voorbij het hoog herenhuis waar ik een jaar op kot ben geweest, op de vierde verdieping, bij de nicht van een grote Vlaamse schrijver, Filip de Pillecijn, die toen nog leefde; eenmaal in de week bracht ze hem een bezoek. Via de Blandijnberg waar de taal- en letterkunde van de univ huist, bereik ik de Noordwestelijke hoek van het plein. De Leopold, de sekscinema, is verdwenen. De Nat King Cole, waar altijd in slow motion gedanst werd in het halfdonker, is er ook niet meer en Het Zwarte Woud, alwaar Martje, de eerste marraine van de Gentse Alma Mater haar café had, heeft hetzelfde lot ondergaan als het café van Tsjeeten Vertriest: een snackbar...
En nu rechtsomkeer. De hele Sint-Pietersnieuwstraat nog eens doorwandelen, tot aan de Vooruit. Het studentenhuis met restaurant (De Brug) en de oude gebouwen van de ingenieurstudenten liggen er werkloos en verlaten bij, allesoverheersend is hier het modern reuzegroot UFO-gebouw, voor het grootste deel opgetrokken in glas. Het feestlokaal "De Vooruit" staat helemaal in de steigers. Aan de linkerkant van de weg was hier ook de drukkerij van "Dagblad Vooruit". De krant bestaat al minstens vijftig jaar niet meer maar het gebouw is er nog en de naam van het dagblad prijkt nog steeds op de gevel in grote rode letters. Die naam zou nooit moeten verdwijnen, net zomin als de naamplaat van dokter Creus.
Voorbij de Vooruit verandert de straat van naam: Walpoortstraat. Vroeger waren daar twee fameuze studententencafés/dancings: den Amber en de Casbah. Den Amber was wellicht de populairste die de Gentse studentenwereld ooit gekend heeft. Van beide is er nu geen spoor meer te bekennen. Wat een geluk dat de Minard, de schouwburg van Romain Deconinck de tand des tijds heeft getrotseerd. Hier heb ik in het begin van de jaren zestig zelf nog een rolletje gespeeld, in een revue van de studenten van de faculteit geneeskunde. Op de treden vóór de schouwburg zit hier Romain zelf, al jaren, in brons. Ik groet hem, het is mijn heilige plicht. Langs de Marimain, het café dat historisch onlosmakelijk met de Minard is verbonden, kan ik via een klein straatje, de Korianderstraat, afdalen naar de Krook, de grandioze stadsbibliotheek, een wonder van moderne architectuur.
Mijn benen zijn stilaan toe aan een rustpauze en ik verlang naar een kop koffie. Met mijn bezoek aan de Krook beoog ik enkel de cafetaria van de bibliotheek. De twee meisjes achter de bar zijn wellicht jobstudenten. Aan één van hen bestel ik een koffie met melk en een koffiekoek. De koffie niet al te sterk, alstublieft. Dan neemt ge best een americano, zegt ze, ga maar zitten, ik breng het wel. Aan een tafeltje zit een uiterst knappe jonge dame, met een laptop, druk aan het typen. Wat me vooral fascineert is haar donkere blinkende huidskleur, als gepolijst ebbenhout, en haar innemende glimlach als ik aan haar tafeltje halt houd. Of ze er geen bezwaar tegen heeft dat ik er ga bij zitten? Ze heeft geen bezwaar, ze typt rustig verder. Mijn koffie wordt gebracht, mét de koek en met wat ik denk een koffiemelkstick te zijn, maar wat in feite een stick is met suiker. Als ik dat merk is de suiker al in de koffie en... gesuikerde koffie vind ik allesbehalve lekker. Ik wenk het dienstertje dat mij de koffie gebracht heeft en leg haar het probleem voor. Geen nood, zeigt ze, ik breng wel een andere koffie. En zo geschiedt, maar als ze alweer weg is merk ik dat ze de melk weer helemaal vergeten is. Ik wil niet nog een keer moeilijk doen: per slot van rekening vind ik een koffie zonder melk minder erg dan een koffie met suiker. En omdat de koffiekoek nogal aan de droge kant is, drink ik ook nog de beide kopjes leeg: twee voor de prijs van één... Mijn tafelgenote die tijdens het typen mijn gedoe met een half oog heeft gadegeslagen, klapt haar laptop dicht en kijkt mij glimlachend aan. Het dunkt me dat ze ontvankelijk is voor een gesprek. Ik vraag of ze student is. Dat is ze, aan de faculteit politieke en sociale wetenschappen - pol en soc - haar laatste jaar, zijnde haar tweede masterjaar zoals dat te huidigen dage genoemd wordt. Ze is nu bezig met het schrijven van een "masterthesis". Het heeft te maken met "conflicts en developments", wat dat ook moge betekenen - had ik vroeger ook pol en soc gestudeerd dan had ik mij ongetwijfeld veel beter door het leven geworsteld... Ze vertelt mij dat ze geboren is in Haïti en dat ze op kot is in Gent. Ik vertel haar over het studentenleven van zo'n vijfenzestig jaar geleden, van toen ik de praeses was van het SK-Gent (de senior seniorum), toen het studentenleven, de studenkoziteit, een veel hogere bloei kende dan heden ten dage, ofschoon het aantal studenten toen tien keer lager was. Ach, wat luistert ze aandachtig. Ze kan zich niet voorstellen hoeveel deugd haar luisterend oor mij doet. Ik kan nog uren door vertellen, maar ik moet mijn tocht door Gent verderzetten en zij moet verder werken aan haar masterthesis. Ik zeg dat ik de mooiste dingen heb neergeschreven in mijn "memoires" en dat ik bereid ben die via mail door te sturen, als ze me haar e-mailadres wil bezorgen. Ze doet het. Ik heb de memoires opgestuurd. Ze heeft er nog niet op gereageerd. Ze zal het te druk hebben met die masterthesis natuurlijk.
Het is kwart voor twee. Ik moet mij reppen, want om halfdrie wordt ik verwacht in het Vlerick-instituut, op uitnodiging van Amy, mijn kleindochter die mij een rondleiding in het instituut beloofd heeft. Ik wandel nog snel even door het wintercircus dat sedert de tweede wereldoorlog helemaal in verval was en in de anonimiteit verdwenen, tot het nu zeer recentelijk weer opgeknapt is en allerlei bestemmingen heeft gekregen. Weliswaar geen circus meer... Ik kom het hier allemaal grondig bekijken, een andere keer, als ik eens meer tijd heb. En dat geldt ook voor het prachtig gebouw van de stadsdiensten op het Woodrow Wilsonplein dat de Gentenaars kennen als "´t Zuid". Hier bevindt zich ook de Capitole, behorend tot de drie van Gents bekendste theaterzalen. Nu, net als de Vooruit, helemaal in de steigers. 't Zuid oogt fraai, maar hoeveel gelukkiger zou ik mij voelen als aan de Kuiperskaai al die cafés en dancings en de friture van Fons, die voor al dat nieuws hebben moeten plaats maken, er nu eens opnieuw stonden... Ik heb nog de tijd om een kleine omweg te maken via de Vanderdoncktdoorgang. De Vanderdoncktdoorgang? Als ik u vertel dat het de officiële naam is van het Glazen Straatje, dan weet u het zeker wel? De meisjes achter de vitrines, zijn om te stelen in hun evakostuum. Ze lachen vriendelijk en uitnodigend. Wat een verschil met die keer toen ik een jaar of tien met "haar" door dit straatje wandelde...
Het Vlerick-instituut is een business-school op universitair niveau. Wat er in zo'n school onderwezen wordt is mij niet helemaal duidelijk, het heeft te maken met "zaken doen". Aan zaken doen heb ik altijd al een grondige hekel gehad, ik voelde mij vooral thuis in de wetenschappen. Ben ik daarom dokter geworden? Omdat ik moet gedacht hebben dat daar geen business mee gemoeid was? Hoezeer heb ik mij vergist! Amy voelt zich hier thuis. Ze leidt mij met zwier door de gangen van het gebouw en ze laat mij enkele van de prachtige modern uitgeruste auditoria zien die het instituut rijk is. Hier komen zakenlui uit het hele continent zich bijscholen in het "zaken doen", een wereld die mij o zo vreemd is. Ik neem plaats achter de sprekerstafel en teken iets op het bord, als een volleerde docent, zonder toehoorders weliswaar, maar tóch, ik heb mij heel even professor gevoeld in businesszaken. Amy heeft het met de smartphone vastgelegd op foto.
De rondleiding heeft zowat een uur geduurd. Blijgezind verlaat ik de Vlerick-school, uitgewuifd door mijn kleindochter en een hoogstinteressante ervaring rijker. Ik vervolg nu mijn weg, richting het échte centrum van Gent, de Korenmarkt, via de Limburgstraat, zijnde het verlengde van de Vlaanderenstraat. Aan de rechterkant van de weg staan hier indrukwekkende historische gebouwen. Eerst is er het Duivelsteen. Hier woonde, acht eeuwen geleden, Geeraard de Duivel. Hij was de zoon van Zeger III, burggraaf van Gent. Geeraard had zwart haar en een donkere huidskleur. Hij was hardvochtig en wreed, ook tegenover zijn zoon, Geeraard de Moor, die bij hem inwoonde. Er wordt beweerd dat de geesten van vader en zoon nog ronddwalen in het Duivelsteen, alwaar ze elkaar nog steeds achtervolgen. Ik heb het ook maar van horen zeggen...
Op het Sint-Baafsplein zijn de podiumbouwers druk in de weer. Over drie dagen is de start van de Gentse Feesten, het grootste openluchtfeest van Europa. Er is veel volk op de been. Ze spreken allerlei talen, in hoofdzaak Engels. Nederlands is er niet bij. Iemand vraagt mij, in 't Engels, de naam van het gebouw, waarvan toch iedereen geacht is te weten dat het de Sint-Baafskerk is. Ik zeg hem dat Het Lam Gods zich hier bevindt, wellicht het duurste schilderij ter wereld. Ik had nog het verhaal willen vertellen van de diefstal van het paneel met de Rechtvaardige Rechters, nu bijna een halve eeuw geleden, maar ik zie ertegen op om het in ' t Engels te doen en ik doe het dan ook maar niet.
Vervolgens aan mijn rechterzijde het Belfort en de Sint-Niklaaskerk met tussen beide het burgemeester Braunplein dat ontsierd wordt door de stadshal die daar tien of twintig jaar geleden neergepoot werd en door de Gentenaars smalend "de schapenstal" wordt genoemd. Aan mijn linkerzijde, tegenover het Braunplein, de Heilige Geeststraat, een onooglijk sinister straatje, dat een o zo grote rol heeft gespeeld in het begin van mijn studentenleven. Ik schrijf er uitgebreid over in mijn memoires...
Mijn eerste kot was in de Heilige Geeststraat, een smal sinister straatje dat de Bennesteeg verbindt met het Burgemeester Braunplein. In de Bennesteeg had je het ene hoerenkot naast het ander. En de meeste andere huizen die er stonden, en dat gold ook voor de Heilige Geeststraat, leken van verdacht allooi. Neem nu dat kleine kruidenierswinkeltje schuin tegenover mijn kot. Het was maar een paar uur per dag open en er stond een bejaarde doch kaarsrechte dame in. Ze had koperblond geverfd haar. Ze was lang en mager en ze had een chagrijnig gezicht, alsof ze voortdurend door migraine geplaagd werd. In haar jonge jaren was ze ongetwijfeld mooi geweest. Als ze buiten kwam droeg ze altijd dezelfde bontmantel en onveranderlijk was ze vergezeld van een grote Afghaanse windhond. Vrienden van mij meenden te weten dat ze vroeger hoer was geweest en dat ze nu samenleefde met de hond, echt samenlééfde, wat betekende dat ze seks bedreef met dat beest. Ik geloofde die vrienden maar half, tot ik van mijn neef Frans, die al in 't zesde jaar geneeskunde zat en altijd ernstig was, vernam dat zulke dingen vóórkomen…
Mijn neef Frans zat er overigens wel voor iets tussen dat ik in dat onzalig oord van de Bennesteeg en de Heilige Geeststraat was beland. Mijn vader trouwens ook. Vader had altijd wel het beste voor met mij, maar dat is o zo vaak verkeerd uitgedraaid. Zo had vader beslist dat Frans voor mij een kot zou zoeken. Frans was een ervaren en ernstige student en daarenboven deed Frans beroep op pater Warnez, de mentor van het Katholiek Universitair Centrum, die lijsten opstelde van "katholieke" studentenkoten. En ofschoon vader zelf socialist was en geen al te hoge pet ophad van alles wat katholiek was en al dat gedoe met catechismus en gewijde geschiedenis altijd al tijdverlies had gevonden, toch stelde hij meer vertrouwen in de lijsten van pater Warnez dan ik de lijsten van het rectoraat van de universiteit.
Met mijn neef ging ik dus een lijst met kotadressen halen bij de pater en samen gingen we een paar koten bezoeken en daarna mocht ik er van Frans nog een paar alleen doen, vermits ik toch niets dan "eerbare" adressen bij had.
Een kot kostte in die tijd gemiddeld vijfhonderd frank in de maand. Vierhonderd was erg goedkoop. Op de lijst van pater Warnez stond er één van driehonderdvijftig. Als ik mijn vader zou kunnen wijsmaken dat het kot vijfhonderd frank kostte, hield ik er maandelijks honderdvijftig frank aan over: dertig pinten in die tijd! Een kot is een kot, per slot van rekening…
Het werd dus dát kot, aan de Heilige Geeststraat, nummer vier. De kotmadam en de kotbaas waren een stel bejaarde mensen, die zeer plat Gents spraken. Ze hadden het duidelijk niet breed en ze verhuurden die ene kamer om een centje bij te verdienen. Ik kon er beschikken over een oude tafel en dito stoel. Een kast herinner ik mij niet meer, maar die zal er ook wel geweest zijn. Een bed natuurlijk ook. En een kolenkachel. Géén stromend water.
Een verderfelijk milieu dus, zoals ik al zei. Voor dertig pinten per maand had ik mijn onschuldige knapenziel aan de duivel verkocht. Maar het was evengoed de schuld van mijn vader, van Frans en van pater Warnez. Katholiek wáren ze er anders wel. Op mijn kot, dat op de eerste verdieping was, hing een kruisbeeld en in de hal naast de trap hing er nog één. Ik had ook een kruisbeeld gezien in het winkeltje van de dame met de Afghaanse windhond en zelfs in de Wapy.
De Wapy! Wat heeft die een merkteken in mijn ziel geprent! Een "bar", op de hoek van de Heilige Geeststraat en de Bennesteeg. Er zat een vrouw in négligé voor het raam, slank en met weelderige blonde haardos. Boven die blonde haardos hing het kruisbeeld. Ze moet een jaar of dertig geweest zijn en ze lachte zelden. Soms glimlachte ze. Hoe ze heette heb ik nooit geweten. Voor mezelf noemde ik haar Mireille. Ik moet in mijn prille kinderjaren een Mireille gekend hebben die er net zo uitzag...
Als ik naar de les ging moest ik voorbij haar venster. Meestal zat ze er al van 's morgens vroeg. Ze liet mij haar blote borsten zien. De eerste keer schrok ik daar wel van en ik wist niet goed waar kijken. Daarna ging ik via een omweg naar de les, teneinde de Wapy te vermijden. Langer dan twee weken hield ik dat echter niet vol. Per slot van rekening verlangde ik er wel naar om die borsten te zien…
Ik was zeventien en nooit eerder had ik een vrouwenborst gezien. Pas in het derde jaar zouden we dat onderwerp moeten bestuderen in de anatomieles bij professor Fautrez. En nog twee jaar later zou ons geleerd worden hoe we een borst moesten betasten, teneinde een eventuele tumor vast te stellen. Dat was in de lessen "heelkundige ziektenleer" van professor Vanderlinden. Hij zou erop wijzen dat we om een zieke borst oordeelkundig te kunnen betasten, eerst ervaring moesten opdoen in het betasten van gezonde borsten. In dat stadium van mijn studies had ik die ervaring al ruimschoots opgedaan, want al heel gauw ben ik overgeschakeld van de "inspectie" naar de "palpatie". Niet bij Mireille, weliswaar.
Eenmaal mijn schroom overwonnen schepte ik er genoegen in om voorbij haar raam te stappen en naar binnen te kijken. 's Morgens zat ze er bijna altijd. 's Middags stond haar zetel bij het raam vaak leeg. Waarschijnlijk had ze dan een klant. Het kruisbeeld viel meer op als ze er niet zat.
Op de duur waagde ik zelfs een hoofdknikje om haar goededag te wensen. En een enkele keer, toen ze mij weer haar borsten liet zien, maakte ik een kruisteken, voor de grap, en dat zal ze ook wel zo geïnterpreteerd hebben. Er groeide een zekere vorm van wederzijdse sympathie en verstandhouding tussen ons beiden, zonder dat we ooit één woord met elkaar gewisseld hebben, laat staan dat ik bij haar ooit één voet binnengezet zou hebben. Kon ze ooit vermoeden hoe dicht ze soms bij mij was, in nachtelijke uren, in mijn ongezellig bed in de Heilige Geeststraat?
Van de overige hoeren in de Bennesteeg trok ik mij weinig aan. In de Lantaarn zat er soms ook een voor het venster, een die mij maar weinig kon boeien en die ook nooit haar borsten liet zien. Wat mij eigenlijk nog het meest intrigeerde waren de huisjes - er waren er drie of vier - waar achter het venster een bontmantel stond uitgestald, telkens maar één. In één geval hing er een prijskaartje bij: achtenveertig duizend frank. Daar moest mijn vader in die dagen bijna een half jaar voor werken. Ik denk overigens niet dat die bontmantels dienden om verkocht te worden.
Mijn verhouding met Mireille duurde iets meer dan een jaar. Toen kwam er bruusk een einde aan. In putje winter van mijn tweede jaar aan de universiteit werd ze om het leven gebracht, samen met haar collega uit de Lantaarn. Ik vernam het uit de krant. "Dubbele moord in de Bennesteeg" stond er, op de voorpagina van Het Volk. Van de daders was geen spoor. Langs die weg vernam ik hoe ze in werkelijkheid heette, maar dat interesseerde mij niet: voor mij bleef ze Mireille uit de Wapy.
In de week die volgde op de moord kwam de politie mij ondervragen op mijn kot. Ik vertelde hoe ik haar gekend had. Het was een routineonderzoek, ik behoorde duidelijk niet tot de verdachten…
De gordijnen bleven dicht in de Wapy. De dader van de dubbele moord werd nooit gevat. De Lantaarn, waar de misdaad was geschied werd nog datzelfde jaar afgebroken.
Gelukkig had ik ondertussen al enkele meer tastbare geneugten van het studentenleven leren kennen. Daardoor was de klap voor mij ongetwijfeld minder hard aangekomen. Toch spookte haar beeld nog af en toe door mijn geest. Die borsten, die ik zo vaak had bewonderd! Om mezelf te dwingen niet verder over haar te fantaseren, stelde ik mij voor hoe ze daar moet gelegen hebben, met overgesneden keel en badend in het bloed. En hoe haar borsten nu lagen te rotten onder de grond. Dat hielp, een beetje.
Ik voelde me evenwel niet gelukkig meer in de Heilige Geeststraat. Een maand na de moord ben ik er weggegaan.
Er zijn geen kaberdoeskes meer in de Heilige Geeststraat. Mijn aandacht gaat in het bijzonder naar het huis waar vroeger de Wapy was. In de loop der jaren ben ik hier meerdere malen voorbijgewandeld en telkens bleek er een andere zaak gevestigd te zijn. Het is nu niet anders. Het heet nu "KRAK" en de site leert mij dat het een design shop is met pièce unique objecten vanuit alle kunstdisciplines, waar Gentse makers een podium krijgen. Er blijft dus wel degelijk een zweem van geheimzinnigheid hangen over de Wapy. Ik sla nu rechts de Bennesteeg in: geen steeg eigenlijk doch eerder een leuke straat waar niets nog herinneringen oproept aan een rosse buurt. Ik kom uit in de Veldstraat, nog steeds de belangrijkste straat van de Arteveldestad. En de Koornmarkt. Ik speur er naar de Rode Hoed en den Hazewind waar ik zovele clubavonden heb bijgewoond. Ik vind ze niet. Toeristen bij de vleet, tot aan het Gravensteen. Tweeënzestig jaar geleden stond ik boven op de burcht als senior seniorum de studentenmenigte toe te spreken tijdens de Gravensteenfeesten. De gevierde held van toen strompelt hier nu voorbij. Niemand die hem een blik waardig gunt? De herinneringen worden hem te veel, hij spoedt zich naar de tramhalte wat verderop, naar het Sint-Pietersstation, naar huis... waar niemand meer op hem wacht.
Als wie je tweeënzestig jaar en tweehonderdvierentachtig dagen innig hebt liefgehad, voor altijd is weggerukt uit het leven, dat je denkt niet meer aan te kunnen, is er nog de poëzie:
Op 10 mei om 17.00 uur is zij ter ziele gegaan, voor altijd uit haar lijden verlost. De lijdensweg die zij achttien maanden lang gevolgd heeft is moeilijk met een pen te beschrijven. God moet haar lijden toch gezien hebben, de alziende God? En waarom heeft hij er niets aan gedaan, de almachtige God? Of heeft er niets "willen" aan doen, Hij die nochtans oneindiggoed en barmhartig is? Of bestaat hij niet? Die laatste gedachte ware wellicht nog de beste, met de andere valt moeilijk te leven...
Om het in voetbaltermen te zeggen: we zitten in blessuretijd. Op zijn vijfentachtigste is de officiële speeltijd voor een man voorbij. De kans dat hij nog een doelpunt scoort is nihil. Hij kan zich schrap stellen tegenover het onvermijdelijke, hij maakt zich mateloos belachelijk. Hij hééft doelpunten gescoord. Toen hij vooraan in de twintig was droeg hij de titel van "senior seniorum" aan de Gentse universiteit, de bezieler van het studentikoos leven naar wie studenten opkeken. Tot op zijn zeventigste is hij contact blijven houden met dat studentenleven door zijn jaarlijkse aanwezigheid op de Gravensteenfeesten. Nu wordt hij al lang niet meer uitgenodigd, hij hoort er niet meer bij. Wat zou hij er ook komen uitrichten: zijn hartspecialist heeft hem het bier verboden, speechen gaat hem niet meer zo goed af, want zijn stem is verzwakt en zijn geheugen laat hem soms in de steek, en ze kennen hem niet meer. Ja, vijfenzestig jaar geleden...
Hij is keel-neus-oorarts geweest en een halve eeuw geleden, toen er nog minder dokters waren in de ziekenhuizen, was dat nog iets waar de mensen tegenopzagen. Hij deed het minder met hart en ziel dan dat hij het deed om den brode. Hij kon goed opereren en hij waagde zich ook met succes aan de estetische neuschirurgie. Toen zijn techniek op punt stond werd hij in het ziekenhuis bedankt voor bewezen diensten, wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd...
Toen hij veertig was is hij zich beginnen toeleggen of afstandslopen. Zijn eerste marathon liep hij in Griekenland, van Marathon naar Athene. Daarna volgde de ene marathon na de andere, in alle uithoeken van de wereld. De laatste marathon liep hij op zijn zevenenvijftigste, in Chicago. Heden ten dage herkent niemand meer in hem de sportheld van weleer als hij strompelend met zijn winkelkarretje in het warenhuis laveert...
Zijn passie voor het hardlopen heeft hem ertoe aangezet een loopwedstrijd in het leven te roepen die uitgroeide tot één van de grootste van het land. Dat geesteskind waar hij zo fier op was zou dit jaar aan zijn drieënveertigste editie toe zijn geweest. Helaas, de huidige generatie kan niet meer instaan voor de organisatie. Einde verhaal...
Die eerste autentieke marathon in Griekenland, het heeft hem de liefde voor de Griekse cultuur en de Griekse mythologie bijgebracht. Geen jaar ging voorbij zonder een bezoek aan het wonderbare Hellas. Eén keer organiseerde hij zelfs een reis naar Griekenland, met de loopclub. Hij werd schrijver van boeken en toneelstukken die vaak de Griekse cultuur als onderwerp hadden en hij werd een veelgevraagd spreker. Het leverde hem voor iedere spreekbeurt een fles wijn op. Het merendeel van die flessen, waarvan de houdbaarheidsdatum al lang is overschreden, heeft hij tot op heden bewaard, als trofee - zelf lust hij geen wijn.
Mijmeringen, herinneringen die vervagen. Het reizen beperkt zich tot winkelen en uitstapjes naar de apoteek en het ziekenhuis. Vooral het ziekenhuis, want weinig ouderdomskwalen zijn hem vreemd. Op verscheidene afdelingen is hij goed bekend, als een gemoedelijke en eerder goedlachse patiënt. Weinigen bevroeden dat hij in datzelfde ziekenhuis ooit als kwieke dokter door de gangen liep.
Mijmeren aan zijn bureau, over de reizen van vroeger, waaraan hij nu geen behoefte meer heeft, tenzij... Een reisje naar zijn geliefde Gent, waar hij de beste tijd van zijn leven heeft doorgebracht, zijn studententijd... Maar Gent is zo ver weg, wel meer dan dertig kilometer.... Naast het bureau staat een oud boekenrek. Zijn oog valt op een boek van Streuvels, "De Maanden", dat hij ongetwijfeld moet gelezen hebben toen hij nog maar een jaar of twaalf was. Hij neemt het boek ter hand. Het ruikt heerlijk muf. Er zit een bladwijzer in, pagina dertig. Zit die bladwijzer daar toevallig? Heeft hij de bladwijzer daar toentertijd zelf ingelegd? Hij leest de pagina. Luidop. Zijn stem klinkt nog goed en krachtig in de stille kamer:
Barisjan (de boomsnoeier, zoals ons op een andere plaats in het boek geleerd wordt), met zijn haren muts diep over de ooren getrokken, is op doortocht voor zaken die niemand weten moet; hij stapt met opgetrokken schouders en roept in 't voorbijgaan naar den mulder die hoog, boven de trap in 't deurgat van den molen, met zijn neus in de windstreek staat te snuiven:
- Gorie, de zomer is ophanden!
- Ge zegt het goed, roept de mulder, na Lichtmesse valt de sneeuw op een heeten steen!
Die twee weten van malkander niet of hun voorzegging spottend is bedoeld, of dat ze hun blijde verwachting uitspreekt. De een gelijk de ander zijn er in gehard - ze kennen de kuren van 't vroege jaargetijde en op hun leeftijd hebben ze er leeren in berusten. Wat kan het hun schelen ook, winter of zomer, koud of warm.
Barisjan knuffelt nog in zijnen baard: die stomme menschen verwachten altijd iets beters, verlangen naar dit en naar dat, zonder te weten dat ze verlangen naar het eind en naar hun dood. Pakken gelijk het komt, en voortdoen met 't geen we krijgen...
Februari is een zotte maand, en ook de kortemaand, want om de vier jaar wordt er dan nog haar staart afgeknipt - het zoogezegde "schrikkeljaar", - dan is zij nog een dag korter, daarom valt er van al de maanden van het jaar, 't minst over te vertellen.
... uit het tweede hoofdstuk, dat over de tweede maand van 't jaar gaat en amper vier pagina's telt, terwijl er voor de andere elf hoofdstukken nog zomaar eventjes tweehonderdachtentwintig pagina's te verdelen zijn, zegge omtrent twintig per maand. Omdat februari de kortste maand is, met haar achtentwintig dagen! En dat er om de vier jaar jaar nog een dag afgeknipt wordt... Wát??? Om de vier jaar komt er een dag bij, mijn beste Stijn Streuvels! Nu begrijpt hij waarom hij er zeventig jaar geleden die bladwijzer heeft ingelegd. Hij vraagt zich af of Streuvels dit opzettelijk heeft gedaan, om de lezer op de proef te stellen. Of zou deze prins van de Nederlandse letteren zich waarachtig zo schromelijk vergist hebben?
Het luidop voorlezen heeft hem deugd gedaan.Weggedoken in een hoek van de oude boekenkast heeft Tony, zijn eerste sinterklaascadeau, meegeluisterd. Hij voelt dat hij op een punt staat een nieuw doel te geven aan zijn leven: een voorleesclub! Zijn buren, Firmin de linkerbuur en Hiloné de rechterbuur, zullen ongetwijfeld bereid zijn tot de club toe te treden. De clubleden zullen op regelmatige tijdstippen bij elkaar komen en om de beurt zullen zij een stukje naar keuze voorlezen uit het werk van een bekende Vlaamse auteur: Stijn Streuvels, Ernest Claes, Willem Elsschot, Felix Timmermans... Het voorzitterschap van de club zullen ze hem wellicht gunnen...
Simonneke wordt dit jaar negentig. Ze heeft al een paar weken last van kiespijn en dat maakt haar ongelukkig. Ze heeft de tandarts opgebeld die in het dorp woont, op wandelafstand: ze moet nog drie maanden wachten voor ze op consultatie kan. De tandarts heeft haar geadviseerd, voor het geval ze zo lang niet wil wachten, een paar van zijn collega's in een naburig dorp op te bellen. En dat heeft ze gedaan, maar bij hen is de wachttijd nog langer... En wat haar zo verdrietig maakt: een buurvrouw en één van haar nichtjes kunnen komende week, respectievelijk over een maand bij de tandarts terecht, voor een jaarlijks preventief onderzoek, want klachten hebben zij niet. Telkenjare is de tandarts zeer tevreden en ze krijgen iedere keer te horen: prima gebit en kom maar op controle over één jaar. Soms is het maar een half jaar... En zo zit het afsprakenboekje van de tandartsen vol met patiënten die geen klachten hebben en moet Simonneke maandenlang wachten op hulp. Drie maanden! Misschien haalt ze dat niet eens meer, want met de zware pijnstillers die ze nu neemt richt ze haar oud lijfje ten gronde. Kunt u, beste lezer, een andere conclusie trekken dan dat wij een nijpend tekort hebben aan tandartsen? En lach maar niet, straks doe ik wel een boekje open over de oogartsen...
Wat staat er in grote letters op de frontpagina van mijn krant? "De Wever wil nog meer geld steken in defensie". Onze eerste minister zal dat niet alléén doen natuurlijk, maar via zijn ministerie van defensie; al zijn landgenoten zullen dus meesteken. Ik schrijf wel degelijk "ministerie van defensie" en niet "ministerie van oorlog", een term die honderd en meer jaar geleden werd gebruikt maar ondertussen in onbruik is geraakt. En óf hij gelijk heeft, De Wever: we moeten ons toch kunnen verdedigen, nietwaar? Dat weet toch het kleinste schoolkind. Als er eentje betrapt wordt met een mes of een pistool (dit laatste geldt vooral in de VS) en daarvoor op het matje geroepen wordt zal hij steevast argumenteren: "nogal logisch, ik moet mij toch kunnen verdedigen". Strict genomen zou men met die wapens ook kunnen aanvallen, maar dat doet natuurlijk niemand, ook niet op het niveau van de naties, want ieder land heeft een ministerie van defensie ("landsverdediging") en geen enkel land heeft een ministerie van aanval. Hoewel... wie zei daar ook weer "de aanval is de beste verdediging"? 't Zal een of andere voetbalcoach geweest zijn, denk ik. Maar... alle gekheid op een stokje: we zitten op rozen. 't Zal ons, belastingbetalers, wat kosten natuurlijk, maar we zullen tenminste goed verdedigd zijn en we zullen ons veilig voelen, en op veiligheid staat geen prijs. En daarenboven: wie zegt dat het onze portemonnee niet ten goede zal komen? Wapenfabrieken zullen meer dan ooit gouden zaken doen, hun aandelen zullen in waarde stijgen en wij zullen die aandelen kopen en met zijn allen rijk worden. In alle veiligheid...
Een paar weken geleden komt een ouwe makker, Gilbert Moerman, mij met een bezoek vereren. Dwars door Grijsloke stopt ermee, zegt hij. Hij had het uit goede bron... Ik geloof het niet. Mijn geesteskind! Ze laten het sterven! En niemand die er mijn mening over gevraagd heeft. Dat kon toch niet waar zijn... Edoch, een paar dagen geleden stond het in de krant: Dwars door Grijsloke gaat ter ziele. Mijn gedachten gaan een kleine halve eeuw terug in de geschiedenis...
De laatste zaterdag van augustus anno 1978 kwamen twee vrienden - ik was één van die twee - op het idee - een loopkoersje te houden voor de schoolgaande jeugd, die zich stierlijk aan 't vervelen was, nu de grote vakantie op zijn allerlaatste benen liep. De "wedstrijd" was een drietal kilometer lang, met start en aankomst in de Broekstraat in Elsegem. Er waren negen deelnemers en er was een prijs voor iedereen, een ijsje...
De koers was een groot succes geweest: voor herhaling vatbaar, en wel weer op de laatste zaterdag van augustus anno 1979. Toen waren er spijtig genoeg amper vijf deelnemers en er werd uitgekeken naar een andere locatie voor het komend jaar. Dat werd Grijsloke, nu een deelgemeente van Anzegem; maar ooit de kleinste zelfstandige gemeente - amper 78 hectare groot - die ons land heeft gekend. Het koersje kreeg een naam - "Dwars door Grijsloke" - en er waren nu éénentwintig deelnemers. We begonnen te dromen van een grote stratenloopkoers met honderden deelnemers zoals we er enkele kenden te lande...
Begin 1981 kwam alles in een duizelingwekkende stroomversnelling. Sportieve mensen begonnen zich voor het idee van een grote loopkoers in het kleine Grijsloke te interesseren. Er onstond een tienkoppig organisatiecomité, er werd een omloop uitgestippeld in ons bergdorp waarvan vele deelnemers later zouden getuigen dat het de lastigste maar ook de mooiste was die hun ooit onder de voeten was geschoven, er werden affiches gedrukt en veelkleurige folders, er werden persconferenties gehouden wat resulteerde in aantrekkelijke krantenartikels dewelke niet beperkt bleven tot het "regionaal nieuws", gespreksavonden werden georganiseerd waarop topfiguren uit de atletiekwereld werden uitgenodigd, marathonkampioenen en olympische medaillewinnaars, een loopclub werd gesticht waarmee naar de grote stratenlopen te lande en ook in het buitenland werd getogen en waardoor Grijsloke allengs naam en faam verwierf. Het aantal ingeschreven deelnemers steeg van een zeshonderdtal in 1981 tot tweeduizend in 1990...
Tijdens het eerste decennium stond Dwars door Grijsloke in het teken van "lopen voor de gezondheid". Er werden medailles geslagen voor de deelnemers: ze verzinnebeeldden "de Levensloop"; ieder jaar een andere originele medaille met telkens een even originele naam, die zó geplukt was uit het werk van onze dorpsgenoot Stijn Streuvels. Hoogtepunt van dit eerste decennium was wellicht het bezoek van de Duitse dokter Ernst van Aaken aan Grijsloke. Hij was de vader van het stratenlopen, de paus van het joggen, van het lopen voor de gezondheid, dat hij wetenschappelijk onderbouwd heeft en dat in de jaren '70 onder zijn invloed Amerika overspoeld heeft, waarna de rage zich heeft uitgebreid naar Europa en andere werelddelen. Voor zover mij bekend is het de enige keer dat deze eminente sportdokter ons land heeft bezocht om er een voordracht te houden, een drie uur durende voordracht over het nut van uithoudingstraining voor de gezondheid. De raadzaal van Anzegem, waar Grijsloke nu een deel van uitmaakt, zat afgeladen vol en iedereen bleef gespannen en aandachtig luisteren tot het einde. De grote man was opgetogen over het feit dat ik zijn boek "Krebs und Herzinkarkt müssen niet sein" in Nederlandse vertaling had uitgebracht. Het ondertekenen van de ekseplaren die ter plekke verkocht werden deed hem zichtbaar deugd...
Lucien Van Lancker, die gedurende het eerste decennium van Dwars door Grijsloke het organisatorisch brein en de motor van onze loopkoers was geweest, liet het na de tiende editie afweten, ontgoocheld als hij was omdat hij bij de andere bestuursleden niet genoeg steun vond voor het reuzegroot project dat uit zijn brein ontsproten was, de Europajoggingcup. Er werd gevreesd dat het afscheid van Lucien de doodsteek zou betekenen voor DDG. Maar... redding werd gebracht door de Olympische gedachte, die al een tijdje sluimerde in Grijsloke, en nu plots tot volle ontbolstering kwam. Telkenjare stond de koers nu in het teken van één van de Panhelleense Spelen uit de oudheid er voor de deelnemers was er een Olympische medaille met de beeltenis van een Griekse godheid, ter wiens ere de betreffende Spelen werden gehouden. En bij elke medaille hoorde een zestien pagina's tellende brochure (alle brochures werden later gebundeld in het 3e boek over DDG, onder de titel "Grijslokes Olympîade"). De pers had weer een vette kluif en Dwars door Grijsloke was succesvoller dan ooit tevoren. Het hoogtepunt van Grijsloke Olympiade was wellicht de 15-daagse reis van 32 leden van onze loopclub (die al van 1982 in 't leven was geroepen) naar Griekenland alwaar zij de Spelen in het oude Griekenland hebben overgedaan in de authentieke stadions en ondergedompeld werden in de Griekse mythologie: ten jare 1994. Een jaar later kwamen de goden Apollo en Athena zelf naar Grijsloke...
Rond de eeuwwende werd het echter duidelijk dat het succes van DDG begon te tanen. Het jeugdig bestuur stond niet open voor nieuwe thema's zoals de "levensloop" en "de olympische gedachte" die bijna twintig jaar lang een flinke kluif waren geweest voor de media. Er werden geen persconferenties meer gehouden, geen bijeenkomsten of sportavonden meer met topsporters uit de atletiekwereld en de medailles werden voor goed afgeschreven. Het aantal deelnemers verminderde gestaag, jaar na jaar. DDG bleef weliswaar Vlaanderens mooiste, maar de ambitie om ooit Vlaanderens grootste te zijn mocht definitief opgeborgen worden. Er was echter ook een positieve keerzijde aan de medaille... De daling van het aantal deelnemers en dus ook het aantal supporters betekende dat de last die op de schouders van de organisatoren drukte fel verminderde. In de plaats van een reuzegrote feesttent, volstond nu een kleinere en de laatste jaren was er zelfs geen tent meer nodig, het eigen clublokaal volstond. Dat waren kosten en moeite gespaard en ook de digitalisering kwam een aardig handje helpen. Er kon nu veel meer ontspannen naar die laatste zaterdag van augustus toegeleefd worden. Het leek erop dat DDG nog een lang leven beschoren was. Vorig jaar was het aantal deelnemers weer een beetje naar omhoog gegaan. Zou de vergane glorie toch weer opflakkeren? Helaas: een donderslag bij heldere hemel! Soms verbeeld ik mij dat de kwade mare van Gilbert Moerman niets anders was dan een flauwe grap en soms hoop ik (tegen beter weten in?) dat een jeugdig en krachtig iemand zal opstaan en de draad weer zal opnemen.
't Is de laatste zaterdag van augustus 2025. Lucien Van lancker en ikzelf wandelen langs de muur van het kerkhof van Grijsloke in de richting van het station van Anzegem. We wandelen traag en met lichtjes gebogen rug, zoals het betaamt voor mensen die het levenslicht reeds zagen vóór de tweede wereldoorlog. Een kleine halve eeuw lang krioelde het hier van het volk, supporters die hun helden kwamen toejuichen. Nu is er op het plein vóór de kerk en in de hele straat geen levende ziel te bespeuren. De zon schijnt heerlijk, de stilte komt ons vreemd voor. We komen aan de plaats waar nog steeds de aankomstlijn getrokken is, de enige zichtbare herinnering aan zovele DDG's. Tegenover die aankomstlijn staat een bankje; het lijkt wel of het daar met opzet voor ons is neergezet. We nemen plaats. Het duurt even voor we iets zeggen...
- Aan alles komt een eind, zegt Lucien.
- Zo is het, alles heeft een end, zeg ik. En een worst heeft er twee, voeg ik er nog aan toe in een vruchteloze poging om de droevige stemming te verdrijven.
Of, zou er toch nog een sprankeltje hoop zijn, een deus ex machina?...
(P.S. Er zijn 5 boeken verschenen over DDG, cf. www.bloggen.be/kris/archief.php?ID=3015745)
Er is een nieuw medicijn op de markt, met de welluidende naam tezepelumab Het wordt geproduceerd in de ovariumcellen van de Chinese hamster en het dient als aanvullende onderhoudsbehandeling bij patiënten met ernstig astma dat onvoldoende onder controle is. Het wordt op de markt gebracht als een inspuitbare vloeistof van 1,91 mililiter in een voorgevulde spuit onder de merknaam Tezspire. Kostprijs: 1.215,64 euro. Duur? Ja zeker. Er bestaat ook een verpakking van 3 voorgevulde spuiten voor 3.625,76 euro, een te verwaarlozen korting dus bij "grote aankoop". Maar er is ook "goed" nieuws: de ziekteverzekering betaalt bijna alles terug. Zodoende kost een spuitje Tezspire amper 12,10 euro; en voor een WIGW (weduwe, invalide, gepensioneerde, wees) zelfs maar 8,00 euro. En wat nog meer is: voor een doos met drie spuitjes betaal je nog evengoed 12,10 (resp. 8,00) euro! Je zou dus wel dom moeten zijn om je niet ineens een verpakking van drie te laten voorschrijven... RIZIV, zet je schrap: het worden dure tijden!!!
Een jaar geleden was mijn toekomstvisie eerder somber. Ik schreef toen op mijn blog (www.bloggen.be/pierpont, op 31 december 2023):
"En of het goed gaat in de wereld? ´k Zou ´t geloven, we boeren goed! De wereldbevolking is weer flink gestegen ondanks de vele slachtoffers van oorlogen, hongersnoden, epidemieën, natuurrampen, en dies meer. Ons aardbolleke geraakt, door al die mensen, oververhit en moet dus weer het loodje leggen. Maar ´t heeft alleszins nog gruwelijker pijltjes op zijn boog: wat we ´t voorbije jaar hebben meegemaakt is, vrees ik, nog maar klein bier geweest."
En is 2024 een goed jaar geweest? En zal het in 2025 beter gaan? Het antwoord zal twee keer negatief zijn. De wereldbevolking blijft maar stijgen. Ziektes en volkerenmoorden houden geen gelijke tred en er zal dus een tandje moeten bijgestoken worden, want het biologisch evenwicht moet bewaard blijven. Dat betekent méér epidemieën en meer oorlogen. Ongetwijfeld zullen microörganismen meer dan ooit hoogtij vieren. En voor gewelddadige moordpartijen staan de meest geavanceerde wapens klaar en voor de bediening ervan staan die ingeboren drijfveren borg die eigen zijn aan het menselijk ras: egoïsme (zelfzucht) en egotisme (zelfbevestigingsdrang). Wellicht hoort het zo...
Dat het jullie goed ga in het nieuwe jaar hoop ik van ganser harte. wensen doe ik niet, want aan wensen hebben jullie niets. maar ´k beloof dat ik bij tijd en wijle vol genegenheid aan jullie denken zal en dat ik vriendelijk zal zijn als ik jullie op mijn weg ontmoet. Zolang ik nog bij zinnen ben...
Laten we nu dus geen gelukkig nieuwjaar wensen, maar beloven dat we elkaar liefdevol zullen bejegenen het hele jaar en ook daarna nog... als het ons gegund is.
Op de buiten, zo denken de mensen in de stad, kent iedereen iedereen. In mijn straatje van nog geen vijfhonderd meter staan acht huizen en een boerenhof. Er wonen vijftien mensen, maar 't kunnen er ook een paar méér zijn. Rechts van mij woont Iloné, een uit Limburg overgewaaide vrijgezel, een intellectueel met wie ik vaak diepgaande gesprekken voer, alover het tuinhek. Links woont Firmin met zijn vrouwtje Joseetje. Firmin is een filosoof die vooral via e-mail met mij communiceert en ook wel eens durft binnenspringen. Joseetje vertoont zich zelden. Wat de andere buren betreft: ik durf er mijn hand niet voor in het vuur steken dat ik er ook maar één zou herkennen als ik er pakweg een zou tegenkomen op de Vrijdagmarkt in Gent. Véél vroeger was het hier wel anders; toen kende hier iedereen inderdaad iedereen. Ik vergeet ze nooit die buren van toen: de Verguchts, Rosalie en Zjefke, Merke Bossers en Berta, en Albert Delsoir en Maria. En dan was er nog Leonietje Gardies die in het huisje woonde aan de aanpalende zandweg, Leonietje van de garde-chasse, de jachtwachter van de kasteelheer. Met die garde-chasse was ze getrouwd geweest, maar die was al vele jaren overleden en ik heb hem nooit gekend. In 't begin van de jaren vijftig hadden Leonietje en ik een relatie: ik was een jaar of tien, zij was vooraan in de negentig. Er ging haast geen dag voorbij, vooral tijdens de lange zomeravonden, dat ik niet bij haar binnensprong. Zij zat in het pikdonker, naast de plattebuiskachel die zorgde voor een gezellige heldere gloed in haar leefkamertje en die haar koffie warm hield. In haar handen steevast de paternoster en om haar mond een o zo lieve glimlach. Ze vroeg mij haar elektische lamp aan te steken - die lamp werd enkel maar aangestoken als er bezoekers kwamen - en het bladje van de scheurkalender van de voorbije dag af te trekken en het mopje dat op de achterkant stond voor te lezen. Ze moest van bij het begin al direct hartelijk lachen, toen er nog helemaal niet te lachen viel. En ze lachte steeds harder, van puur genot vanwege het voorlezen. En toen de clou kwam was ze vaak uitgelachen: ze had er niets van gesnapt, maar 't had haar deugd gedaan en ze was mij dankbaar. Manneke toch, zei ze, wat zijt gij toch een uithaalder. Ze zweeg daarna enkele seconden en dan voegde ze er fijntjes aan toe: als ge moet pissen... Leonietje was een deugnietje. Ach, kon ik dat nog maar eens herbeleven, het weze slechts één enkele dag...
Het huisje van Leonietje staat er al lang niet meer, maar op dezelfde plaats staat nu een ander huisje, met een pannen dak, een carport en wellicht ook een badkamer en overal dubbel of driedubbel glas en nog steeds het rustgevend uitzicht dat de uitlopers van de Vlaamse Ardennen te bieden hebben, met de dorpskerk van Kaster in de verte, de kerk waar ik mijn plechtige communie gedaan heb. In dat huisje woont Charlotje. Ze woont er al een jaar of vijf. Ik schat dat ze rond de dertig is, of misschien amper vijfentwintig. Een pure gok, want ik heb Charlotje nog nooit gezien. En "Charlotje" is óók een gok. Een foute gok. Iemand heeft me ooit verteld hoe ze écht heet, maar dat ben ik vergeten en zo is het tot op de dag van heden Charlotje gebleven. Had ik vijf jaar geleden de eerste stap ter kennismaking moeten doen? Ik dacht dat zij het zelf zou doen. Nu durf ik het niet meer. En toch... Stel dat ik morgen mijn stoute schoenen aantrek en zo maar bij haar binnenval... Charlotje, hier ben ik dan, al jaren je naaste buurman... driekwart eeuw geleden kwam ik op deze plek regelmatig een oud vrouwtje bezoeken... Leonietje... ze moet honderdveertig jaar ouder geweest zijn dan jij... mag ik voor jou een mopje van de scheurkalender voorlezen?...
Mijn nieuwste boek (Uit het schuim van de zee, 2011) behandelt de hele Griekse mythologie in 136 verhalen (408 pag.) en 18 originele tekeningen. Het is nu reeds aan zijn derde druk toe. Het boek is te bestellen via mail (kvansteenbrugge@gmail.com). Betaling na ontvangst (18,95 euro). Bij bestellingen vóór 1 mei dienen geen verzendkosten betaald te worden.