Alle rechten voorbehouden Een variant van deze blog is te vinden op seniorennet op het volgende adres: http://blog.seniorennet.be/tisallemaiet/
13-08-2010
Leefloners en afpersing
Leefloners en afpersing
Leefloners verplichten om onkruid te wieden op straffe van verlies van hun leefloon, is afpersing.
Het leefloon dat armen ontvangen, ontvangen zij omdat zij daar recht op hebben. Het recht op noodzakelijke levensmiddelen is een mensenrecht, het is onvoorwaardelijk: elk mens heeft recht op voedsel en op onderdak - of hij nu minister is, armeluis of zieke, maakt niets uit. Zelfs een gevangene kan uiteindelijk niet verplicht worden om in ruil voor kost en inwoon te werken. Het verbod op dwangarbeid staat in artikel 4 van het Europees mensenrechtenverdrag.
Zijn er bepaalde werkzaamheden die moeten gebeuren, zoals het wieden van onkruid, en verkiest men het om de een of andere reden om voor die job voorrang te verlenen aan leefloners, dan dient men die leefloners in te schrijven als volwaardige arbeiders, wat wil zeggen dat zij arbeidsbekwaam moeten bevonden worden voor de specifieke job, bijvoorbeeld qua gezondheid, dat zij een minimumloon dienen te ontvangen, dat zij verzekerd moeten zijn tegen ziekte en ongevallen en dat zij pensioenrechten dienen te genieten.
Verplicht men leefloners te werken op straffe van verlies van hun leefloon, dan is dat afpersing of chantage: men gebruikt dan elementen zoals de honger(dood) als dwangmiddel.
Dat vandaag een krant bloklettert dat de stad Antwerpen er ernstig over nadenkt om leefloners onkruid te laten wieden, stemt tot nadenken en zegt vooral iets over de mentaliteit van de stad zelf, meer bepaald over een toenemende onverdraagzaamheid waarbij de zwaksten het mogen bekopen, alsook over de dreiging van een toenemend onverantwoordelijk gedrag bij de beleidvoerders.
Geeft men hier aan toe, dan opent men de weg naar een kastenmaatschappij, wat wil zeggen dat de basisrechten inzake onderdak, arbeid en zo meer niet langer voor iedereen dezelfde zijn. De gelukkigen zullen dan werken tegen een (minimum)loon, wat een positieve sanctionering is, terwijl de minder gelukkigen zullen werken omdat zij in het andere geval gemarteld worden - in dit geval met onder meer de honger. Maar dat zijn arbeidscondities die dateren uit de tijd van de slavernij. Men dient er goed over te waken dat de slavernij niet via een achterpoortje heringevoerd wordt. Niet alleen in de derde maar ook in de vierde wereld.
En wie zegt dat er geen middelen zijn om onkruidwieders in een normaal wettelijk statuut te laten werken, liegt: er zijn middelen daartoe zolang er arbeiders zijn die een loon ontvangen dat groter is dan het wettelijk minimumloon.
(J.B., 13 augustus 2010)
18-07-2010
Het hek van de dam?
Het hek van de dam?
Misbruik van en machtsmisbruik jegens kinderen kunnen nimmer worden geminimaliseerd: niet als het vergrijp geschiedt door de hand van een bisschop, maar evenmin als dit het werk is van 'clowns'.
Deze laatsten zijn er om kinderen te laten lachen, niet om hen te leren hoe zich met andermans leed te vermaken, en nog veel minder om hen te gebruiken in een hoog spel van wraak dat zich allerminst van humor bedient maar des te meer van spot.
Wie kinderen opleiden in leedvermaak, lang nog voor zij kunnen beseffen dat zij aldus leren proeven van de wraak, die gebruiken hen als circusdieren in een machtsspel dat hen ver te boven gaat. En die vertoning speelt zich niet af in de feesttent die daar staat om toeschouwers te beschermen tegen de warme zon, maar in een foor van een gans ander kaliber waarin alles draait om die andere, kille zon van macht en geld, waar men niet kraait om een soldaatje meer of minder. Een foor, versluierd door gesofistikeerde indoctrinatie nu, maar veel werkelijker dan het zeil van stof daar in de wind.
Een rechtsstaat die in dezer met monnikenijver de gangen nagaat van een kardinaal, doch die de andere kant opkijkt wanneer niet slechts verdenkingen doch daden van het gelaakte soort door clowns worden gesteld, is aan bevraging toe.
Edoch, wij weten dat de macht van de media ontzaglijk is: zij is de macht van de massa, de wereldse macht, de macht van 'Legioen'. Wie weigeren om het vuur van de spot waarmee het slachtoffer wordt verteerd, mee aan te wakkeren, die maken zichzelf verdacht en worden mee omgebracht want het geweld kent geen nuance en geen rede.
Kijk maar rond naar elders en naar ooit: waar dit gebeurt, verlaat zij met de stille trom het land - de vrede - en doet hij met veel ornaat zijn intrede - de oorlog - en komt hij altijd te laat - de tijd van bezinning en van inkeer die het tij moest keren. Daar is cultuur nog louter vertier, daar wachten de zotskappen, de dood lacht hier.
(J.B., 18 juli 2010)
13-07-2010
Armoede als eerste christelijke plicht
Armoede als eerste christelijke plicht
Blijkbaar begrijpen heel wat mensen niet waarom wereldse rijkdom dan verwerpelijk is - althans vanuit de christelijke optiek - en de katholieke clerus vormt hierop geen uitzondering.
Men geeft zich er al te weinig rekenschap van dat het bestaan in deze wereld een zaak is van macht en van geweld. Dit feit wordt echt duidelijk van zodra men opmerkt dat reeds van nature bij uitstek wie gevaarlijk zijn, zullen worden opgemerkt; zij die daarentegen helemaal geen bedreiging vormen, worden over 't hoofd gezien.
In de natuur is dit gedrag weliswaar heel rationeel: het beantwoordt perfect aan het economiciteitsprincipe en ook aan dat van het zelfbehoud, maar dat doet het koele doden van de vijand eveneens.
De zaak is dat het christendom breekt met die wet van de sterkste: zij is natuurlijk maar onmenselijk. De mens overstijgt het dier (in zichzelf): hij dient het niet na te apen zoals in de perversies van de nieuwste tijden wel eens wordt bepleit; hij dient het daarentegen naar zijn hand te zetten.
Dat de vogelen des velds, onbekommerd over zaaien en maaien, toch beter getooid zijn dan wie dan ook van ons, illustreert slechts de zorg van de schepper voor al datgene waarvoor men hem blindelings vertrouwen moet.
In de wereld is erkenning oorspronkelijk meestal angst voor bedreiging en gevaar. Wat gevaarlijk is, is voor het eigen leven van belang en het belang van het gevaarlijke is derhalve net zo groot als het eigenbelang. Zo worden wie gevaarlijk zijn erkend zoals men ook zichzelf erkent. Wie een bedreiging voor een ander vormt, dwingt immers erkenning van die ander af op straffe van zijn ondergang en die vorm van erkenning is dan ook in het geheel niet bewonderenswaardig, hij is natuurlijk afgedwongen, rationeel, berekend, en daarmee uit. Het dierlijke wordt pas overstegen waar men de ander erkent om wie hij is, en niet omdat hij een bedreiging vormt. En dat humaan gedrag snijdt uiteraard pas hout waar men de ander ziet als medeschepsel, en waar men dus de schepper - God - erkent. Zonder God kan de mens het dier niet overstijgen; zonder God achten mensen zichzelf god, en vechten zij onder elkaar uit wie de oppergod zal zijn. En uiteraard is een oppergodschap dat door de sterkste buit gemaakt wordt, de tirannie bij uitstek. De erkenning van de ander omwille van hemzelf kan niet bestaan zonder het godsgeloof.
Een humaniteit wars van alle godsgeloof is mogelijk, maar zij kan slechts wederzijdse erkenning op grond van berekening en van conditionering zijn, als het ware in een solidariteit waarin men het eigen 'ik' slechts 'overstijgt' om het te kunnen verzekeren en dus om het nog sterker te maken dan het was. Niet een liefde eigen aan kinderen onder het gezag van ouders, maar een koele, afgesproken eendracht met het oog op nog meer macht, vormt er de motor van. Precies zoals de motor van de economie die daaruit volgt, niet het goed is van de ander dat men wil bewerken, doch slechts het eigen voordeel dat in het spel der concurrentie of der onderlinge tegenwerking wordt beoogd. De discrepantie tussen de subjectieve bedoeling (elkeen wil individueel voordeel halen) en het objectief bereikte doel (het ganse volk vaart daar wel bij), is de sociale truuk bij uitstek, de geniale hefboom waarop, alle natuurlijke egoïsme ten spijt, de objectieve samenwerking berust en de totstandkoming van een solidaire humaniteit. Maar nogmaals: de vormen van erkenning die dit geheel dragen, worden bepaald en uiteindelijk ook begrensd door eigenbelang: zij overstijgen het dierlijke niet.
De kloof tussen wat men bedoelt (het eigenbelang) en wat men bereikt (het gemeenschappelijke belang) wordt gedicht door een sociaal systeem dat zichzelf dankt aan, maar ook verraadt in een weerspiegeling van die kloof in haar geplogendheden waaruit de leugen onwegwerkbaar is. Activiteiten die feitelijk bedoeld zijn voor het eigenbelang, dienen zichzelf in de gemeenschap aan te prijzen als zaken die het belang van allen ten goede komen, terwijl dat eigenbelang tegelijk wel nog getolereerd moet worden in de gedaante van de winstmarge, die niet een randverschijnsel is, maar wel de eigenlijke motor van het economische gedrag. Die kloof is er uiteraard ook tussen, enerzijds, het loon dat men opstrijkt voor zijn werk en, anderzijds, de geleverde prestatie als zodanig: er is hard labeur dat onderbetaald wordt en er zijn lieden die zichzelf riante vergoedingen toekennen om helemaal niets te doen. De tegendoelmatigheid of de contraproductiviteit waarover Ivan Illich heeft geschreven, is de keerzijde van dit systeem dat aldus gedoemd is om zichzelf op te heffen: het louter humane met een eendracht die omwille van de macht wordt beoogd en die stoelt op solidariteit als berekende samenlevingsvorm, ontmoet bij uitstek in die tegendoelmatigheid zijn grenzen.
Wereldse rijkdom is verwerpelijk omdat het kopen een opeisen is waaraan het krijgen en het danken niet alleen vreemd zijn maar door de koopact tevens worden verkracht. Wat God aan zijn schepselen aanbiedt op de akkers, wordt in beslag genomen en verkocht, wat wil zeggen dat men het zich toe-eigent middels macht, dat men het aan anderen middels geweld ontneemt, en dat men het pas aan die anderen, die het nodig hebben, teruggeeft... als zij betalen, wat wil zeggen: als zij het op hun beurt gaan opeisen. De verkrachting van het geven en het nemen berust in het onmogelijk maken ervan: op straffe van de totale armoede wordt men gedwongen om mee te werken aan een onmenselijk systeem dat op geweld berust.
Verzet tegen die onmenselijkheid wordt dan ook door armoede gekentekend, zoals ook Christus' verzet tegen het kwaad zijn hele verschijning tekende tot het onuitwisbare beeld dat wij van de godmens hebben. Onuitwisbaar, tenminste zolang er martelaarschap bestaat: de persoonlijke weigering van een goddeloos bestaan.
(J.B., 13 juli 2010)
11-07-2010
Imago of Waarheid
Imago of Waarheid
Verhalen zoals dat van de goede moordenaar indachtig, is een bisschop die biecht en die dan het boetekleed aantrekt misschien wel heiliger dan een kardinaal die weigert om onschuldig aan het kruis te hangen.
Onschuldig aan de schandpaal staan is wat de Christus deed, die alle kardinalen zeggen na te volgen, getuige de rode kleur van het gewaad en van de mijter welke het bloed symboliseert dat zij aldus bereid zeggen te zijn om voor de Heiland te vergieten.
Dat kan dan alvast hun eigen bloed niet wezen want onschuldig lijden in naam van het geloof - ook martelaarschap genoemd - is hoe dan ook niet besteed aan wie hun reputatie zo hoog achten. Want de reputatie, het imago, het beeld dat van hen wordt opgehangen in de media, de schone schijn achten zij hoog terwijl zij in de Waarheid, welke dan toch naar zijn eigen zeggen Christus zelf is, helemaal geen vertrouwen hebben.
Voor wie het niet volstaat dat God de waarheid kent, is er immers helemaal geen God - dat is de logica zelf. Van geloof kan hier geen sprake zijn en alle mooie woorden over dat geloof kunnen dan alleen nog maar imago zijn. Die meer geven om hun reputatie, geloven hoe dan ook niet meer dat, ongeacht hoezeer men er ook over liegt, de waarheid altijd zichzelf zal blijven.
Wat een contrast tussen, enerzijds, Christus die, om ons te redden, onze zonden op zich neemt en ze ook uitboet zonder klacht, geheel onschuldig en, anderzijds, een kerkvorst die met een zonde welke hij niet de zijne acht zelfs niet geassocieerd wil worden.
Kan zo iemand troost bieden aan wie onrecht moeten lijden? Wat immers moet een schare van verschoppelingen met het voorbeeld van een man die zich dankzij samenzwering met de beste advocaten kan omringen om zijn imago te vrijwaren van de smaad en de hoon die bij uitstek het aangezicht van Christus sieren? Of verwacht hij dan dat de volgelingen van het Lam in de rij zullen staan om door hem te worden opgeleid en gewijd?
Zoals de heilige geschriften zelf het zeggen en herhalen, is de pretentie van de eigen heiligheid misschien wel de grootste zonde. Maar de geschiedenis toont aan dat het verkondigen van de waarheid vaker met het eigen leven wordt betaald. Christus' martelaarschap werd voorafgegaan door dat van Socrates die aantoonde dat de pretentie van kennis erger is dan de onwetenheid, en de openbaring van die conclusie werd ook zijn dood. Talrijk zijn intussen de volgelingen van deze grote mensen, die men niet bepaald moet zoeken onder diegenen die bij de rechtbanken staan aan te schuiven met een geblutst blazoen onder de arm. In hen die aanschuiven voor een snee brood herkent men Christus heel wat beter.
(J.B., 11 juli 2010)
06-07-2010
Bij de duivel te biechten gaan?
Bij de duivel te biechten gaan?
Bij de duivel te biechten gaan, dat is alvast waarvoor een bisschop zich hoeden zal. En of hij dezer dagen met de duivel zelf te maken heeft, is een kwestie die zich oplost van zodra blijkt of die 'biechtvader' dan niet de afschaffing van de biecht beoogt. De biecht is, nota bene, het sacrament dat het mirakel van de vergeving herbergt - de kern van het christelijke geloof. Het kelderen van die geloofskern kán niemand meer beogen dan de duivel zelf. Wat voor de ene groep gelovigen een geloofskern is en een heilig geheim, zal voor een andere groep misschien botweg als samenzwering moeten bestempeld worden... en ook bestreden. Het principe van de vergeving dreigt hier als nooit voordien fataal te botsen met dat van de wraak, zoveel is zeker. Na de kruisiging van Christus en zijn verrijzenis in zijn mystieke lichaam, dat de kerk is, dreigt op zijn beurt dat mystieke lichaam aan de schandpaal terecht te komen. Zal dan, zoals eeuwig - in zonde - het kind uit de moeder geboren wordt, ook niet de Christus herrijzen - ter vergeving der zonden - tot in de eeuwen der eeuwen?
(J.B., 6 juli 2010)
10-05-2010
Wordt 2010 een jaar zonder zomer?
Wordt 2010 een jaar zonder zomer?
Alvast in Noord-Europa kan men opmerken dat, de opwarming van de aarde ten spijt, de lentebloei van 2010 een flink stuk later kwam dan gewoonlijk. Voor Europa zou het trouwens geen primeur in de geschreven geschiedenis wezen mocht er in 2010 van een zomer helemaal geen sprake zijn. De uitbarsting van de IJslandse vulkaan Laki van juni 1783 tot februari 1784 deed wereldwijd de temperatuur met gemiddeld 1° Celsius dalen, en wie zal zeggen of de periode van grote koude ten tijde van de schilders die naar de naam van Brueghel luisterden, ook niet aan een boertje van moeder aarde was te wijten?
Het is hoe dan ook een feit dat de slechts enkele minuten durende schaduw in gevolge een volledige zonsverduistering, ter plekke voor een plotselinge afkoeling kan zorgen die meerdere graden Celsius bedraagt. Het temperatuurverschil tussen dag en nacht is uiteraard aan de zon te wijten. En het verschil tussen zomer en winter is helemaal niet toe te schrijven aan het schommelen van de afstand van de aarde tot de zon: de zomer wordt door niets anders gemaakt dan door de rechtere invalshoek van de zonnestralen, de wisselende afstand tot de zon ten spijt. Het broeikaseffect dat wij kennen uit de milieurapporten van de jongste jaren illustreert hoe serres opwarmen door invallende zonnestralen en niet door de temperatuur van de lucht. Ook gewone wolkenvelden kunnen in de zomer soms voor tijdelijke verkoelingen van wel tien graden verantwoordelijk zijn. Dit alles slechts om te zeggen hoe invloedrijk de zonnestralen zelf zijn inzake opwarming; stralingswarmte blijkt heel bijzonder.
Het kost niet eens zo heel veel tijd om te becijferen hoeveel calorieën een aswolk van een bepaalde grootte en dichtheid aan onze planeet onttrekt waar zij de zonnestralen verhindert om door te dringen tot het land of tot de zee. Zonder in details te treden kan niettemin met zekerheid worden gezegd dat een hardnekkige vulkaanuitbarsting die een tijdlang aanhoudt, volstaat om de temperatuur plaatselijk zo fel te doen dalen dat een ijselijke winter en/of een echt kille zomer daarvan het gevolg zijn. Uiteraard zal een aan aswolken te wijten zomerloos jaar altijd in de schaduw staan van andere en veel ergere gevolgen zoals aardbevingen, overstromingen, zwavelvergiftiging, veesterfte, misoogsten en hongersnood, die in het verleden herhaaldelijk vele honderdduizenden slachtoffers maakten. Wordt 2010 voor ons een zomerloos jaar? Alleen de wind weet het.
J.B., 10 mei 2010
09-05-2010
Over de zuigkracht van de noodzaak en de overbodigheid van politiek
Over de zuigkracht van de noodzaak en de overbodigheid van politiek
Het gerucht doet de ronde dat steeds meer mensen zich afkeren van wat wij de beschaving zijn gaan noemen. In Japan zouden jongeren, kinderen nog, zich opsluiten in hun kamertje en het ook niet meer willen verlaten om bijvoorbeeld naar school te gaan. In Europa spreekt men over hyperkinetische kinderen en ADHD, over spijbelaars en over concentratiescholen. Het verschijnsel van jongeren die geen les meer willen, verspreidt zich snel en ook almaar meer volwassenen blijken niet langer interesse te vertonen om aan het werk te gaan. Het aantal verslaafden aan drugs, kansspelen en computerspelletjes neemt gestaag toe zoals trouwens ook het aantal work-o-holics.
In tegenstelling tot wat men geneigd is te geloven, zijn workoholics helemaal niet geïnteresseerd in de arbeid als zodanig. Evenmin trouwens als veelvraten geïnteresseerd waren in de kracht van voedsel. Veelvraten eten niet omdat zij zich wilden voeden maar omdat zij zich anders toch vervelen. Workoholics werken niet om te presteren maar omdat het hen aan een alternatief ontbreekt. Als workoholics aan het maatschappelijke leven participeren, dan is dat niet dankzij hun ogenschijnlijke ijver, maar bij de gratie van een ander die hun bezigheden in nuttige banen leidt. Immers, voor hetzelfde geld zit een workoholic dag in dag uit te blokken, te kaarten of te gokken, om niet te zeggen dat hij voor hetzelfde geld een álkoholic was. Althans zo lijkt het.
Workoholics ageren in geen andere werkelijkheid dan deze van het spel: zij zijn spelers, wat wil zeggen dat zij niet geven om de gebeurlijke uiteindelijke bestemming van hun activiteit. Een workoholic gaat in zijn werkzaamheid op zoals een slaper opgaat in zijn dromen, en wakker worden is het laatste wat hij wil; dat zijn dromen helemaal gaan aarde aan de dijk zetten, laat hem koud. Maar een workoholic kan tevens een verwoed verzamelaar zijn, een verzamelaar van geld bijvoorbeeld, en die twee spelletjes samen suggereren ineens wél een band met de realiteit. Het lijkt er dan althans op dat de noeste werker doelt op de poen, die immers nodig is om te leven, en dat is zelfbehoud, en gebeurlijk om een gezin te onderhouden, en dat is soortbehoud.
Maar veel vaker werken man en vrouw in symbiose zoals de blinde die de lamme op zijn rug meedraagt, waarbij zij elkaars benen en ogen lenen en dan is meneer bijvoorbeeld workoholic terwijl mevrouw graag centen opspaart. Beiden zijn zij dan verslaafden - de ene werkt zich dol, de andere heeft verzamelwoede - maar de natuur stuurt al wat zij niet laten kunnen door de zuigkracht van de noodzaak. De jongen in het nest houden immers niet met piepen op totdat hun maagjes zijn gevuld, en zo worden ook stuurloze verslavingen uiteindelijk ongewild te baat genomen. Volgens sommigen bestaat er ergens een onzichtbare hand die zelfs de meest deviante bewegingen in racebanen kan leiden. Elke regendruppel belandt weer in de oceaan.
De natuur kent geen afval en dat komt pas aan het licht nu er menselijke beschavingen zijn opgestaan die voor het eerst in de geschiedenis wél afval produceren. Met afval wordt hier bedoeld: de ongewilde bijkomstigheden van onze voortbrengselen die niet tijdig of zelfs helemaal niet meer weggewerkt kunnen worden. Plastics zijn zo'n voorbeeld; plastieken verpakkingen, die weggeworpen worden, die bijvoorbeeld in zee belanden, terechtkomen in de voedselketen en uiteindelijk in de cellen van alle levende wezens op aarde, die zij dan met kanker en met nog veel andere ziekten dreigen uit te roeien.
Uiteraard kunnen vulkanen zolang spuwen totdat de hoeveelheid as in de atmosfeer voor duisternis gaat zorgen zodat de bladgroensynthese ophoudt en alle zuurstof uit de lucht verdwijnt nog vooraleer misoogsten en hongersnood de kans krijgen om mensdom en dierenrijk voorgoed van de kaart te vegen. Maar afgezien van dergelijke grote katastrofen die zich inderdaad ééns in een tijdspanne van enkele honderdduizenden jaren voordoen, kent de natuur geen afval in de betekenis van vergif. De natuur recycleert alles, wat heel letterlijk wil zeggen dat zij alles terug in de cyclus brengt, in de kring dus, waarmee zij samenvalt. En dat toont zich misschien nog het beste in de architectuur van onze boerderijen van weleer: zij lagen middenin de landerijen waarop de gewassen werden geteeld; die werden opgegeten en wat restte na het verteringsproces, belandde op de binnenkoer van het erf op de mesthoop, om vervolgens weer uitgevoerd te worden naar de landerijen en daar als noodzakelijk voedsel voor de gewassen dienst te doen.
Er is de kringloop van het voedsel, er is de kringloop van het water, er is de kringloop van het leven, er zijn beslist talloze kringlopen van even talloze elementen of zaken die eindeloos kunnen worden hersteld, herwonnen of gerecupereerd. Maar blijkbaar kent onze beschaving helaas geen kringloop van de producten die zij zich heeft toegeëigend, zoals de energie, om maar iets te noemen. Energie, zo zeggen de geleerden, die in hun machines geloven - machines waarvan de wetenschap er eentje is - energie kan slechts vervallen tot steeds lagere vormen, totdat uiteindelijk het ganse heelal in de warmtedood vergaat. En kijk maar, zo waarschuwen zij nu in koor: de aarde zelf warmt al gevaarlijk op...
Een mens bevindt zich zoals elk ander levend wezen en zoals elk deeltje stof, altijd middenin allerlei kringlopen waartegen hij zich niet verzetten zal als hij verstandig is. De cel die deel uitmaakt van ergens een stukje van de nieren, doet haar werk zonder te zeuren en zelfs zonder de zin daarvan in vraag te stellen. Als zij daarentegen staken zou, en haar buren volgden haar voorbeeld na, dan kwam het leven van de bezitter van die nieren misschien wel in gevaar, en zo ook het voortbestaan van die ene, stakende cel. Op die manier is het misschien wel het beste dat wij doorgaan met werken, ook al werken wij blindelings, kennen wij de eindbestemming van onze producten niet en begrijpen wij allerminst waarom wij werken. Misschien is blindelings werken wel verkieslijk boven een zogenaamd politiek gestuurde activiteit, en valt er aan workoholics, spaarders en verzamelaars en nog andere 'spelers' die de link van hun spel met de realiteit niet zien, helemaal niets te verwijten. In tegendeel zelfs, zouden zij diegenen zijn die in alle nederigheid hun ding doen zonder zich te laten meeslepen door een grootsheidswaan die met de beste bedoelingen slechts een nimmer in te tomen hellevaart bespoedigt.
(J.B., 9 mei 2010)
02-05-2010
Het kwaad en de dubbele negatie
Het kwaad en de dubbele negatie
Het ware kwaad heeft het bijzonder lugubere kenmerk dat er een gigantisch taboe op rust om het als zodanig te erkennen. Zo bijvoorbeeld jaagt Roman Polanski's Rosemary's baby ons zoveel angst aan omdat de achtervolging door het kwaad noodlottig wordt van zodra elke poging om die te benoemen en vervolgens af te kunnen wenden, als waanzin - 'achtervolgingswaanzin' - van de hand gedaan wordt. Sinds de vroegste beschavingen lopen helden zoals Oedipus, die hun noodlot willen ontvluchten, het alleen maar in de armen.
Het ware kwaad is dàt kwaad dat niet als zodanig benoemd kàn worden: het kwaad zelf legt haar verraders meteen het zwijgen op want elk kwaad heeft het karakter van een al dan niet verkapte samenzwering. Het ware kwaad kan niet als kwaad worden benoemd omdat al wie zich aan die benoeming wagen, zich tevens schuldig maken aan de veroordeling ervan, terwijl al wie het kwaad veroordelen, dit tevens met zichzelf doen omdat niemand helemaal vrij is van het boze. De erfzonde verwijst precies naar het kwaad als kluwen, als infectie, als mega-epidemie die geen mens ontziet. De ene besmet de andere zoals de ene moet zwijgen voor de andere.
Op die manier geraakt ook niemand van het kwaad verlost en moeten allen die het wagen om tegen het boze op te staan, daaraan op hun beurt geofferd worden. Om diezelfde reden zal een messias of iemand die ons allen van het kwaad bevrijden kon, noodzakelijk onschuldig zijn gelijk een lam. Alleen zo immers wordt de boze verschalkt: hij doodt het lam, doet dat gezien de onschuld van het lam volstrekt ten onrechte, en komt zo in het krijt te staan bij al diegenen voor wiens heil het lam optrad. Een oog voor een oog en een tand voor een tand, zo zegt het de wet: bloed in ruil voor bloed.
Het ware kwaad is dat kwaad dat niet bestrijdbaar is - niet omdat het onherkenbaar was, maar wel omdat het niet aan 't licht gebracht kan worden. Wie het kwaad zien, die moeten de ogen er voor sluiten; ofschoon zij ziende zijn, moeten zij zichzelf verblinden. Het kwaad ontneemt ons daarom letterlijk het licht uit de ogen. Ze hebben ogen en ze kunnen niet zien, zo luidt het in de Schrift: ze hebben oren en ze horen niet. Wie het kwaad zien, die worden blind; die het horen, worden doof; die het kwaad verrichten, moeten sterven. Maar tevens kan ook niemand God zien en in leven blijven.
Maar het kwaad bestaat ook bij de gratie van een satanische spiegeling of een verdubbeling die het zodoende een betoverende macht geeft, precies zoals een blik zich in de ogen van een ander spiegelt, ziet, gezien wordt, weet dat z'n 'zien' gezien wordt en zo eindeloos verder. Want de leugen zelf dient zich als waarheid voor te doen en zo liegt zij tweevoudig. Een eerste keer liegt zij door een leugen te vertellen. Maar die leugen maakte uiteraard niet de minste kans op succes indien zij zich niet tevens voor de waarheid zelf uitgaf.
Het kwaad manifesteert zich daarom in de dubbele negatie die wij kennen uit het spel van wiskunde en logica. Edoch terwijl in 't spel de dubbele negatie een ontkenning is welke zichzelf ontkent en aldus opheft, doet zij dat in de ernstige werkelijkheid allerminst. Het kwaad bestaat in de wereld op dezelfde manier waarop de hond er is die zijn tanden in onze kuiten plant, of de kanker die het kind, ofschoon pas in de lente van zijn leven, het leven weer ontneemt. Het kwaad is niet zomaar een tekort aan het goede, zoals de dappere Aurelius Augustinus dat zo graag wilde geloven: het is een realiteit, zo gigantisch als de duivel, die misschien wel een persoon is, trouwens net zoals de Waarheid.
Het ware kwaad verbergt zich omdat het niet verborgen kwaad slechts een vergissing zijn kan of een ziekte, een ongerijmdheid, toe te schrijven aan bijvoorbeeld slaapgebrek, onwetendheid of nog een andere overmacht. Het ware kwaad wéét van zichzelf dat het niet goed is: de leugen weet van zichzelf ook dat ze liegt, de blindheid dat ze niets ziet en de doofheid dat zij nimmer horen kan. En toch verkiest het kwaad de leugen, de blindheid, de doofheid, de onwetendheid, kortom de duisternis boven het licht, omdat het kwaad geen licht verdraagt, geen openbaarheid en geen waarheid. Het licht zou immers die tweede component van 't kwaad zonder welke het niet zijn kan, weg doen smelten. Het zou beletten dat de leugen zich voor waarheid uitgaf, het zou haar aldus ontkrachten. De leugen zou haar kracht verliezen en een farce worden, een grotesk toneel; zij zou haar publiek niet langer bedriegen doch enkel aan het lachen brengen.
Waar de boze heerst, wordt om die reden 't licht geschuwd. Alles wat verduistert en verdonkeremaant, wordt daar gezocht en geprezen met dezelfde intensiteit waarmee hongerigen naar voedsel zoeken. Verdovende middelen maar ook en vooral de verdoving van het spel dat ons de uiterst bedrieglijke indruk geeft dat wij ons aan de werkelijkheid zelf konden onttrekken. De benaming 'hasjasjins' of 'assassijnen' staat zowel voor 'hasjrokers' als voor 'huurdoders' en het Franse 'assassin' betekent ook 'publieke moordenaar': hasj is namelijk een middel dat genoeg verdooft om zonder scrupules te kunnen moorden. Hasj is gedeeltelijk door geld vervangbaar en Stanley Milgram bewees in 1963 dat, als zij dat maar straffeloos konden doen, vier vijfden van alle mensen bereid zijn om anderen te doden met het oog op winst.
Een leven in waarheid zoekt naar voedsel maar verdoving en vergif gaan hand in hand met leugens en met kwaad. Dat het bemachtigen van voedsel om te kunnen leven, afhankelijk werd gemaakt van het bezit van geld, betekent niets minder dan dat de boze zich tussen de mens en zijn God in heeft geplaatst, precies zoals de maan doet als zij de zon verduistert. De duivel eist van de mens zijn tol en hij haalt dat 'recht' uit het bedrog dat hij jegens hem pleegt en dat een soort van 'recht van de sterkste' is, want heerschappijen en machten kunnen meer dan wat in het vermogen van een mens gelegen is. De bevrediging van natuurlijke behoeften werd afhankelijk gemaakt van de eer gebracht aan een keizer, die zich van de natuurlijke middelen welke die behoeften moeten bevredigen, meester heeft gemaakt. Het dankgebed tot God volstaat niet voor een mens die zich wil voeden met de vruchten van de aarde: hij moet eerst knielen voor de heerser van de wereld die zich de schepper waant en die zijn tol eist. De wereldheerser kent zichzelf het recht toe om het leven te ontnemen aan al wie weigert om hem de eer te brengen die alleen aan God toekomt.
Het ware kwaad schuilt hierin dat het niet aan het licht gebracht kan worden: de mens gaat knielen voor de potentaat die immers, als hij dat maar wil, zijn leven kan beëindigen met één zwaai van zijn zwaard. Geen mens kan zich veroorloven om niét te buigen voor Napoleon omdat hij die weerspannigheid met zijn leven zelf bekopen zou. Geen mens is immers opgewassen tegen het geweld van een gans leger omdat het leven zelf zo weerloos is en broos, zoals trouwens alle dingen die van waarde zijn. Het kwaad haalt al zijn macht uit onze afhankelijkheid van het broze leven dat het zó vernietigen kan en zál, als wij de boze tegenstaan. Vandaar de dwang tot samenzwering, waaraan wellicht niemand zonder kleerscheuren ontsnapt. Ook op het verzaken aan het kwaad blijkt een soms hoge prijs te staan; niet-collaborateurs moeten het ontgelden.
Het kwaad verbergt zich op gesofistikeerde manieren; vaak heerst het reeds vooraleer zijn aanwezigheid werd bespeurd. Het maakt zijn entree bijvoorbeeld met de spot die eerst wordt gedreven met mensen met welbepaalde kenmerken waarover zij geen meesterschap hebben. Als men vervolgens de bespotte kenmerken zelf blijkt te vertonen, is men reeds door zichzelf veroordeeld. Bij de vaststelling dat er kwaad opzet in het spel is, heeft het kwaad reeds toegeslagen. De ogen merken het onthoofde lichaam pas op vanuit de onder de guillotine rollende kop. Zo zijn er pubers die hun zwangerschap voor iedereen verborgen houden totdat zij uiteindelijk misschien een ongeluk begaan - tegen zichzelf of tegen hun kind - omdat zij moeten vrezen voor de eigen familie die immers altijd al de spot dreef met dergelijke situaties als zij zich élders voordeden; het kwaad heeft hen immers blind gemaakt en angstig. Om dezelfde reden linken gezagsdragers van de kerk het kindermisbruik binnen het eigen instituut liever aan homofilie zonder meer, dan dat zij zouden moeten toegeven dat sowieso een meerderheid van de celibataire clerus een homofiele aanleg heeft - mensen met een heterofiele aanleg verkiezen immers geheel vanzelfsprekend het huwelijk boven het kloosterleven. Het kwaad is altijd listig.
Het ware kwaad verbergt zich en het kan ook niet ter sprake komen omdat reeds zijn verslaggevers betrokkenen zijn en nimmer vrij te pleiten van partijdigheid. Want wie het kwaad verslaan, die doen onthullingen: zij stropen het boze de kleren van het lijf, terwijl het boze zich kan wreken aangezien er principieel geen mensen bestaan die hun naaktheid niet onttrekken willen aan het (boze) oog. Het kwaad verbergt zich en het onverborgene is het goede, het is het niet bezwaarde, datgene dat niet door een geweten wordt geplaagd. En raken ook hier de uitersten niet aan elkaar?
*
Als gezegd wordt dat iets waar is, dan worden niet één doch twee stellingen geponeerd: de eerste stelling zegt dat iets waar is, maar er is ook nog een tweede, namelijk deze die zegt dat de eerste stelling zelf waar is. Die tweede stelling is niet overbodig: zij moet garanderen dat er niet gelogen wordt, dat diegene die de uitspraken doet, te goeder trouw is. Als iemand zegt dat iets waar is en hij is niét te goeder trouw, dan kan men antwoorden dat wat hij zegt, niet noodzakelijk waar is. Het zou weliswaar zo kunnen zijn dat wat hij zegt, ook klopt, maar als dat zo is, dan is dit zeker niet een gevolg van de goede trouw van de betrokkene; leugenaars verdraaien de waarheid immers niet per definitie doch enkel en alleen wanneer het in hun kraam past. Indien leugenaars de waarheid altijd verdraaiden, dan zou het volstaan dat men wist dat zij logen opdat men ook in staat zou zijn om de waarheid te kennen. Maar vaak kénnen leugenaars de waarheid niet eens ofwel stellen zij er geen belang in: ze zeggen wat hen goed uitkomt en daarmee is de kous ook af.
Als dus gezegd wordt dat iets waar is, dan kan de negatie hiervan op verschillende zaken slaan. Ofwel betekent zij dat het niet waar is dat door iemand gezegd werd dat iets waar is. Ofwel betekent zij dat door iemand gezegd werd dat iets onwaar is. Tenslotte kan zij ook nog betekenen dat men niet wéét of door iemand gezegd werd dat iets waar is. Maar hiermee is echter nog steeds geen uitsluitsel gegeven omtrent het feit of dit alles telkenmale al dan niet door een leugenaar werd gezegd. Van zodra men zich op de zogenaamde meta-niveaus begeeft, bevindt men zich op drijfzand en is het einde zoek.
Voor het kwaad moet men de ogen sluiten, en soms gaat dat zo ver dat van een echte blindheid sprake is. In De nieuwe kleren van de keizer zien alle betrokkenen dingen die er niét zijn omdat zij zich met de leugenaars compromitteerden, en dingen die er wél zijn, zien zij niét. Om dezelfde reden applaudisseren in De avonturen van Tijl Uilenspiegel en Lamme Goedzak, de hovelingen voor een leeg doek. Maar wat ons in de wereld van de kunst soms overduidelijk lijkt, is evengoed daarbuiten aanwezig in het alledaagse en het schijnbaar vanzelfsprekende. Omwille van papieren geld wordt brand gesticht en wordt gemoord. De waarheden worden voortgebracht door wie de toon aangeven, en dat zijn diegenen die men het ergste vrezen moet; zij die geen kwaad doen daarentegen, worden helemaal niet opgemerkt.
Iedereen weet dat, als twee mensen in het bijzijn van een hond met een bal naar elkaar gooien, de hond dan opspringt naar de bal. Spelen zij hetzelfde spel, maar zónder bal, en doen zij dus alsóf ze gooien met een bal, dan blijft de hond opspringen alsof er nog steeds een bal was. De regel luidt: als baasje de bal ziet, dan is die bal er ook en dan zal de hond daar naar handelen of hem ook zien. En uit het feit dat ook honden zich aan die regel houden, blijkt dat hij in het kuddebeest zit ingebakken: kuddegeest is geen cultuurproduct maar een primitieve, dierlijke wet, zoals ook die van het zelfbehoud.
Kuddegeest houdt niet op bij een oppervlakkige en ondoordachte volgzaamheid. Zoals blijkt uit proeven waarin ook dieren worden betrokken, blijkt het volgzame individu niet eens in staat om de realiteit waar te nemen zoals die is: de kuddemens heeft een leider nodig om die waarnemingen in zijn plaats te doen. De kuddemens kan niet vaststellen of het regent, hij wacht totdat een daartoe bevoegd individu een oordeel velt en hij handelt dan volgens dat oordeel van die ander. Maar als reeds op het vlak van zogenaamd louter objectieve waarnemingen, de zaken zo onbeslist blijken te zijn, hoeveel te meer zal dat dan niet het geval zijn inzake bijvoorbeeld morele waarnemingen en oordelen die immers ver van de direct zintuiglijke waarnemingen af staan.
Of iets al dan niet moreel goed is, kan worden uitgemaakt door het geweten, zo zegt men. Maar in de vergelijkende cultuurwetenschap wordt aangetoond dat het geweten gevormd wordt door de cultuur waarvan men deel uitmaakt: het geweten blijkt het geheel van de geïnterioriseerde leefregels uit de cultuur. De oordelen waarvan wij dachten dat ze afkomstig waren uit het diepste van onze ziel en die wij toeschreven aan de faculteit van ons geweten, blijken wetten waaraan wij ons hebben onderworpen onder aanhoudende sociale druk.
Als de leider van een groep, 'goed' is in moreel opzicht, dan zal in principe ook de ganse groep die toch zijn voorbeeld volgt, goed zijn. Maar is de leider van een groep een 'boze', dan zal zijn voorbeeld ook zijn volgelingen besmetten. Edoch, het moet nu duidelijk wezen dat deze stellingen heel gammel dreigen te worden in het licht van de reeds gedane vaststellingen: een boze leider met boze wetten zou het zogenaamde goede via de pervertering van de normen, eveneens perverteren: kan goed, kwaad worden en omgekeerd? Of bestaat er alsnog een objectiviteit welke verbiedt dat de wet van de dubbele negatie uit de logica ook in de werkelijkheid van toepassing kan zijn? Verbiedt het kwaad met andere woorden dan niet zichzelf?
In de logica slaat de dubbele negatie echt nergens op, aangezien aldaar alle uitspraken a priori gedesubjectiveerd werden, wat wil zeggen: ontdaan van diegene die ze doet. De logicus doet immers alsof uitspraken een bestaan hadden op zichzelf: dat ware uiteraard nonsens, maar de logicus blijkt nu eenmaal blind voor deze vanzelfsprekendheid. Van op zichzelf staande oordelen kon men probleemloos de negatie maken - "Het regent" werd dan zonder meer "het regent niet". Maar van zodra men ook diegene die de uitspraak doet, in acht moet nemen, blijkt men met tenminste twee waarheidsniveaus geconfronteerd te worden. Neemt men die in rekening, dan gaat het immers om een uitspraak welke expliciet luidt dat Jan zegt dat het regent, en de ontkenning daarvan luidt niet dat Jan zegt dat het niet regent, maar wel dat Jan niet zegt dat het regent, en dat is iets heel anders. De negatie van de uitspraak "het regent" is met andere woorden de uitspraak dat we helemaal niet wéten of het al dan niet regent. Immers, niemand blijkt uitsluitsel te hebben gegeven over het feit of het al dan niet regent, en we hebben er dus het raden naar. Maar in geen geval kunnen we besluiten dat de ontkenning zou betekenen dat het niét regende. De logica is simplistisch, ze is een spel en ze heeft uit zichzelf geen enkele band met de werkelijkheid, precies omdat het subject dat de uitspraken met de werkelijkheid verbindt, ontbreekt.
Ook in het kwaad verbergt zich uitgerekend dit subject dat hetzij waarheid spreekt, hetzij liegt. De leugen kan gedijen bij de gratie van de onzichtbaarheid van de leugenaar. Valt zijn verkapping weg, dan wordt de leugen krachteloos, want zij verandert in een grap. Het beste verbergt zich het subject nog in de kudde, in het napraten van wat een leider voorzegt, in het blinde navolgen van een norm welke als heilzaam of als alleenzaligmakend voorgehouden wordt. De hypocrisie van het kwaad openbaart zich in de goddeloosheid die in de verkrachting van de waarheid schuilgaat: in het lelijke toneel waarin de spelers voorhouden de waarheid te proclameren, terwijl zij slechts de machthebber napraten teneinde zichzelf veilig te stellen. Desnoods doen zij dat op de koop toe ten koste van mensen die zich met het eigen bloed borg stellen voor de waarheid, of voor God, wat sinds oudsher het martelaarschap wordt genoemd. Het goede kan immers in deze wereld niet overleven zonder de losprijs van het bloed dat de boze sinds oudsher opeist. Het christendom is daarom een bijzonder bloederige en in zekere zin ook bloeddorstige religie waartoe niet alleen zaken zoals het lijden en de dood behoren maar ook het vampirisme, het martelaarschap en het kannibalisme. Het christendom is immers een bijzonder organische religie, in die zin dat zij mens en God, precies zoals moeder en kind, met levend bloed en vlees verbindt.
De levende band, het leven zelf en het organische, ontbreken nu volkomen in het kwaad. Het kwaad gedijt zoals gezegd bij de gratie van een subjectloosheid welke de dubbele negatie een satanisch spel kan laten spelen dat de werkelijkheid verwringt. Het kwaad zal noodgedwongen het leven door namaak vervangen, zoals het ook God vervangt door de mammon: het spontane spel van de natuurlijke geboden en verboden welke ontspruiten aan de noodzaak, wordt opgeblazen en vervangen door een regelgeving of een wetboek, ontsproten aan het verstand van een of andere potentaat, of misschien veeleer aan diens onverstand. Een zielloze machine acht zich de meerdere van een levend organisme en de machine legt het organisme wetten op, ze houdt het in de ban. De golem overheerst zijn schepper, de mens wordt door zijn instrumenten in gebruik genomen, middel en doel worden onderling verwisseld en zo worden tevens alle waarden in diezelfde beweging geperverteerd.
Niet langer zijn nood bepaalt waarop iemand recht heeft, maar wel zijn bezit, hoe paradoxaal het ook klinkt: bezit geeft recht op nog meer bezit; nood kan slechts leiden tot nog meer nood. Zo zal de hongerige, zijn hoge nood ten spijt, spijs en drank moeten derven, vaak tot de dood volgt, terwijl de rijke, ofschoon die geen enkele nood heeft aan voedsel of aan drank, het recht krijgt om het voedsel in te palmen (en als hij dat wenst zelfs te vernietigen) - het voedsel dat de noodlijdende in leven houden kon. Het ontbreken van het levende en het organische leidt ertoe dat de nood niet langer wordt gelenigd, doch recht naar de dood van de noodlijdende leidt. Aan de hongerige wordt het goede voedsel onthouden, en wie verzadigd zijn, verbrassen wat toekwam aan de doden. Het natuurlijke signaal van de noodlijdende wordt niet langer beantwoord door het natuurlijke medelijden, maar het ontlokt aan de geperverteerden van de huidige heersende cultuur, een afkeer in plaats van een empathie, terwijl spilzucht en verbrassing niet langer de afkeer wekken maar daarentegen een vreemd soort van aantrekkingskracht uitoefenen. Maar het is een aantrekkingskracht die na een grondige analyse een verkapte vorm van jaloezie blijkt te zijn. In een systeem dat geënt is op de hebzucht en op het egoïsme, manifesteert men zich tenslotte niet anders dan middels een maximaal verteer.
Op die wijze is het kwaad ook uitermate destructief, en die vernietigingskracht kan dit keer niet meer worden ingetoomd omdat elke organische feedback ontbreekt: op de hebzucht staat geen grens, de hebzuchtige bezit nooit genoeg en derhalve kunnen de wedstrijden waarbij men om het meest verteert, nooit een halt worden toegeroepen. De fuif van de ene kost duizend euro, een volgende overtroeft hem met een fuif van tweeduizend euro en een derde ziet zich genoodzaakt om weer een groter bedrag uit te geven want in een wereld van hebzucht en concurrentie is verliezen taboe. De illusie van het onbeperkte en het oneindige volgt uit de onverzadigbaarheid die eigen is aan de illusies of de leugens die de zuchten of de zonden tenslotte zijn. Zij nemen van bij het prilste begin de mens op sleeptouw, niet naar een of andere hoge bestemming, doch steeds verder weg van zijn doel, dat ten slotte sowieso in een of andere vorm van bevrediging ligt. Bevredigd kunnen de zuchten immers niet worden: zuchten zorgen voor steeds grotere hiaten en het jojo-effect dat ze op gang brengen, gaat door totdat het organisme, dat verondersteld wordt om dit alles maar te kunnen blijven dragen, crasht. Het organisme van het individu, het organisme van de mensheid, het organisme van het levende en het organisme van de totaliteit. Het kwaad vernietigt en blijkbaar houdt het met deze werkzaamheid niet op zolang er nog dingen recht staan.
Vergat men dan dat het goede niet vanzelfsprekend is, dat het gemaakt moet worden en dat het grote en blijvende inspanningen vraagt om het in stand te houden?
(J.B., 2 mei 2010)
*
17-04-2010
Stof en as -
Stof en as
"De vierde engel blies op zijn bazuin. Een derde deel van de zon, van de maan en van de sterren werd getroffen, waardoor dat deel verduisterd werd. Een derde deel van de dag en ook van de nacht was er dus geen licht."
(Openbaring 8,12)
In de oudste tijden, lang nog voordat de uilen spraken, ging in de darmen van de aarde, de aarde zelf aan het koken: de stenen smolten tot een hete brij. De brij kolkte en omdat de aarde haar eigen brouwsel niet meer kon inhouden, spuwde zij het uit door vele monden, hemelwaarts. Maar ook de hemelen weigerden het spuwsel en het viel weer neer: gloeiende lava overdekte de aarde, stroomde, stolde en vormde bergen. Op één van die bergen - Vesuvius, nabij Napels - zetten zich per schip voorbijtrekkende Osken en daarna ook Etrusken neer en zij stichtten Pompeï, een stad bestemd voor de eeuwigheid.
Dat gebeurde omstreeks 700 jaar voor Christus. Pompeï groeide zeven eeuwen lang totdat in 79 na Christus de Vesuvius weer in barensnood verkeerde. De kleine Plinius, een neef van de geleerde Plinius, was ooggetuige en beschreef de ramp. (1)
Uitgerekend daags na de feestdag van Vulcanus (in het Grieks: Hephaistos; bij het Etrusken: Sethklans), de god van het vuur aan wie de vulkaan zijn naam ontleent, en dat was op 24 augustus van het jaar 79 om één uur 's middags, vestigde de moeder van Plinius' oomzegger in de haven van Misenum waar Plinius commandant was van de vloot, zijn aandacht op een grote wolk in de gedaante van een parasolpijnboom, die verscheen boven het gebergte van Pompeï. Hij wilde het verschijnsel bestuderen, toen hij net een brief ontving met een dringende vraag om hulp vanwege Rectina, de vrouw van ene Cascus, die op die onheilspellende plaats verbleef en die nog slechts via de zee weg kon van daar.
Oom Plinius liet zijn onderzoek voor wat het was en stak van wal met grote schepen richting Pompeï, om er de noodlijdenden te redden. Hete as viel neer op de schepen die de haven naderden welke moeilijk bereikbaar leek en zij zetten koers naar Stabiae waar Plinius' vriend Pomponianus woonde. Plinius trachtte de bange Pomponianus gerust te stellen terwijl grote vuurzeeën verrezen tegen de nachtlucht welke hij toeschreef aan brandende villa's. Maar terwijl Plinius sliep, viel er zoveel as dat men hem moest wekken om weg te vluchten en men moest kussens vastbinden op het hoofd tegen de vallende puimstenen. De aarde beefde en op die plaats wilde het geen dag worden. Een felle tegenwind maakte de afvaart onmogelijk en oom Plinius, die al aan asthma leed, werd in zijn slaap door de zwarte rook bevangen en stierf.
Intussen was de neef van wijlen de geleerde Plinius in Misenum gebleven met zijn moeder, en daar waren al dagen lang ongewoon zware aardschokken. Die bewuste ochtend noopte instortingsgevaar hen de stad te verlaten. Ze vertrokken en werden gevolgd door een grote menigte. De zee trok zich terug, het ongewoon brede strand lag vol met zeedieren. Over de zee zag men het licht van vuur en lava in de duisternis. Alras verdween Misenum in een rode wolk. Er viel as en een zwarte nevel doemde op achter de grote vluchtende mensenzee. Het werd pikdonker, weeklachten weerklonken, sommigen dachten dat het einde van de wereld aanbrak en dat het nooit meer dag zou worden. Er viel meer as. Later verscheen uiteindelijk een loodkleurige zon. Bij de terugkeer huiswaarts - naar Misenum - leek alles met grauwe sneeuw overdekt.
Vulkanen houden er blijkbaar van hun feestdag te vieren: op 27 augustus van het jaar 1883, barstte de Krakatau uit, een vulkaan in de zee-engte tussen Java en Sumatra, en dit veroorzaakte een klap die zelfs 600 km verderop te horen was. De vorige uitbarsting dateerde van 535, en uit beschrijvingen daarvan blijkt dat die zo groot was dat ze het toenmalige Indonesische eiland in twee deelde, waardoor Java en Sumatra ontstonden. Maar ook uit de uitbarsting uit 1883 ontstonden nieuwe eilandjes. We hebben daar beschrijvingen van in onze eigen taal omdat toentertijd de streek door de Nederlanders gekoloniseerd werd. Uit de ooggetuigeverslagen blijkt de immensiteit van de uitbarsting, welke gevolgd werd door een tsunami die nog veel krachtiger blijkt dan deze die in 2004 aan bijna 300.000 mensen het leven kostte.
Bij de uitbarsting van de Krakatau in 1883 viel er bijzonder veel puin, en de beschrijvingen van neerkomende gloeiende asse, doen aan de ramp van Pompeï denken. Het begon al in mei en van het anders zo prachtige, groene eiland, bleef algauw slechts een verbrande berg over, geheel ontbladerd en grauw...
"Toen kwam de uitbarsting van 26 Augustus, zoo ontzettend in haar verschrikkelijke gevolgen. De slachtoffers kunnen bij tien duizenden geteld worden, en de materieele schade is zoo groot, dat zelfs een benaderende schatting nog niet gemaakt kan worden. Alleen in het district Bantam zijn 21.538 personen omgekomen of vermist, terwijl de schade op ruim 6 millioen gulden wordt geschat." (2)
's Maandags trad de duisternis in, viel er as uit de hemel en werd het koud. De as viel tot in Cherbon, op 85 uur van de vulkaan vandaan. Alras bleek dat de uitbarsting een ramp was, vooral ook door de daarop volgende tsunami die in de straat van Java 12 tot 27 meter hoge vloedgolven veroorzaakte, Te Batavia rees de zee 5 meter, en de golf plantte zich voort tot op de Afrikaanse en de Amerikaanse kusten. Ganse dorpen werden weggevaagd, koraaleilanden opgetild en kilometers landinwaarts weer neergezet, duizenden lijken en kadavers verwekten een vreselijke stank. En ook waren er hemeltergende taferelen:
"Een moeder is met levensgevaar met haar kind, een knaapje van een jaar of drie, aan den vloed ontkomen. Zij drukt het krampachtig aan haar hart, terwijl zij radeloos haar man in zijn pogingen, om iets van zijn have te behouden, voor haar oogen met het woedende element ziet worstelen, en eindelijk in den poel reddeloos ziet verzinken. Ten minste is mijn lieveling gered, denkt de moeder; maar als zij het kussen wil, bemerkt zij, dat zij het in haar angst heeft doodgedrukt." (3)
Foto hieronder: de Gunnung Bromo en andere vulkanen in de buurt van de Krakatau. (Foto: Fraser en Belinda, november 2013)
Bij de historische uitbarsting in 1669 van de Siciliaanse Etna (na de Stromboli de actiefste vulkaan van Europa en met zijn 3323 meter tevens de op één na de hoogste van Europa), stroomde de lava tot in de stad Catania.
Op de scheur tussen de Amerikaanse en de Europees-Afrikaanse tectonische plaat, ligt IJsland, een vulkanisch eiland overdekt met 60 miljoen jaar oude gesteenten. Het 'maanlandschap' aldaar getuigt ervan dat het eiland in feite één grote vulkaan is: geen groen op IJsland, wel warmwaterbronnen, de zogenaamde geisers, gletsjers, besneeuwde bergtoppen, watervallen en... actieve vulkanen.
De vulkanen op IJsland zijn van het langdurig spuwende type, wat wil zeggen dat zij maanden en soms jaren aan een stuk actief kunnen blijven, en in het verleden barstten zij vaker gezamenlijk uit. Bij de uitbarsting van de Laki in 1783 overdekte de lava een oppervlakte van meer dan 500 vierkante kilometer en de gassen en de zure regen, die zelfs de huid irriteerde, maakten IJsland steriel en er kwam hongersnood: een vierde van alle IJslanders stierven, 10.000 mensen in totaal, alsook een groot deel van het vee. In Engeland kwamen 23.000 mensen om.
IJsland is één grote vulkaan met meer dan honderd kraters, onophoudelijk spuiten geisers alom hete waterdamp de lucht in en vullen zich daar waterbekkens, ganse meren, met warm water. Na een rust van 187 jaar, is de Eyjafjallajökull op 20 maart laatst leden weer actief geworden en er valt weinig goeds te voorspellen, wetende dat zijn vorige uitbarsting, in 1821, zomaar eventjes 13 maanden aanhield. Bovendien is de kans volgens sommige geologen vrij groot dat deze vulkaan ook zijn buur zal aansteken... die zowat tien keer krachtiger is.
In één dag tijd - van 14 tot 15 april 2010 - vormde zich boven de Eyjafjallajökull [eigenlijk de Guðnasteinn (*)] een aswolk met de oppervlakte van Engeland (ongeveer 130.000 vierkante kilometer). Wetende dat het aardoppervlak (land én zee) zo'n 500 miljoen vierkante kilometer bedraagt, volstaat het althans in theorie dat onze vulkaan 10 jaar ononderbroken rook uitblaast opdat het overal pikkedonker zou worden. Maar voor zijn buur, die immers tien keer krachtiger is, ware één jaar ruimschoots voldoende om de eeuwige duisternis te bewerkstelligen.
"Hij opende die put, waaruit rook opsteeg als uit een grote oven. De zon en de hemel werden verduisterd door de rook uit de put." (Openbaring 9,2 - NBG 2004/2007).
(J.B., 17.04.2010)
Noten:
(1) De ooggetuige Plinius Minor beschreef de uitbarsting op vraag van de geschiedschrijver Tacitus, die wilde weten hoe Plinius (Minor) zijn oom, die een geleerde was, omkwam, samen met tallozen in meerdere omliggende steden (Plinius Minor, Epistula VI 16), en ook wilde hij weten hoe Plinius Minor zelf die periode doorstond (Plinius Minor, Epistula VI 20). Een versie van de tekst van deze brieven, vertaald naar het Nederlands, vindt men hier: http://satura-lanx.telenet.be/Vita%20Romana/04_Vita%20Romana_Pompei/04_2C.htm .
Een tweede bedenking naar aanleiding van het artikel
Een tweede bedenking naar aanleiding van het artikel "De islam en de hoofddoek in België" van Etienne Vermeersch (°)
Als scholieren de hoofddoek onder dwang dragen, dan zal een wettelijk verbod hen tegen die dwang beschermen, zo argumenteert Vermeersch. Edoch, als hier géén dwang in het spel is, dan is zo'n verbod een ongeoorloofde vrijheidsberoving.
Analoog ligt de nadruk op discretie ("'low profile' inzake het continu publiek uiten van de eigen opinies"), omwille van de rechtvaardigheid ("Opdat alle opinies en gevoeligheden in dezelfde mate aan bod zouden komen (...)"), maar zodoende gaat de gevierde 'neutraliteit' ook naar oppressie neigen, daar blijkt dat zij slechts kan overleven als zij haar "alles mag" van weleer, nu bereid is te vervangen door het "niets mag".
Het is duidelijk dat die 'neutraliteit' zich in die groteske 'gedaanteverandering' feitelijk ontdoet van de redelijkheid zelf waarvan zij oorspronkelijk beweerde een kind te zijn. Of kan het recht dan zegevieren waar iedereen moet zwijgen? Schept de stilte dan gelijkheid? Dit lijkt meer op een gesofisticeerde variant van een allang aan de gang zijnde struisvogelpolitiek.
Het is bevreemdend dat uitgerekend de voorstanders van de open debatcultuur het "gewenst [achten] dat geen enkele opinie op een bijzondere wijze in de kijker loopt" en dat zij aldus confrontaties vermijden die tot discussies zouden kunnen leiden.
In wezen duikt ook hier de door sommigen gezochte neutraliteit op als een hersenschim ontsprongen aan het naïef realisme van een reductionistisch wereldbeeld dat de zelfreferentieproblematiek miskent en de onmogelijkheid van een uit de menselijke machtswil geboren objectivisme. Het wetenschappelijk experiment als basis voor de ware theorie berust hoe dan ook op parameters die uiteindelijk naar onze zintuigen verwijzen, terwijl perceptie op haar beurt mede door de theorie bepaald wordt. Bovendien kunnen waarden nooit in termen van waarheden worden uitgedrukt, terwijl het omgekeerde noodzakelijk is: de keuze voor een maatstaf waarmee waarheid wordt gemeten is per definitie een waardering; waarheid is een specifieke waarde maar niet andersom.
Naar aanleiding van het artikel "De islam en de hoofddoek in België" van Etienne Vermeersch (°)
De wijze waarop dieren hun territoria afbakenen is afhankelijk van de soort en bij de mens is dat een complexe zaak geworden. Sommigen zien zelfs in de dracht van welbepaalde kledingstukken door vrouwen, een vorm van culturele territoriumafbakening gepleegd door mannen, middels hun vrouwen. Wrevel ontstaat uiteraard van zodra argwaan rijst over een mogelijke tekenwaarde van klederdracht, heel eenvoudig omdat zij dan kan worden beschouwd als provocatie, invasie of oorlogsverklaring onder de dekmantel van onschuldige kledij.
Maar provocatie dient dubbelzinnig te zijn, wil zij maximale efficiëntie hebben: zij wacht op uitgerekend die interpretatie van de tegenstander die hem medeplichtig maakt aan het uitbreken van het conflict, in de wetenschap dat het kwaad, evenmin als het teken, op zichzelf bestaat. Het kwaad zetelt immers niet (exclusief) in het beeld, maar (ook) in het oog van de toeschouwer en evenzo wordt een kledingstuk, of eender wat, pas door de synergie met een eventueel uit te lokken interpretatie, een teken. Waar de waarnemer niet meewerkt, ontbreekt het vuur waarop de olie wordt gegoten en missen aanstokers of aanstekers onherroepelijk doel.
In dat laatste geval zal bijvoorbeeld een bepaalde klederdracht oppervlakkig worden nagebootst door lieden die van de eventueel onderliggende lading, tekenwaarde of cultuur geen benul hebben. Alleen al door mode te worden, kunnen die zaken hun tekenwaarde spontaan verliezen omdat zij ophouden een discriminerende kracht uit te oefenen: zij kleden dan om het even wie aan. Derhalve zou een verbod op de dracht van de kledij in kwestie, de impliciete beschuldiging inhouden aan het adres van diegenen voor wie zij een tekenwaarde had, dat ze die kledij monopoliseerden, wat dan inhield dat zij de dracht ervan aan anderen zouden verbieden. Dat is het geval met bijvoorbeeld politie-uniformen en eretekens, maar niet met hoeden, sjaals of sokken die immers dienen als beschutting tegen kou en wind.
Er bestaat gelukkig nog altijd geen auteursrecht op kledij, omdat kledingstukken niet in de eerste plaats woorden zijn en omdat zij daartoe ook niet mogen worden herleid: al wie dat nodig hebben, moeten zich onbelemmerd kunnen kleden. Kledij kan pas maatschappelijk worden verplicht waar het ontbreken ervan de maatschappij kon ontordenen, en pas om diezelfde reden mag zij ook worden verboden. Waar mensen aan het dragen van bijvoorbeeld schoenen specifieke culturele connotaties vastknopen, is dat hun eigen zaak, en ze zijn geheel vrij om dat te doen zolang zij anderen maar niet verplichten om blootvoets te gaan lopen. Anders krijgen we alras absurde toestanden zoals onlangs nog in de zaak van de zogenaamde "omstreden borstnummers" voor voetbalspelers: nummers die wel eens aan de initialen van bijvoorbeeld Adolf Hitler konden herinneren, stel je voor! En men hoeft geen wiskundige te zijn om in te kunnen zien dat dit een straatje zonder einde is.
Vertonen velen onder ons dan niet de neiging om de wereld te vervangen door het internet ofwel door nog een andere fictieve constructie? Komt het leven van sommigen niet in functie te staan van het foto-album of de video? Primeren de afbeeldingen niet op de mensen zelf welke zij afbeelden zodat het leven plaats moet maken voor het acteren of voor de pose? En waarom dan? Waarom laten sinds oudsher farao's, koningen, keizers en pausen zich beeldhouwen ten voeten uit of schilderen en portretteren?
Een paus die zich naar buiten begeeft, moet op zijn kleren letten, op zijn hoed, zijn kraag en op zijn ganse houding, op zijn woorden ook, want elk van zijn stappen wordt nauwkeurig vastgelegd, elk gesproken woord gewogen en van commentaar voorzien, geen van zijn blikken ontsnapt aan die van talloze miljoenen. Alles wat hij doet, is toneel; zijn bestaan lijkt herleid tot de materiële schijn daarvan.
Schrijvers transformeren zichzelf in lettertekens, zinnen, paragrafen, hoofdstukken en boeken: zij leven niet meer echt, alsof ze het licht van de zon en de wind die met de takken speelt, misprezen. Tekenaars en beeldhouwers zetten al hun bewegingen om in beelden, componisten maken van hun allerlaatste ademteugen klanken en acteurs verwisselen het eigen bloed voor rollen onder de spots op scène of op het witte doek. Daartoe ook dient een mens, zo leggen zij geduldig uit: om zichzelf te transformeren middels die processen of ook middels zijn arbeid, want enkel zo kan men zichzelf verheffen, aan de anderen ten geschenke geven maar vooral voortleven als het einde is gekomen.
Op dat voortleven na de dood richt zich alle aandacht, alsof dit bestaan onecht was, voorlopig en een spel. Het begint pas op het ogenblik dat het definitief beëindigd werd, zo geloven velen terwijl het nog aan de gang is, en daarom laten zij zich afbeelden in steen, op doek, op video, ofwel veranderen zij zichzelf met noeste arbeid in een geheel van lettertekens, vormen, klanken die de tijd trotseren.
Een exponent van deze dan toch ontegenzeggelijke manie waarin men alles wil omvormen tot iets dat de zaak zelf overleeft, een essentie die het omhulsel te boven gaat, een ziel, een distillaat, vindt men in Het parfum van Patrick Süskind (1), waarin een gek de ziel der dingen identificeert met slechts hun geuren: als hij die geur eerst uit de dingen haalt, zijn ze voorgoed gered; hun omhulsel wordt dan bijzaak.
Want in de optiek van de moordenaar uit de genoemde roman, worden zijn slachtoffers niet vermoord doch gered. Al wie onwetend blijven omtrent die ultieme 'waarheid' - dat onze ziel samenvalt met onze lichaamsgeur - zullen nooit in staat zijn om de edelste bedoelingen en handelingen te begrijpen: zij zien een moordenaar waar een messias aan het werk is, iemand die het leven in een elixir voorgoed bewaren wil en aan de zo vergankelijke stof onttrekt.
Maar streven wij allen niet wezenlijk hetzelfde na als wij de dingen identificeren met, bijvoorbeeld, alleen maar hun vorm, en als wij aldus geloven mensen te vereeuwigen door afgietsels van hen te maken? Afgietsels van hun lichaam, van hun genen en zelfs van hun geest? Want waarom anders leren wij afbeeldingen te maken, beschrijvingen en reportages? Waarom neigen we ertoe om het levenloos geschreven woord zoveel hoger te achten dan de gesproken taal en dan het leven zelf, zoals dat bij uitstek blijkt uit de veronachtzaming van de rechten der papierlozen? Waarom anders werken wij, elk op zijn wijze en met zijn eigen talenten, dan om onszelf tot de vermeende essentie te herleiden?
In de wereld van Süskind's moordenaar is die essentie niets dan geur. Een krankzinnige en verfoeilijke kijk, kortzichtig, ziek en misdadig - zo oordeelt elk van ons onmiddellijk. Maar wat dan wordt in onze huidige wereld als de essentie der dingen aanzien? Wat is datgene waartoe elkeen wordt herleid en waartoe men ook elkaar herleidt, klaarblijkelijk geheel vanzelfsprekend? Wat is het distillaat waarin alles en iedereen wordt omgezet? Wat anders dan... geld?
(J.B., 11 maart 2010)
Noten:
(1) Patrick Süskind, Das Parfum, 1985.
10-03-2010
De massa en de mensheid
De massa en de mensheid
Mao zei dat de macht komt uit de loop van een geweer en als dat klopt, is macht te danken aan geweld of aan de dreiging daarvan. Dat is dan zo omdat het leven uiterst kwetsbaar is: het vraagt miljoenen jaren van ontwikkeling om een levend wezen en uiteindelijk ook een mens ter wereld te brengen, maar al wie of wat leeft, is van vlees en bloed; een simpele slag van een stok, kan doden. Ons leven hangt af van toevalligheden, gunsten en genaden; het is onzeker en in de regel nooit vrij van dreigingen.
Wie macht wil uitoefenen over een ander, kan dit doen door die ander schrik aan te jagen, en dat weet elkeen reeds uit de ervaringen van zijn kindertijd. Wat echter niet zo makkelijk tot het besef doordringt, is dat het meest efficiënte voorwerp van de angst, de angstige zelf is: macht over anderen wordt vooràl bereikt door die anderen bang te maken... voor zichzelf.
Het klinkt paradoxaal maar het is allerminst een tegenspraak: pas als iemand een ander bang kan maken voor zichzelf, kan hij bij die ander de vertrouwenspositie inpalmen die voordien natuurlijkerwijze aan diens eigen persoon toekwam. In wat andere bewoordingen gaat de ander dan zichzelf wantrouwen omdat hij zichzelf is gaan vrezen. Voortaan zal hij dan niet langer bij zichzelf te rade gaan, maar wel bij de indringer die hem belooft hem te zullen beschermen tegen zijn eigen zelf waarin hij immers niet langer kan vertrouwen omdat die indringer het in discrediet bracht. Zodoende dringt die indringer binnen tot in de kern van de persoonlijkheid van zijn slachtoffer, waar hij zonder enige tegenstand het roer overneemt.
De hellepreken uit de kerk zijn mooie voorbeelden van hoe macht op de beschreven manier verworven wordt. Een in een kerkgebouw verzamelde mensenmassa krijgt een donderpreek te horen, bij voorkeur over sex. Het argument ten spijt dat zonder sex binnen de kortste keren alle leven van de aardbol zou verdwijnen, weet de prediker de massa zodanig met woorden te bewerken, dat niemand eraan denkt te protesteren als de 'herder' sex gelijkstelt aan doodzonde.
De prediker valt de natuur van de mens zelf aan. Wat zeg ik? Hij valt de natuur van het leven als zodanig aan, doet het leven twijfelen aan zichzelf en zo ook alle gelovigen. Meteen benut hij ook nog eens de kuddegeest die protest - vanwege de enkeling - bijzonder bemoeilijkt en feitelijk onmogelijk maakt.
Op die wijze wordt de massa gedwongen tot zelfverraad: in het openbaar veroordeelt de prediker hen allen, en allen houden ze hun mond, waardoor zij op hun beurt openlijk zichzelf veroordelen. Voortaan zal wie weerstand durft te bieden aan die openbare 'uitspraak', door de massa zelf op passende wijze worden bestraft.
Het inpalmen van een ander is weliswaar onmogelijk als die ander niet eerst zichzelf verraadt. Maar van zodra hij dat doet, is hij uiteraard verloren. Het ondermijnen van de persoonlijke autonomie is dan ook de eerste en de belangrijkste taak van de machtswellusteling.
Het zelfverraad nu, wordt in de hand gewerkt door, enerzijds, de kuddegeest en, anderzijds, de massamanipulatie van de machtswellusteling. Teneinde aan het zelfverraad te kunnen ontsnappen, moet men derhalve aan de kuddegeest kunnen weerstaan. Aangezien nu de kudde gestuurd wordt door de machtswellusteling, moet al wie aan de kuddegeest effectief wil kunnen weerstaan, eerst kennis hebben van de middelen waarmee de machtswellusteling de kudde manipuleert en, vervolgens, in staat zijn om daartegen in het geweer te komen en, meer bepaald, met bétere middelen.
Meestal verloopt het verwerven van macht relatief gemakkelijk als vooraf diegene die op macht aast, de durf heeft om naar voren te treden en het woord te nemen, of zich als gezagsvol leider te profileren. In de praktijk wordt aan de opbouw van iemands gezag door machtige instituten gedurende vele jaren, zoniet eeuwen, gewerkt. Maar dat iemands gezag feitelijk al van lang voor zijn geboorte wordt gevormd, betekent meteen dat deze gezagvoerder niet het eigen gezag voert, doch dat van wéér een ander. Zo dankt een pastoor zijn gezag aan een kerk die zijn eigen leeftijd met bijvoorbeeld tweeduizend jaar overschrijdt; het gezag dat de pastoor uitoefent, is derhalve niet het zijne, het behoort toe aan het instituut waarvan hij een gewillig instrument geworden is.
Instituten regeren enkelingen en de macht die via hen over massa's mensen uitgeoefend wordt, wordt niet langer door mensen uitgeoefend doch door instituten. Instituten worden door mensen bemand, maar het zijn zelf geen mensen. Instellingen zijn oorspronkelijk bedoeld als middelen voor mensen, maar omdat die middelen de mensen over het hoofd zijn gegroeid, zijn ze de mensen zelf gaan beheersen, en dat is dan het aloude verhaal van de golem: de dienaar die zijn meester naar zijn hand zet. Instituten zijn klonters van reglementen en regels, geboden en verboden, echter niet gesproken door een persoonlijke mond, maar gefabriceerd door lieden die zich middels hun golem willen 'opwerken'. De golem is iets dat eruit ziet zoals een persoon, maar het is dat allerminst. De golem is een marjonet die gemanipuleerd wordt door een samenzwering van lieden die op de massa pogen te parasiteren. Samenzweringen zijn geen personen en ze overtreffen het persoonlijke ook niet, omdat zij ageren zoals bendes dat doen. Het zijn 'kleine' bendes die de meer omvangrijke en logge bendes - de massa's - beheersen. Personen hebben in dit spel volstrekt geen plaats, zij worden uitgerangeerd.
Mensen zijn kwetsbaar en daarom ook onzeker. Potentaten maken hiervan misbruik: ze doen mensen aan zichzelf twijfelen, ze maken mensen bang voor zichzelf, en zo zorgen ze ervoor dat mensen het eigen oordeel opschorten en voortaan bij de potentaten te rade gaan. Op die wijze besturen machthebbers de massa, en ook zijzelf gaan samenscholen zodat ze in bende opereren, wat wil zeggen: geheel onpersoonlijk. Aldus regeren kerkvorsten gelovigen en politici burgers, maar zo ook ontnemen zogenaamde 'pedagogen' de natuurlijke moeders en vaders hun taak en hetzelfde doen allerlei anderssoortige 'wetenschappers', die zoals elkeen weet de hogepriesters zijn van de nieuwe tijd. Mensen verliezen hun autonomie, zij worden afhankelijk gemaakt en vervolgens tot slaaf van systemen of tot onderdeel van machinaties die hen niet ontzien.
Op de valreep van de totale overgave van de mens aan de onmens - 'het systeem' - werd aan de alarmbel getrokken door filosofen, kunstenaars en andere revolutionairen: de dreiging van bijvoorbeeld George Orwell's Big brother uit zijn 1984 werd zo reëel, dat bewegingen ontstonden die een heel andere koers wilden varen, richting meer autonomie. Die koers werd uiteraard bijzonder bedreigend geacht door en voor machthebbers, die immers bij de gratie van de heteronomie van de massamens bestaan, en zo moesten alle aanhangers van de tegenbeweging gebrandmerkt worden als maatschappelijk gevaarlijk. Zodoende kwam de maatschappij tegenover het individu te staan, alsof het om twee tegengestelde krachten ging die welhaast per definitie elkaars voorbestaan in de weg stonden. Er ontstond een troebele mist die het maken van een onderscheid tussen de uitersten van, enerzijds, het onpersoonlijke, diabolische systeem of de golem en, anderzijds, de zogenaamde mensheid, quasi helemaal onmogelijk maakte.
In acht genomen het feit dat onze fysieke kwetsbaarheid garant staat voor de uitholling van het persoonlijke en de vorming van bendes, massa's en onpersoonlijke systemen, lijkt het er sterk op dat de mensheid zich nimmer in de stoffelijke wereld kan vestigen, en dat alle samenscholingen die daar aanspraak op maken, hooguit samenzweringen kunnen zijn.
(J.B., 7 maart 2010)
23-02-2010
Christendom, wraak en vergeving
Christendom, wraak en vergeving
De inhoud van een religie kan soms fantastisch klinken - in de zin van sprookjesachtig of gefantaseerd - maar het vreemde is nu dat die vermeend fantastische zaken niet zelden gekoppeld worden aan reële data en namen.
Zo ligt op 38 kilometer van de Turkse stad Urfa vandaan, het dorp Harran, ook wel Haran of Carrhae genoemd. Men vindt daar nog de ruïnes van een meer dan 1000 jaar oude moskee. En 4000 jaar geleden leefde op diezelfde plaats Abraham. Hij stamde uit het geslacht van Noach, die ongeveer 5000 jaar geleden werd geboren, en die met zijn vrouw, zijn drie zonen en hun vrouwen, als enige mensen de zondvloed overleefden (2400 jaar geleden). Nog eens 1000 jaar vóór Noachs geboorte - en dat is dan 6000 jaar geleden - werd Adam geschapen. Laat men de tijdrekening bij Adam beginnen, dan zou in het jaar 8 de zondeval hebben plaatsgehad: Adam en Eva werden uit het aards paradijs verdreven, en zij zouden toen gevlucht zijn naar... Harran. Andermaal: Harran is geen Disneyland, het is geen verzinsel: het is een dorp nabij Urfa in het Zuid-Oosten van Turkije.
Adam en Eva kwamen in Harran terecht omdat ze door de Schepper verjaagd waren uit het aards paradijs wegens een zonde die alle mensen van hen erfden, en die daarom de erfzonde werd genoemd: tegen het verbod van de schepper in, aten zij van de vruchten van de boom van de kennis van goed en kwaad. Maar die verdoemenis was niet noodzakelijk fataal: Jahweh beloofde verlossing door het zoenoffer van zijn eigen Zoon: allen die in Hem geloofden, zouden door zijn ter vergelding vergoten, onschuldig bloed, van alle schuld worden bevrijd.
Toen Adam op zijn sterfbed lag - zo staat te lezen in het Evangelie van Nicodemus - kreeg zijn zoon Seth van de aartsengel Michaël een tak van de boom van de kennis van goed en kwaad, om daarmee zijn vader te genezen. Maar toen Seth met de tak bij zijn vader aankwam, was die al dood, en daarom plantte hij hem op diens graf. Uit de tak groeide een grote boom die vele jaren later het hout leverde voor het kruis van Christus.
Het werd ons zo vaak verteld dat we er op den duur echt doof voor werden: de mens staat sinds de zondeval bij zijn Schepper in het krijt, en die zint op wraak, Hij eist vergelding. Edoch, de zoon van God betaalt die schuld in onze plaats, en zo wordt zijn bloed vergoten voor ons heil. Dat mysterie wordt gevierd in de Heilige Mis.
Talloos zijn diegenen die zich door het christendom aangesproken voelen omwille van het bijzondere principe van de vergeving dat in de plaats treedt van de wraak. Waar in het Oude Testament en in de heilige boeken van de joden de vergelding voorop staat met de vuistregel: "een oog voor een oog en een tand voor een tand", brengt de Messias ons de verlossing met het gebod van de vergeving. Kwaad wordt niet langer met kwaad vergolden, zo luidt het, en daaruit kan men ook makkelijk verstaan dat het kwaad in de vergelding zelf moet liggen, en het goede in de vergeving. Jezus gaat nog verder waar Hij het paradoxale gebod uitvaardigt: "Bemint uw vijanden!"
De goedheid die spreekt uit de religie van de vergeving, lijkt op het eerste gezicht niet het monopolie van het christendom te zijn: zij wordt ook aan beoefenaars van andere godsdiensten toegeschreven, en ze komt zelfs voor in atheïstische wereldbeschouwingen die helemaal los van het christendom opereren. Men zou zowaar gaan denken dat men niet eens hoeft te geloven om een 'goed' mens te kunnen zijn in de christelijke zin, teneinde aan anderen schuld te kunnen vergeven of door andermans vergevingsgezindheid van de schuld jegens hen verlost te kunnen worden. Kwijtschelding lijkt alvast algemeen menselijk, de vergeving lijkt een zuiver humaan principe, alleen al omdat aan het spel van wraak en weerwraak principieel geen einde kan komen en het doden niet ophoudt zolang er mensen overschieten. Kortom: God lijkt hier op de keper beschouwd eigenlijk helemaal overbodig. Meer nog: als men de zaken van dichterbij bekijkt, dan lijkt de christelijke God de vergeving zelfs aardig in de weg te staan. Maar dat blijkt nu juist een kolossale vergissing, want geheel in tegenstelling tot de intuïtie, blijken de principes van wraak en vergeving allerminst onderling tegenstrijdig; veeleer zijn ze innig met elkaar verbonden. Zou men echt geen kippenvel krijgen als men in de bijbel het volgende leest:
"Volgens de wet wordt inderdaad vrijwel alles met bloed gereinigd, want als er geen bloed wordt uitgegoten, vindt er geen vergeving plaats". (1)
Waarmee gezegd is dat vergeving zonder vergelding - alvast in het Paulinische christendom - geheel onmogelijk is. Jawel, de vergeving die men spontaan in zijn gedachten had als de christelijke tegenhanger van de natuurlijke wraak, blijkt gewoon een spook te zijn. En allen die zich door het christendom lieten bekoren omwille van het edel ogende principe van de vergeving, kunnen bij dezen kennis nemen van het feit dat zij zich jammerlijk hebben vergist: zij hebben geloofd in iets dat veel te mooi was om waar te zijn, iets dat alleen voor het goddelijke was weggelegd. Maar er is meer.
Aan allen die hier nog zouden hopen op soelaas, en die zich de aansporing zouden te binnen roepen dat wij onze vijanden dienen te beminnen, zegt Paulus inderdaad:
" Zegen uw vervolgers; zegen hen, vervloek hen niet. //(...) Vergeld geen kwaad met kwaad, maar probeer voor alle mensen het goede te doen. / Stel, voor zover het in uw macht ligt, alles in het werk om met alle mensen in vrede te leven." (2)
Maar in de tekst die onmiddellijk daar op volgt, klinkt iets heel anders door, met name dat de eigenlijke reden voor die schone vergevingsgezindheid niets te maken heeft met menselijke goedheid, maar veeleer met het alleenrecht dat God blijkt te hebben over de wraak. Paulus zegt immers:
"Neem geen wraak, geliefde broeders en zusters, maar laat God uw wreker zijn, want er staat geschreven dat de Heer zegt: Het is aan mij om wraak te nemen, ik zal vergelden." (3)
De overwinning op het kwade - de vijand - door het goede, zit hem dus hier in, dat het goede de vijand méér vermurwt dan het kwaad dit vermag te doen, en zo luidt het vervolg van deze brief:
"Maar als uw vijand honger heeft, geef hem dan te eten, als hij dorst heeft, geef hem dan te drinken. Dan stapelt u gloeiende kolen op zijn hoofd. / Laat u niet overwinnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede." (4)(5)
Volgens de inzichten van Etienne Vermeersch "is hier uiteraard opnieuw het wraakprincipe aan de orde, zoals in overigens heel de opvatting over de hel, en later het vagevuur. Omdat dit dan weer strijdig leek met de stelling dat Christus de verlossing garandeerde, kon dat vagevuur weer worden gereduceerd via de aflaten... het is een spel van intern contradictorische gevoelens en principes." (6)
De brieven van Paulus worden algemeen beschouwd als de eigenlijke kern van het christendom; het zijn de oudste documenten, ze zijn ouder dan de Evangeliën, het zijn de meest betrouwbare bronnen. En als men Paulus ernstig neemt, dan lijkt het ons dat men een gebeurlijk naïeve visie op de schoonheid van de christelijke goedheid moet herzien, want in de leer van Paulus valt vooral op dat de 'toverkunst' van de vergeving, waarbij de schuld wordt weggetoverd, helemaal niet kan bestaan, dat het een mooie inbeelding is maar in de eerste plaats een inbeelding, een illusie, iets dat onrecht zou doen aan de rechtvaardigheid en daardoor ook aan de werkelijkheid zelf.
Vergeving blijkt pas mogelijk mits het onderpand van de vergelding. Ik kan kaas kopen in een winkel en het nalaten om de winkelier te betalen... op voorwaarde dat deze mij toestaat dat ik mijn schuld op de rekening van een ander deponeer, iemand die dit voor mij wil en kan betalen. De winkelier vergeeft mij mijn schulden niet, en dat kon hij ook niet doen, hij kan immers niet leven van de hemelse dauw: het is die ander die mijn schulden overneemt en betaalt. De gratuïte vergeving blijkt krachtens de woorden van Paulus zelf een spook, en allen die het christendom een warm hart toedragen omwille van een gemakkelijke 'liefde' die als het ware geheel gratis uit een eindeloos spuitende bron lijkt te komen, dienen zich bij dezen op zijn minst eens goed te bezinnen.
Talloze boeken werden geschreven over het gratuïte van het christendom, over datgene in deze wonderbare leer, dat de menselijke rechtvaardigheid zelf overstijgt: de werkers van het elfde uur ontvangen hetzelfde loon als deze van het eerste uur - dit schaadt de laatst genoemden immers niet. Hetzelfde geldt voor de verloren zoon die spijt betuigde nadat hij zijn fortuin verkwist had en over wie gezegd wordt dat zijn bekering meer vreugde in de hemel brengt dan al het andere. De overspelige vrouw wordt ongestenigd weggestuurd met slechts de aanmaning niet meer te zondigen omdat niemand van de omstaanders de eerste steen kan gooien, daar deze voorbehouden wordt aan wie niet gezondigd heeft. Maar hij die niet gezondigd heeft, is telkenmale Christus, en Hij vergeldt niet, Hij vergeeft. Paulus legt ons nu uit dat die vergeving niet van mensen komt en ook niet gratis is: de Heer heeft voor onze verlossing met zijn leven moeten betalen. Andermaal: "(...) als er geen bloed wordt uitgegoten, vindt er geen vergeving plaats" (1).
Zonder de kruisdood ware de vergeving onmogelijk - dat is wat òòk in de christelijke boodschap vervat zit. Mensen die jegens elkaar onrecht plegen, zijn niet in staat om dit onrecht aan elkander te vergeven: zij kunnen zich slechts wreken omdat zij het rechtvaardigheidsprincipe niet kùnnen overstijgen; mensen zijn immers geen goden. Men zou nu kunnen opwerpen dat mensen alsnog hartstochtelijk kunnen liefhebben en derhalve zonder wraak kunnen vergeven, maar de christelijke leer wil dat zij dat pas kunnen doen als participanten aan de liefde van Christus zelf. Zonder Christus zou daarvan met andere woorden gewoon geen sprake kunnen zijn.
Volgens de leer van Paulus is de vergeving het alleenrecht van de christenen en bijgevolg kunnen ongelovigen aan elkaar nimmer vergeving schenken: het kwaad dat zij berokkenen, blijft. Het hoopt zich op, het wacht op vergelding, het belooft niets goeds, alleen wraak na wraak, doodslag na doodslag. Wanneer ongelovigen alsnog afzien van de wraak, dan doen zij dat niet uit liefde, doch uit berekening. Dat is wat volgt uit de Paulinische leer. Het inzicht dat het wraakprincipe schadelijk is voor iedereen, kan vredesbestanden in het leven roepen, maar die zijn in het beste geval slechts tijdelijke onderbrekingen van het in de praktijk brengen van de wraakgevoelens. Soms ook houden deze gevoelens op, alleen om die reden dat zij mensen op den duur gaan uitputten.
Als Paulus gelijk heeft, dan is er geen heil buiten het christendom, omdat alleen de kruisdood van God zelf ons kan verlossen van het kwaad. Zonder die verlossing is de mens ten prooi aan het kwaad: zijn leven zelf wordt hem door het kwaad ontnomen. Het pleit voor Paulus dat geen ongelovige redenen heeft om te geloven in een opstanding uit de doden. Voor dat soort van leven - eeuwig leven - wordt immers de liefde van God zelf vereist die onze schepper is en die, als Hij dat wil en als wij dat beamen, ons "voor hetzelfde geld" een tweede keer kan scheppen. Want niemand die in God gelooft, twijfelt aan zijn bestaan als zijnde door God geschapen, en bijgevolg heeft hij ook geen enkele reden om elke verdere scheppingskracht aan zijn schepper te ontzeggen.
Maar als Paulus gelijk heeft, geldt eveneens dat de vergeving binnen het christendom nimmer kan opgevat worden als een zo gemakkelijke zaak dat mensen haar door simpele nabootsing eigen zouden kunnen worden: vergeving wordt betaald met leed als deelgenootschap aan het lijden van Christus, en eeuwig leven wordt slechts betaald met het onschuldig bloed van Christus zelf. In het laatste geval is sprake van het licht van de goddelijke liefde; daarvan kan de menselijke liefde in het beste geval slechts een weerschijn zijn, zoals het licht van de maan niet zijn eigen bron is doch een weerkaatsing van het licht van de zon.
De vraag blijft of Paulus gelijk heeft, en dat is de vraag naar de mogelijkheid van vergeving en dus ook van liefde, geheel buiten het christendom. Maar wie doorgaat met vragen, kan ook nog de kwestie stellen of de mens zich ueberhaupt wel buiten het christendom kan begeven. Iemand kan weigeren om een kerkgebouw naar binnen te gaan of zelfs om de leer van een of andere kerk te onderschrijven. Maar wie zegt dat hij niet de voeten van Christus zelf wast als hij zich over daklozen ontfermt of als hij de treurenden troost en de dorstigen laaft? Wie immers kan verhinderen dat Christus zelf zich voor ons heil in onze eigen naaste verplaatst en daar wacht totdat wij hem tegemoet komen in zijn nood die immers ook de onze is? Wie zal het zeggen of de ultieme vergeving niet samenvalt met de belijdenis van de volstrekte wanhoop en verlatenheid, die toch elke mens moet voelen als hij sterft, en dan roept, op zijn moeder, of op zijn God? Wie immers zal iemand die om een brood vraagt, een steen geven?
Blijft de logische mogelijkheid dat God niét bestaat en dat Paulus derhalve ongelijk heeft, wat dan betekent dat het christendom het principe van de wraak niét overschrijdt doch slechts wat meer gesofisticeerd uitwerkt. Tot die interpretatie geeft Paulus overigens zelf aanleiding waar hij insinueert dat ook de vergelding van het kwade met het goede, een vorm van wraak is omdat deze handelwijze de vijand van zijn stuk brengt. In dat geval is 'echte' vergeving slechts buiten het christendom mogelijk, en onder 'echt' moet dan worden verstaan: "niet door een onderliggende vergelding geconditioneerd".
De ongelovige vergeeft niet in Christus' naam of omdat Christus borg stond voor het wegnemen van de schuld, maar hij stelt zichzelf daar borg voor, eventueel door de daaraan verbonden nadelen zelf te ondergaan. Andermaal: niemand kan verhinderen dat de ongelovige zijn naasten troost, laaft of bevrijdt, en dat zich in dit ogenschijnlijk louter intermenselijke gebeuren, grootse dingen afspelen waarvan alleen zij die ze beleven ondervinden kunnen dat zij warempel 'bovenmenselijk' zijn, in die zin dat zij het louter persoonlijke voordeel en zelfs het eigen louter fysieke leven in hun schaduw stellen.
Maar spreekt in dat geval God zelf niet doorheen het alledaagse, in die zin dat men het banale in de genoemde intermenselijke ervaringen zelf niet anders dan overstijgen kan? Heeft daar de wraak niet opgehouden te bestaan, tegelijk immers met het 'recht', dat tenslotte niets meer te betekenen kan hebben waar men door de ander uitgenodigd wordt om te geven om niets, alleen omdat die ander nood heeft en men die nood zelf voelt en inlost omdat de nood van de ander op een haast wonderlijke manier de eigen nood is? En verdwijnt daar niet de wraak in de vergeving, daar pas in het vergeven van de naaste, de eigen schuld kan weggenomen worden? Het zijn tenslotte allemaal dingen die ons verstand te boven gaan; we kunnen het daar eens over hebben, maar blijkbaar blijven alle antwoorden de vorm van vragen hebben.
(J.B., 21 februari 2010)
Noten:
(1) Hebreeën II:22
(2) Romeinen XII: 14 en 17-18.
(3) Romeinen XII: 19.
(4) Romeinen XII: 20-21.
(5) F.A. Stoett, Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden, nr. 1237,W.J. Thieme & Cie, Zutphen 1923-1925 (vierde druk), zegt hierover het volgende: "Vurige kolen op iemands hoofd hoopen (of stapelen), ontleend aan den Bijbel, n.l. aan Spreuken XXV, 22: Want ghy sult vyerige kolen op sijn hooft hoopen: ende de Heere sal 't u vergelden; met de kantteekening: ghy sult hem daer toe dryven, dat hy de vyantschap, die hy tegens u heeft, haest van hem werpe; gelijck yemant die gloeyende kolen op 't hooft gelecht souden werden, de selve terstont soude afschudden. Ofte, ghy sult sijn herte vermorwen, ende gedweech maken, dat hy van sijn ongelijck overtuycht sal sijn, gelijck de Smeden het yser met gloeyende kolen vermorwen. Vgl. ook Rom. XII, 20: Indien dan uwen vyandt hongert soo spijsight hem: indien hem dorst soo geeft hem te drincken. Want dat doende sult ghy colen vyers op sijn hooft hoopen. De beteekenis van deze woorden is, volgens Zeeman, 329 door een edelmoedig betoon van barmhartigheid zijnen vijand van schaamte en leedwezen doen gloeien. Van der Palm verklaart deze uitdrukking aldus, dat men daardoor zijnen vijand aandoet, wat hem het ondragelijkst moet vallen, en strenge wraak aan hem oefent, die hem al zijn ongelijk smartelijk zal doen gevoelen en dus het beste middel tot zijne verbetering wezen zal. [In de Leidsche Bijbelvertaling wordt als toelichting gegeven: Dit is een voor den beweldadigde pijnlijk gevolg van des anders grootmoedigheid; de drijfveer houdt niet meer in dan: zoo neemt gij de gevoeligste wraak.... Dat de pijnlijke gewaarwordingen den beweldadigde tot berouw over zijn vijandschap nopen, wordt er licht bij gedacht, maar ligt er eigenlijk niet in. Zie ook Germ.-Rom. Monatschr. II, 248; 679; III, 246.] (...) [ Zie ook: http://www.dbnl.org/tekst/stoe002nede01_01/stoe002nede01_01_1258.php ]
(6) Etienne Vermeersch: mondelinge en schriftelijke lering, Universiteit Gent 2010.
*
26-01-2010
De ondergang door overvloed
De ondergang door overvloed
Een van de hallucinante aspecten van het kapitalisme is dat het wordt in stand gehouden door uitgerekend diegenen die het verdrukt. In de jongste paar jaren kwam zoals zelden voorheen de intrinsieke waardeloosheid van de zogenaamde waardepapieren, de aandelen of het geld aan het licht. Ten gevolge daarvan manifesteerde zich het Mattheüseffect met een tot de verbeelding sprekende dwangmatigheid. Dat de staat het bankwezen redde, betekende immers dat de schulden van de rijken voortaan door rijk én arm werden afgelost; het schaarse bezit der armen werd opgeëist om daarmee de aandelen of het bezit der rijken te herstellen, en aldus de kloof tussen rijk en arm in stand te houden. Het kapitalisme wordt gered door wie erdoor tenonder gaan, precies zoals de diefstal overleeft bij de gratie der geplunderden.
Hoewel eenieder het onrecht aan den lijve ondervindt, blijft elk verweer daartegen uit. Weeklachten weerklinken in zowat alle woonplaatsen van 't land, edoch zij hebben geen effect omdat zij enkel bínnenskamers klinken. Binnenskamers speelt nochtans ook bij de allerarmsten oorverdovend de teevee - het middel bij uitstek om onrecht aan te klagen. Ware het niet dat geen der armen bij de televisie ook maar één enkele vinger in de pap heeft. Het telecommunicatiemiddel spreekt immers precies zoals George Orwell in zijn 1984 al vreesde dat het zou gebeuren: in slechts één enkele richting, namelijk van de dictator naar het volk toe. In een centrale wordt bedisseld welke illusies het volk dienen te worden ingelepeld, uur na uur, en dat met wetenschappelijke nauwgezetheid. Televisie is hersenchirurgenwerk onder hypnose voor het ganse volk.
De wereld is lang nog niet ééngemaakt. In landen waar democratie alsnog een droom is, wordt het volk door een 'elite' uitgebuit. Maar eenzelfde lot bedreigt sinds kort ook die landen waar de democratie omzeggens aan 't vergrijzen is. De bevolking durft daar wel eens vergeten dat het ook anders kon, en dat sociale rechten niet uit de lucht zijn komen vallen. Die vergetelheid, of is het dementie, dreigt heden een 'elite' aan te grijpen om tot plunderingen over te gaan zoals we die alleen nog kennen van dictatoriale regimes. 'Elite' staat hier andermaal tussen aanhalingstekens omdat de bedoelde lui wel bijzonder eenzijdig uitgelezen zijn, namelijk in de sector van de economie of het geldwezen, overigens een bijzonder doortrapt en verraderlijk terrein, zoals mocht blijken uit de hoger aangehaalde, jongste beurscrash.
Inzake het kapitalistisch bestel werd reeds de paradox genoemd van het Mattheüseffect. Nog een eigenaardigheid van die economie is dat zij haar eigen ondergang bewerkt, onder meer door overproductie. Het kapitalisme is wezenlijk een perversie, met name in de middel-doelomkering, want winst is einddoel geworden waar geld oorspronkelijk slechts (ruil)middel was. Winst groeit samen met onder meer productie, wat onvermijdelijk leidt tot overproductie: er wordt meer gemaakt dan nodig is, er zijn op den duur kopers tekort. Men probeert dat op te vangen door zaken te maken die rap verslijten: kapitalisme is nefast voor kwaliteit, voor duurzaamheid en uiteraard ook voor milieu. De afvalbergen groeien. Maar met die overproductie gaat nog een ander euvel hand in hand, en dat is sociale achteruitgang en ondermijning van de democratie.
In dictatoriale regimes zuigt een elite het volk uit: een elementaire bescherming in de vorm van een sociale wetgeving ontbreekt, met volstrekt mensonterende toestanden tot gevolg. Zij die nog werken, doen dat aan een hongerloon dat niet door sociale lasten wordt verzwaard. Dictatoriale regimes met goedkope werkkrachten brengen ook goedkope producten op de markt en zo dreigen zij de sociaal-democratieën weg te concurreren.
Een uiteraard volstrekt foute reactie van de sociaal-democratieën ware dat zij het inhumane voorbeeld van de dictaturen gingen volgen, want aldus zou men vergeten dat die overproductie alleen nog kan verergeren. Als werklui nergens nog een menswaardig loon ontvangen, wie immers zal dan de producten van hun werk nog kopen? Warempel, het zijn niet de tekorten die ons parten spelen: het tevéél wordt weldra onze ondergang. Wij kunnen pas vooruit als we met heel wat minder tevreden leren zijn!
(J.B., 26 januari 2010)
21-01-2010
Bij de inhuldiging van een nieuwe aartsbisschop
Bij de inhuldiging van een nieuwe aartsbisschop
Zonden zijn overtredingen van de goddelijke liefdewet en derhalve daden of nalatigheden die uiteindelijk objectieve schade toebrengen aan personen. Ens et bonum convertuntur, zo zeiden de kerkvaders: het goede valt samen met wat bestaat. Het kwaad is derhalve een mankement of een tekort aan Zijn, een niet-Zijn. Liegen, bijvoorbeeld, is de waarheid die per definitie samenvalt met al wat is, verbergen achter onwaarheden en zodoende het bestaan zelf verduisteren.
De waarheid is één, de leugen meervoudig; een vraagstuk kent slechts één waar antwoord, het aantal foute antwoorden is oneindig. In tegenstelling tot de waarheid die kiest voor het ene daglicht of de openbaarheid waarbij hij tevens garen spint, zijn de methoden van verduistering talloos. Men liegt als men zwart zegt tegen wit, maar ook als men de waarheid verzwijgt. Een analfabeet die ziekten bestrijdt met gebeden is onschuldig, maar een arts die kwakzalft, liegt en pleegt - uiteindelijk - doodslag door schuldig verzuim. Het ethisch besef kan hier overigens de religieuze inspiratie missen.
Alle mensen zijn verschillend en in een samenleving is dat een troef: ieder munt uit in zijn job, elk heeft een specialiteit en een verantwoordelijkheid. Artsen moeten waken over de gezondheid; leraren brengen kennis bij; architecten zorgen voor stevige gebouwen. Specialisatie ontstaat precies waar niemand nog alles kan kennen en kunnen. Samenwerken is elkaars werk en verantwoordelijkheden respecteren.
De arts die er middeleeuwse praktijken op na houdt, verzaakt aan zijn plicht. Maar een even groot kwaad is zich andermans job en plichten toe te eigenen. Met een ziek kind bij een priester gaan om het te laten belezen, kan zijn dood betekenen en de opvoeding laat men niet over aan ongeletterden. Wie zich kennis en verantwoordelijkheid aanmeet over aangelegenheden waarvan hij geen verstand heeft, misleidt al wie hem vertrouwden en is derhalve een charlatan. Hij verduistert de waarheid en berokkent moedwillig kwaad.
In onze moderne democratieën schenkt het ontwikkelde en mondige volk, overeenkomstig de rede, gezag aan een zijns inziens waardige leider die dan opkomt voor het welzijn van allen. Reeds in het jaar 396 werd Augustinus op die manier tot bisschop verkozen te Hippo. In meer primitieve tijden stoelde autoriteit op bruut geweld en dreiging. Spreekrecht verwierf men toen niet door bekwaamheidsbewijzen: zoals ook alle andere rechten ontving iemand zijn spreekrecht en zijn autoriteit van hogerhand en meer bepaald van de tiran, aan wie hij dan uiteraard op zijn beurt lippendienst diende te bewijzen. 'Autoriteiten' hadden geen moeite met liegen aangezien niet de waarheid hen van hun voetstuk kon halen, doch enkel de macht, die de waarheid verkrachtte, waardoor het liegen heilige plicht werd. Wie het lef hadden om alsnog voor de waarheid te kiezen, deelden in het lot van Giordano Bruno die in 1600 door de inquisitie levend werd verbrand. Pas in 1999 - ruim vier eeuwen nadat het heliocentrisme wetenschappelijk was bewezen - zegde een kerkvorst deze moord te betreuren.
De leer dat de aarde het centrum van de kosmos is omdat zich in het midden daarvan de hel bevindt die uiteraard het verste af staat van God en de hemel, was één van de talloze bizarre theorieën die mensen uitbroedden en geloofden. En de waanbeelden bleven komen en werden aangehangen tot zelfs in deze tijd: omdat ze in een zeker kraam pasten, ofwel uit pure onwetendheid.
Eén van de intussen ontmaskerde architecten van vervalste theorieën was de Oostenrijks-Hongaarse psychiater Sigmund Freud. Zijn wetenschappelijke artsenopleiding ten spijt, draaide de uitvinder van de psychoanalyse de experimentele methode om: in plaats van op grond van vaststellingen aan theorievorming te doen, schuwde Freud het niet om eerst zijn theorieën uit te denken en vervolgens gevalstudies te verzinnen die dan de eerste verzinsels moesten 'staven'. (1) Het bedrog werd pas relatief recent ontdekt, wat wil zeggen: toen Freud al lang internationale faam genoot, en blijkbaar speelt die faam de waarheid her en der nog steeds parten. Edoch, van vandaag geschoolde deskundigen mag worden verwacht dat zij de dieptepsychologie en de psychoanalyse uit die vervlogen tijd weten te relativeren: harde positieve wetenschap is immers in de plaats gekomen en heeft de ingewikkelde verhaaltjes van weleer over ontwikkelingsstoornissen, wilskacht en wat al niet meer, naar sprookjesland verwezen. Precies zoals de astronomie de plaats innam die zich de godsdienst lange tijd onterecht toe-eigende, kwam de simpele mathematica van een zuivere genetica in de plaats van een hoogdravende maar onwelriekende dieptepsychologie.
Het wil wel vaker gebeuren dat mensen met macht, wetenschappelijkheid voorwenden en aldus schaamteloos het volk bedriegen dat immers in de wetenschap zijn nieuwe God aanbidt. Het gebrek aan terughoudendheid waarmee wetenschapslui - maar eerder nog politici die zich op de wetenschap beroepen - het milieuvraagstuk aankaarten en aanwenden - voor vooral het eigen heil - zegt al genoeg. Ook de wetenschap moet in bepaalde kringen niet langer de waarheid dienen maar wel de macht, en zo is een terugkeer te bespeuren naar het tijdperk der tirannen: zij die spreekrecht hebben, ontvangen dit niet langer van het volk, doch van de oppertiran - het gouden kalf. Waarheid is verworden tot wat geld in 't laatje brengt en liegen spreekt vanzelf omdat niet de waarheid in het geding is maar wel de macht.
Dankzij de genetica weten we nu dat het syndroom van Down te wijten is aan een fout op een bepaald gen, maar voor de ontdekking van Lejeune in 1959 sprak men over 'mongolisme' - een welhaast ethnische classificatie op grond van onder meer schedelmetingen. In de voorgaande eeuwen werden kinderen met deze handicap door hun ouders in de steek gelaten of in krankzinnigengestichten opgesloten. Epileptici en dementerenden maar ook mensen van een vreemd ras werden soms levend verbrand, zoals op de heksenprocessen van Salem omstreeks 1700. De negerslavernij, die eeuwenlang tientallen miljoenen slachtoffers maakte, werd door sommigen gerechtvaardigd met het verhaal dat negers geen ziel hebben, wat dan ook hun zwarte huid verklaarde. Schrijven met de linker hand was tot voor kort nog verboden op katholieke scholen omdat de linker hand de manu sinistra heette, wat wil zeggen: hand van de duivel. Handicaps, ongeluk en tegenslag gelden in vele religies nog steeds als straf en als middel om eigen schulden uit te boeten, wat een moraal van "elk voor zich" goedpraat, en dat is het principe van de wraak die ook in de kern van het katholicisme zit: ofschoon Gods Zoon de vergeving predikt, eist de vader genoegdoening voor het kwaad van Adam door het bloedoffer van het onschuldig Lam: een oog voor een oog, een tand voor een tand.
God schiep hen, man en vrouw, zo staat het in Genesis, maar moeten gelovigen dan andermaal hun ogen sluiten voor de wetenschap - dit keer de genetica - die naast mannen (XY) en vrouwen (XX) ook andere, zij het eerder uitzonderlijke combinaties toelaat van geslachtschromosomen, zoals: X, XYY, XXY, XXXY, XXXXY, XXYY en XXX? En wat doet men met de mensen die niet in het simplistische bijbelse plaatje passen? Moeten zij dan worden geaborteerd? Zal men hen opsluiten? Beschuldigen? Hun ouders beschuldigen of hun verre voorouders? Dit ware ethisch onaanvaardbaar doch dat is wat alsnog gebeurt. De arrogantie van de religie gaat soms zo ver dat zij gelooft te mogen overgaan tot de fysieke verminking van weerlozen, zoals dat hier tot voor enkele generaties gangbaar was bij de castratie van koorknapen en zoals dat nu nog gebeurt in de clitorectomie bij nog piepjonge meisjes. Psycho-sociale verminking dan, is niet minder gruwelijk en zij wordt volop gepraktiseerd in discriminaties welke er paradoxaal genoeg in slagen om zich te legitimeren door zich op bepaalde 'vrijheden' te beroepen, waarvan de zogenaamde 'godsdienstvrijheid' niet de geringste is.
In hedendaagse moraalfilosofieën worden morele en bij uitstek godsdienstige systemen ontmaskerd als georganiseerde methoden van psychosociale druk en controle, daar waar gedragsbeheersing alsnog ontoereikend blijft middels de burgerlijke wet. Van hogerhand opgelegde ethische regels en normen die worden bekrachtigd middels sociale uitsluiting en nog meer gesofisticeerde sancties, worden door de gelovigen geïnterioriseerd en na verloop van tijd spontaan aan het eigen geweten toegeschreven, waardoor de tiran zelf onzichtbaar wordt: hij is gaan postvatten in het hart van elk van zijn slachtoffers die dan zichzelf als diens aanhangers gaan beschouwen en zelf staat hij dan voorgoed buiten schot. Dat duurt uiteraard slechts zolang die tiran zelf geen rivalen heeft, wat wil zeggen: totdat rivaliserende geloofssystemen tot coëxistentie worden gedoemd. Ervan overtuigd dat ze het objectief goede verdedigen, doen de leden van rivaliserende geloofsgroepen niets anders dan elk de door hun eigen tiran opgelegde wetten verdedigen, wat op den duur tot oorlog leidt. Pas na verloop van tijd kan bij de meest verlichte geesten onder hen de waarheid dagen. Maar de hardnekkigheid van het geloof, gekoppeld aan de menselijke hardleersheid, mondt in de regel uit in uitzichtloze conflicten.
Om tal van redenen kunnen geloofssystemen worden geschuwd, maar anderzijds is het bestaan vaak dermate meedogenloos dat men gaat smeken om verlossers en profeten, welke mensen zijn die beschikken over de zeldzame gave om eenieder daarvan te overtuigen dat dit ellendige bestaan slechts illusoir en voorlopig is en dat wij niet ter dood zijn veroordeeld doch uitverkoren voor een eeuwig en een goddelijk hyperleven. De pijn en de wanhoop ingevolge de lugubere combinatie van een niets ontziend levenslot met een onontkoombaar besef daarvan, doet klaarblijkelijk bij velen onder ons een zekering in het hoofd springen, zodat wij tegen alle redelijkheid in gaan kiezen voor een houvast waarvoor wij bereid blijken met ons gezond verstand zelf te betalen. Als dan lieden met veel minder scrupules en die veeleer immuun bijken voor die door merg en been snijdende smart van het Zijn, op die kar gaan springen die naar nergens leidt, dan kan het narrenfeest pas goed beginnen. Wij kunnen monseigneurs met reusachtige, flikkerende mijters, met edelstenen bezette tiara's en met kromstaffen uit ivoor, uitjouwen als het ons goed gaat, maar in tijden van doodsangst, oorlog en pest, zijn wij zelf het die deze tovenaars scheppen, aankleden, op een voetstuk plaatsen en smeken dat zij onze wanhoop verhullen onder hoogdravende gezangen, opgeblazen gebaren en nog veel meer allerzwierigste wind. Eenmaal van zijn ouders beroofd, smeekt de mens weer kind te mogen worden en desnoods zal hij met zijn allerlaatste munten de duivel zelf betalen om die rol op zich te willen nemen en nog eenmaal de illusie van de onschuld te kunnen ondergaan alvorens de stugge dood te moeten smaken.
Hard zijn deze tijden, want ons lot is zonneklaar zoals nooit voorheen in de geschiedenis het geval was. We kunnen nu het leven zien dat - niettemin het onze dat wij zelf bestaan - een onverholen rimram blijkt van enkele mathematisch geordende verzen of structuren, genetica en DNA, eiwitketens, cellen, water, koolstof, stof en as. De formules die ons, die van louter stof nog zijn, tot leven wekken, blijken toverformules zonder meer, al waren wij sinds lang de tijd ontgroeid dat wij in tovenaars geloofden. Het leven is een licht dat aan is en dat uit zal gaan als 't op is - zo simpel als dat. Onze hoop werd uit ons merg gezogen door niets anders dan de eigen nieuwsgierigheid die zich gewis wist voor te doen als machtige wetenschap, verstand en geest, natuurbeheersing, kennis en geheugen, alle ingekleed in goudomzoomde en dieprode mantels, pelsen en fluwelen kussens zonder plooien. Naakt staan wij in de vrieskou te beven, nu de zon voorgoed verging, de ijskap smolt, de zeeën een nieuwe zondvloed moeten baren, een ijstijd of een windhoos die alle talen ooit gesproken door een rietje op zal zuigen en voorgoed zal doen verdwijnen in een kosmisch gat aan het plafond van het trompetterende firmament, alleen nog getooid met ezelsoren.
En zo komt het dat wij hen volgzaam laten begaan, als de tijd is gekomen van hun komst, de allereerbiedwaardigste kanunniken en kardinalen, de aartshertogen naar wie lommerrijke lanen zijn genoemd, de pausen en de prinsbisschoppen uit Venetië en uit Rome. In stoet trekken zij voorbij, schoorvoetend, schrijdend, en wij kijken toe, onze monden vallen open, quasi tandenloos, en wij gaan plaatsnemen op de voorste rij om al was het slechts één druppel van hun zegeningen te ontvangen. Hoog steken hun mijters boven alle hoofden uit, als waren zij torens die tot aan de zevende hemel reikten, lansen strijdend om 't rijk Gods, hun gebaren glijden traag als onweerswolken door de luchten, zij zwijgen in volstrekt alle talen en worden derhalve door niemand misverstaan.
Maar zeg mij dan slechts dit, als hij zijn intrede doet en toegejuicht wordt door het volk, of uitgefloten, of wat dan ook: is hij de Christus in zijn schamel kleed, een kroon van doornen op het hoofd, en zit zijn rug vol bloedige striemen van de geselingen, zweet hij bloed en tranen in Getsemane en zal hij gekruisigd worden samen met de moordenaars en rovers? Of is hij diegene die de Christus oppakken doet, van op zijn onaantastbare troon, en die Hem ver vandaar verjaagt, Hem aanmaant om nooit weer te komen, Hem eraan herinnerend dat Hij nu eenmaal de sleutels van het paradijs aan mannen van de wereld overhandigd heeft, en dat Hij zich maar aan de afspraken moet houden? Kijk slechts toe met aandacht, en zeg mij wie van de twee gij daar ziet, en zeg mij ook waarom, en ik zal u geloven.
J.B., 20.01.2010
Noten:
(1) Verschillende auteurs over psychoanalyse hebben het inzake Freud over pseudowetenschap, illusies, mystificaties, charlatanisme en bedrog. Enkele tot de verbeelding sprekende titels waarnaar verwezen wordt in prof.
Jacques Van Rillaers artikel, getiteld: Verborgen winsten van de psychoanalyse (http://users.telenet.be/allemeesch/KlinPsy/publi/VerborgenWinsten.htm ) luiden: Les Illusions de la psychanalyse (Jacques Van Rillaer, 1981); Souvenirs dAnna O. Une mystification centenaire (Mikkel Borch-Jacobsen, Paris 1995); De Weense kwakzalver. Honderd jaar Freud en de freudianen (Han Israëls, Amsterdam 1999); Mensonges freudiens. Histoire dune désinformation séculaire (Bénesteau J., Belgique 2002); Bruno Bettelheim ou la fabrication dun mythe, alsook: Freud and the question of pseudo-science en: Le Freud inconnu. Linvention de la psychanalyse (Pollak R., Paris 2003, 1998 en 1998(1973)); Was Freud a liar ? (Frank Cioffi, New York 1998 (1974)); The experimental study of freudian theories (Eysenck, H. & Wilson, G., London 1973); Der Fall Freud. Die Geburt der Psychoanalyse aus der Lüge (Israëls H., Hamburg 1993); Folies à plusieurs (Borch-Jacobsen M., Paris 2002); Psychoanalytic politics. Freud's French Revolution (Sherry Turkle,The MIT Press, 1978); Anonymity, neutrality, and confidentiality in the actual methods of Sigmund Freud : A review of 43 cases, 1907-1939 (Lynn D. & Vaillant G., American Journal of Psychiatry 1998).
06-01-2010
Religie
Religie
Religie is aanbidding. Waarom aanbidden mensen goden? Er is een tijd geweest dat mensen dieren aanbaden en op bepaalde plaatsen doen zij dat nog: de heilige olifant, de heilige koe, de heilige aap... Zijn dieren immers niet onafhankelijker dan mensen? Onafhankelijker is volmaakter, en dat wil zeggen: heiliger of goddelijker. Ooit brachten mensen offers aan hun goden, de dieren. Zelfs mensenoffers. Maar deden zij dat in de hoop om in hun gunst te komen en zelf ook, zoals zij, onafhankelijker te worden, heiliger en volmaakter? Beslist niet. Men zegt dat de mensen de dieren vereerden om geen andere reden dan omdat zij uit hen hun levenskrachten putten! Drinken wij sinds oudsher niet de melk van koeien en eten we niet het vlees van runderen, varkens en geiten?
Edoch de mens werd afgunstig op zijn goden, hij stak hen naar de kroon, wilde zelf ook zoals zij worden vereerd en zo offerde op een bepaald moment de mens zichzelf aan zijn medemensen op, als was hij een lam, hét Lam, wiens vlees men voortaan at en wiens bloed men drinken zou, tot het einde van de tijden. De mensen aanbaden sindsdien de mens - zoals kannibalen dat doen. Sindsdien putten mensen hun levenskrachten ook uit medemensen. Sommigen spelen vrijwillig voor goden; anderen worden tot het godendom veroordeeld: zij worden veroordeeld om hun leven lang in werkkampen te slijten.
Wij zegden het al: onafhankelijkheid is een teken van volmaaktheid; hoe meer hulpstukken een wezen nodig heeft, des te onvolmaakter is het. Derhalve zijn de meest eenvoudige wezens ook de meest volmaakte. Helemaal onderaan op de trap naar de volmaaktheid staat de mens, die zelfs een pels mist, hoeven, klauwen, vleugels - noem maar op. Ver bovenaan staan de insecten, daarboven de bacteriën en de virussen en, helemaal bovenaan, de engelen of de geesten die immers enkelvoudig zijn met, alles overstijgend, de godheid zelf, waarvan sommigen zeggen dat Hij dermate volmaakt of behoeftenvrij moet zijn dat hij zelfs zichzelf kan missen. Kwatongen konden derhalve beweren dat het godsonbestaan en derhalve het atheïsme slechts attributen van de goddelijke volmaaktheid waren.
Edoch, vandaag blijkt onze godheid een mens, en zo worden de dingen helemaal op hun kop gezet. Geen wonder dat Lucifer, eens de stadhouder van de Heer, in opstand kwam en waarschuwde tegen een chaos die de hemelse hiërarchie bedreigde. Aldus beschrijft Vondel's Apollion aan Belzebub "de gedaante en 't wezen van de menschen":
Wie zou ons Engelsdom voor 't menschdom willen wenschen,
Wanneer men schepsels ziet, die 't al te boven gaan,
En onder wiens gezag alle andre dieren staan.
Ik zag den ommegang van honderdduizend dieren,
Die op het aardrijk treên, of in de wolken zwieren,
Of zwemmen in den stroom, zoo ieder is gewend,
En leven schept in zijn bijzonder element.
Wie zou een ieders aard en eigenschappen ramen
Als Adam? want hij gaf ze op eene rij haar namen.
De bergleeuw kwispelde hem aan met zijnen staart,
En loech den meester toe. De tiger lei zijn aard
Voor 's Konings voeten af. De landstier boog zijn horen,
En d'olifant zijn snuit. De beer vergat zijn tooren;
Griffoen en adelaar kwam luistren naar dien man,
Ook draak, en Behemoth, en zelfs Leviatan.
Nog zwijg ik welk een lof den mensch wordt toegezongen
En toegekwinkeleerd van 't lustpriëel, vol tongen;
Terwijl de wind in 't loof, de beek langs d'oevers speelt,
En ruischt op een muziek, dat nimmer 't hart verveelt.
Had zich Apollion in zijnen last gekweten,
Hij had ons Hemelrijk in Adams Rijk vergeten.
(1)
De daarop volgende beschrijving van het mensenpaar is, zo mogelijk, nog aangrijpender:
Geen schepsel heeft omhoog mijn oogen zoo behaagd
Als deze twee omlaag. Wie kon zoo geestig strengelen
Het lichaam en de ziel, en scheppen dubbele Engelen
Uit kleiaarde en uit been! Het lichaam, schoon van leest,
Getuigt des Scheppers kunst, die blinkt in 't aanschijn meest,
Den spiegel van 't gemoed. Wat lid mij kon verbazen,
Ik zag het beeld der ziele in 't aangezicht geblazen.
Bezit het lijf iet schoons, dat vindt men hier bijeen.
Een Godheid geeft haar glans door 's menschen oogen heen.
De redelijke ziel komt uit zijn tronie zwieren.
Hij heft, terwijl de stomme en redelooze dieren
Naar hunne voeten zien, alleen en trotsch het hoofd
Ten hemel op naar God, zijn Schepper, hoog geloofd.
(2)
De "omkering van alle waarden" waarover in de negentiende eeuw de oudheidkundige en wijsgeer Friedrich Wilhelm Nietzsche sprak, dateert al van het begin der tijden. Vandaag wordt men als volmaakter beschouwd in de mate dat men ook méér accessoires of hulpstukken bezit. De mystieke stilte werd voorgoed vervangen door een concours van symfonieën die elkaar naar de kroon blijven steken in eeuwig durende oorlogen, welke reeds door Herakleitos "de vaders van alle dingen" werden genoemd. En wie niet blind is, die kan in Vondels verzen lezen dat toentertijd de mens de god van de godheid zelve was. Gods volmaaktheid bleek zo groot dat Hij zichzelf kon missen, maar leven zonder god, dat kon Hij niet. Geen wezen - het goddelijke inbegrepen - kan zonder de aanbidding leven.
(J.B., Driekoningen 2010)
Noten:
(1) en (2) Joost Van Den Vondel, Lucifer, treurspel, eerste bedrijf.
02-01-2010
Evolutie, (evolutie)theorie en 'adaequatio rei et intellectus'
Evolutie, (evolutie)theorie en 'adaequatio rei et intellectus'.
Evolutie of Intelligent Design? Zijn de levende wezens geëvolueerd doordat ze zich voortdurend diversifiëerden, waarna dan de minst aangepasten of de zwaksten weggeselecteerd werden terwijl de best aangepasten of de sterksten telkens overbleven, of heeft een verstandige Schepper onmiddellijk elke soort volledig afgewerkt ontworpen?
Dat deze vraag ons meteen op het verkeerde been zet, wordt duidelijk als men in acht neemt dat intelligent handelen of nadenken in feite hetzelfde is als anticiperen op diversificatie en selectie.
Bij diversificatie en selectie moeten voortdurend individuen opgeofferd worden. Maar bij anticipatie zijn die risico's nemende individuen vervangen door gedachtenexperimenten, en zo blijft het (adequaat) denkende individu zelf gespaard.
Gesteld dat de Schepper zou nadenken over hoe zijn schepselen in deze wereld te construeren, dan zou hij pas volmaakt kunnen anticiperen op diversificatie en selectie, door deze natuurlijke processen ook effectief plaats te laten grijpen. Of hij dit dan zou laten gebeuren binnenin zijn hoofd, ofwel in de natuur zelf, zou dan nog weinig verschil uitmaken met betrekking tot het resultaat. Precies zoals het per slot van rekening ook irrelevant is om te kunnen stellen of ons bestaan al dan niet door God wordt gedroomd.
(J.B., 02.01.2010)
26-12-2009
De dingen naar zijn hand zetten
De dingen naar zijn hand zetten
De feiten zijn één zaak, de perceptie ervan is een andere zaak, maar een derde en niet minder reële zaak is het naar zijn hand zetten van de dingen. Die laatste twee kunnen zelfs maken dat de feiten zelf er echt niet meer toe doen.
Een van de meest actuele voorbeelden van die welhaast paradoxale ontwikkelingen der dingen is de manier waarop machthebbers in een mum van tijd de ganse heisa rond het milieu naar hun pijpen hebben laten dansen. Ja, zij die in dit scenario eerst aangevallen werden, wisten de 'agressor' niet alleen te ontwapenen maar tegelijk maakten zij hem belachelijk door in het offensief te gaan met exact die wapens waarmee zij eerst zelf werden bestreden.
Wie herinnert zich niet 1984 met de ramp te Tsjernobyl die eigenlijk de door alle milieuactivisten onverhoopte druppel was die de emmer deed overlopen en die de voorstanders van de zo gevaarlijke en op lange termijn fataal alle leven vergiftigende atoomenergie eindelijk zou doen inbinden? Edoch, anno 2009, amper vijfentwintig jaar later, worden met een gigantisch enthousiasme bij ons te lande maar ook elders in de wereld, kerncentrales heropgestart, en de wegbereiders daartoe blijken nu niemand minder te zijn geweest dan de milieuactivisten zelf met hun jarenlange bewustmakingscampagnes inzake het broeikaseffect.
Fossiele brandstoffen doen het koolstofdioxidegehalte in de dampkring stijgen, die aldus verandert in een serre, met de gevreesde opwarming van de aarde tot gevolg, zo legden de milieumensen het ons uit. Het antwoord van de aandeelhouders van de kerncentrales luidde onverwijld: Precies! En alleen kernenergie kan ons nog redden! En prompt ziet men nu alom reclame in de media en in 't straatbeeld van de 'schone' energie die trein en tram doet rijden; geen woord meer over de tijdbom van de zoutmijnen, al overvol met nu reeds lekkende vaten hoogradioactief afval. Of zijn dat dan kerstcadeautjes aan het adres van onze kleinkinderen?
Het was eigenlijk al te vrezen van zodra de vos de passie begon te preken: een gewezen presidentskandidaat ging prompt de milieutoer op om iedereen te waarschuwen voor de opwarming van de aarde. Hoe kan die man nu geloven wat hij zelf vertelt, zo klonk alras menige kritische stem, als zijn persoonlijk energieverbruik het twintigvoudige bedraagt van dat van de doorsnee Amerikaan en het duizendvoudige van dat van de Indiër!?
Edoch niet alleen de beleggers in kerncentrales konden hier bij nader toezien garen gaan bij spinnen: het mislukken van de milieutop in Kopenhagen, in december 2009, uitgerekend door het protest van de Chinezen tegen de voorgestelde inspanningen, laat de vraag niet langer zwijgen of die zogenaamde maatregelen, die in feite milieuwetten zijn met een niet onaardige impact op de ganse economie, geen verkapte remmen zijn op de nu immers terecht gevreesde want gigantische ontwikkeling van de Aziatische derde wereld welke het Westen nu reeds onder de voet loopt. Men weet toch wel dat de Chinese werkman vrolijk rondkomt met amper een paar euro per dag, terwijl de westerse fabrieksarbeider staakt als hij voor 't zelfde werk het tien- of twintigvoudige niet krijgt. En de tijd dat de fabrieken om die reden konden verhuizen naar ontwikkelingsgebieden is stilaan voorbij; men wist in 't Westen immers goed genoeg dat dit niet kon blijven duren en dat China en ook India in 't spoor van hun verkapte satellietstaat Japan zouden gaan lopen, die met perfecte namaak aantoonde onze meerdere te zijn. Kapen oosterlingen immers niet de grote prijzen weg op bijvoorbeeld vooraanstaande westerse muziekconcours terwijl, omgekeerd, westerlingen de muziek van 't Oosten niet begrijpen kunnen?
Of is het achterdocht vanwege al wie dat beweren? Zijn het dan kwatongen die het gerucht verspreiden dat de vernietigers van moeder aarde, de milieucritici met hun koolstofdioxide- en opwarmingsitems als een inmiddels beresterk geworden trekpaard voor de o zo giftige wagen van de kernenergie spannen? En dat zij dan meteen ook maar dat paard inzetten om gans Azië een rad voor de ogen te draaien en moreel tot stilstand te dwingen? Een feit is dat de nog steeds niet geluwde ruzie in Kopenhagen draaide om exact die kwestie: het Westen wil dat China minder uitstoot, ook al is die uitstoot veel geringer dan de westerse. China daarentegen wil eerst op het welvaartspeil van 't Westen komen vooraleer het de broeksriem aanhaalt. Het probleem is alleen dit: als alle Chinezen plus alle Indiërs een autootje voor de deur zullen hebben staan, dan zullen zij en wij gezamenlijk stikken. Dus moeten wij hier weer àchteruit!
Mensen een rad voor de ogen draaien om hen moreel tot stilstand te dwingen op het ogenblik dat men dit niet langer met geweld kan doen: dat is een kunst waarin ook de religies bijzonder ervaren zijn. "Vriendschap met de wereld is vijandschap jegens God", zo evangeliseerde de maatschappijcriticus die Jezus Christus heette. Maar hij was nog niet goed en wel vermoord, verrezen en ten hemel opgenomen, of reeds werd het christendom aan het Romeinse Rijk verkocht en kreeg deze eens zo linkse beweging het statuut van officiële staatsgodsdienst.
Een instrument in de handen van de wereldse macht is trouwens de islam onverkapt middels haar sharia die het maatschappelijke leven geheel regelt. En ook het boeddhisme en het hindoeïsme werken systeembestendigend en handhaven sociaal onrecht met hun geloof in karma en reïncarnatie: in het geloof dat elkeen in exact die situatie terecht komt welke hij ook heeft verdiend, terwijl men zich niet verbeteren kan tenzij door zelf zijn zonden uit te boeten, vindt men alras een goede reden om de armen over te laten aan hun lot - hun straf - en zich te vergenoegen in de eigen weelde die dan immers de betekenis van de welverdiende beloning heeft.
Tenslotte, waar de religies falen omdat inzake deze systemen heel wat mensen op den duur de schellen van de ogen zijn gaan vallen - heel gewoon omdat mensen vandaag wat langer leven dan in het industriële tijdperk -, neemt een gedeelte van de zogenaamde wetenschap het van de godsdienst over, dit keer niet langer zwaaiend met de hemel en de hel, doch met de vooruitgang welke contrasteren moet met 's mensen leed. In de toekomst zal het allemaal beter zijn - zo aapt de wetenschap nu de religie na: niet de toekomst in de hemel, maar wel deze hier op aarde. Edoch, men hoeft niet eens zo slim te zijn om direct te verstaan dat als die toekomst maar ver genoeg ligt hier vandaan, het dan nog bitter weinig uitmaakt of zij dan de hemel aangaat dan wel de wereld, aangezien zij in dat geval alle twee even fictief blijken te zijn.
Van de regen kan men een reden maken om binnen te blijven, maar voor hetzelfde geld verplicht de regen ons om naar buiten te gaan dansen, en ook met de zon kan men twee kanten op, als men het feit maar naar zijn hand kan zetten. Zo kunnen feiten op zichzelf ons op den duur helemaal niets meer vertellen omdat tussen onze reine zintuigen en de gebeurtenissen in, door allerlei handige mensenbeheersers, argumenten werden geplaatst die interpreteren, doen concluderen en uiteindelijk dwingen in een welbepaald gareel. En het is geen sinecure meer om daaruit nog te ontsnappen; wie dat vandaag nog wagen, worden vaak gewoon als 'teugelloos' beschouwd; terecht, uiteraard, maar ook connotaties zitten in allerlei garelen gevangen; ook connotaties heeft men op de een of andere manier wel naar zijn hand gezet...
J.B., 26 december 2009
25-12-2009
Kenosis
Kenosis
Volgens de woordenboeken is kenosis een theologisch begrip dat teruggaat naar het Grieks en dat zoveel betekent als: leegmaking van zichzelf, afstand doen van het zelf. De incarnatie of de menswording van God, zou volgen uit Gods afstandname van zichzelf, waardoor Hij dan volledig aan de mens gelijk zou worden, behalve in de zonde.
Maar er is ook een omgekeerde kenosis: tegenover de menswording van God, staat namelijk de Godwording van de mens, meer bepaald door zijn kenosis of zelfverloochening. De mens geeft dan de eigen wil op om de wil van God te doen: hij wordt een instrument in goddelijke handen. Bij uitstek de priester is zo'n goddelijk instrument, meer bepaald waar hij de sacramenten toedient, want in het sacrament handelt hij niet langer zelf, maar Christus handelt dan door hem: de priester handelt in Gods naam.
De kenosis in de hier eerst genoemde zin, is een bijzonder moeilijk begrip en ons inziens kunnen wij daar met onze vleselijke hersentjes niet bij: God werd mens om als onschuldig lam te worden geofferd, zodat de menselijke schuld aan God zelf zodoende kon worden vereffend. Wie immers is bij machte om te verklaren waarom God, bij wie wij in het krijt staan wegens fouten van onze verre voorouders, zou zweren bij het wraakprincipe, als immers zijn geïncarneerde persoon - God de Zoon - het verving door de vergeving? (*)
De kenosis in de betekenis van de menselijke zelfverloochening, blijkt al even lastig. Het opgeven van de eigen wil om die van God te doen, volgt namelijk uit de navolging van Christus, die nota bene als eerste de eigen menselijke wil opzij zette om de wil van de Vader te volbrengen. Maar Christus kon dit op zijn beurt pas doen nadat de Vader zelf Hem dat had voorgedaan: de Vader heeft namelijk eerst afstand moeten doen van zijn eigen goddelijkheid om Zoon - mens - te kunnen worden.
Alles op een rijtje blijkt de geschiedenis vreemd verlopen. God schiep de mens naar zijn beeld en gelijkenis, met een vrije wil. Maar klaarblijkelijk wilde de mens wat God niét wilde, terwijl er slechts één goddelijke wil kan zijn, en zo vernietigde hij zichzelf: hij werd sterfelijk. Een herstel was zonder Gods hulp onmogelijk en dus gaf God zijn goddelijkheid op, werd mens en bracht dan zijn menselijke wil in overeenstemming met die van de Vader. Die bestond er vooreerst in dat de Zoon boete deed in onze plaats. Vervolgens gebood Hij de mens - de mensheid - om Hem daarin na te volgen.
Kenosis
of het afstand doen van het eigen zelf: het is en blijft een mysterieuze zaak. Vooreerst omdat zij spontaan aan de slavernij herinnert. Slavernij volgt immers uit het niet langer voltrekken van de eigen wil en het onderworpen zijn aan de wil van een ander, wiens bezit men is en door wie men bevolen wordt. Het verschil tussen de kenosis en de lijfeigenschap is dat wie de goddelijke wil voltrekken, dit vrijwillig doen, terwijl slaven onvrijwillig van de eigen wil beroofd zijn.
Het is alweer niet makkelijk te verstaan, want hoe kan men dan vrijwillig de eigen vrije wil onderwerpen aan die van een ander - in dit geval God? Kan iemand wel geheel vrijwillig afstand doen van zijn eigen wil?
Waarschijnlijk is dit mogelijk, maar dan wel pas op voorwaarde dat men a priori het bezít is van die ander. En dat houdt in dat iemands zogenaamde "eigen wil" in feite niét de zijne is. In wat andere bewoordingen moet men dan zeggen dat God beter weet dan de mens zelf, wat goed voor hem is. Is de mens immers niet een schepsel van God?
Het jammere van de ganse zaak lijkt ons de kwestie of die goddelijke wil, welke in een aantal wetten aan ons zou zijn gegeven, ook wérkelijk de wil van God is. Te meer aangezien religies, zoals bij uitstek het katholicisme, vaak samenwerken met wereldse machten terwijl, anderzijds, Christus zelf zegt dat vriendschap met de wereld, vijandschap is jegens God.
De vraag die roet in 't eten gooit, luidt dus of wij niet onszelf bedriegen als wij ons onderwerpen aan wetten waarvan wij niet zeker weten of die wel van God zelf afkomstig zijn. Het lijkt er sterk op dat wij, mensen, daar wij tenslotte kuddedieren zijn, ons verlangen te onderwerpen aan het gezag van een leider terwijl er, anderzijds, ook een daaraan tegengestelde impuls leeft, die namelijk aanzet tot zelfstandigheid en redelijkheid. Als wij onszelf met vermeend goddelijke wetten bedrogen, dan werden wij op onze beurt bedrogen door wie die wetten uitvaardigden onder het voorwendsel dat zij van goddelijke oorsprong waren. Tenminste dit kon men hier dan tegenover stellen, dat ook onze rede een goddelijke gift is, en dat wij haar moeten laten spreken, zeker als wat zij gebiedt, strijdig lijkt met wetgevingen die derden toeschrijven aan God of aan de goden.
Kerstmis is het feest van de incarnatie, die de goddelijke kenosis is: God hangt zijn goddelijkheid als het ware aan de haak, en wordt mens onder ons, om ons de weg terug te tonen via een kenosis die onze menselijke wil aan die van God gelijk moet maken. Het begrip is duizelingwekkend, de theologie die eraan vast hangt is - andermaal - klaarblijkelijk niet voor onze vlezige hersentjes bestemd, en daarom ook vieren wij dit feest niet met onze neuzen in de boeken. Wij braden daarentegen gewoon een grote kalkoen totdat ie een bruin korstje krijgt, we vullen hem op met gehakt en met allerlei pasteitjes, en dan eten wij hem gezamenlijk op terwijl we lachen met Comedy Capers op TV.
***
Niettemin kunnen wie het verkiezen om alsnog met de neuzen in de boeken te duikelen, zich troosten met het feit dat het geloof een gave is, en men derhalve bezwaarlijk als schuldig kan worden beschouwd als men die gave mist. Snijdt het geloof dan redelijk gezien geen hout: ongeloof en rede doen dat evenmin, zoals trouwens de beroemde fabel over Augustinus het ons leert. Wandelend aan het strand, ziet de heilige een kind druk met een schelpje in de weer om alle zeewater over te hevelen in een kuiltje. Als Augustinus opmerkt dat dit niet kan lukken aangezien de zee te groot is voor dat kleine kuiltje, zegt het kind dat wat de theoloog doet, eender is: de waarheden immers over wereld, hemel en hel zijn veel te groot om in zijn kleine hoofd te passen.
Ook het ongeloof is een geloof, voor geen van beide bestaan argumenten, alleen de twijfel blijft. Al gaat de dichter nog een stapje verder waar hij verst (**):
Het leven vlood en d'as blijft in onz' handen. (***)
Waarmee gezegd is dat niet zozeer de twijfel zeker is, maar wel de as: de zekerheid van al wat wàs en niet meer is. Hoeveel keren verschrikkelijker is immers niet het "niet meer zijn" dan het "niet zijn"? Derhalve is de mens zonder een redder, een Messias die het eeuwig leven schenkt, zeer zeker voorgoed verloren. En kijk nu wat een andere dichterziel, in gesprek met God, zelfzeker schrijft:
Daar zoudt Ge mij, mijn leven,
Wat ge mij éens gaaft dadelijk nogmaals geven. (****)
Want men kan weliswaar sceptisch staan tegenover de verrijzenis - het tweede leven - edoch: is 't leven dat wij heden leven dan minder mysterieus? Waar immers blijft de redelijke grond om 't ene aan te nemen en tegelijk het andere te verwerpen?
***
Maar keren we nu terug naar het begrip kenosis en beperken wij ons hier tot de tweede betekenis, daar de eerste ons petje sowieso te boven gaat. Als nu, zoals eerder gezegd, de kenosis in de tweede betekenis, de menselijke zelfverloochening is met het oog op de vereniging met God, dan kan zij zich in de mens pas voltrekken als hij zijn wil verenigt met de wil van God, en daartoe dient hij uiteraard Jezus Christus na te volgen die de mensgeworden God is, omdat er geen discrepantie kan zijn tussen de (volgzame) wil en de (volgzame) daad. Waar immers de wil niet tot de daad leidt, kan er geen sprake zijn van de wil maar dan is er een wens in het geding; de wil onderscheidt zich namelijk van de wens doordat de eerste zich onderwerpt aan de wetten waaraan ook de ganse mens onderworpen is, terwijl de tweede zich aan die realiteit onttrekt. Maar voor zijn 'droom' betaalt de wens dan ook de zware prijs van zijn eigen werkelijkheidsgehalte: een wens heeft geen waarde, geen gewicht; hij kost immers niets, is geheel vrijblijvend en miskent de noodzaak van het getuigenis. Dit zeer in tegenstelling tot de waarheid, waarvan de kracht immers door het getuigenis wordt gemeten. Giordano Bruno werd levend verbrand omdat hij liever zijn leven prijsgaf dan de waarheid, die in dit geval inhield dat de aarde rond de zon draait in plaats van andersom; Bruno stond met zijn leven borg voor de waarheid omdat hij besefte dat er buiten de waarheid geen (waarachtig) leven mogelijk is. In deze wereld verkeert de mens voortdurend in de verleiding om met anderen samen te zweren tegen de waarheid en om dan uit dat complot gezamenlijk persoonlijk 'voordeel' te halen. Uiteraard voor zolang dat kan duren, want leugens hebben geen ander fundament dan dat van de samenzwering, en eenmaal de samenzweerders hebben opgehouden te bestaan, ontbinden uiteraard ook hun luchtkastelen en dan rest alleen nog de waarheid die immers geen mensen nodig heeft om zichzelf te kunnen zijn.
Van kenosis kan voor een mens pas sprake zijn als hij de wil van God voltrekt, wat zoals gezegd ook inhoudt dat hij Gods wil doet of Christus navolgt. Er is namelijk geen wil naast de daadwerkelijkheid, zoals ook goede intenties louter schijn zijn als zij de consequenties van de daad negeren, omdat men niet iets goed bedoelen kan los van de harde realiteit. Daarmee is ook het raadsel van de wil volkomen opgelost, of dan toch voldoende opgelost in functie van wat wij daarmee uiteindelijk allemaal kunnen of moeten aanvangen: willen is doen, en waar iemand zegt dat hij wil lopen, terwijl hij het kan, maar hij blijft zitten, moet men besluiten dat hij liegt. Hij wil dat immers niét, en het bewijs van zijn onwil is het feit dat hij het niet doét. Wie gelijk aan God wil worden, die moet handelen zoals God.
Kenosis
is dan nog louter navolging; meer bepaald is het de navolging van Christus. Edoch, het navolgen onderscheidt zich grondig van het na-apen: het laatste betreft het nadoen van uiterlijke gebaren, het eerste betreft het nadoen van innerlijke gebaren. Geen sinecure, zoals onmiddellijk zal blijken.
Het na-apen is het nadoen van gebaren. Zo kan men iemand nadoen die in de handen klapt, evenwel zonder te participeren aan de extase welke dat gebaar teweegbrengt. Men kan zijn lach maken, krokodillentranen wenen, aandacht of eender welke geestesgesteldheid veinzen of doen alsof, wat wil zeggen: doen alsof men ook meende wat men deed. Bij het na-apen meent men immers niet wat men doet, men heeft het gebaar van zijn motief ontkoppeld.
Oppervlakkig gezien zou men wel eens in de verleiding kunnen komen om te gaan besluiten dat ook acteurs of toneelspelers dit doen: uiterlijke gebaren na-apen zonder daarbij ook maar iets te voelen. Niets is echter minder waar dan dat. De leugen die goede acteurs verkopen, zit namelijk een niveau dieper dan deze die zich op het loutere na-apen verlaat. Goede acteurs apen niet de gebaren na, maar de gevoelens, waaruit gebaren dan spontaan opwellen, zodat toeschouwers niet langer merken dat het spel niet wordt gemeend. En wellicht zijn ze daarvoor in de leer gegaan bij de 'goede bedriegers', van wie gezegd wordt dat ze met de gevoelens van anderen spelen, precies door deze na te bootsen. Ze leven zich in gevoelsmatig in de wereld van een ander in en dat spel houden ze vol totdat ze hun slag thuis kunnen halen. Pas dan blijkt dat hun gevoelens nooit gemeend waren: zij waren slechts een spel dat zich voor werkelijkheid uitgaf. En op die manier verspelen bedriegers letterlijk hun ganse leven.
Dit slechts om duidelijk te maken dat ook inzake de kenosis, de nabootsing van de gevoelens die aan bepaalde daden ten grondslag liggen, helemaal niet volstaat om over zelfverloochening te kunnen spreken. In tegendeel vormen gevoelens daar gebeurlijk zelfs een hinderpaal en is het plichtmatige handelen op louter redelijke gronden vaak verkieslijker. Talloos immers zijn de voorbeelden van lieden met 'vrome' gevoelens, die er tegelijk wonderwel in slagen om het eigen overvloedige bezit op te potten, aldus het christelijke gebod weerstrevend, eerst zijn bezit te verkopen en de opbrengst uit te delen aan de armen, vooraleer Hem ook maar te kùnnen volgen. Even talrijk zijn zij wellicht als al diegenen die verliefde gevoelens verwisselen met de liefde zelf.
***
Edoch, tot welk een allereigenaardigste conclusie leiden deze bevindingen ons nu, want als de navolging van Christus oprecht moet zijn om ook écht te kunnen zijn, en als zij niet een louter na-apen mag zijn, dan is het duidelijk dat wij eerst Christus zelf zouden moeten zijn teneinde Hem écht te kunnen navolgen, en dat is ongetwijfeld een volstrekte absurditeit! Teneinde de mogelijkheid van de kenosis niet als a priori onmogelijk te moeten bestempelen, rest ons bijgevolg alleen nog aan te nemen dat nabootsing zou kunnen worden beschouwd als een efficiënt middel om als het ware van de schil af door te dringen tot de kern, en om het aldus als mogelijk te beschouwen dat men zich, achtereenvolgens, iemands uiterlijke gebaren eigen maakt - namelijk door het na-apen ervan - en dan zijn innerlijke gebaren of zijn gevoelens, en aldus tenslotte ook zijn wezen zelf.
Wat betreft de eerste stap, welke inhoudt dat men zich via de nabootsing van uiterlijke gebaren ook van innerlijke gevoelens eigen maakt, moet worden toegegeven dat niet alleen in toneelscholen maar ook in de hedendaagse filosofie én pedagogie deze stelling heel wat steun vindt. Jonge kinderen dringen immers niet tot de psyche van hun moeder en van anderen door, tenzij via het nadoen van gebaren en meer specifiek ook van mimiek, en zij kaatsen dan de bal terug door op hun beurt innerlijke gevoelens kenbaar te maken middels allerlei lichaamsbewegingen en gelaatsuitdrukkingen die wel universeel lijken en die dus waarschijnlijk ook ingeboren zijn, net zoals ons taalvermogen dat is.
Blijkt dat wij via het uiterlijke innerlijk verbonden zijn én dat dit uiterlijke feitelijk uit het innerlijke afkomstig is, zodat het maken van ook maar enig onderscheid tussen uiterlijk en innerlijk geheel onwettig is. Uiterlijke bewegingen zijn een echo van innerlijke bewegingen, maar ook andersom hebben uiterlijke bewegingen een weerslag op het innerlijke reilen en zeilen van de ziel. De vraag of onze uiterlijke bedrijvigheid in functie van het innerlijke staat, ofwel of onze ziel, die onze innerlijke activiteit is, slechts een onderbouw is van alles wat zich naar buiten toe manifesteert, is dan wellicht zeer onterecht: het innerlijke onderscheidt zich slechts schijnbaar van het uiterlijke en het doet dat op louter conventionele gronden; een barrière tussen die twee is louter artificieel; zowel het ene als het andere zijn niets dan gebeurtenissen en activiteiten waarover wij soms iets te zeggen hebben maar even dikwijls hebben zij hun zegje over ons. Kenosis of navolging door zelfverloochening kan dan niet veel anders meer betekenen dan op de een of andere manier - de duivel mag weten hoe - belanden in de invloedssfeer van hetzij een Goede Herder, die ons dan boven onszelf verheft, hetzij een totalitarist, die allen en alles alleen maar wenst op te slorpen.
J.B., 23-28 december 2009
Noten:
(*) Geef ons dan maar pater Schillebeeckx, over wie G. de Vries in een artikel n.a.v. het overlijden van de theoloog, de kerkhistoricus Jacobs citeert: "
Strijders voor eerlijke landbouw worden gecriminaliseerd terwijl aan het licht komt dat genetisch gemanipuleerde gewassen een gevaarlijk virus bevatten - zie: