Alle rechten voorbehouden Een variant van deze blog is te vinden op seniorennet op het volgende adres: http://blog.seniorennet.be/tisallemaiet/
22-04-2007
Het geld en de bloemen des velds.
Het geld en de bloemen des velds.
De planten op het prentje hiernaast zijn Madeliefjes. Madeliefjes zijn van de prachtigste bloemen die er bestaan, en liefhebbers zullen het beamen. Toch worden ze meestal als onkruid beschouwd, achteloos vertrappeld, en kan men ze bij de meeste bloemisten niet eens kopen. Paardebloemen delen in hetzelfde lot, en ook de zogenaamde "Blauwe Kannen", de Vergeetmijnietjes en noem maar op. Het is het lot van deze schepselen als onkruid geboekstaafd te staan... althans in de boeken van de "beschaafde" mens.
Die "beschaafde" mens is géén onkruid: zijn vorming kost immers bakken vol geld. Het is inderdaad geen sinecure om iemands natuurlijke zin voor schoonheid zodanig af te stompen en te perverteren dat hij op den duur gaat geloven en verdedigen dat iets pas schoon is, als het ook duur is. Met andere woorden, dat het gouden kalf bepaalt wat schoon is en wat niet.
Voor het kalf zijn Madeliefjes waardeloos omdat ze te gemakkelijk groeien. Maar daarin kan spoedig verandering komen, met name dank zij één van de tentakels van het kalf: de genetische manipulatie in politieke handen. De Roemeense augurken zijn daarvan een voorbeeld, dat onlangs het nieuws haalde.
De Roemeense boeren zijn - of waren - meesters in het kweken van augurken. Tot voor kort waren Roemeense augurken de meest smaakvolle ter wereld. Maar sinds dit land lid is van Europa, is daar verandering in gekomen: de cultuur van de uiterlijke schijn heeft de trots van de nieuwkomer nu herleid tot een welgevormde doch smaakloze en fletse vrucht. Aan de boeren wordt namelijk gemanipuleerd augurkenzaad opgedrongen dat dergelijke mooi ogende en dus goed verkopende doch waardeloze vruchten oplevert. Bovendien: het gemanipuleerde zaad levert augurken op die zelf geen bruikbaar zaad meer voortbrengen, zodat de boeren telkenjare verplicht worden om het dure zaad her aan te kopen bij hun Europese leverancier.
De perverterende werking van het gouden kalf werd door Augustinus aan het licht gebracht en Karl Marx toonde het nefaste impact ervan aan in de westerse samenleving, wat bekend staat als de "middel-doel omkering". Het geld is niet langer een middel om de ruil te vergemakkelijken; het werd daarentegen een doel op zich. Geld wordt belegd in allerlei waren die nu zelf de middelen zijn om het geld te laten renderen. Het middel (geld) heeft de bovenhand gekregen over het doel (de [koop]waren): de waren zijn nu het middel waarmee het geld zichzelf verrijkt. Het kalf is zo arrogant geworden dat het zelfs bepaalt wat schoon, waar en goed is.
Een mens is goed als hij werd heilig verklaard door het Vaticaan; de waarheid wordt gefabriceerd door de machthebber; en iets is kunst, of schoon, als het ook duur is. Kritiek wordt echter niet geduld, want wie een Karel Appel lelijk noemt en Madeliefjes schoon, zegt vanzelfsprekend meteen dat de beschaafde mens onkruid is, en zijn beschaving een rampzalige perversie. Hij valt in ongenade bij het kalf en zal op zijn beurt worden vertrappeld.
Het grote euvel is echter onze ondankbaarheid: wat gratis is, wordt niet geapprecieerd omdat wij niet meer in staat blijken nog iets te krijgen. Wij willen alles kunnen kopen, alsof we het aldus ook hadden verdiend!
J.B., 22 april 2007
14-04-2007
Sint-Maarten
Sint-Maarten
Sint-Maarten, Martinus van Tours, de stichter van de eerste kloosterorden, was net als de Samaritaan uit de Evangeliën, een barmhartige man. Volgens de legende die zelfs door ongelovigen nog jaarlijks wordt herdacht, was hij te paard op weg, toen hij met zijn zwaard een lap van zijn eigen mantel sneed om daarmee de naaktheid van een anonieme bedelaar te bedekken in de letterlijke maar vooral ook in de geestelijke zin. Barmhartigheid werd bijgevolg perfect omschreven als het beschermen van de naaste tegen de wrede natuur, maar ook als het onttrekken van zijn tekorten aan het oog van een vaak vijandige mensenwereld. De heilige Martinus beschermt de kleinen zowel tegen de kou als tegen de spot. Terecht wordt de goedheid van deze man sinds het prille Christendom aan de allerjongste kinderen tot een voorbeeld voor het leven gesteld. Zijn moraal werd zo vanzelfsprekend dat een ouder die over de eigen kroost kwaad zou gaan spreken, alras en terecht voor gestoord werd aanzien.
Niettemin blijkt er nu plots een kandidaat-kardinaal tussen haakjes: een kardinaal wordt gekleed in de kleur van bloed opdat wij allen goed zouden weten dat hij desnoods zijn bloed liet vloeien om te getuigen van het geloof in de barmhartigheid , een bisschop die het klaarspeelt om uitgerekend aan de roddelpers te gaan vertellen dat zowat tien percent van Gods kinderen, welke hij beweert te hoeden in de naam van de Heer, abnormalen zijn. Geheel in tegenstelling tot wat Sint-Maarten ons voordeed, weigert hij niet alleen diegenen die worden bespot met de mantel der barmhartigheid te bedekken maar, op de koop toe, gebruikt hij zijn zwaard om hen de resterende lompen van het lijf te scheuren.
Is dit gedrag een beaming van wat er in de Evangeliën staat? Is dit de ethiek van de barmhartige Samaritaan? Of van Sint-Maarten die zelfs het kleinste kind kent en bemint? Is dit een heldendaad?
Of is het eerder een gedrag zoals men het terugvindt bij iemand zoals keizer Nero, die zichzelf vereerde en die, om dat doel te dienen, ten aanschouwe van een op sensatie belust publiek, mensen voor de leeuwen wierp?
De wrede Nero, zo kunt u nu zeggen, wist niet beter: hij veroordeelde alleen mensen met een in die tijd abnormaal gedrag. En trouwens, Nero: dat is toch tweeduizend jaar geleden!
Goed, neem dan een man van onze tijd en uit de eigen regio: Hitler heeft met zijn uitroeiingskampen de wrede keizer Nero prompt in zijn schaduw gesteld. Hoeveel onschuldigen heeft Hitler vergast? Waren het er geen vele duizendtallen? Joden, homos, zigeuners, noem maar op.
Edoch al is het alweer geen excuus wellicht net zoals Nero, hield Hitler waarschijnlijk nog een beetje van zijn eigen volk. En dat kan bezwaarlijk nog gezegd worden van een bisschop die schapen uit de eigen kudde voor de leeuwen gooit. Steekt zon bisschop niet zowel Nero als Hitler naar de kroon?
Heeft de arme man zich dan versproken?
De zaak is dat hij zijn woorden, gezien enige tegenwind, eerst heeft ontkend; maar toen ook die haring niet bakte, heeft hij ze opnieuw bevestigd, om ten slotte te benadrukken dat ze perfect uitdrukken wat hij denkt...
Zonder de laatst genoemde manoeuvres, zou men voorwaar denken dat dit geen gewone bisschop kon zijn; een heuse ambitieuze bisschop moest dat zijn; een man die meer had in zijn mars; een grootinquisiteur teweeg.
Zonder de laatst genoemde manoeuvres dus, want de gedupeerden hebben geen klacht ingediend; zij hebben de man gespaard. Met de mantel der barmhartigheid zijn ze de kleine Nero tegemoet getreden, geheel naar het voorbeeld van Sint-Maarten. En is dat geen mooie legende?
J.B. 14.04.'07
16-03-2007
EVOLUTIETHEORIE EN INTELLIGENT DESIGN
EVOLUTIETHEORIE EN INTELLIGENT DESIGN
Sinds Darwin woedt er een hevige strijd tussen de zogenaamde evolutionisten en de voorstanders van de scheppingsgedachte. De strijd is reëel, en mondt nu uit in echte processen, bijvoorbeeld in de USA - processen handelend over de vraag welke van de twee leerstellingen aan kinderen op school moet, of mag, onderwezen te worden. De zaak is alleen dat, niettemin die strijd reëel is, de beide strijdende partijen dat manifest niét zijn. Die partijen hebben weliswaar elk een vlag waaronder ze strijden, maar het probleem is dat eigenlijk geen van die beide vlaggen een lading dekt.
De vlaggen - die van de "intelligent design"-groep en die van de "evolutie"-groep, zoals we ze hier voor het gemak maar noemen, - staan namelijk voor meningen. Meer bepaald: ze staan voor meningen welke mensen zoals u en ik zich vormen op grond van wat wij (menen te) weten (en niet (menen te) weten), geloven (en niet geloven), betrachten (en verafschuwen), omtrent de ultieme oorsprong van het bestaan - een oorsprong die verondersteld wordt aan het bestaan van elk van ons vooraf te gaan. En het zijn meer bepaald 'meningen' welke resulteren uit het beantwoorden van een volstrekt onzinnige vraag, namelijk deze: "Is ons bestaan het resultaat, ofwel van Gods schepping, ofwel van een natuurlijke evolutie?"
U begrijpt waarom die vraag hier volstrekt onzinnig werd genoemd. Zij klink namelijk net zoals deze vraag: "Is de aarde bolvormig, of is zij omgeven door een meters dikke dampkring?"
Om te beginnen is de aarde geen bol en is de dampkring weliswaar meters, maar ook veeleer vele kilometers dik. Vervolgens hoeven de beide standpunten, gesteld dat tenminste één ervan correct kon zijn, elkaar niet uit te sluiten. Ten derde werden eventueel andere mogelijkheden over het hoofd gezien. Ten vierde... en zo kan men nog een tijdje doorgaan.
Edoch, indien deze laatste vraag gesteld werd aan een bevolking die weinig of niets afwist van aardrijkskunde, dan was het niet ondenkbaar dat een deel van die bevolking zich zou bekennen tot de ene theorie, en een ander deel tot de andere. En dan verkreeg men alras twee vlaggen: de ene verdedigend dat de aarde bol is, de andere vasthoudend aan de overtuiging dat de aarde een metersdikke dampkring heeft en, bovendien: de ene zich een forse tegenstander van de andere wanend.
Twee vlaggen, twee groepen mensen, en ongetwijfeld ook processen over welke van de twee theorieën op school aan kinderen moet, of mag, onderwezen worden.
De processen zouden weliswaar reëel zijn, maar de strijdende partijen waren dat uiteraard in geen geval. Weliswaar zouden deze partijen bestaan uit echte mensen, met echte meningen en met echte bekommernissen om het welzijn van hun schoolgaande kroost. Maar datgene wat hen tegen elkaar had opgezet, en waaraan ze dus hun bestaan als verdedigers van een welbepaalde vlag te danken hadden, ware volstrekt absurd.
Wat wij beleven in de vaak hoog oplaaiende discussies waaraan zelfs professoren aan universiteiten deelnemen, is slechts een zoveelste gestalte van een, laat ons zeggen, Kafkaëske werkelijkheid die ons steeds meer in zijn greep krijgt: de toren van Babel.
U kent het verhaal van de toren van Babel: de mensen willen een toren bouwen die tot aan de hemel reikt. Maar de bouw ervan verloopt niet van een leien dakje: God ruikt onraad en sticht onenigheid onder de bouwvakkers door hun onderlinge communicatie te verstoren: ze gaan allemaal andere talen spreken, verstaan elkaar niet meer, en al gauw loopt alles in het honderd.
Een andere versie van het Babel-verhaal illustreert een meer realistische uitleg van wat ook wel 'tegendoelmatigheid' wordt genoemd: de bouw van de toren strandt, gewoon omdat hij te hoog wordt. Men moet zich immers realiseren dat, van de begane grond tot aan de top, zich een mensenketting heeft gevormd. Die mensen geven de bouwmaterialen aan elkaar door om ze aldus tot bij de top te brengen. Maar de toren is zo hoog dat deze bouwvakkers niet elke avond terug kunnen naar beneden om huiswaarts te gaan - zo'n reis nam immers telkens weer een ganse dag in beslag. Zij resideren dus daar waar zij werken. En ze hebben zelf ook materiaal nodig om daar te kunnen verblijven: eten en drinken, kledij, huishoudspullen en wat al niet meer. Zo komt het op den duur dat het materiaal, dat bestemd is om de top nog wat hoger te maken, nooit meer bij die top geraakt omdat het onderweg al werd verbruikt. De toren groeit niet meer, hoezeer men zich ook inspant: alle verdere arbeid is volstrekt nutteloos. Meer zelfs: de toren slorpt alle arbeidskrachten op, zodat elders, waar arbeid wél zin zou hebben en zelfs noodzakelijk is, alle werk blijft liggen.
Wat is er dan absurd aan de vraag of de mens hetzij geschapen is, hetzij ('slechts') de resultante van een (al dan niet 'domme') evolutie? Want onvermijdelijk zien de deelnemers aan de 'discussie' het absurde van hun onderneming ofwel helemaal niet in, ofwel zien ze het wél in, terwijl ze zich nochtans verplicht weten om deel te nemen 'teneinde erger te voorkomen'.
Uiteraard is de gestelde, tweelobbige vraag, die de mensen lijkt te verdelen in voor- en tegenstanders van dit en dat, bijzonder misleidend. Om te beginnen: gesteld dat men ook wist waarover men het had bij het hanteren van de naam van God en het scheppingsbegrip, alsook bij het spreken over 'evolutie' en 'toeval', dan moet vooreerst gezegd worden dat de beide 'lobben' in de vraag elkaar allerminst hoeven uit te sluiten. Waarom immers zou God niet in staat mogen geacht worden om een proces van evolutie te scheppen? Elk van ons apart evolueert toch ook meestal onmiskenbaar van één bevruchte eicel tot een bijzonder geordend organisme?
En verder: hoe ooit kon een evolutietheorie raken aan het scheppingsbegrip, als wij weten dat deze theorie zich beperkt tot pogingen om te verklaren dat het ene uit het andere voortkomt, en dit geheel volgens het aan ons, mensen, eigen oorzakelijkheidsdenken? Immers, het redeneren en 'begrijpen' in termen van oorzaak en gevolg kan zich per definitie op geen enkele zinnige wijze bezighouden met het vraagstuk naar de ultieme oorsprong van alles. Het kan dat gewoon niet, omdat zo'n ultieme oorsprong weliswaar een gevolg kan hebben, doch per definitie nimmer zelf een gevolg van weer een andere oorzaak kan zijn! Let op: die vraag kan niet gesteld worden, eenvoudigweg omdat de definitie zelf dit verbiedt!
De vraag is en blijft sinds oudsher onbeantwoord en ook onbeantwoordbaar, en daar blijven de ene na de andere van alle grote denkers die de geschiedenis heeft voortgebracht, op hameren: dit probleem ligt geheel buiten het werkterrein van het oorzakelijkheidsdenken.
Welnu, precies om dit probleem te duiden, werd sinds oudsher het scheppingsbegrip ingevoerd. Andermaal per definitie verwijst dit begrip naar een verklaringsfactor die aan ons denken zelf ontsnapt, maar die zich in de gedaante van die factor alsnog voordoet teneinde het oorzakelijkheidsdenken enigszins tegemoet te komen. Die factor is niets anders dan een vraag, en het onderwerp van die vraag is geen probleem, is niets iets dat wij kunnen objectiveren: het is iets waarvan we zelf deel uitmaken, iets waar we middenin zitten, maar ook dat is nog veel te zwak uitgedrukt.
Er zal intussen weliswaar veel nutteloos gepraat in de ether gestuurd zijn, maar de oorspronkelijke zorg van gelovigen kan geen andere zijn dan deze, tenminste als die welgemeend was: laten we ons ervoor hoeden dat wij gaan geloven dat de wetenschap ooit in staat zou zijn om dit mysterie op te lossen! Immers, indien men die onzin zou gaan geloven, zou dat meteen betekenen dat de mens als zodanig de bijzonder arrogante overtuiging was toegedaan dat het leven dat hem te beurt valt, als het ware in zijn binnenzak zat. Zo'n overtuiging verraadt niet alleen een schromelijk onvermogen om echt na te denken, maar veel erger nog dan dat, etaleert ze bovendien het ontbreken van elk kritisch vermogen met betrekking tot de eigen meningen, theorieën en veronderstellingen. Een korte blik op de ideeëngeschiedenis volstaat om in te zien waar zulks kan toe leiden.
Een zichzelf tegensprekend relativisme of een 'bovenredelijk' Christendom?
Een zichzelf tegensprekend relativisme of een 'bovenredelijk' Christendom?
In zijn webstekartikel, getiteld: "Goed en kwaad herzien" (1) bestrijdt Gie van den Berghe samen met David Cesarani, meer bepaald in diens werk, getiteld: "Eichmann, de definitieve biografie" (2), Hannah Arendts stelling (3) dat het kwaad zou terug te voeren zijn tot 'gedachteloosheid' en een volstrekt gebrek aan intelligentie.
Volgens Cesarani, die door van den Berghe wordt bijgetreden, is dat onjuist: het monster van bijvoorbeeld een Eichmann zou veeleer het product zijn van een ('intelligente' en 'gewetensvolle') ideologie, met name die van de Nazi's. Cesarani, zoals geciteerd door van den Berghe, beschrijft Eichmann als...
... een man met "ideeën die bezit van hem hadden genomen, in de gemeenschap waarin deze vrijelijk konden circuleren, het politiek systeem waarin ze uitmondden, en de omstandigheden die ze aanvaardbaar maakten."
En verder:
"Wat Eichmann deed werd mogelijk gemaakt door de ontmenselijking van de joden, de interpretatie van het joodse volk als een abstracte, raciaalbiologische bedreiging en een politieke vijand, en de afbraak van hetgeen ons verbiedt te doden. Iedereen die aan deze processen wordt blootgesteld zou precies zo kunnen handelen, of dat nu in een democratische of totalitaire staat is". (4)
Niet Eichmann was het gewetenloze monster, maar wel de ideologie die hem in haar greep had - dat is de boodschap die van den Berghe ons met Cesarani brengt.
Edoch, wat anders dan die 'gedachteloosheid' waarover Arendt spreekt, kan er voor zorgen dat een Eichmann zich door zo'n ideologie laat grijpen en dicteren? In Cesarani's beschrijving lijkt het wel alsof ideologieën machten zijn waar mensen niet zijn tegen op gewassen! Wat dan gezegd van de macht van het 'gouden kalf' en de zucht naar geld? Zijn wie moorden voor de rijkdom dan onschuldig omdat ze gehoorzamen aan het kalf? Zijn zij gewetensvol omdat zij dan toch de ideologie van bijvoorbeeld een verwilderd kapitalisme hebben gevolgd?
Maar dat is misschien net waar Hannah Arendt's woorden op doelen: een mens kiest voor of tegen de 'gedachteloosheid' waarvan sprake - die is namelijk niet zomaar iets dat hem "in bezit neemt" en waar tegenover hij verder geen verweer meer zou hebben.
Uiteraard heeft de nazi-ideologie ervoor gezorgd dat Eichmann ongestraft kon moorden, en dat hij voor die wandaden door zijn meerderen zelfs werd beloond, maar... ook de 'duivel' beloont de dief met zijn buit! Als de 'redenering' van Cesarani een argument mag wezen, dan ook het uitvlucht van elke crimineel: en dan dient een rechter die dit argument beaamt, te oordelen dat al 's mensens fouten gewoon het werk van die 'duivel' zijn - uiteindelijk de enige overblijvende schuldige.
Nu wordt de 'duivel' in de mythologie getypeerd als de 'niet-persoon' bij uitstek: hij is de negatie van een persoon, hij is een 'legioen' of een 'meerkoppige draak', wat wil zeggen: 'iemand' die 'niet is', en die dus niet tot het dragen van verantwoordelijkheid in staat is, zodat het schuldbegrip afketst op zijn pantser.
In de 'mythologie' van het Christendom heeft daarom God zelf alle schuld op zich genomen en ook uitgeboet. Immers: er is wel degelijk van misdaad sprake, bijvoorbeeld in de Eichmann-historie, want slachtoffers zijn er onmiskenbaar; er is dus ook sprake van verantwoordelijkheid en schuld. Maar de erkenning van de misdaad, gekoppeld aan de negatie van het bestaan van schuld, zoals dat klaarblijkelijk het geval is in Cesarani's betoog, is een ronduit contradictorische stellingname. Zij blijkt, evenals de misdaad zelf, volstrekt ondoordacht. En voor hen aan wie het gegeven is te kunnen denken, is denken een heilige plicht.
Maar misschien nog meer dan dat alles, rijst hier de vraag of het Christendom dan niet de enige 'ideologie' is, die de beschreven contradictie overstijgt - wat het meteen tot veel meer maakt dan louter een ideologie.
Noten:
(1) Zie: http://www.serendib.be/gievandenberghe/artikels/goedenkwaadherzien.htm - ook verschenen in De Standaard der Letteren van 8 september 2005.(2) Uitgegeven bij Anthos/Manteau, Antwerpen, 2005.
(3) Zie ook: Arendt, Hannah, Eichmann in Jeruzalem. De banaliteit van het kwaad, Amsterdam/Antwerpen, Atlas, 2005 en Arendt, Hannah, Hetzionisme bij nader inzien, Amsterdam, Mets & Schilt, 2005.
(4) van den Berghe, Goed en kwaad herzien, laatste paragraaf.
(J.B., 9 maart 2007)
25-02-2007
Verwerpelijk milieuverdrag
Verwerpelijk milieuverdrag
Intussen een flink aantal jaren geleden kwam hier een partij op de proppen met een voorstel dat het mogelijk moest maken om lucht te kopen. Felle reacties wezen op het immoreel karakter daarvan, en de idee werd verworpen.
Kort geleden dook hetzelfde voorstel opnieuw op, en het werd intussen wet: sterk vervuilende, rijke landen krijgen voortaan vrij spel om hun afval aan arme landen te verkopen. Want daar komt de hele regeling inzake luchtvervuiling wel op neer.
Terecht is de vergelijking met de loteling van weleer: rijke lui die de last en het gevaar van de dienstplicht wilden ontvluchten, verkochten deze plicht aan de armen. Een schrijnend onrecht, inderdaad, omdat veiligheid, gezondheid en levensjaren geen marktproducten horen te zijn.
Een variant op dit onrecht kennen wij in de organenhandel, want ook daar delft de arme drommel het onderspit.
En de nieuwste variant van deze verkapte vorm van uitbuiting is nu de internationale afspraak dat grote vervuilers hun gang mogen gaan wanneer zij arme lieden bereid vinden om hun overtollige afval op te kopen.
Het onrecht is zo klaar als een klontje: hier worden behoeftigen gegijzeld, en iedereen lijkt dat oké te vinden.
De besproken regeling kan nimmer beschouwd worden als een boete: het initiatief voor een beboeting van wandaden dient immers altijd bij een rechter te liggen. In dit geval echter is het de overtreder zelf die de boete voorstelt. Als dan een rechter daar op ingaat, is er gewoon sprake van afkoping of omkoping.
Maar de gedupeerden zijn akkoord, zegt u?
Zij zijn behoeftig, en hebben bijgevolg geen keuzevrijheid! Het is ofwel dat, ofwel niets - zoals ook de lotelingen moesten besluiten, of al diegenen die een orgaan (moeten) verkopen.
«We moeten ervan afstappen "arbeid" te beschouwen als iets dat "beschikbaar" is of niet, of dat door de industrie of de staat moet verschaft worden. Arbeid dient niet op de eerste plaats om de arbeiders een baan en een loon te bezorgen maar om de goederen en de diensten voort te brengen die de behoeften kunnen bevredigen. Er bestaat dus ook niet zoiets als een recht op arbeid, maar enkel een recht op bestaansmiddelen. Daarentegen bestaat wel een plicht tot arbeid daar waar werk moet gedaan worden.» (einde citaat).
Wij leven niet om te werken, wij moeten daarentegen werken om te leven. Maar deze waarheid werd op zijn kop gezet, en zodoende leven we onder het juk van de "middel-doel-omkering" van Karl Marx, die dit begrip ontleende aan niemand minder dan Sint-Augustinus.
Het lijkt een paradox: terwijl onze kapotgewerkte voorvaders uit de voorgaande paar eeuwen uitkeken naar het tijdperk van de machines, die de onmenselijk zware lasten van ons zouden overnemen, schreeuwt men vandaag om werk: de job is een van de meest begeerde producten op de hedendaagse markt geworden. Maar hierop mag men zich niet verkijken...
Immers, niet omwille van de arbeid wordt een job gegeerd; niet omwille van de mogelijkheden die hij biedt om constructief mee te bouwen aan het welzijn en de welvaart van de wereld: de job is verworden tot een statussymbool, alleen nog ten behoeve van de bekleder van de betrokken functie. Deze perversie hoeft trouwens niemand te verwonderen die ook het tweeslachtige en tevens vaak onderling tegenstrijdige doel van de arbeid onder ogen ziet: arbeid is immers steeds minder vaak gericht op zijn voortbrengsel en steeds nadrukkelijker op zijn verloning, zodat men alras alom productiviteit ziet omslaan in "contraproductiviteit", om een term van Ivan Illich te gebruiken, die deze realiteit decennia lang uitvoerig heeft geïllustreerd op alle terreinen van het maatschappelijke leven.
En zo moet tevens duidelijk zijn dat arbeid niet alleen gericht is op de voortbrenging van levensnoodzakelijke goederen. Uiteraard mag dit facet niet worden over het hoofd gezien - het moet zelfs voorrang krijgen, want de materie eist hoe dan ook haar rechten op - maar een tweede en misschien nog veel belangrijker doel (zij het eerst een gevolg) van de arbeid, is het gevoel van sociale waardevolheid dat de arbeid aan de arbeider verschaft. En precies het dringende karakter van dit tweede facet heeft ervoor gezorgd dat de genoemde middel-doelomkering heeft kunnen plaatsgrijpen.
De tot arbeid bekwame mens die geen betaalde (en dus geen maatschappelijk erkende) job heeft, wordt niet sociaal gewaardeerd, wat zich veruitwendigt in het feit dat hij geen geld krijgt voor zijn werk, en niet kan deelnemen aan het sociale leven in een maatschappij die gebukt gaat onder de heerschappij van het gouden kalf. Alle sociale druk ten spijt, kan de onbetaalde werker niettemin zeer betekenisvol werk leveren, hetzij in zijn onmiddellijke omgeving, hetzij voor het (zeer) algemeen welzijn, bijvoorbeeld door het bieden van hulp aan armen, of door zijn deelname aan een studie die, niettemin onbetaald en miskend, bij kan dragen tot het geluk van iedereen. En als die onbetaalde werker sterk genoeg is, kan hij ook kracht putten uit de wetenschap dat hij, objectief gezien, bijdraagt aan het algemeen goed.
Meteen moet ook duidelijk zijn dat er aan de arbeid nog een derde facet is, dat niet veronachtzaamd mag worden: naast (1°) de (in normale omstandigheden vrijwel spontane, 'geautomatiseerde') voortbrenging van levensnoodzakelijke goederen, en naast (2°) de leniging van de behoefte om sociaal erkend te worden, is er dus ook nog dat, wat men de diepste betekenis van de arbeid zou kunnen noemen, namelijk (3°) de gerichtheid op het goed van allen - al de rest ten spijt.
In de huidige westerse samenleving, voeren deze drie door de arbeid nagestreefde 'goederen' niet eens zo zelden een onderlinge strijd. Steeds vaker sluit het bevredigen van één van deze drie noden, de andere, of zelfs de beide andere uit. Steeds vaker moet een mens kiezen tussen het uitbaten van een winstgevend tabakswinkeltje en een verlieslatende zaak in bioproducten: van het eerste zal hij zelf rijk en graag gezien worden, maar kiest hij, bij voorbeeld uit idealisme, voor het tweede, dan wordt zijn keuze op dit vlak flink afgestraft. Er is dus iets mis met de hele constellatie waarin gearbeid dient te worden.
Sommigen wijten de malaise aan het kapitalisme. Dat zorgt er inderdaad voor dat niet zelden zowel de eerste als de derde, diepste dimensie van de arbeidsethiek verloren gaan, en daarmee ook de menselijkheid zelf. Tevens bevredigt dit systeem het als tweede genoemde facet van de arbeid bij slechts een beperkte groep, aldus een kastenstelsel creërend. Edoch, is bijvoorbeeld het communisme het enige alternatief, als het al een goed alternatief is? Zeer zeker: waar dit systeem werk verschaft aan iedereen, komt het ongetwijfeld voor principieel iedereen tegemoet aan de het hoger genoemde tweede facet van de arbeidsbehoefte: de nood aan sociale erkenning. En meteen maakt het ook de middel-doelomkering die in het kapitalisme floreert, zo goed als onmogelijk. Maar verzekert het communisme de bevrediging van het derde en belangrijkste facet van de arbeid? Verzekert het communisme het voortbestaan van de mogelijkheid van een van alle erkenning of miskenning onafhankelijke, op het goed van elkeen gerichte inspanning van de enkeling of van een beperkte groep van geëngageerden? Ons inziens wordt dit initiatief ook in het communisme flink geblokkeerd.
Echter, naast de politieke systemen, en ook nog naast een mengsel van de twee genoemde systemen (in bijvoorbeeld de sociaal-democratie), rest nog het extra-politieke - datgene wat althans niet direct politiek van aard is: de ethiek. En over de ethische oriëntatie weten wij dat zij - tot op zekere hoogte - de politieke ideologieën kan overstijgen. Als ethiek sterk genoeg is, kan zij een draagvlak bieden voor acties die niet meteen rendabel zijn op korte termijn, of die ook niet meteen geloofd worden. Vaak ten goede, maar vaak ook ten kwade. Van belang lijkt ons echter wel dat binnen de bestaande systemen, welke zij ook zijn, voldoende ruimte gelaten wordt voor ethiek, teneinde te voorkomen dat evoluties welke iedereen tenslotte ten goede zouden kunnen komen, meteen in de kiem worden gesmoord.
Een stagnatie in ongebreidelde vrijheid schept contraproductiviteit, zoals we hier en nu met z'n allen kunnen getuigen. Een afwezigheid van vrijheid ontmenselijkt, want een minimum aan vrijheid is en blijft een vereiste voor menswaardige arbeid. Het vinden van een tussenweg, die alleen een (precair) "evenwicht" kan betekenen, begint daarom misschien wel bij de aanvaarding van en de berusting in de fundamentele ideologische onzekerheid als voedingsbodem van al het waardevolle. Noch het wilde, ongeordende 'recht van de sterkste', noch het gedomesticeerde, dat het lot is van het vee, is menswaardig. Arbeid wordt zowel door het ene als door het andere bemoeilijkt, zoniet onmogelijk gemaakt.
J.B. 28.01.07
13-12-2006
âDe ziel is slechts een stukje vleesâ?!
De ziel is slechts een stukje vlees?!
Neurologen van de universiteiten van Gent en Antwerpen zouden ontdekt hebben dat het geweten, of de ziel, lokaliseerbaar is in de menselijke hersenen, en derhalve niets meer is dan een stukje vlees het zielenkwabje. Aldus werd alvast bericht in het VRT-journaal van 12 december laatst leden.
Dit moet klinken als muziek in de oren van de materialisten, die zonder enige twijfel een hand hebben in deze hype: niettemin een eenheidswetenschap vooralsnog toekomstmuziek blijft, lijken zij er alvast in geslaagd om (althans voor heel even en ook louter virtueel) in hun voorstelling van de zaken, ernstige wetenschappers uit heel andere disciplines voor hun kar te spannen. Maar bekijken we eerst wat er in feite werd ontdekt.
Neurologen tonen middels hersenscans dat de toediening aan proefpersonen van betekenisvolle prikkels (in feite: verhalen), welke in normale omstandigheden morele verontwaardiging uitlokken, een welbepaald stukje van de hersenen van de betrokken proefpersonen activeert. De hype had al een voorganger in het vertelsel van de zogenaamde leugendetector, maar hier is men veel duidelijker:
Bij het kunstmatig tijdelijk onderdrukken van de activiteit van het zielenkwabje tijdens het aanbrengen van materiaal dat normaal gezien morele verontwaardiging opwekt, beweert de proefpersoon zelf een gevoel van vreemde onverschilligheid te hebben.
Spontaan rijst de idee dat aldus het morele besef, of de ziel, principieel aan en uit kon worden gezet; dat het principieel hetzij onderdrukt, hetzij gestimuleerd kon worden. En uiteraard hangen hieraan ook bijzonder verregaande consequenties vast aangaande onze visie op de criminaliteit: als dit plaatje zich doorzet en standhoudt, zal misdaad steeds vaker worden herleid tot louter ziekte, en dienen criminelen niet gestraft te worden: zij verdienen daarentegen een medische behandeling.
We laten deze vaststellingen voor wat ze zijn, maar alvast één zaak is zeker: mensen bij wie, bij het horen van dit nieuws, het zielenkwabje in kwestie plotseling gestimuleerd wordt, dienen goed te beseffen dat zij zich in hun morele besef aldus grondig vergissen zo wil het immers deze nieuwe interpretatie zelf van de ziel. Want de opvatting dat moreel besef slechts een zaak is van een vleselijk kwabje, maakt dit moreel besef als zodanig uiteraard volstrekt irrelevant. De activiteit zelf van het zielenkwabje dient bijgevolg te worden veroordeeld als zijnde een anachronisme.
Over deze zaak kan uiteraard nog veel worden gezegd, maar reeds deze simpele interne contradictie etaleert alvast de volstrekte oneigenlijkheid van alle mogelijke pogingen om het moreel besef ondergeschikt te maken aan een vermeend nuchtere ratio. Ernstige filosofen daarentegen weten dat het cognitieve noodzakelijk ondergeschikt is aan het ethische, omdat waarheden een waarheids-waarde hebben, terwijl waarden als zodanig onmogelijk relevant als zijnde waar of onwaar kunnen bestempeld worden.
De hype is een zoveelste vertoning van een rede die, in zichzelf verzwelgend, het zicht op haar eigen grenzen totaal dreigt te verliezen.
Jan Bauwens, Serskamp, 13.12.06
22-11-2006
ECONOMIE REDDEN MET ETHISCHE WET
ECONOMIE REDDEN MET ETHISCHE WET
Het doemscenario ontplooit zich voor onze ogen, maar het is nog niet te laat, er is iets aan te doen!
De werkloosheid blijft toenemen in westerse landen, landen met hoge loonkost, en dat zijn door de band 'beschaafde' landen, landen die de slavernij laken en die meer menselijkheid beogen. Het westen heeft de slavernij uit de tijd van de industriële revolutie achter zich gelaten. Dat gebeurde dankzij geïnspireerde arbeidersbewegingen die de noodzaak van solidariteit, zowel voor het individu als voor de gehele maatschappij, met vallen en opstaan hebben ingezien en aangetoond. De loonkost is hoog omdat arbeiders nu wettelijk beschermd worden tegen werkonbekwaamheid door ziekte of ouderdom, en tegen ongewilde, structurele werkloosheid. Maar die solidariteit bestaat bijna uitsluitend in het westen, en hetzelfde geldt voor die hoge loonkosten.
In China, bijvoorbeeld, zijn de loonkosten relatief laag, omdat arbeiders er minder beschermd zijn: extreem lage lonen en weinig sociale voorzieningen zorgen voor spotgoedkope werkkrachten. Hetzelfde geldt voor meer niet-westerse landen, zoals bijvoorbeeld India, maar binnenkort ongetwijfeld ook Afrika, dat nu met China gaat samenwerken, of er door gepatroneerd wordt (- het is geen kolonisatie, want het nieuwe Afrika staat te popelen om zijn stem te laten horen op de wereldmarkt).
Edoch, dat deze niet-westerse landen heden een bijna sprookjesachtige economie gaan ontplooien, is niet te danken aan het feit dat hun systeem zoveel beter zou zijn dan het onze: wie dat denkt, werd op het verkeerde been gezet! Het succes van - bijvoorbeeld - de Chinese economie is uitsluitend te danken aan een overhaastig neergepote open wereldhandel, en dus aan een welbepaald contrast tussen hun systeem en het onze. Het vrijmaken van de wereldhandel is immers overhaastig gebeurd, want heeft geen rekening gehouden met de ethische kant van de zaak, waarover onmiddellijk meer. Bepaalde speculanten zullen zeggen dat kapitaalkrachtige (westerse) bedrijven bij de goedkeuring van de vrijmaking van de wereldhandel, in een blind winstbejag, vrijwillig de ogen sloten voor deze ethische kant, en zij hebben waarschijnlijk grotendeels gelijk. Maar wat is nu dat 'verwaarloosde' ethische aspect bij de vrijmaking van de wereldhandel? Heel eenvoudig: het is de verzekering van de solidariteit.
Producten die door slaven werden voortgebracht zijn vanzelfsprekend veel goedkoper dan producten die in een humaan arbeidsproces tot stand kwamen. In de loonkost van de slaaf zitten géén kosten voor ziekteverzekering, pensioen, vakantie, werkloosheid en dies meer. De lage kostprijs van 'slavenproducten' op een heel sterk op concurrentie gestoelde westerse markt, is weliswaar een zeer verleidelijk argument om ze toe te laten, maar er zijn alvast twee zeer ernstige bewaren.
Een eerste bezwaar is dat dit argument slechts kan gelden op zeer korte termijn. Zoals we dat al een tijdlang zien gebeuren, zorgt het in trek zijn van 'slavenproducten' bij de westerse consument uiteindelijk voor de ondergang van zijn eigen productiesysteem. Wanneer straks - en dat is binnen enkele maanden! - China auto's importeert die tien keer goedkoper zijn dan de onze, dan kan men het de consument bezwaarlijk kwalijk nemen dat hij geen westerse merken meer zal kopen. Hetzelfde geldt voor principieel àlle producten. Zo zagen wij de tak af waar we zelf op zitten.
Maar naast dit louter economische bezwaar is er nog eentje van ethische aard, dat veel zwaarder doorweegt. Het toelaten van 'slavenproducten' op onze markt houdt wezenlijk in dat wij de slavernij welke gangbaar is in de landen van herkomst van deze producten, gewoon goedkeuren. Meer nog: op die manier keuren wij niet alleen de slavernij in verre streken goed, maar tevens pleiten wij dan, heel letterlijk, voor het herinvoeren van de slavernij bij ons! Want het spreekt vanzelf: zolang wij de import van 'slavenproducten' toelaten, en dus zolang we die slavernij goedkeuren, stellen we ook onszelf in het onvermogen om nog langer op een humane manier producten te leveren welke reële kansen maken op de wereldmarkt.
De ontplooiing van het beschaafde, westerse sociale arbeidssysteem heeft onnoemelijke offers gekost van verschillende generaties. Het is een te grootse menselijke prestatie en verworvenheid om zomaar onbezonnen verloren te laten gaan. Het is manifest ONJUIST, zoals heden talloze politici elkaar napraten, dat onze loonkost te hoog zou zijn. Het omgekeerde is het geval: de loonkost in die 'slavenlanden' is veel te laag! Wij moeten niet hier de loonkosten drukken; wij dienen er veeleer voor te zorgen dat de loonkost in die andere landen omhoog gaat! Wij dienen ervoor te zorgen dat die andere landen een solidair, sociaal productiesysteem naar ons eigen model inbouwen!
Eenvoudiger gezegd dan gedaan, zo zal men zeggen, maar niets is minder waar: het volstaat dat het westen, gelijktijdig met het zich onderwerpen aan de opening van de vrije wereldhandel, een wet goedkeurt op grond waarvan consumenten (of cobsumerende landen) kunnen worden beschuldigd van het verlenen van medewerking aan de bevordering van de slavernij, van zodra zij producten kopen die middels slavenarbeid tot stand kwamen. Want de slavernij goedkeuren en in de hand werken is heel concreet wat iemand doet wanneer hij die 'slavenproducten' koopt: hij denkt alleen aan zijn eigen portemonnee, hij respecteert de arbeider niet.
Tegen dit voorstel rijst steevast het volgende bezwaar: als je het product van de slaaf weigert, zal hij verhongeren; het is derhalve beter het toch te kopen, dan heeft hij tenminste iets, en dat is beter dan niets.
Maar wie dat argument hanteert, vergeet meteen dat hij eensluidend over zijn eigen arbeidsschap een fataal vonnis heeft geveld. Want wat kan hij nog inbrengen als morgen zijn baas hem zegt: de arbeidskost moet omlaag, uw loon wordt gehalveerd! Beter iets dan niets?
Andere landen onder druk zetten om een sociaal systeem in te bouwen, is alleen mogelijk middels de invoering, in de wereldhandelakkoorden, van welomschreven wetten welke de handel ethisch verantwoordbaar maken. Voor bewustmakingscampagnes is het wellicht al veel te laat, daar zij veel tijd vragen, terwijl de wereldeconomie met rasse schreden verder holt. Beleidsmakers zouden daarom zeer dringend moeten ingrijpen op dit welomschreven vlak, vanuit het inzicht dat de bijzondere en ook snelle economische veranderingen die heden merkbaar zijn, geen catastrofe hoeven te zijn, maar dat zij daarentegen ten goede kunnen aangewend worden, met name als een gelegenheid om de socialisering en de solidarisering van de ganse wereld te bevorderen. Gebeurt dat niet, dan krijgen we - zeer voorspelbaar op grond van simpele economische wetten - een onmiddellijke en forse opgang van de slavenregimes, en een toename van hun macht, of zelfs de vestiging van hun alleenheerschappij. Dan worden hun - weinig benijdenswaardige - 'slavensystemen' noodgedwongen door ons overgenomen. En dan belanden wij waar we vertrokken waren, ergens in de negentiende eeuw, in een erbarmelijke ellende die wij allen uit de overlevering kennen, maar die nu de hele wereld zal treffen, zodat de malaise wellicht zo log zal zijn, dat alle hoop op - bijvoorbeeld - een nieuwe Marx, zo ijdel zal blijken als bij het binnengaan van de hellepoort zelf.
Jan Bauwens, Serskamp, 22.11.'06.
15-11-2006
Andermaal: de hoofddoek en het kalf
Andermaal: De hoofddoek en het kalf
De mijnheer van de bank heeft het gezegd: Wij nemen geen hoofddoeken in dienst, een beetje respect voor onze rituelen alsjeblieft!
Ik weet niet of hij het op die manier gezegd heeft, maar het was wel iets in die zin. Hij droeg een maatpak, een wit hemd en een das. Zonder twijfel een merk-maatpak, een merk-hemd en een merk-das, en dat allemaal wellicht uit de nieuwe collectie. De mijnheer verdient wellicht een pak geld, maar de kosten die hij moet maken voor zijn dagelijkse verkleedpartij zijn ongetwijfeld navenant. De obligate deodoranten, de implantaten, de plastische chirurgie. De verplichtingen van de echtgenote waarmee hij zich dient te vertonen op de obligate samenkomsten. Het verplichte salon dat wel ingericht dient te zijn om er de beste klanten te ontvangen, en de wagen die moet passen bij dit alles. De eventuele kroost dan van deze hedendaagse mensen van de wereld: we weten dat ook zij dienen te passen in het hele prentje. Want een prentje is het. Echt is anders.
De tijd dat het ten strengste verboden was om scheten te laten, komt gestaag terug, ook al weet men nu met wetenschappelijke zekerheid hoe ongezond het is om zijn winden op te houden. De tijd dat dames hoeden moesten dragen in de kerk lijkt, evenals de kerk, voorbij, maar een nieuwe kerk legt hen nu het blote hoofd op.
Ik kom zelden of nooit in banken binnen. De laatste keer is zeker vijftien jaar geleden. Maar ik herinner me dat ik een ogenblik dacht dat ik de verkeerde deur had genomen: ik waande me in een kerk - wat zeg ik? Een kathedraal. Deuren op de maat van reuzen, glanzend marmer, een onbestemde geur die een heel klein beetje nog aan wierook denken deed, offerblokken, communiebanken, biechtstoelen, priesters, en vooral: die stilte waarin je de minste voetstap, het geringste kuchje kon ontwaren. En alle bezoekers in hun beste pak, een beetje paranoïde om zich heen kijkend, nooit lopend, altijd schrijdend.
God is er nog steeds onzichtbaar, doch Hij is niet meer dezelfde als weleer. Hier voel je je pas religieus als je rekening tijdig wordt gespijzigd. Heb je niets meer, dan schaam je je om de tempel te betreden. Het kalf drinkt dagelijks je heetste hartebloed, want water en bloed moet je zweten om er blijven bij te horen; vroeg opstaan voor dat steeds meer eisender toilet; en in je luttele vrije uren is het shoppen geblazen, met vrouw en kroost, want ook zij dienen zich te conformeren.
Kortom, de mijnheer van de bank heeft het allerminst gemakkelijk. Het is dus begrijpelijk dat hij ook aan anderen het gemak niet gunt. De mijnheer moet zich in allerlei moeilijke bochten wringen, en van zijn ondergeschikten eist hij nu hetzelfde. De mijnheer doet niet meer wat hij wil, hij moet nu eenmaal gehoorzamen aan het kalf, dat immers van goud is, en geen spotternijen duldt. Neen, mevrouw, zegt de mijnheer: het kalf is nu de nieuwe god, en het kalf verfoeit die hoofddoeken; weg dus met dat laken, en maak dat je bij de kapper bent voor een moderne snit met pieken en wat blauw, een koppel valse wimpers en wat lippenrood. Wie niet gehoorzaamt ik kan het ook niet helpen komt bij het kalf in ongena, en je weet wat dat betekent? Juist, stempelen, smeken, de OCMW. En denk eens goed na: wie zal je nog groeten, als jij weigert om voor het kalf te buigen? Heb je kinderen, mevrouw?
Jan Bauwens, 18 juni 2006
01-11-2006
Beethoven Academie
Beethoven Academie
De minister van cultuur (die ik een vriendelijk man noem, alleen al omdat ik telkenjare een nieuwjaarskaartje van hem mag ontvangen, waarvoor bij dezer mijn oprechte dank!) - ja, hij die onlangs een aantal miljoenen aan belastinggelden uitgaf om een hart onder de riem te steken van een dametje dat 'moest' winnen op het zoveelste pretpark dat 'eurosong' heet - diezelfde minister ziet het niet zitten om het (laatste) Belgisch kamerorkest nog te subsidiëren: hij maakt een kruis over de Beethoven Academie.
Cultuur evolueert, en onze minister is progressief en ook een volksmens, naar zijn eigen zeggen. Bijgevolg gaan de beschikbare gelden steeds meer naar wat men de 'volkscultuur' is gaan noemen. De vraag is alleen hoe 'volks' en hoe 'cultureel' die volkscultuur dan wel mag zijn. Het oogt allemaal heel democratisch, nietwaar: een meisje van om de hoek die plots in een wereldster verandert. Zo ook waar jan met de pet met een simpel lottoticket van de ene dag op de andere miljardair wordt. Het doet allemaal toch wel een heel klein beetje denken aan 'the American dream': alles is mogelijk, en wel voor iedereen. En klinkt dat tenslotte niet democratisch Belgisch? "Elke Belg is gelijk voor de wet"!
Alles is mogelijk voor iedereen. Maar wie kaas gegeten heeft van de wiskundige discipline die luistert naar de naam "waarschijnlijkheidsleer", die weet wel beter: tussen de theorie en de praktijk gaapt immers een bijzonder diepe kloof, en ook hier dreigen de begerige geesten een dwaallicht na te lopen. Als ik het mij correct herinner, kenschetste de goede oude Godfried Bomans ooit de statistiek als die discipline welke voorspelt dat wij verdrinken in een rivier van gemiddeld vijftien centimeter diep. Zonder moeilijk rekenwerk te verrichten, doch gedreven, hetzij door angst, hetzij door begeerte, identificeren wij ons blindelings met de drenkeling, de lottowinnaar of de eurosongstar, en keuren wij de 'democratische' maatregelen goed: tot spijt van wie het benijdt, dienen voortaan alle rivieren opgevuld te worden, alle gokspelen goedgepraat te worden, en de gekste kermissen gesubsidieerd te worden, gaande van televisie (waarvoor nu sinds enkele jaren ook allen die hem laken, meebetalen; u weet het wel: via de belastingen - het 'gratis-truukje'), over eurosong, tot en met... oorlog.
Van oorlog is geen sprake inzake het vredelievende eurosong-spectakel, zo zal men zeggen, en men heeft gelijk: geen geweld op eurosong. Maar dan toch misschien wat geïnstitutionaliseerd geweld? Want u gelooft toch ook niet dat de buitensporige winsten, gemaakt onder die wulpse volkse vlaggen, in de eerste plaats het volk ten goede komen? Ja, er is telkenmale wel een meisje van om een hoek, ergens in Europa, die wereldster wordt. Telkenmale is er een enkele jan met de pet die naar een koopkrachtigere klasse wordt gecatapulteerd. En zo groot zijn de dwaze begeerte en de hoop, dat de massa zich blindelings met deze uitzonderingen identificeert. Een dwaze droom die eeuwig duurt dankzij de regelmaat waarmee de bedrieglijke spectakels worden herhaald. Over de kwaliteit van dit door allen nagestreefde 'geluk' dat deze enkelingen te beurt valt, zullen we het hier maar niet hebben. Evenmin over de muzikale kwaliteiten welke op deze kermissen worden tentoon gespreid. Maar nogmaals, democratie houdt in: muziek voor iedereen, ook voor hen die niet kunnen zingen, voor hen die te lui zijn om het zich eigen te maken, en voor hen die zelfs niet de moeite doen om hun tekstje uit het hoofd te leren.
Het is alleen een heel klein beetje oneerlijk dat mensen die, daarentegen, hun hele leven opofferen aan de muziek, de zotte kermissen moeten bekopen. Van kindsbeen af dienen musici een ijzeren discipline aan te kweken en zich de vele pretjes te ontzeggen welke voor andere kinderen verworven rechten zijn. Dagelijks trainen zij vele lastige uren om het instrument tot een deel van het eigen lichaam te maken. Zij oefenen, herhalen, verdiepen zich in de studie van de juiste aanslag, vergaderen in muffe zaaltjes waar het allang niet meer stil is omdat buiten de dolle pret van een stuurloze wereld gonst. Maar... zij doen dit alles omdat zij echt houden van muziek, en zo ook van het muziekminnende publiek: geen valse noten zonder schaamrood, geen half werk voor een halfvolle zaal: de beste muziek, het werk van engelen, verdient de allerbeste musici. Zij beschouwen het als een geluk en als een eer ze te kunnen en te mogen uitvoeren. Wij beschouwen het als een geluk en als een eer, hen aan het werk te kunnen en te mogen zien.
Maar neen dus: onze minister denkt daar anders over. Iedereen mag zingen, zegt hij, en hij oogst applaus. Heeft een buitenstaander er een idee van wat het is om conservatorium te lopen? Men mag gerust zeggen dat er welhaast geen zwaardere studies bestaan. Bovendien hebben wij hier ten lande de allerbeste leraren; zij putten uit een zorgvuldig bewaarde traditie die in de loop van vele eeuwen moeizaam werd tot stand gebracht. Edoch, voortaan zullen onze conservatoria alleen nog stempelaars afleveren.
Warempel, en de massacultuur valt nog in de smaak van die massa ook! Net zoals de oorlog trouwens, in die landen die al wat verder weggezonken zijn in het moeras van de simplificaties. "Als er onbekwaamheid is aan de top, dan kan op den duur de pret niet meer op!"
J.B.
27-09-2006
Absolutistisch bestuur
Absolutistisch bestuur
Sinds Montesquieu zijn de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht gescheiden. Dit om absolutisme en willekeur tegen te gaan. In de jongste 'beslissing' van de regering omtrent het 'overlaten' van een deel van de rechtspraak aan slachtoffers van misdrijven, etaleert zij andermaal haar arrogantie: zij ontvreemdt niet alleen de rechter van een deel van zijn macht, maar bovendien gelooft zij dat het haar geoorloofd is om partikulieren met deze macht op te zadelen. Alsof het ging om een gunst jegens de slachtoffers van misdrijven! Het tegendeel is het geval.
In deze zaak lijkt het er wel op dat men ook de rechtspraak wil privatiseren. Men verliest echter uit het oog dat zodoende, stilaan maar zeker, recht en orde plaats ruimen voor wraak. En die gelegenheid tot wraak zal vanzelfsprekend veeleer door de criminelen dan door hun slachtoffers worden benut.
17-09-2006
DE 'NATUURLIJKE VREDESBEWEGING'
DE 'NATUURLIJKE VREDESBEWEGING'
Bezinning en menselijke berekening kunnen slechts zelden de sublieme oplossingen brengen die de natuur zelf aanreikt voor problemen die ons boven het hoofd groeien - zo leert ons de geschiedenis.
Neem nu die volksverhuizingen die nu weer aan de gang zijn gekomen, vooral in Europa. Zij zijn als het ware 'natuurlijk', want ongepland (in tegenstelling tot wat sommigen allemaal durven te beweren over complottheorieën en andere onzin): niemand wordt verplicht om uit zijn land weg te trekken; het gebeurt allemaal vanuit een natuurlijke 'aandrang', die toeneemt, en die steeds meer mensen doet overstappen van de idee naar de daad: "Kom, nu zijn we weg! Marsch!"
Sommigen vinden die volksverhuizingen een slechte zaak, een zaak die moet gestopt worden (als men dat al zou kunnen vanzelfsprekend). Edoch: zijn zij in feite niet de ideale oplossing tegen de zoveelste herhaling van een grote oorlog? Kijk maar naar het Midden-Oosten, om slechts één voorbeeld te noemen: daar leven verschillende bevolkingsgroepen apart, in eigen staten; dat groep A en groep B apart wonen in respectievelijk staat A en staat B, is vanzelfsprekend een voorwaarde opdat ze tegen elkaar op een zinnige manier een oorlog zouden kunnen ontketenen. Stel dat de helft van de inwoners van A naar B verhuist, en zich daar verspreidt, en de helft van de inwoners van B verspreidt zich binnen de grenzen van A, dan kùnnen A en B elkaar onmogelijk nog op een zinvolle manier aanvallen - ze hebben zich immers vermengd.
Zo'n vermenging brengen ons nu de volksverhuizingen. Van langs om meer vermengen zich Oost en West, zodat er in feite geen Oost- en Westblok meer bestaan: een aanval wordt voortaan door elk weldenkend burger als volstrekt onzinnig beschouwd. En zij die de immigratiestop voorstaan, dienen te beseffen dat zij in feite tegen deze 'natuurlijke vredesbeweging' in handelen.
15-09-2006
Pauselijke uitlatingen
Pauselijke uitlatingen
Paus Benedictus XVI citeerde in zijn jongste toespraak in Duitsland de 14-eeuwse Byzantijnse keizer Manuel II Paleologos: "Toon me welke nieuwe dingen de profeet Mohammed heeft gebracht, en je zal alleen slechte en onmenselijke dingen vinden, zoals zijn gebod om het geloof met het zwaard te verspreiden."
Is de paus onverstandig, of ziek?
Of is hij alleen maar een heruitgave van de meeste van zijn voorgangers die, met het katholicisme, doorheen een geschiedenis van 2000 jaar, een spoor van bloed; vernedering, uitsluiting, oorlog, uitbuiting en ander geweld hebben nagelaten?
Niet voor niets verboden de katholieken onlangs nog het lied van John Lennon: "Imagine: a world without religion"...
Mensen die zich dominante posities zoeken te veroveren in een maatschappij, besteden heel wat aandacht aan hun imago: zij willen koste wat het kost overkomen als helden, als ridders die zichzelf opofferen voor hun kudde. De realiteit ziet er echter heel anders uit.
Uit de ethologie (de studie van het gedrag van de dieren) leren we het volgende. In kudden, horden, meuten, zwermen, scholen of kortom groepen van dieren, zoeken de zogenaamd 'dominante' individuen de middelste plaats op. Men noemt dit 'centripetaal gedrag'. Ze doen dit niet om van daaruit optimale bescherming te kunnen bieden aan de groep - hoe zou dat ook kunnen! - maar daarentegen om zichzelf te beveiligen: de middelste plaats is immers de veiligste. De 'centralen' besteden alle aandacht aan hun helden-imago om hun eigenlijke motieven proberen te verdoezelen. In de ethologie wordt aan deze 'verdoezeling' trouwens ook een speciale naam gegeven.
J.B.
27-08-2006
Binnenstebuiten
Binnenstebuiten
Ergens ver weg, in een hypocriet land, plachten, althans tot voor kort, de mensen hun rolluiken en overgordijnen na valavond open te laten. Zij die zich niet aan die ongeschreven wet hielden, werden er gewis van verdacht iets te verbergen te hebben. Uit angst om niet oké te worden bevonden, woonden de Hollanders om zeggens op straat.
De tijden zijn veranderd, zeg je? Inderdaad, de oude plagen zitten enigszins anders verpakt. Maar de angst om niet oké bevonden te worden, neemt heden dramatische vormen aan. BVs doen het ons voor op de buis: aan jan en alleman bazuinen zij uit wie ze zijn, waar ze wonen, hoe ze leven en met wie, wat ze denken en eten, hoeveel uren zij wel slapen. Je kan het zo gek niet bedenken of ze schotelen het je voor. En de kijkers volgen: in de waan open te zijn, kruiden zij de dis met een aan hun idolen gelijkaardige, totaal complexloze biecht.
Maar schijn bedriegt. Is het je al opgevallen dat loketbedienden in banken en kantoren, telefonisten en andere vertegenwoordigers van de macht, je tutoyeren dat het een lieve lust is? Het strenge naambordje van weleer, waarop te lezen stond: Dr. J.F.C.M. Van Togenbirger-de-Waelekens, is nu vervangen door een met bloemen versierd kaartje, waarop prompt te lezen staat: Jaap. Maar de aap komt uit de mouw op het ogenblik dat men probeert om de echte naam van de betrokkene te achterhalen: eensklaps is men niet meer welkom. Want wat stelt u zich wel voor, mevrouw, mijnheer! U beeldt zich toch niet in dat u het recht heeft om mijn naam te kennen? Hoe onnoemelijk belachelijk maakt u zich!
Hetzelfde geldt voor die bonte biechtpartijen: gordijnen van leugens en verkapte beledigingen, excuses, alibis en intriges - dat is alles wat de praatbarakken ons ophangen. Eén keer heb ik hen beluisterd, vijf minuten lang. Als ze ooit nog wat kwijt willen aan mijn adres, dan dienen zij aangetekend te schrijven, en er op te letten dat alle regels van het protocol in acht genomen worden.
Kennelijk kent niemand nog De la Fontaine, en zijn De vos en de raaf. En aan welke haard vindt men nog de spreuk te lezen dat zwijgen goud is? Of dat niet wat de mond ingaat, doch wat eruit komt, de mens bevuilt? Fontaines fabel is te simpel voor deze tijd, die volumineuze postmodernistische uiteenzettingen verkiest, over het wapen van de biecht inzake de werking van de macht doch die helaas niet meer leest.
En zo vervoegt de massa der volkomen teugellozen de blinkende tafels waaraan niet gegeten wordt doch gespuwd, in overvloed. Deze kermis duurt totdat alle zielen zijn uitgebraakt en alleen nog lege hulzen resten. Met niets meer zeggende ogen staren ze elkaar alleen nog aan. Warempel binnenstebuiten gekeerd.
21-08-2006
Daems communist
Daems communist
Werklozen moeten een dag per week gratis werken, zegt Daems: alleen zo kan de werkloosheidskas voldoende gespijsd blijven.
Ongelooflijk toch, nietwaar? Reken eens mee:
Als een half miljoen werklozen één dag per week gaat werken, dan is dit het equivalent van tenminste honderdduizend full-time jobs. Overheidsjobs, weliswaar, maar niettemin jobs.
Dat betekent: honderduizend vacatures minder, of dus honderdduizend werklozen meer.
Die honderdduizend werklozen die erbij komen, moeten dan ook één dag per week werken, is het niet? Jawel, want anders krijgen zij geen uitkering; de werkloosheidskas moet immers gespijsd worden! Maar dat betekent wéér zoveel werklozen erbij! En wéér zoveel vacatures minder.
Elk kind kan zien: als dit doorgaat, dan leeft binnen de kortste keren iederéén van een uitkering, in ruil voor gratis werk.
Vroeger heette dat communisme, vandaag heet het liberalisme; dankzij Daems!
01-08-2006
De gijzeling van Mithras
De gijzeling van Mithras
De aarde heeft koorts, en het zieke organisme genereert een even zieke geest: de wereld is in paniek. Een nauwkeurige bevraging naar de oorsprong van deze pandemische waanzin, brengt ons op het spoor van de schuldige: de theorie van de erfzonde. Zij blijkt namelijk het ultieme middel waarmee het recht van de sterkste zich doorzet, en waarmee een kaste van machtswellustelingen zowel de godheid als het volk verschalkt. In werkelijkheid fnuikt het georganiseerde kerkendom het christendom, en trekken de clerus en de andere wereldse machthebbers samen aan één en hetzelfde zeel. Door gesofisticeerde massahypnose weten zij sinds oudsher het volk te instrumentaliseren. Een bloedige strijd tussen het goddelijk kind en het gouden kalf speelt zich in onze tijd af in de bijna niet te betreden kelders van de menselijke ziel ― zij is tenslotte de inzet van de rivaliserende machten. LEES VERDER: KLIK: http://www.bloggen.be/Mithrasgijzeling/
Een benadering van de werkelijkheid vanuit de kennis alleen, geeft ons een vals werkelijkheidsbeeld. Van belang daarbij is dat wij zodoende onze bijdrage aan onze werkelijkheid, en daarmee ook onze verantwoordelijkheid, miskennen. Wij moeten daarom naast de kennis ook andere vermogens laten spreken.
Onze geschiedenis - die van de mensheid, die van het leven of, breder nog, die van de kosmos - is een ronduit raadselachtig gebeuren waarvan de mogelijke betekenis ons allen diepgaand intrigeert. In het onberekend moment spreekt plotseling de sterrenhemel tot het nog opgroeiende kind: de lek in de vertrouwde wereld, de valkuil naar het bodemloze, het venster op het oneindige, de ontgrenzing van elke vermeende grens en tegelijk de muizenval van de geest. De geest - hij wordt geboren waar wij onze vaste thuis op drijfzand zien verzinken. Wondergrote mensenogen zijn nooit groot genoeg om alle beloften en verschrikkingen van die ene oogopslag te vatten. De mens, geboren uit de veilige moederschoot, gekoesterd en geherbergd in de warmte van een veilig nest, ziet zichzelf uitgeleverd aan niet te peilen diepten. Dat hij tot stof en as uiteen zal vallen, en aldus op een dag verspreid zal worden in eindeloos uitdeinende materie, doet de mens samenkrimpen. En uit deze krampen wordt de geest geboren in de wereld.
De mens denkt na over de kosmos. De Oude Grieken projecteerden hun aardse leven in de sterrenhemel, teneinde hem inzichtelijk te maken: ze bevolkten hem met goden zoals de wereld met mensen is bevolkt. Maar anderzijds namen ze de orde van de kosmos dan weer als uitgangspunt ter verklaring van het menselijke. Er was een wisselwerking tussen de macro- en de microkosmos: zij zouden elkaars spiegelbeelden zijn, participerend aan eenzelfde orde. Het goede was het handelen overeenkomstig deze orde, zodat ethiek gebaseerd werd op kennis: de morele wetten waren een voortzetting van de natuurlijke. Tot vandaag is deze opvatting algemeen verspreid.
Ten onrechte, want de vraag blijft, in hoeverre ons beeld van de natuur en, breder nog: ons wereldbeeld, met het wezen van de natuur en van de wereld overeenstemt. Wij kunnen tenslotte de natuur en de wereld niet kennen als ons de kennis omtrent de ultieme zin daarvan ontbreekt. Zo zal een wereldbeeld dat voorhoudt dat het de dingen aan een ultieme zin ontbreekt, vanzelfsprekend onmachtig zijn om morele imperatieven te funderen. Het hoogste wat zon wereldbeeld kan voortbrengen is de morale provisoir van René Descartes: de voorlopige regels, welke zich aanpassen aan nieuwe bevindingen, modieuze theorieën en, in onze democratieën, aan de - meestal ondoordachte - wensen van de meerderheid.
Gelukkig zijn er naast de studie van de kosmos ook andere oriëntatiebronnen beschikbaar in ons leven. Niet in het minst het onderzoek van onze eigen ziel, kan ons het wezen van de dingen beter leren kennen. Wij zijn tenslotte meer dan koele en neutrale registrators van allerlei bewegingen, en meer dan onbewogen toeschouwers van een spektakel: wij maken deel uit van het grote raadsel, en daarom ook kan de oplossing niet vooraf gegeven zijn, maar ligt zij, althans voor een stuk, in onze handen. De mogelijkheid tot de bereidheid tot het opnemen van die verantwoordelijkheid, en ook de mogelijke bekwaamheid daartoe, liggen niet vervat in objectieve kennis, maar vereisen een specifiek engagement, een eigen inbreng, een bereidheid tot het nemen van risicos, kortom: een vorm van participatie aan het leven die meer vergt van de mens dan louter toezien en commentariëren. Want stellen wij aan die mysterieuze sterrenhemel de vraag van het waarom, dan spreekt hij op zijn beurt ons in ons verwonderd-zijn ook aan met de vraag wat wij ermee van plan zijn. De werkelijkheid als mogelijkheid.
In het bijzonder in de heilige geschriften die doorheen de tijden door de mensheid werden bewaard en overgeleverd, wordt dit aangesproken worden door het mysterieuze aangevoeld en vertaald als van een (goddelijke) persoon afkomstig. Het denken immers is geen binnenhoofdse aangelegenheid, maar het is principieel een dialoog. Zelfs in de meest elementaire en op simpele waarnemingen gestoelde gedachten, herinnert men zich het waargenomene als het niet-gefantaseerde, het echte, datgene wat weerstand biedt aan elke wens en dat zichzelf blijft. En als een waargenomen patroon, een betekenisvol teken, niet uit de eigen ziel komt - dan moet er wel een andere ziel zijn die het nagelaten heeft. Of kunnen wij de dingen dan beschouwen als toevallig daar aanwezig, als vondsten, her en der verspreid, die uit het niets zijn opgedoken? Dingen waarmee wij ons profijt doen, zonder ons zelfs maar af te vragen wie ze achterliet om door ons te worden gevonden? Is de kosmos een toevallige en welkome buit waarmee wij onze noden spijzen, en is daarmee ook alles gezegd? Wetenschappers en andere vorsers vinden alvast van niet, want hoe anders zouden zij in de ban geraken van de betekenissen die achter de dingen verborgen liggen en die, van zodra ze aan het licht gebracht werden, weer van nieuwe en diepere raadsels spreken?
Onverstand baart theorieën welke stellen dat woorden puur producten van de stof zijn, een soort bijwas aan de materie, zoals het geluid dat een tegen de aarde neerploffende appel begeleidt. Alsof het geluid er ook zonder onze oren was; alsof de betekenissen van de woorden er ook waren zonder ons begrip en zonder onze geest. Alsof woorden konden ontstaan uit louter geluiden, door een of andere vorm van natuurlijke selectie. Wij weten dat de woorden werkelijker zijn dan de vermeende stof die, als men haar maar ver genoeg gaat analyseren, helemaal onstoffelijk blijkt. Stof is slechts een woord, ontstaan vanuit een onbegrip van de dingen. Maar woord is een woord; het teken is een teken, en daar kan niemand ooit omheen.
Wij zullen hier niet stilstaan bij de vindingrijkheid die de mens doorheen de geschiedenis aan de dag heeft gelegd om zijn lot - zijn verantwoordelijkheid - te kunnen ontvluchten. Het heden op zich levert stof genoeg voor een kortstondige bezinning en een verhoopte herbronning. En dat is dan ook het bescheiden opzet van onze tekst: in wat voor een wereld leven wij, en wat kunnen wij, die ons steeds vaker verpletterd voelen door het geweld van de geschiedenis, nog doen?
Samenvatting. De hedendaagse, op kennis gebaseerde moraal, heeft geen poot om op te staan, en kan slechts een voorlopigheidsmoraal zijn, bepaald door de wensen van een democratische meerderheid. Wij moeten nu erkennen dat de kennis niet onze enige bron is: de werkelijkheid is geen object (van het kennen), maar wij participeren eraan, hij hangt mede af van onze inspanningen. Daarom dragen wij zelf de verantwoordelijkheid voor onze werkelijkheid. De vraag luidt nu: wat kunnen wij doen?
Het is onze stelling dat kennis gedragen wordt door liefde, en dat zij zonder die liefde waardeloos is.
Ooit was het leven van een mens zijn thuis, hooguit zijn stam, het land dat hij bewerkte en het weer waarvan zijn lot afhing en dat hij trachtte te bezweren met de best bedoelde inspanningen van zijn geestelijke vermogens. Zijn tam gemaakte beesten ook, hun vruchtbaarheid, of die van de natuur en vanzelfsprekend ook de zijne. Angst had hij voor de nacht die hem slechts de hoop liet op een volgende ochtend, en voor de winter die hem geen eed zwoer op een nieuwe lente. De natuur beloofde niets: alles kon naar wens verlopen, maar het kon ook tegenvallen en dan was de dood de vrucht van al zijn trachten. Niet in staat om zijn eigen wankele lotgevallen te verklaren, aanriep de mens zijn lot, offerde hij alles op aan het fortuin, als het hem maar wilde sparen. Hij verhield zich tegenover de natuur zoals de verliefde van vandaag zich verhoudt tot zijn geliefde: Ik geef u alles, als gij mij maar erkent. Van die betrachte erkenning hing dan ook zijn leven af. De relatie van de oermens tot de dingen was een liefdesrelatie. Slechts vanuit ons hedendaags begrip van de nog relatief primitief gebleven verliefdheid kunnen wij de relatie van de oermens tot de natuur begrijpen.
En wie zal de oermens in het ongelijk stellen dat hij de natuur aanbad? Wat immers had hij meer kunnen bedenken als van haar zijn leven afhing? Wij zeggen toch ook niet dat verliefdheid iets onredelijk is? Ontleent het hele leven niet zijn ultieme zin aan dit redeloze van de liefde? Is dat dan niet het enige dat het leven het waard maakt om geleefd te worden? Zo schrijft Paulus: Al ware het dat ik met de tongen der mensen en der engelen sprak, maar had de liefde niet, ik ware schallend koper of een rinkelende cimbaal. Al ware het dat ik profetische gaven had, en alle geheimenissen en alles, wat te weten is, wist, en al het geloof had, zodat ik bergen verzette, maar ik had de liefde niet, ik ware niets. (...) De liefde vergaat nimmermeer; maar profetieën, zij zullen afgedaan hebben; tongen, zij zullen verstommen; kennis, zij zal afgedaan hebben. (Corinthiërs: 13, 1-2 en 8).
Als de oermens één ding had, dan was het de liefde. Zonder haar was zijn leven uitgedoofd. Want de liefde is de ziel zelf van het leven.
Sinds de oermens hebben al zijn kinderen een lange weg afgelegd. Allen hebben zij op hun manier de natuur bezworen, en de kunst van de bezwering verfijnd. Hun verliefdheid is gebleven tot op heden en nog maakt de mens de natuur het hof. Hij verleidt haar tot het prijsgeven van haar geheimen; hij ontkleedt haar, kleed na kleed, en zij ontboezemt zich, zij voedt hem aan haar borsten, zij laat zich door hem bevruchten en brengt kinderen van zijn zaad ter wereld. Hij slaapt met haar, hij verdrinkt in haar ogen, zij is niet uit zijn vizier. Voor haar grillen deinst hij achteruit, dan temt hij haar weer, hij stemt haar weer tot rust en kalmte, legt zich bij haar eisen neer maar houdt nooit op haar meer en beters te ontfutselen. De gebeden en de offeranden van de oermens worden vandaag de wetenschap genoemd. En ergens op een akker in een arm en door de wereld lang vergeten land, knielt nog een boer voor de god van de regen, en niemand ziet dat zijn gebed de kern van alle wetenschap bevat. Zoals weinigen zien dat het hart van alle wetenschap liefde en aanroeping is.
Sinds de oermens zijn de vormen waarin de mens zich uitdrukt fel uitgewaaierd en veranderd. De omvangrijkheid van onze taal en onze tekenwereld verblindt ons somtijds voor die altijd ene kern van liefde die er zin - betekenis - aan geeft. Wij verliezen ons dan in de tekens zelf, wij spelen, wij verdwalen van het willen naar het wensen en van het echte naar de droom. De snelheid waarmee tekens om de wereld nu de rondgang doen, schept de illusie van hun zelfstandigheid en onafhankelijkheid. Tekens gaan zich zelfs verheffen boven hun betekenissen, zodat het filmbeeld als echter wordt ervaren dan de werkelijkheid die het afbeeldt. De realiteit wordt ten dienste van het verhaal in de film gesteld. De actrice offert haar mens-zijn aan haar rol op. Pas wie op de buis paradeert, bestaat echt, en bekendheid brengt roem mee in plaats van andersom. Geen wonder dat de mens vandaag verdwaasd is en, op den dool, zich ernstig afvraagt waar de wereld echt om draait. Wit is zwart geworden en andersom, en alles is vergrijsd. Niet langer wordt het goede gegeerd: voortaan wordt het gegeerde het goede. Pijnstilling en zelfverblinding, de verbanning van de waarheid, het zichzelf tot het uiterste beknotten onder het motto van het streven naar de hoogste vrijheid - deze en talloze gelijkaardige paradoxen benemen het bewustzijn van zichzelf en dreigen het bestaan onder te dompelen in chaos, terwijl precies de orde het teken bij uitstek van het leven is.
Maar terugkeer is onmogelijk en tegelijk niet wenselijk. Niemand wil wederkeren naar de tijd van de aaseters, de tijd van het harde mensenleven van vijftien armzalige jaren en een verschrikkelijke dood, de tijd van de voortdurende angst waarin de dieren leven. De geschiedenis kent geen oponthoud, haar rad draait daarentegen steeds sneller en meedogenlozer. Pas wie ziek wordt merkt in deze tijd op welk een snelweg wij verzeild zijn. Nogmaals: het mag geen wonder heten dat menigeen het spoor bijster is geraakt, dat mensen zich gewoon verhangen, dat volkeren elkaar als uitgehongerd wild te lijf gaan, of dat burgers uit alle landen van de wereld zich massaal in steden samenpersen om er, net zoals kippen in legbatterijen, te produceren tot ze erbij neervallen. Waar is het gebed gebleven van de boer? Waar de liefde waarover Paulus preekt? Zijn wij niet aan t verworden tot schallend koper of rinkelende cimbalen?
Samenvatting. De basisverhouding van de mens tegenover de natuur is een liefdesband, en de liefde blijft het fundament van elke waarachtige kennis. Als het ons in onze kennis aan die liefde ontbreekt, dan rest er alleen nog schallend koper, zoals de apostel Paulus schrijft.
De mensheid verkeert in een innerlijke strijd die op gang gebracht werd door de zondeval en die geconstitueerd wordt door een specifieke keuze die zich stelt vanuit het lotgenootschap van allen
De natuur was nooit de vijand van de mens; altijd was zij zijn geliefde. Nooit heeft de mens de natuur bestreden; altijd heeft hij haar aanbeden. Dat de mens met de natuur altijd op voet van oorlog heeft geleefd, is het talloze keren ondoordacht naar de mond gesproken fabeltje van een onwetende. Zelfs in haar meest vernietigende furie, blijft de natuur, net als de vrouw, ontzag inboezemen. Een vulkaanuitbarsting, ook al veegt zij hele dorpen van de kaart, wekt in de eerste plaats ontzag. In de vloedgolven die de sterkste dijken breken, woningen als kaartenhuisjes wegspoelen en landerijen bedelven onder een egale, niets ontziende, grijze zee, ervaren wij eerbied voor deze grootse krachten - de angst en het verdriet om het verlies hebben daar geen uitstaans mee. Zelfs het geweld van de natuurlijke dood verstomt ons meer dan dat het ons tot droefheid stemt: de droefheid om het verlies van geliefden is slechts van een relatief korte duur, maar de dood als zodanig blijft ons intrigeren. Wij koesteren geen woede of geen wraakzucht tegenover het natuurgeweld dat dood brengt en vernieling, want wij beseffen onze afhankelijkheid van dit geweld, zoals de minnaar beseft dat hij afhankelijk is van zijn geliefde: zijn lot ligt in haar handen en zonder haar heeft hij niets meer te verliezen. Ooit werd het lot van de minnaar in de handen van zijn geliefde gelegd, en zo ook werd ooit het leven van de mens gelegd in de handen van de natuur. Er is geen sprake van dat hij haar ook maar iets zal kwalijk nemen, want zij is het lot waarvoor hij uitgekozen werd. Dit immers antwoordde de Heer aan Job vanuit een storm: Wie is het toch, die dit raadsbesluit verduistert met woorden zonder verstand? Gord nu als een man uw lendenen, dan wil Ik u ondervragen, opdat gij Mij onderricht. Waar waart gij toen Ik de aarde grondvestte? Vertel het indien gij inzicht hebt! Wie heeft haar afmetingen bepaald? Gij weet het immers! Of wie heeft over haar het meetsnoer gespannen? Waarop zijn haar pijlers neergelaten, of wie heeft haar hoeksteen gelegd, terwijl de morgensterren tezamen juichten, en al de zonen Gods jubelden? Wie heeft de zee met deuren afgesloten, toen zij bruisend uit de moederschoot kwam? - (...) Zijt gij doordrongen van de schatkamers van de sneeuw? En hebt gij de schatkamers van de hagel gezien, die Ik heb opgespaard voor de tijd van benauwdheid, voor de dag van strijd en oorlog? Waar is de weg naar de plaats waar het licht zich verdeelt, vanwaar de oostenwind zich verbreidt over de aarde? (...) Kunt gij de banden der Pleiaden binden, of de boeien van de Orion slaken? Doet gij de tekens van de Dierenriem te rechter tijd opgaan, en bestuurt gij de Beer met zijn jongen? Kent gij de inzettingen des hemels, bepaald gij zijn heerschappij over de aarde? Kunt gij uw stem tot de wolken verheffen, zodat een stroom van water u bedekt? Kunt gij de bliksemen uitzenden, zodat zij heengaan en tot u zeggen: Hier zijn wij? Wie heeft de wijsheid gelegd in de donkere wolken of wie heeft inzicht verleend aan de grillige wolkengevaarten? (Job, 38: 2-8, 22-24, 31-36).
Aan de almacht stelt men geen eisen en zn beperkingen verwerpt men niet, daar zij tevens de mogelijkheids-voorwaarden zijn. Deel uitmakend van de natuur, kunnen wij ons niet tegen haar keren zonder dat wij tevens onszelf tot vijand worden. De wereld waarin wij leven zal altijd de bijzondere verhouding tussen de mens en de natuur tot grondslag hebben. Maar die relatie is er slechts omdat de mens gescheiden is van de natuur; hij was haar ontrouw in de hof van Eden, en hij hinkt haar nu na - zij is niet langer aan hem onderworpen, want deze onderwerping is zij niet meer aan hem verplicht; integendeel is hij nu zelf de onderworpene geworden.
Dit is de toestand waarin zich voortaan de mens bevindt, en deze toestand is dermate fundamenteel, dat hij tevens het karakter van de fundamentele band van het lotgenootschap tussen alle mensen onderling signeert. De menselijke soort heeft daarom het karakter van een broederschap van samenzweerders die daarom ook schuldenaren en onderworpenen zijn. Op het mensdom drukt de last van een verleden dat niet meer smetzuiver is - een last tot het terugbetalen van opgelopen schulden. En zo verdeelt de mensheid zich in, enerzijds, diegenen die naar de opheffing van schuld verlangen en die dus voor deze schulden willen boeten en, anderzijds, diegenen die zich onafhankelijk achten en niets liever willen dan zich los te scheuren van hun oorsprong. En uit die verdeeldheid ontwikkelt zich dan ook de strijd die onze wereld tekent tot in zijn meest verregaande details: de strijd van goed en kwaad, die geen strijd is van mensen tegen mensen, maar het gevecht tot het maken van een keuze, dat een gevecht is van de mensheid met zichzelf. Onze wereld is in staat van oorlog met zichzelf, en alle wondere gedaanten van zijn ingewikkelde architectuur vertonen telkens opnieuw dit ene oerkenmerk van een innerlijke en niet aflatende strijd.
Samenvatting. Sinds de zondeval heerst de mens niet langer over de natuur: hij is haar onderworpene geworden. In de wereld zijn mensen dan ook fundamenteel lotgenoten in deze onderworpenheid, en samenzweerders die eenzelfde schuld dragen. De mensheid verdeelt zich daarom in mensen die de band met God weer willen herstellen, en mensen die volharden in het kwaad. Dit is het gevecht van de mensheid met zichzelf; een innerlijke, voortdurende strijd.
We onderzoeken het verband tussen de zondeval en de constitutie van onze huidige wereld, en we ontdekken dat onze wereld wezenlijk door het spoor van de erfzonde getekend wordt. Het wezen van de economie staat principieel de menswording van de mens in de weg.
De zondeval maakt een kloof tussen de mens en de natuur. De onenigheid tussen de mens en de natuur, verdeelt de mensen onderling. Pas in de menselijke verdeeldheid komt de ontrouw, de kern van de zondeval, echt aan het licht.
Onze wereld is dan ook fundamenteel een bouwwerk van puur wantrouwen. Van zodra een mens tot de jaren van verstand is gekomen, scheidt hij zich van zijn omgeving af en vormt hij een individualiteit die aanspraak maakt op een bijzondere soevereiniteit. Hij leeft, zoniet op voet van oorlog, dan toch in concurrentie met de anderen. Hoe vriendelijk mensen zich ook gedragen: zij worden door anderen geminacht van zodra zij geen gevaar meer kunnen betekenen voor hen. De positie- en bezitsloze bedelt langs de straten, en niemand slaat nog acht op hem, alsof hij slechts een dier was. Zijn woorden zijn alleen nog maar geluiden, verder hebben zij niets te betekenen, precies omdat zij geen belofte en dus ook geen bedreiging inhouden. Geen dame die bij haar zinnen was heeft ooit een schooier ten huwelijk gevraagd of iemand die de waarde van het geld niet kent. Wie daarentegen machtig is, zodat van hem een mogelijke dreiging uitgaat, trekt de aandacht en trekt aan. De aantrekkingskracht van macht is recht evenredig met de dreiging die ervan uitgaat ten aanzien van individuen. Zolang er macht bestaat, zal er wantrouwen zijn, en zal de mens het levenslicht niet zien, want in relaties die op wantrouwen gebouwd zijn, komt de mens niet eens aan bod.
Verder behoort het tot de aard van het wantrouwen, dat het zich verbergt, teneinde op die wijze zelf macht te fingeren. Het spel van het wantrouwen, dat het spel van de menselijke relaties is, verloopt daarom allerminst openlijk: de elkaar wantrouwenden gedragen zich alsof het wantrouwen ondenkbaar was. Dit gedrag wordt geregeld door protocollaire voorschriften waar men zich aan houdt teneinde zich te beveiligen tegen de zelfontmaskering van het wantrouwen. De codes van een cultuur van het wantrouwen zijn er in de eerste plaats op gericht om dit wantrouwen geheim te houden. De macht van een individu is afhankelijk van de bijzondere vermogens en behendigheden die hem toelaten om tegelijk, enerzijds, het geheim van het wantrouwen strikt te bewaren en, anderzijds, het wantrouwen in anderen zelf te realiseren. Deze laatste regel houdt in dat men op zn hoede moet blijven zich niet te laten strikken door omgangsvormen die men zelf hanteert. Men mag, met ander woorden, onder geen beding geloven in de mens achter de code. Hier wordt het dan ook duidelijk dat de cultuur van het wantrouwen - dus de cultuur van de macht - zich slechts mits de totale miskenning van de mens als mens kan handhaven. Nog anders gezegd: het streven naar macht eist de totale opoffering van de mens aan de macht.
Nu is een individu op zichzelf niet in staat zich te handhaven: het soevereine individu is een contradictie. Toch wil het individu zichzelf niet prijsgeven. Het gaat daarom handelsrelaties aan met andere individuen. Het eigene aan die handelsrelaties bestaat erin dat zij het individu toelaten om te ontkomen aan de belijdenis van zijn afhankelijkheid - zij laten hem dus toe zich niet te binden - en tegelijk lenigen ze zijn noden van het moment. Met andere woorden: door zich als een handelaar op te stellen, vervangt het individu de liefde - dit is: de levensnoodzakelijke en onvoorwaardelijke binding met anderen - door kortstondige ogenblikken van voorwaardelijke uitwisseling.
Waar mensen door een band van liefde verbonden worden, zoals bijvoorbeeld in de ouder-kind-relatie, staan de noden van de ander centraal, en daarom ook ligt het accent daar op het geven; maar in een handelstransactie werd het accent verschoven van de noden naar de rechten, of van het geven naar het nemen. Het is, met andere woorden, de zorg van de ouder wat het kind nodig heeft, en dus wat hij of zij aan het kind kan geven, terwijl het de zorg is van de handelaar wat hijzelf nodig heeft, en wat hij aan de ander kan ontfutselen.
Welnu, in gevolge de miskenning van zn afhankelijkheid van anderen, en dus in gevolge de verwerping van de menselijke liefdesband, welke wordt ingeruild voor een commerciële band, wint het individu weliswaar aan kwantitatieve zelfbeschikking, maar lijdt hij tegelijk een kwalitatief verlies, want van het onvoorwaardelijk karakter van zijn band met anderen kan, krachtens zijn eigen keuze, niet langer sprake zijn.
Wat zich op het hedendaagse toneel van de wereldpolitiek steeds prangerder aandient in allerlei vormen en aangelegenheden, is nu precies de voortdurend groeiende twijfel omtrent de waarde van onze economie, welke gebaseerd op is dergelijke kwantiteitsrelaties, in het perspectief van de zich opdringende noden van de derde en de vierde wereld, welke refereren naar de verwerping door de westerse beschaving van het kwalitatieve, het onvoorwaardelijke of de liefde. De wereld wordt onleefbaar waar mensen tegelijk het eigen bezit willen beschermen omdat zij - en dit niet geheel ten onrechte - geloven dat hun eigen bestaan daarvan afhangt, én geconfronteerd worden met de noden van anderen, die zij gelenigd willen zien, maar die zij om de genoemde reden niet zomaar kunnen lenigen. Hoeveel sociaal-economische maatregelen er ook getroffen worden: aan dit onheil kan niet worden verholpen zolang de liefdesband onder de mensen niet werd hersteld. Maar hoe dan? Hoe schaft men de macht af? Hoe brengt men alle mensen ertoe om tegelijk al het geld dat zij bezitten weg te gooien? Hoe kunnen mensen arbeiden zonder beloning voor zichzelf? Hoe kunnen zij opgevoed worden zonder macht? Welk systeem van zal ooit dat van straf en beloning vervangen zonder de wereld te laten ontsporen in, misschien, een algehele verdierlijking en een jungle?
Samenvatting. Uit ontrouw ontsproten, is onze wereld een bouwwerk van onderling wantrouwen. Concurrentie ligt aan de basis van alle wereldlijke menselijke relaties en ze wordt bovendien listig gemaskeerd. De participatie aan het wereldse vereist het goedkeuren van deze gang van zaken, wat de bereidheid inhoudt om anderen én zichzelf tot koopwaar te reduceren. Niet de persoonlijke noden, maar de door het gouden kalf geconstitueerde rechten en plichten schragen het intermenselijk verkeer. Met het aldus fnuiken van de liefde, verliest de mens echter ook zijn menselijkheid.
Wat is het wezen van het geld? Hoe is het geldwezen verbonden met menselijkheid en met onmenselijkheid?
De handelaar ontstaat waar sprake is van bezit dat geruild wordt. De handelaars ruilen omdat hun behoefte aan het bezit van de respectievelijke ander, groter is dan de behoefte aan het eigen bezit. De ruil voltrekt zich zodoende haast als een geheel natuurlijk gebeuren, als een wederzijds parasitisme met voordelen die voor alle betrokkenen groter zijn dan de nadelen: een symbiose. In de ruil doen de betrokkenen quasi gelijktijdig afstand van wat ze kwijt willen, en quasi gelijktijdig nemen ze het verlangde in beslag. Vertrouwen is daarbij overbodig zolang de waarde van de te ruilen goederen niet exuberant is, want niemand zal het risico nemen om bij een eventueel gevecht, volgend op een gebeurlijk ongeordende transactie van een paar appelen en een ei, fysieke letsels op te lopen. In de grenssituatie waar de waarde van de te ruilen goederen toch buitensporig groot is, wordt de aanwezigheid van het wantrouwen rijkelijk geïllustreerd, zoals bijvoorbeeld in het geval waarin lieden een partij heroïne ruilen voor een partij edelstenen, een transactie die ondenkbaar is zonder de gebruikelijke indekkingen, machtsvertoningen en bedreigingen.
Teneinde de ruil te vergemakkelijken, kunnen bepaalde zaken als onderpand gebruikt worden, zoals, in een gevorderd stadium, het erewoord van één of meerdere betrokkenen, bijvoorbeeld vastgelegd in een geschreven document, dat als schuldbewijs kan dienen. Daarbij is de schuldeiser een welbepaald iemand - zijn naam staat immers op het document - en alleen hij kan middels het document de schuldenaar convoceren. De mogelijkheidsvoorwaarde voor deze methode is het bestaan van een tribunaal waaraan de betrokken partijen onderworpen zijn, dus het bestaan van een specifiek staatsburgerschap en een rechtsstaat. De rechter kan dan, bijgestaan door de feitelijke macht van de staat, middels het document optreden in naam van de schuldeiser, en de schuldenaar dwingen de schuld te vereffenen, ofwel hem een straf opleggen. Hoe vriendelijk de overeenkomst tot het opmaken van zon document ook verloopt, de ondertoon is steeds deze van het wantrouwen dat door het bestaan van de rechtsstaat bekrachtigd wordt. Achter de handelsovereenkomst verbergen zich de steeds actualiseerbare gewapende soldaten, foltertuigen en vergeetputten.
In een ander stadium kunnen goudstukken als tussenwaarde fungeren, eventueel vervangbaar door ijzeren munten met daarop het hoofd van de staatsleider afgestempeld, wiens beeltenis niet mag nagemaakt worden. Of ook papieren bankbiljetten die, eveneens, hun waarde ontlenen aan een conventie die mogelijk werd door staatsinmenging. Maar op dat punt aanbeland, bevatten de ruildocumenten - de bankbiljetten - niet langer de namen van de betrokkenen - de schuldeisers en de schuldenaren: bankbiljetten zijn anoniem. De anonimiteit van bankbriefjes laat enerzijds efficiëntere transactiemogelijkheden toe, maar anderzijds ook allerlei vormen van diefstal en bedrog. Of de biljetten terecht of ten onrechte in iemands bezit zijn, hoeft de ontvanger ervan zich niet meer af te vragen. Met het geld als ruilmiddel, kent de handel een ongebreidelde snelheid, maar verliezen de producent en de consument elkaar uitzichtloos uit het oog. De oorsprong van de verhandelde goederen geraakt zoek, en ook de controle op de rechtmatigheid van de handelstransacties is onmogelijk geworden. Wie vandaag in België iemands auto ontvreemdt, kan hem morgen met een gerust hart veilen op een markt ergens in Albanië.
Geld - aanvankelijk ruilmiddel - wordt alras een doel op zich, en de intrinsieke waarde van de producten wordt al even vlug miskend. Deze middel-doelomkering die ons vooral door Karl Marx onder de ogen werd gebracht, geeft aanleiding tot een heiligschennende economie waar mensen tonnen en nog eens tonnen voedsel vernietigen teneinde bijvoorbeeld hun marktwaarde niet in het gedrang te brengen. Verder bevordert zon economie ook de productie van goederen met een ondermaatse of zelfs een negatieve kwaliteit - nogmaals, omdat elke feed-back vaak ontbreekt.
Het bezit van geld bevordert tevens de verkapping van de macht. Zij wordt geheel onzichtbaar en ook onnaspeurbaar. Elke burger ziet er eender uit - de arme drommel en de buitensporig gefortuneerde. Wie over geen vorm van macht beschikt, kan ook niet ontmaskeren, en voor hem neemt de dreiging alleen maar toe: voortaan zijn alle anderen potentiële bedreigers; hij moet op zijn hoede zijn voor eender wie. De machtige daarentegen heeft informatie te over: hij weet wie zijn minderen zijn, dus wie hij kan elimineren, en ook van wie hij hoeft te vrezen. De ongelijkheid van deze strijd neemt alleen maar toe naarmate de kloof tussen macht en onmacht groter wordt: de machtige behoudt en vermeerdert zijn voorsprong op de onmachtige met het grootste gemak. De machtige kan zich vanuit die comfortabele positie heel veel veroorloven, terwijl de onmachtige in zijn dwangbuis verstikt. In deze wereld is de onmachtige zoals een slechtziende of zelfs een blinde die zich moet behelpen op den tast, overgeleverd aan het goeddunken van de machtige. Hoop doet leven, zegt men, en als de machtige zich daarmee amuseert, staat het hem vrij om straffeloos de onmachtige bij de uier van zijn hoop helemaal leeg te melken. Het verhaal van de ezel die achter de wortel aanloopt. De onmachtige, eens ervaren in deze gang van zaken, leert nog meer te wantrouwen dan voordien, en zijn wereld wordt tot een hel herleid. Hij stagneert erin, en hij crepeert tenslotte - zo wil het de pikorde. In een ander geval verzet hij zich: hij lapt de wet aan zijn laars en slaat aan het plunderen, al dan niet met een witte boord om de nek. Eenmaal gearriveerd op de plaats van de machtige, deelt hij op zijn beurt de klappen uit die hij zelf ooit te verduren kreeg. Wij leven nu eenmaal in de wereld van het geld, die de wereld is van de wraak.
Samenvatting. Het anoniem karakter van het geld verbreekt de band tussen de mens en zijn verdiensten, zijn rechten en zijn plichten. Het geld verwordt van middel tot doel, en het eigenlijke doel, de mens zelf, dreigt in het niets te verdwijnen. Door het geld kan de wereldse macht zich verbergen en vermenigvuldigen. Aan het geldwezen is het principe van de wraak inherent.
We betogen dat de economie van deze wereld zijn ontmenselijking veroorzaakt doordat ze de menselijkheid bestraft.
De economie is een vendetta, een bloedwraak, een revanche zonder einde. Geen koop wordt gesloten dan met het oog op winst, en naarmate men minder noden heeft en dus minder afhankelijk is van het geld, maakt men makkelijker winst. De dupe is en blijft de behoeftige; de winnaar, hij wiens noden al bevredigd zijn.
Wraak is een spel dat zich voltrekt in een volstrekte negativiteit: het vangt aan men een euvel, waarbij de ene nadeel berokkent aan de andere. Die andere kan zich pas rehabiliteren als hij op zijn beurt weer een ander nadeel berokkent. In de wereld van de wraak zijn alle participanten constant op zoek naar slachtoffers. De ene pluimt de andere, en omdat een mens zonder bezit zijn noden niet kan lenigen en bijgevolg niet leven kan, wordt hij verplicht om zichzelf te verkopen. Ooit noemde men hem een slaaf, vandaag heet hij arbeider of bediende.
De zaken zitten nu zo, dat bijna alle mensen slaven zijn, en niet in het minst diegenen die zogezegd bogen op een groot fortuin. De slavernij van deze wereld situeert zich namelijk in de afhankelijkheid van de mens als zodanig van een systeem van wraak dat geen menselijkheid meer toelaat.
Mens ben je in je vrije tijd, op vakantie, in een ander land, met pensioen, in de cinemazaal of tijdens een drinkgelag. In die verloren uren barst de zweer van het mens-zijn open en laat men aan de etter de vrije loop. Het erge is, dat men zn mens-zijn waarlijk als een etter, of tenminste toch als een ziekte beleeft. Wij moeten toch eens vakantie nemen, zegt men: we moeten ons eens ontspannen, wij zijn verplicht met pensioen gegaan, en: wij moeten helaas sterven. Het ideaal leven stelt men zich stilaan voor als een leven zonder het noodzakelijk kwaad van vakanties, ontspanningen, pensioen, ziekte en dood - een leven zonder dat vervelende mens-zijn, onbevlekt door die zweer van zwakheid, een leven zoals dat van onze computer die netjes blijft en op tijd en stond vervangen wordt door een beter exemplaar.
Want wie mens is laat in zijn kaarten kijken: hij speelt het spel van het wantrouwen slecht en is gedoemd het te verliezen. Het spel eist immers dat men een menselijkheid voorwendt waaraan men op voorhand verzaakt. Faust heeft zich waarlijk vermenigvuldigd tot in alle uithoeken van de wereld. En het mensenkind wordt meer dan ooit door allen gekruisigd.
Maar wie is het nu die gekruisigd wordt? Is het niet Iemand in elk van ons? En wie is het die Hem veroordeelt en die Hem kruisigt? Is het niet iemand in elk van ons? Welk een onbarmhartige keuze maken wij dan, dat wij onszelf geen halt toeroepen!
Samenvatting. Een wereld gedirigeerd door de economie, berust op de wetten van de wraak. Zij sluiten de menselijkheid uit, omdat wie niet participeert aan dit systeem, gekruisigd wordt aan zijn armoede.
Het eigenlijke van ons doen en laten kan door onszelf nooit gevat worden: de kern van de werkelijkheid blijft het karakter van een groot geheim behouden.
Wanneer wij over de wereld spreken, dan hebben wij het spontaan over politiek en economie, over het reilen en zeilen van mensen en dingen. Maar is het wel correct om de wereld tot deze eerder oppervlakkige lagen te beperken? Want ook de kunst maakt deel uit van de wereld, en de wetenschap, de godsdiensten, het hele leven van de geest.
Ons wereldbeeld is danig vertekend: het vertrek- en aanhechtingspunt van onze oriëntatie is verkeerd. Het is niet zo dat er een aantal continenten zijn, verdeeld in naties, waarbinnen economieën floreren en godsdiensten, en waar zich gebouwen bevinden waarin mensen aan wetenschap doen of kunst bewaren. Zon kijk op de wereld is simplistisch en hij verdraait en beperkt ons gezichtsveld; hij staat een goed begrip van de wereld in de weg. Naties worden weliswaar gesitueerd op continenten, maar een natie is iets anders dan een omgrensde oppervlakte: economieën situeren zich elders dan in de ruimte; wetenschapsbeoefening laat zich niet in gebouwen opsluiten en godsdiensten situeren zich niet in een bepaald territorium.
De aarde is weliswaar de plek waar de wereld zich situeert, maar de wereld is veel meer dan alleen maar een locatie, en zijn locatie is niet het meest fundamentele kenmerk van de wereld. Het leven speelt zich op aarde af, maar het leven is meer dan een gelocaliseerd-zijn. Wij denken vanuit de ruimte, en wanneer wij aan geschiedenis doen, denken wij ook vanuit de tijd, maar zijn ruimte en tijd de basiscategorieën van de fysische wereld, dan zijn de basiscategorieën van de wereld als zodanig anders en breder. De wereld is niet een kast met vele schuifjes waarin al zijn rijkdommen opgeborgen liggen: hij is daarentegen een benaming voor een groot gebeuren waarvan wij deel uitmaken, en waarover wij slechts weinig meer kunnen zeggen dan dat we er deel van uitmaken.
Het gebeuren gebeurt, het voltrekt zich, en wij zeggen ook dat het zich voltrekt, eigenlijk zonder dat we weten wat er zich aan het voltrekken is. Wij beschouwen dit gebeuren als een eenheid, getuige het feit dat wij dit met de naam wereld benoemen, maar wat wij ervan zien, zijn slechts fragmenten, die dan nog door onze eigen perspectieven beperkt worden. Soms ook zien wij verbanden, en kunnen wij de gissing maken dat alles uiteindelijk met alles samenhangt, maar de eigenlijke samenhang zelf blijft aan ons begrip onttrokken. Wij spreken over de wereld, maar wij kunnen niet expliciteren wat wij onder de wereld dan wel verstaan.
En het gaat er eender aan toe wanneer wij over een of ander gewoon ding spreken, zoals een steen, of over een mens, een luipaard, een gezichtsveld, een economie, een verlichting of een kunstenaar: wij geloven telkens dat wij weten waarover wij het hebben, maar indien men ons zou vragen wat wij eigenlijk bedoelen, dan zouden wij moeten vaststellen dat we niet in staat zijn om het te verwoorden. Onze definities zouden hiaten vertonen, paradoxen misschien, en fouten; onze omschrijvingen zouden nooit volkomen zijn; onze voorbeelden zouden slechts voorbeelden blijven, en de kern van de zaak, datgene wat wij bedoelen wanneer we het hebben over die dingen, zou eigenlijk verborgen blijven, dit wil zeggen: geheim blijven.
De dingen, en vandaar ook de hele wereld waarover wij kunnen spreken en waarin wij leven, is in werkelijkheid een groot geheim. Wij zijn niet bij machte om het geheim van de wereld te ontsluieren. Van de diepe wortels van de wereld weten wij niets, onze bewegingen spelen zich slechts aan de oppervlakte daarvan af. Wij weten net genoeg om een eigen richting te kunnen bepalen, net genoeg om te kunnen doen wat wij geloven dat moet gedaan worden, en wij nemen aan dat dit ook volstaat, net zoals het volstaat dat wij een boterham hebben wanneer wij honger hebben: wij hoeven niet te weten wat precies dat voedsel is, hoe het komt dat het ons voedt en in leven houdt, wat voor een microscopische en ingewikkelde chemische reacties er bij te pas komen. Wij leven zonder te begrijpen hoe het überhaupt mogelijk is dat wij leven, en zo ook bestaat de wereld zonder dat wij zijn diepste fundamenten ooit kunnen doorgronden. De wereld waarin wij onze wortels hebben, waarin wij ondergedompeld zitten, waarvan wij een product zijn terwijl hij op zijn beurt door ons voortgebracht wordt, blijft een geheim. Het enige wat wij met zekerheid kunnen zeggen is dat wij weten dat dit geheim bestaat, en wij halen onze zekerheid om dit te beweren uit de ervaring van ons leven zelf dat wij voor geen geld meer willen missen. Wij aanvaarden het geheim als zodanig omdat wij eraan vastzitten: het geheim aanvaardt zichzelf; het eerbiedigt zichzelf; het geeft zichzelf niet prijs; het leeft met zijn geheim-zijn. En alles wat zich in de wereld in alle openheid voltrekt, blijft tegelijk een deel zijn van iets dat nooit doorgrond kan worden. Daarom ook is het gebeuren van de wereld uiteindelijk aan ons onttrokken. Alles wat wij kunnen doen, is: leren te begrijpen wat het mysterie inhoudt waarin wij leven.
Samenvatting. Het wezen van de dingen kan door onze woorden niet en nooit gevat worden: altijd blijft er een groot geheim verscholen onder al ons doen en laten.
We vergelijken de liefde met de hebzucht en we ontdekken zo het cruciale vertrouwen. Het ontbreken daarvan leidt tot ongehoorde maar toch algemeen verspreide opvattingen en maatschappelijke wetten die fundamenteel kwaadaardig zijn.
In de liefdesband wordt onvoorwaardelijk gehandeld en gegeven: wat er van de liefde zoal vereist kan worden, blijft geheim. Kinderen kunnen hun ouders tot eer strekken, maar zij kunnen ook een bron van zorgen zijn: dat lot kan niemand op voorhand kennen, maar wat het ook inhoudt: de liefde accepteert het omdat zij onvoorwaardelijk is. Mensen die aan elkaar trouw zweren voor het leven, weten niet wat de liefde van hen zal eisen: zij kunnen pas trouw zweren als zij de onvoorwaardelijkheid van de liefde aanvaarden, als zij aanvaarden dat de liefde in de eerste plaats geven is. Van een liefde die veel eist, wordt gezegd dat zij op de proef gesteld wordt, dat zij gewogen wordt, dat zij op haar standvastigheid en echtheid onderzocht wordt.
Liefde die niet in staat is tot onvoorwaardelijk geven, is geen liefde: zij is hebzucht, en hebzucht is voorwaardelijkheid; hebzucht kent geen geheimen; hebzucht wil zekerheid, dit wil zeggen: zelfbescherming, afscherming, en het vermijden van het onvoorspelbare. De hebzucht kadert in het stramien van het afgewogene, het afgemetene, het geijkte, het getelde, het kwantitatieve: een oog voor een oog - het principe van de wraak en van de handel. De hebzucht kent geen geheimen en duldt ze ook niet: de hebzuchtige wil zich verzekeren - althans het bezit waarmee hij zich identificeert. De hebzuchtige objectiveert en taxeert; hij meet alle dingen af aan de aan het ruilmiddel toegekende waarde. Wat hij bezit, draagt daarom geen naam; het is anoniem zoals het geld dat het representeert, en daarom ook is het zonder ziel of zonder wezen. De hebzuchtige spant zich in om uiteindelijk het niets te hebben. Ook zijn eigen Zijn wordt aan het bezit van het niets verkocht. Wat hij zogezegd bezit is openbaar, en principieel door iedereen telbaar, maar een andere kwaliteit dan zn kwantiteit heeft het bezit niet: het wordt volledig gekend en doorgrond door de tel-act, en daarom ook heeft het geen geheim, geen wezen, geen ziel, en bestaat het niet, tenzij in de ziekelijke verbeelding van de wereld. De hebzuchtige verzamelt geen schatten in de hemel - wat hij bij elkaar schraapt, is minder nog dan wind.
Wat moeten wij denken van een moeder die haar kind laat aborteren omdat het bijvoorbeeld gehandicapt is, of onverhoopt verwekt werd? Deze wereld brengt geleerden voort die haar beslissing verdedigen met het argument dat een wereld zonder gehandicapte of ongewenste kinderen een betere wereld is: gezonde en gewenste kinderen zijn beter dan zieke en ongewenste, zeggen zij: dus abortus is in die gevallen de aangewezen remedie. Dat zowaar eerst een kind moet gedood worden om er eventueel een ander in de plaats te laten geboren worden, blijken zij niet te begrijpen. Sommige van die geleerden argumenteren zelfs dat een kind dat na de geboorte veel zal lijden omdat het bijvoorbeeld een aandoening heeft, maar beter gedood wordt. Zij geloven over het recht te beschikken om in naam van een ander die zich hiertegen niet eens verdedigen kan, te oordelen dat het leven niet waard is om geleefd te worden indien het niet een welbepaalde kwaliteit heeft, en die vereiste kwaliteit vullen zij dan willekeurig in. Kwaliteit, zeggen zij, maar vanzelfsprekend hebben zij hier het kwantitatieve op het oog: het telbare, het berekenbare - allerminst gaat het hen om de geheime kwaliteit van het leven zelf.
Op de inhoud van dit soort van geleerdheid komen we elders nog terug. Het kan hier volstaan om kennis te nemen van een nog primitief en onopgeklaard facet van de huidige wereld, meer bepaald zijn overmaat aan tolerantie welke uiteindelijk dezelfde ongewenste consequenties meebrengt als bijvoorbeeld een overmaat aan vrijheid of aan macht. Het resultaat van al deze houdingen geeft immers aanleiding tot tegendoelmatigheid en uiteindelijk ook zelfvernietiging.
Samenvatting. Liefde is onvoorwaardelijk, zoniet is zij hebzucht. Hebzucht wil zekerheid en zelfbescherming; liefde kent twijfel en moet vertrouwen kunnen geven. De hebzuchtige objectiveert en taxeert; hij houdt zich daardoor bezig met het zielsloze. In de abortuskwestie en in de euthanasiekwestie komt dit kwaad exponentieel aan het licht.
We onderzoeken waarom het menselijk lotgenootschap principieel het karakter van een samenzwering heeft, wat een samenzwering constitueert, en wat haar consequenties zijn. We zien een mogelijke, praktische oplossing in de bevordering van een concrete confrontatie van mensen met onrecht.
De zondeval heeft er voor gezorgd dat mensen zich als elkaars medeplichtigen - aan de ontrouw - verhouden. Een maatschappij en, in extenso, de hele wereld, heeft daarom het karakter van een samenzwering. Kenmerkend voor de samenzwering is, dat zij niet gebaseerd is op de samenwerking van de participanten maar wel op hun onderlinge tegenwerking. Omdat allen van elkaar weten dat zij vijandige bedoelingen hebben - namelijk tegenover diegene tegen wie de samenzwering is opgezet - vormen zij voor elkaar ook een voortdurende bedreiging, want zij kunnen elkaar verraden. Hun samenwerking heeft een absoluut voorwaardelijkheids-karakter, het hangt als het ware voortdurend aan een zijden draadje, en daarom ook is het een verkapte tegenwerking. Het samenzweringsverband treft men in een heel expliciete vorm aan in de politiek, waar zij, paradoxaal genoeg, de rivaliteiten enigszins tempert omdat de ene er moet zwijgen voor de andere; niet een gemeenschappelijk licht, maar een gemeenschappelijke duisternis houdt hen samen - tenminste, als men dit angstvallige samenkleven als een samenhang mag bestempelen: er is niet iets wat de samenzweerders samenhoudt, er is veeleer iets wat hen belemmert met elkaar te breken, zodat deze vorm van samen-zijn gerust mag beschouwd worden als een hel: het samenzijn in de hel is erg, maar buiten de hel zou het nog erger zijn, en daarom blijven alle duivels er in gevangen. Samenzweerders delen in dezelfde schuld en zij laten elkaar niet los, teneinde niet te moeten boeten voor die schuld. Maar de rechtvaardigheid zorgt er voor dat precies in dit schuldige samen-zijn reeds de ergste kwelling of boete ligt, en dat lijken de samenzweerders zelf niet te willen begrijpen: hun onbegrip terzake is geveinsd, maar van deze veinzerij, van dit bedrog, zijn zij zelf en niemand anders het grote slachtoffer. Aan de waarheid valt niet te ontkomen.
Samenzwering kan niets anders dan verkapte onderlinge tegenwerking zijn, en die tegenwerking wordt getemperd door de angst voor het licht, zodat zij nooit kan openbarsten in een openlijk conflict dat komaf maakt met die malaise. Daarom ook blijft in de wereld de haat smeulen en komt er aan het lijden nooit een einde. In de wereld vertoeft men om zeggens in de helle zelf.
De voortdurende angst die de samenzweerders samenhoudt, en die de angst is voor het verraad, betreft nu, meer specifiek, de angst voor het verraad dat men een verrader is. Want de samenzweerders verraden a priori diegene tegen wie zij samenzweren, zodat het verraad van hun kompanen enkel kan bestaan in het verraden worden van het verraad dat hen aan elkander ketent. Zolang de samenzwering blijft bestaan, wordt het oorspronkelijke verraad - het verraad jegens diegene tegen wie men samenzweert, en dat we het eerste verraad noemen - niet bestraft maar, in tegendeel, door de wereld beloond. Op het tweede verraad - waarbij het verraad zelf aan het licht gebracht wordt - staan daarentegen de strengste straffen: wie de samenzwering aan het licht poogt te brengen, wordt meedogenloos afgemaakt voor de ogen van de wereld.
De kern van deze hele zaak ligt nu in het feit dat geen mens persoonlijk gekozen heeft voor zijn participatie aan de samenzwering, want elkeen wordt geboren en groeit op in een maatschappij en in een wereld die hij niet eigenhandig heeft gemaakt: dat hij er deel van uitmaakt, gebeurt gewoon, net zoals een kind deel uitmaakt van een roversbende wanneer het geboren werd in een rovershol. Precies dit bizarre feit geeft aan elke persoon het recht om tegen de aan hem opgedrongen rol in de wereld in opstand te komen: de opstandeling kan in dat geval nooit terecht in zijn persoon als een verrader bestempeld worden, aangezien hij geen persoonlijk deel heeft aan de samenzwering. In zijn rol en in zijn maatschappelijke positie is hij weliswaar schuldig aan de samenzwering, en naarmate hij deze door persoonlijke - en dus: bewuste en vrije - inspanningen verder uitbuit, belaadt hij zich ook met schuld. Maar principieel is zijn persoon onbesmet en schuldeloos. Omdat elke mens nu tot vrijheid en bewustzijn uitgroeit, is elkeen het ook aan zijn eigen persoon verplicht om zijn banden met het kwaad te verbreken van zodra het besef van het samenzweringskarakter van de wereld ontluikt. Doet hij dat niet, dan zal hij, krachtens zijn vrijheid en krachtens zijn bewustzijn, effectief schuld en verantwoordelijkheid dragen voor het kwaad van de wereld.
Algemeen beschouwd, ziet men dat mensen bij het ontluiken van hun vrij bewustzijn - en dat gebeurt meestal in de puberteitsjaren - tegelijk tot het inzicht komen dat zij deel uitmaken van een samenzwering welke zij niet persoonlijk kunnen goedkeuren. Hun persoonlijkheid bevindt zich nog in een toestand van volkomen onschuld, en zij willen deze onschuld bewaren, en zich afzetten tegen de schuldenlast die willens nillens op hun schouders zal drukken indien zij zich akkoord verklaren met hun positie in de wereld.
We hebben het hier weliswaar enkel over de pubers die opgroeien in het rijke Westen; ontegensprekelijk zal de puberteit er in de derde wereld heel anders uitzien: het besef dat men door anderen tekort gedaan wordt, houdt daar namelijk geen enkele dreiging in voor de toestand van persoonlijke onschuld - dit besef versterkt daarentegen het gevoel van eigenwaarde, het loutert en verlicht, en slaat de mens tot ridder.
In deze vaststellingen nu, liggen de kiemen voor een mogelijke strategie die het onrecht in de wereld op een efficiënte manier kan bestrijden: breng de rijke en de arme jeugd feitelijk samen, en bekrachtig en fixeer op die manier de gegrondheid van het algeheel gevoel van malaise dat wij in het Westen ooit allen kennen, en dat, jammer genoeg, vaak veel te vlug verpletterd wordt door de overheersende, sussende en verdovende werkingen van die machtige, bedrieglijke en arrogante machinerie van de wraak, met haar zozeer bedrieglijk voorkomen dat ons opzadelt met vermeende plichten, zoals ooit het vaderland - en wee het misbruik van de naam van de vader in dat woord - dat tegenover zijn jeugd vermocht, die het meedogenloos naar de slagvelden stuurde. Indien de Westerse jeugd het als een zaak van eer beschouwt om het onrecht van de samenzwering die zich gemeenschap noemt te gaan verdedigen, dan hervalt zij in precies dezelfde fout als de vele generaties jongeren die, trots marcherend onder een vlag, ten strijde trokken, niet beseffend dat zij door wrede machtswellustelingen die zich hun leiders noemden, geofferd werden aan hun dikke pensen en aan hun liederlijk, waanzinnig en enkel door laf genot bepaald bestaan.
Het samenbrengen van bevoorrechte en ontgriefde mensen, precies in die levensfase waar de bevoorrechten zich van hun vrijheid bewust worden en van het feit dat zij moeten kiezen tussen het behoud van persoonlijke onschuld of het behoud van voorrechten - alleen deze confrontatie kan resultaten geven met betrekking tot de gewenste heroriëntering van de mensheid die heden verdwaald is op een spoor van samenzwering en van wraak - en die daar bovendien in volhardt alsof alle heil afhing van het voortbestaan van deze hel!
Samenvatting. Het menselijk lotgenootschap berust op een gedeelde schuld tegenover God, en heeft daarom principieel het karakter van een samenzwering. Kenmerkend daarvoor is een onderlinge tegenwerking die aan elke samenwerking een voorwaardelijkheids-karakter geeft. Niet een licht, maar een duisternis constitueert de band tussen samenzweerders. Daarom blijft in de wereld de haat smeulen en duurt het lijden voort. Elke mens heeft het recht om zich hiertegen te verzetten, maar een kentering kan pas komen waar mensen feitelijk met onrecht geconfronteerd worden. Daarom kan alleen het bevorderen van ontmoetingen tussen bevoorrechten en achtergestelden tot wezenlijke veranderingen aanleiding geven.
Maar welke regeringsleider van het rijke Westen zal dat doen? Welke keizer van het geld zal ooit zijn populariteit riskeren door het te grabbel gooien van de doorheen vele eeuwen moeizaam verworven privileges? Welke man die bij de gratie van zijn populariteit verkozen werd - tussen haakjes: om deze voorrechten te verzekeren en te bewaren - zal ooit die draai van honderdtachtig graden maken om zijn publiek precies datgene aan te bieden wat het altijd heeft willen verzwijgen en verloochenen? Wie is zo gek?
Indien zon man bestond, men zou hem voor de rechter dagen, en men zou hem de vraag stellen in wiens naam hij nu eigenlijk optrad! En wat zou zon man dan anders kunnen antwoorden dan dat hij optrad voor het heil van de mensheid zelf, en dat hij sprak in de naam van God die alle mensen in zijn hart draagt? Hij zou wel volgelingen maken, dat staat vast: de verdrukten, de lijdenden, de troostelozen, de slaven - dat publiek zou zeker aan zijn zijde staan, en zij zouden hem op de handen dragen en verafgoden. Maar de gevestigde macht? Zij zou voor een serieus probleem komen te staan, zoveel is zeker. En zij zou alras een strategie bedenken om deze enkeling onschadelijk te maken, zich beroepend op het ons welbekende oorlogs-argument dat het soms noodzakelijk is om één of weinigen op te offeren voor het heil van velen. Niet lang zou het duren vooraleer de gek in kwestie opgesloten werd, veroordeeld, bespot en gekruisigd.
De heilige Augustinus zegt dat de rechtvaardigheid zich niet en nooit in deze wereld kan manifesteren. Het rijk van God is immers niet van deze wereld; het bestaat aan de andere zijde, en hier, in deze wereld, wordt het vertegenwoordigd door een kerk, dit wil zeggen: een gemeenschap die zich manifesteert los van en transcendent aan elke politieke maatschappij. Zij manifesteert zich, meer bepaald, door te handelen alsof reeds alle mensen broeders waren, zichzelf aldus onvermijdelijk slachtofferend in de handen van hen die de nagestreefde broederschap verwerpen en die volharden in het kwaad. Maar een andere weg is er niet; de zin van het lijden ligt in zijn onoverkomelijkheid: het leed maakt het onmogelijke mogelijk; het is de prijs die dient betaald te worden voor de realisatie van het paradijs op aarde. Diegenen die streven naar gerechtigheid, zijn als lammeren tussen de wolven, en het mag hier duidelijk zijn dat zij onmogelijk een andere weg dan die van het lijden kunnen bewandelen, willen zij hun hoogste doel ook echt realiseren.
Voegen we hier nog aan toe, dat wat mensen niet vermogen te doen, soms door de verborgen gang van de geschiedenis zelf bewerkt wordt: het huidige vluchtelingenprobleem stelt ons namelijk letterlijk oog in oog met het onrecht.
Samenvatting. Wie ons voorstel (de confrontatie van de armen met de rijken) in de praktijk zou brengen, zou alras het lot van Christus zelf delen: men zou hem aan het kruis nagelen. Maar de wegen Gods zijn ondoorgrondelijk: de geschiedenis zelf brengt rijk en arm samen.
Zo'n dertig jaar geleden groeiden jongeren hier ten lande op met de overtuiging dat homosexuele mensen 'handlangers van de duivel' zijn. Deze overtuiging werd hen bijgebracht door de Kerk, bij monde van priester-leraars en retraite-predikanten. De wantoestanden die hieruit voortvloeiden zijn onbeschrijflijk. Niet de integratie van homosexuele mensen, maar wel hun onverbiddelijke verbanning uit het maatschappelijke leven was het gevolg. Hitler's uitroeiingskampen voor homo's werden door de Kerk voortgezet: voortaan 'onzichtbaar', werden ze ook onbestrijdbaar, want deze hel is slechts het deel van inzittenden en hun naaste geliefden. De echte christenen onder hen zullen hebben gebeden: "Vader, vergeef het hen, want ze weten niet wat ze doen".
De ethische vraag die homosexuele mensen zich stelden, was de volgende: zal ik dit leed alleen dragen, of zal ik het op de schouders van anderen leggen? Naar gelang het antwoord, onderdrukte de persoon in kwestie al zijn gevoelens, ofwel maakte hij zijn geliefden ten schande. In het eerste geval redde hij of zij de eer door bijvoorbeeld in te treden in een klooster. Vaak ook mondde het dilemma uit in het 'tussenantwoord' van de onbeslistheid, het 'dubbelleven', zoals ons welbekend uit de literatuur van bijvoorbeeld Oscar Wilde. De resolute weigeraars van de zelfopoffering zagen zich gedoemd tot een sociaal ongecontroleerde 'subcultuur' ten prooi aan ongeremde uitbuitingen.
Dat ook een ongelovige een goed mens kan zijn, zoals Gerard Walschap verhoopte, mag duidelijk blijken uit het feit dat niet de Kerk, maar wel het Humanistisch Verbond, de nek en de hand uitstak om homosexuele mensen uit de hel te halen. De humanisten gingen effectief bemiddelen in homorelatievorming en zij lieten geen inspanning ongedaan om aan de verworpenen een beetje menselijke waardigheid terug te geven. Eer wie ere toekomt. Dat dit bij ons geleid heeft tot het 'homohuwelijk' blijkt, wellicht ongewild maar ons inziens niet geheel onverdiend, een blaam voor de Kerk. Dat katholieke woordvoerders, zoals P. Vande Vijvere, hiertegen reageren, uitgerekend onder het motief: "wantoestanden voorkomen en de maatschappelijke integratie van homosexuele mensen bevorderen",[1] komt, zacht uitgedrukt, over als ongeloofwaardig.
Afgezien daarvan wankelt het genoemde katholieke betoog dat de meerwaarde van het heterohuwelijk wil verdedigen met het argument dat dit, naast "de persoonlijke liefdesrelatie en de individuele ontplooiing van de partners", die zijns inziens wel in de homorelatie bestaat, ook nog "gericht is op de voortzetting van het leven en op de vernieuwing van het sociale weefsel door nieuwe familiebetrekkingen tot stand te brengen". Gesteld dat het hier inderdaad gaat om een meerwaarde van het heterohuwelijk, dan geldt dezelfde opmerking met betrekking tot bijvoorbeeld het statuut van de contemplatieven, die toch ook genoeg hebben aan de liefde alleen ( zie ook de kritiek hierop van Emmanuel Levinas). Anderzijds kan worden aangevoerd dat bij uitstek het christendom de menselijke verbondenheid op grond van de naastenliefde verheven heeft boven de familiale verwantschapsbanden. Zie daarvoor de citaten uit het evangelie welke roepingen verantwoorden. Weliswaar zijn naastenliefde en drift geheel andere zaken, maar wie durft te oordelen dat het bij heterokoppels om naastenliefde gaat en bij homokoppels om drift? Want dat is wat Vande Vijvere insinueert waar hij de homosexualiteit vastkoppelt aan een bonte opsomming van allerlei driftvarianten. Uiteindelijk ontsnapt men niet aan de les van de geschiedenis zelf: de miskenning van de medemens wordt bestraft met de eigen ontmenselijking.
In juni 2003 publiceerde de kerk een document over homorelaties.[2] Dit document, dat geen nieuwe stellingen beweert aan te brengen, worden politici opgeroepen op de wettelijke erkenning van homoseksuele relatievormen te bestrijden, onder meer omdat deze het huwelijk zouden uithollen en omdat zij schade zouden aanrichten aan de gemeenschap, en in het bijzonder aan opvoedelingen. Zonder het document grondig te willen analyseren, enkele vraagtekens daarbij, in het bijzonder met betrekking tot de redelijkheid waarop het document zich beroept.
1. De Vaticaanse stellingname beweert de waardigheid van het huwelijk, de familie en de stabiliteit van de staat te beogen. Hoe kan zulks gebeuren op grond van feitelijke excommunicatie? Want totale onverschilligheid vanwege de gemeenschap ten aanzien van homoseksuele banden is wat in §9 verdedigd wordt, en wel met het argument dat zij het gemeenschappelijk goed op generlei wijze dienen.
2. Wat deze laatste bewering betreft, moet opgemerkt worden dat homohuwelijken de gemeenschap wel van dienst kunnen zijn, bijvoorbeeld daar waar zij zouden toegelaten worden tot de adoptie van kinderen. De betekenisloosheid van homohuwelijken wordt pas feitelijk waar het Vaticaanse adoptieverbod van kracht is. Op die manier maakt het Vaticaan haar eigen waarheden.[3]
3. Het Vaticaanse antwoord luidt dat kinderen recht hebben op een vader en een moeder: waar geduld wordt dat zij twee ouders van hetzelfde geslacht hebben, wordt hen kwaad aangedaan. Edoch, wie zou voor elk kind niet de perfectie wensen? Dat is niet de zaak. Moeten de katholieke weeshuizen dan veroordeeld worden omdat zij ouderloze kinderen toeverlaten aan de zorg van nonnen? Nonnen zijn beter dan helemaal geen ouders. Hetzelfde geldt voor homogezinnen. Het kwaad is dat niet de nonnen of de homoparen maar wel de wezen met de vinger gewezen kunnen worden, en voor dat kwaad is het hier besproken Vaticaans document medeverantwoordelijk.
4. Een enorme logische contradictie zit ingebakken in de fundamentele opvattingen van het katholicisme over het huwelijk. De kerk gelooft namelijk dat het huwelijk uitsluitend toegankelijk is voor een man en een vrouw, omdat zij geacht worden de intentie te koesteren om kinderen voort te brengen. Dat een man en een vrouw die wensen toe te treden tot het huwelijk, zich om welke reden dan ook in het volstrekte onvermogen zouden bevinden om zich voort te planten, doet volgens de kerk niet terzake, omdat het hun intentie geacht wordt zich voort te planten. De katholieke leer staat dus toe dat mensen intenties koesteren welke volkomen in strijd zijn met de voor de hand liggende consequenties van hun gezond verstand. Zo mag een vrouw van zestig, van wie de eierstokken zijn weggenomen, huwen met een eveneens onvruchtbare man: beiden weten dat zij geen kinderen kunnen krijgen: voor de kerk volstaat het dat ze een kroost intenderen. Het ultieme argument van de kerk is dat mirakels nooit onmogelijk zijn. Maar het ligt voor de hand dat dan ook een homopaar de kinderenwens mag koesteren. Ons inziens, daarentegen, zijn wij als christenen verplicht om alle voorzienbare consequenties van ons handelen binnen onze intentionele handelingen in te calculeren, precies omdat wij er verantwoordelijk voor zijn.
5. Wetenschappelijke argumenten ontbreken in het document. Hier en daar staat er: "zoals uit de ondervinding blijkt", en daar blijft het bij. Beweringen die nergens op steunen. De ondervinding heeft mij alvast geleerd dat voor menig adolescent de veroordeling van zijn of haar homoseksualiteit vanwege de kerk, die zichzelf 'de enige ware' noemt, een zo zware slag betekent dat deze in vele gevallen tot zelfmoord leidt. En dit is, afgezien van de bij het document geplaatste vraagtekens, een argument van het geweten.
Lusten en lasten: het is een klassieker die in de meest uiteenlopende vormen het politieke debat beheerst. De holebi-discussie is er één van. Daarbij is de toon opmerkelijk negativistisch: men staart zich blind op de kwestie van het al dan niet verdrukken van de (holebi-)seksualiteit. Het is nochtans perfect mogelijk om de aandacht positief te kanaliseren. In dat geval dient men niets anders te doen dan het accent te verleggen van 'verdrukking' naar 'beheersing'. De laatstgenoemde benadering laat ons inziens een veel constructiever debat toe omdat ze humaner is.
Hannah Arendt, die vanuit haar ervaringen met de concentratiekampen van het nazi-Duitsland het fenomeen van het kwaad grondig bestudeerd heeft, stelde vast dat er onmiskenbaar een omgekeerd verband bestaat tussen mishandeling en intelligentie. Anders uitgedrukt: begrip en geweld gaan niet samen. Verdrukking is daarom een bijzonder kenmerk van verstandelijk tekort.
Maar vandaag monopoliseert een bijzonder onverstandige en ook gevaarlijke interpretatie van Arendt's bevinding het discours, namelijk de 'conclusie' dat intelligentie gekenmerkt zou zijn door tolerantie.
Aan de grondslag van dit misverstand ligt de foutieve vooropstelling dat verdrukking en tolerantie elkaars tegendelen zouden zijn. Maar precies die oppositie is manifest ondoordacht: het opponeren van verdrukking aan tolerantie resulteert op zijn beurt uit de foutieve vooropstelling dat wij ons tegenover het probleem in kwestie verhouden als volstrekte buitenstanders, met andere woorden: dat wij het probleem sowieso ondergaan en dat wij er geen vat kunnen op krijgen, dat onze verantwoordelijkheid hier buiten schot staat.
Het moet vooreerst gezegd worden dat vanuit een mens- en wereldbeeld dat de humaniteit en de menselijke verantwoordelijkheid ernstig neemt, de vertaling van Arendt's vaststelling tot een heel andere gevolgtrekking leidt, namelijk de stelling dat intelligentie hand in hand gaat met beheersing. Niet tolerantie maar wel beheersing is het tegendeel van verdrukking.
Samenvattend: onze humaniteit verplicht ons om de vermeende tegenstelling 'verdrukking-tolerantie' te vervangen door de tegenstelling 'verdrukking-beheersing'. Want wie een probleem tolereert (van het Latijnse werkwoord 'tollere', dat betekent: 'dulden', 'lijden'), capituleert ervoor: hij wordt er door verdrukt en gaat, volgens de zondebokmechanisme-theorie, op zijn beurt zichzelf en anderen verdrukken; wie daarentegen het probleem wil beheersen, moet het vooreerst erkennen, vervolgens onderzoeken, en tenslotte naar zijn hand zetten teneinde te kunnen zeggen dat hij het beheerst, en dat hij het overwonnen heeft.
Men overwint een ziekte niet door ze te tolereren; zij moet worden beheerst. Maar de (holebi-)seksualiteit is geen ziekte: het is een natuurkracht. In zijn ontwikkeling van vele duizenden jaren heeft de mens geweigerd om de gevreesde bliksem, de wind, het wild, het vuur en alle andere natuurkrachten te tolereren: hij heeft ze daarentegen leren beheersen. Doch het moeilijkste te beheersen is de grootste vijand van de mens, namelijk: zichzelf. De kunst van de zelfbeheersing beheersen wij nog lang niet. Het tekort aan zelfbeheersing is veruit de eerste doodsoorzaak en de belangrijkste oorzaak van ons ongeluk. In zeer veel gevallen beroven onze ondeugden ons van het leven lang voordat een natuurlijke dood daar de kans toe krijgt.
De enkeling is zich altijd bewust geweest van zijn grootste vijand en van de grote uitdaging van de zelfbeheersing. Daarom ook heeft de mens voor deze 'strijd met zichzelf' altijd de hulp van anderen gezocht: mensen hebben een sociaal weefsel ontworpen dat weerwerk biedt aan de dreiging van het ongebreidelde 'ik'. Zo werd de zelfzuchtige, aanvankelijk gericht op zijn zelfversterking, veroordeeld als zijnde laf, eerloos, en dus zwak. Zoals wetenschappelijk-technische instellingen de gevaren van een vijandige natuur ten goede keerden, zo ook kanaliseerden sociale instellingen de gevaren van 's mensen grootste vijand zijn onverzadigbare 'ik'. Want als natuurkracht is het ongebreidelde 'ik' even onverzadigbaar als het ongetemde vuur. Waar het ego de vrije loop krijgt, gaat het zelfs met de levenswil aan de haal, net zoals een brand zichzelf uitdooft wanneer hij al het brandbare heeft verteerd. In dat licht verwondert het ons niet dat precies de meest vrijgevochten ego's uiteindelijk zichzelf vernietigen, terwijl de 'miserabelen' voor hun leven vechten tot het bittere einde.
De seksualiteit is een van de sterkste natuurkrachten in onszelf. Indien zij niet door sociale regels aan banden werd gelegd, dan zou zij het leven zelf ten gronde richten in haar blinde drift. En men hoeft geen mens te zijn om dat te ondervinden: ook in de dierenwereld leggen sociale regels deze oerkrachten aan strikte banden. De natuur duldt geen tegendoelmatigheid en reguleert zichzelf noodzakelijkerwijze met dwang. Spinoza indachtig, moet hieraan toegevoegd worden dat mensen vrij zijn wanneer en omdat zij de noodzaak van bepaalde (zelf)beperkingen begrijpen. En hier belanden we weer bij Hannah Arendt: inzicht beperkt en bevrijdt tegelijk.
Het burgerlijk huwelijk beperkt ons natuurlijk driftleven, maar tegelijk bevrijdt het ons ook van de gevaarlijke chaos die kenmerkend is voor het onverzadigbaar karakter van natuurlijke neigingen.
Het chaotische treedt meer bepaald op ingevolge de onverenigbaarheid van het natuurlijke met het trans-natuurlijke of het menselijke, die elk van een andere orde blijken te zijn. Een belangrijke constituerende factor van deze chaos inzake seksualiteit is dan ook de kwestie van het natuurlijke nakomelingschap waarvan ons mens-zijn mede afhankelijk is. In de jongste decennia werd dit een zeer kritische factor ingevolge de relatieve beheersing van de procreatie. Met andere woorden: driften-bestraffende sociale regels worden voor velen onvanzelfsprekend omdat zij (althans een deel van) hun functionaliteit verloren; velen geloven dat de functie van specifieke sociale regelgeving inzake seksualiteit overbodig werd door de mogelijkheid van voorbehoedsmiddelen en abortus. Nog afgezien van de ethische discussie terzake, blijft echter de vraag of de beheersing van de voortplanting de enige bepalende factor is welke verantwoordelijk is voor de (gevaarlijke) chaos die het driftleven kenmerkt.
Stel dat met de beheersing van zijn voortplanting de mens zich volkomen bevrijd zou hebben van zijn seksualiteit als gevaar en als probleem, dan is het duidelijk dat zodoende zowel de heteroseksualiteit als de holebi-seksualiteit zich zouden geconfronteerd weten met de noodzaak om de sociale regelgeving terzake grondig te herzien. Dat is ook de reden waarom men algemeen geen wezenlijk verschil erkent tussen het probleem van de heteroseksuele promiscuïteit en dat van de holebi-seksualiteit. Maar dat is een grove simplificatie. Immers, het feit dat precies op dit cruciale punt de homoseksuelen het recht gaan opeisen om te huwen, toont ons inziens duidelijk aan dat een 'bevrijding' of een 'tolereren' van het driftleven voor velen een kwalitatief minder hoogstaand goed is dan een 'beheersing' ervan, of dus een aanwending ervan in functie van meer humaniteit. Want ontegenzeggelijk zijn het precies diegenen voor wie de promiscuïteit sinds oudsher omzeggens een verworvenheid was ( namelijk: de holebi's), die de institutie van het huwelijk, of dus een sociale regelgeving voor hun driftleven, ambiëren. Dit in fel contrast met een groot deel van de heteroseksuele gehuwden, die het sociaal instituut van het huwelijk willen ruilen voor de promiscuïteit. Kortom: wat een flink deel van de heterokoppels bleken te ervaren als verdrukking, wordt door een flink deel van de holebi's beschouwd als beheersing of bevrijding.
Duidelijk wordt nu wel dat, ongeacht de sexuele geaardheid, die geen keuze is, wij op een veel fundamenteler niveau niettemin voor een keuze worden geplaatst, die noodzakelijkerwijze gemaakt wordt op grond van een fundamenteel mens- en wereldbeeld: het gaat hier namelijk om die ene vraag, of wij al dan niet bereid zijn om verantwoordelijkheid op te nemen voor ons bestaan.
J.B.
[1] Peter Vande Vijvere, Homohuwelijk contraproductief, Tertio nr. 142.
[2]Considerations regarding proposals to give legal recognition to unions between homosexual persons, Rome, The Congregation for the Doctrine of the Faith, ondertekend door J. Kard. Ratzinger, Prefect, en Angelo Amato, S.D.B., Aartsbisschop van Silla, 3 juni 2003.
[3] Voegen we hier nog aan toe dat heterosexuele koppels met kritiek op adoptie door homokoppels pas spreekrecht hebben indien zij bereid zijn om alle wezen te adopteren. Alleen al de feitelijke overschot aan wezen die geen thuis vinden, herleidt hun kritiek tot een toneel van hypocrisie.
Strijders voor eerlijke landbouw worden gecriminaliseerd terwijl aan het licht komt dat genetisch gemanipuleerde gewassen een gevaarlijk virus bevatten - zie: