Alle rechten voorbehouden Een variant van deze blog is te vinden op seniorennet op het volgende adres: http://blog.seniorennet.be/tisallemaiet/
17-03-2020
De nieuwe pest (vervolg 8): de Gaia-hypothese
De
nieuwe pest (vervolg 8):
De
Gaia-hypothese
In 1969 formuleerde de Britse scheikundige en
geneeskundige vorser James Lovelock de zogenaamde Gaia-hypothese: de
wetenschappelijke theorie die stelt dat de aarde een zichzelf
regulerend systeem is, een superorganisme: de aarde zelf is een
levend wezen dat bij verstoringen zichzelf terug in evenwicht brengt,
zoals ook elk ander levend wezen tracht te doen en wat 'homeostase'
wordt genoemd. Het Gaia-model is complex en wordt nog niet helemaal
doorgrond. Lovelock alarmeerde de wereld inzake de algehele opwarming
van de planeet ingevolge het broeikas-effect maar toonde zich een
voorstander van kernenergie, een uiteraard nog aanslepende discussie
omdat men nog steeds niet weet waarheen met het radio-actief afval.
Toen Lovelock afgelopen zomer honderd jaar oud werd,
publiceerde hij het boek "Novaceen" waarin hij een beetje
fantastisch stelt dat robots het (ecologisch) bestuur over de aarde
van mensen zullen overnemen om haar te redden. Het klinkt inderdaad
een beetje fantastisch en het doet ook denken aan de betogen van
Harari maar robots of computers zijn instrumenten van menselijke
makelij: zij voeren uit wat mensen programmeren en niet wat Gaia wikt
en beschikt. Het lijkt er daarom eerder op dat niet menselijke
instrumenten of robots maar veeleer Gaia's eigen instrumenten zouden
kunnen pogen om het evenwicht van de planeet te herstellen. Wellicht is dat nu gaande. Alvast
blijkt nu reeds dat (alle menselijke ellende buiten beschouwing
gelaten) uitgerekend op dit kritieke moment van opwarming en
dreigende catastrofe, onze aarde wereldwijd gebaat blijkt met het
nieuwe coronavirus: de catastrofale luchtvervuiling houdt op, de
overproductie en de overconsumptie worden een halt toegeroepen en
onze suïcidale economie met haar vrije marktmodel en moordende
concurrentie krijgt eindelijk de klappen die zij allang verdient.
De nieuwe pest (vervolg 7): Het recht van de sterkste
De
nieuwe pest (vervolg 7):
Het
recht van de sterkste
Zeventienduizend, dat is
het aantal abortussen dat jaarlijks wordt uitgevoerd in
België, een land met twaalf miljoen inwoners. Als onder alle acht
miljard wereldburgers even ijverig geaborteerd wordt als in België,
betekent dat jaarlijks 17.000:12.000.000x8.000.000.000=11,3
miljoen doden per jaar.
Het aantal van honger
omkomende kinderen bedraagt 30.000 per dag of 30.000x365= 11
miljoen per jaar.
Het
aantal vluchtelingen wereldwijd bedraagt 60 miljoen.
Het
aantal slaven wereldwijd bedraagt 42 miljoen.
Het
aantal mensen dat sterft aan pandemieën die 50 tot 100
miljoen slachtoffers maken terwijl zij een keer in een eeuw opduiken,
bedraagt een half tot 1 miljoen per jaar.
Foetussen
zijn levende wezens van de menselijke soort, alleen hebben zij geen
burgerrechten. Het gemak - de straffeloosheid - waarmee men hen
doodt, hangt samen met de idee dat men pas mens is - en dat men pas
mensenrechten heeft - als men burger is en daarover kunnen de
'sans-papiers' of de 'illegalen' meepraten: zij zijn op de vlucht of
worden gevangen gehouden in concentratiekampen opgericht met
smeergelden. Foetussen, illegalen, slaven en verpauperde kinderen
zijn sociaal dood.
Terwijl men jaarlijks
wereldwijd met een obligate minuut stilte de eenmalig drieduizend
slachtoffers van de aanval op het Wereld Handels Centrum blijft
herdenken waar, tussen haakjes, de wereldeconomie geregeld wordt en
waar kennelijk wordt toegestaan dat aan die wereldeconomie dagelijks
dertigduizend kinderen worden geofferd met de hongerdood, worden de
dagelijkse dertigduizend hongerdoden met gemak genegeerd. Een
ongeschreven wet zegt dat iemands rechten gelijke tred houden met
zijn bezit - waarmee hij die immers kan afdwingen. Foetussen,
vluchtelingen, slaven en verpauperde kinderen hebben geen geld en
kunnen derhalve geen rechten afdwingen. Het recht is een koopwaar
geworden en is dus veranderd in een onrecht. Rechtspraak is de
facto corrupt. Bezitlozen zijn sociaal dood. De cijfers omtrent
de slachtoffers van onrecht kunnen de plegers van dat onrecht
kennelijk niet raken. Onder mensen heerst het recht van de sterkste.
Het aantal slachtoffers
van pandemieën is een peulschil
vergeleken bij het aantal slachtoffers van allerlei vormen van
bewuste moord. Zij doen diegenen duizelen die zich er door bedreigd
voelen. Het drama is dat niet het verrichten van kwaad de mens zorgen
baart maar slechts het ondergaan ervan. Maar inzake pandemieën is
helemaal geen sprake meer van recht en onrecht, goed en kwaad: zij
bevinden zich jenseits
von Gut und Böse. Rijk
en arm, geborenen en ongeborenen, vrijen en slaven, begoede burgers
en paupers: allen worden wij overgeleverd aan de willekeur van een
onooglijk wezentje dat alleen maar gebruik maakt van het recht van de
sterkste. En daartegen heeft de huidige 'beschaving' uiteraard geen
verhaal.
(J.B.,
15 maart 2020)
14-03-2020
De Spaanse griep - docu (Cambridge University)
De Spaanse griep - docu (Cambridge University)
De Spaanse griep - docu (
De Spaanse griep - docu (
De nieuwe pest (vervolg 6): Van struisvogelpolitiek naar massahysterie
De
nieuwe pest (vervolg 6):
Van
struisvogelpolitiek naar massahysterie
Wie
zich de ramp herinnert van 26 april 1986 met de kerncentrale in het
Oekraïense Tsjernobyl waarbij 31 mensen ter plekke stierven, zal
weten dat het 33 uur duurde vooraleer met de evacuatie begonnen werd
en toen op 2 mei van dat jaar een zeer hoge radio-activiteit gemeten
werd in België, verplichtte toenmalig minister Miet Smet de weerman
Armand Pien om daarover te liegen - het uiteindelijke aantal
slachtoffers ligt momenteel om en bij de 200.000. Toen op Tweede
Kerst 2004 een tsunami in de Indische Oceaan een vloedgolf
veroorzaakte, was aanvankelijk sprake van enkele tientallen doden
maar het werden er uiteindelijk 230.000. In zijn roman La peste
uit 1947 verhaalt Nobelprijswinnaar voor de Literatuur Albert
Camus hoe men het in de besmette stad Oran op de lange baan schuift
om het kwaad bij naam te noemen en het woord 'pest' valt dan ook pas
na vele hoofdstukken vol struisvogelpolitiek. De pest maakte
miljoenen slachtoffers, de pokken 5 miljoen, de Spaanse griep tussen
de 50 en de 100 miljoen. Voor een overzicht, zie:
https://vimeo.com/134233380
Wanneer
een kwaad ongewone proporties aanneemt, hebben wij de neiging om aan
struisvogelpolitiek te gaan doen, alsof het uberhaupt mogelijk was
dat het ook zou verdwijnen door de andere kant op te kijken.
Uiteraard is dat onmogelijk maar wat daarentegen wel kan gebeuren, is
dat een al te bruuske jobstijding een nog groter kwaad veroorzaakt en
zo vervalt men van de struisvogelpolitiek in het andere uiterste van
de massahysterie. Een brand in een cinemazaal is gevaarlijk maar voor
de tol aan mensenlevens is niet zelden veeleer de paniek dan de brand
zelf verantwoordelijk; een vermeende brand met vals alarm kan
dodelijker uitpakken dan een echte vuurzee.
Massahysterie
dreigt ook dit keer te zorgen voor talloze slachtoffers via de impact
van het gebeuren op de menselijke psyche en op de economie die een
ontwrichting te wachten staat. Zal net zoals ten tijde van de Spaanse
griep andermaal moeten blijken dat, als het er echt op aan komt, de
wetenschappen machteloos staan? Zullen bij deze historische
gebeurtenis net zoals ten tijde van de ondergang van de Titanic,
ethiek en heldendom droombeelden blijken terwijl egoïsme en cynisme
brandhout zullen maken van de hoogdravende leuzen van de
christelijkheid en de humaniteit?
(J.B.,
14 maart 2020)
11-03-2020
De nieuwe pest (vervolg 5): Corona en de hongersnood
De
nieuwe pest (vervolg 5):
Corona
en de hongersnood
"Let
them starve" - aldus blokten enkele jaren geleden de kranten de
beruchte uitspraken van de beroemde sir David Attenborough waar hij
het had over de bestrijding van de overbevolking in Afrika: laat ze
verhongeren, anders blijven ze zich vermenigvuldigen! (1) En de
internationaal geaccepteerde definitie van genocide indachtig, welke
bepaalt dat ook maatregelen bedoeld om geboorten binnen de geviseerde
groep te voorkomen als genocide moeten bestempeld worden (2), keken
wij toentertijd aan tegen de uitlatingen van hooggeleerde heren zoals
moraalfilosoof Etienne Vermeersch die via specifieke
geboortebeperking zijn ideaal wenste te verwezenlijken van een wereld
zonder gehandicapten, zoals hij ook een wereld zonder honger wenste
te bekomen door de hongerigen over te laten aan hun bittere lot,
waarmee hij de prominente David Attenborough naar de mond praatte.
Beide geleerden konden alvast rekenen op enige bijval van eugenetici
en wereldverbeteraars in het zog van Thomas Malthus, over wie
literatuurprofessor David Paroissien schrijft dat de wereldberoemde
auteur en tijdgenoot van Malthus, Charles Dickens, hem middels zijn
misantrope vrek Ebenezer Scrooge een veeg uit de pan geeft: in A
Christmas Carol weigert Scrooge
aalmoezen aan de bedelaars met het argument dat ze maar beter
verhongeren omdat ze aldus nog meehelpen in de strijd tegen de
overbevolking. Dickens haatte kennelijk deze utilitaristen, vaak van
hogere komaf en zonder voeling met het volk, zoals Malthus, Bentham
en Mill en in romans zoals Hard Timesklaagt hij ze ook aan als
onrechtplegers en onmensen. (3) Het gaat daar in feite om de
verdedigers van het inhumane kapitalisme ten tijde van de industriële
revolutie in ellendige fabriekssteden zoals Manchester - toestanden
welke Friedrich Engels tot zijn sociaal engagement dreven.
Behalve
volstrekt immoreel zijn deze schandalige uitspraken ook
wetenschappelijke onzin. Immers, waar ondervoeding heerst, wapent
zich de natuur via vooralsnog onbekende mechanismen door meer meisjes
te laten geboren worden zodat een vermenigvuldigingstoename
ontstaat waarmee de soort de sterfte en de onvruchtbaarheid probeert
te compenseren. (4)
Maar
niet alleen op biologisch vlak, ook socio-economisch gezien kan een
oplossing van vermeende overpopulatie in streken waar armoede heerst
enkel bestaan in een versterking van de sociale zekerheid en in het
bijzonder door het garanderen van pensioenen zodat ouderen m.b.t. hun
overleving niet langer moeten terugvallen op hun kinderen.
Last
but not least is vermeende overbevolking allereerst een
ecologisch probleem en precies omdat overbevolking
een probleem is omwille van de ecologische voetafdruk (5) terwijl de
afdruk van de armen verwaarloosbaar is, snijdt het verwijt van
overbevolking van de rijken aan de armen helemaal geen hout: die
leugen is een puur repressiemiddel dat behoort tot de meest cynische
vormen van machtsmisbruik ooit. (6)
Nu
het ernaar uitziet dat de huidige pandemie wel eens zou kunnen zorgen
voor een terugloop van de aangroei van de wereldbevolking, zal echter
niet in de eerste plaats het aantal coronadoden daarvoor
verantwoordelijk zijn. Het is weliswaar zo dat het te verwachten
aantal slachtoffers van deze pandemie - gesteld dat zij niet tijdig
kan ingedijkt worden - de prognoses zoals die in de media bekend
werden gemaakt ver zal overtreffen. Het zogenaamde 'geruststellen'
van de bevolking waarin onverantwoordelijke beleidsvoerders zich bij
de aanvang van elke grote ramp welhaast lijken te verkneukelen,
verkapt vaker een catastrofaal minimaliseren van de ernst van de
toestand en zo blijkt men bij de eerste voorspellingen helemaal geen
rekening te hebben gehouden met de incubatietijd van de ziekte. Omdat
alleen mensen met ziektesymptomen op de aanwezigheid van het virus
worden getest, tonen de navenante statistieken niet de huidige
besmettingstoestand doch de situatie zoals deze was over een periode
gelijk aan de incubatietijd - bijvoorbeeld twee weken. Maar dat houdt
dan ook in dat de statistieken de verspreiding van het virus van twee
weken geleden weergeven. En de actuele verspreiding is dan
gelijk aan het aantal gevallen dat binnen twee weken zal gemeten
worden. Telt men bijvoorbeeld vandaag 100 gevallen terwijl men
weet dat de ziektegevallen zich dagelijks verdubbelen en dat de
incubatietijd twee weken bedraagt, dan moet daaruit afgeleid worden
dat het actuele aantal besmettingen niet 100 is doch 100x2[tot de
macht 14]=1638400.
Maar
wellicht zullen niet zozeer de coronadoden verantwoordelijk zijn voor
een inperking van de wereldbevolking (die, zoals eerder aangegeven,
uitsluitend op grond van de genoemde fatoren wellicht zou stagneren)
maar veeleer de slachtoffers van de onafwendbare hongersnood die zeer
binnenkort zal toeslaan zoals dat ook gebeurde bij eerdere
pandemieën. Omdat de complexiteit van een samenleving recht
evenredig is met haar kwetsbaarheid terwijl de wereldgemeenschap
almaar complexer wordt door toenemende specialisatie en
interdependentie, moet men zich ervoor hoeden de gevolgen te
onderschatten.
De nieuwe pest (vervolg 4): Hetcoronavirus en de bejaarden
De
nieuwe pest (vervolg 4):
Het
coronavirus en de bejaarden
Mensen met een sterk
immuunsysteem hebben een hogere levensverwachting, waaruit volgt dat
zij beter vertegenwoordigd zijn in de categorie van de bejaarden.
Nochtans blijkt vandaag (en dit was heel anders een eeuw geleden ten
tijde van de Spaanse griep) de meeste slachtoffers van corona onder
de bejaarden vallen. Edoch, te concluderen tot een oorzakelijk
verband tussen leeftijd en sterftekans is mogelijkerwijze een
serieuze misvatting: niet de ouderdom doch de leefomgeving kon wel
eens de oorzaak zijn van het opvallende verschil. Het biotoop van
bejaarden verschilt vandaag immers in niet geringe mate van dat van
een eeuw geleden.
Honderd jaar geleden
bleven de mensen thuis wonen tot aan hun dood, ze trokken bij hun
kinderen in ofwel bleven hun toekomstige erfgenamen bij hen inwonen
op het erf. Uit de sterftecijfers ten tijde van de Spaanse griep
blijkt dat ouderen ondervertegenwoordigd waren bij de
slachtoffers van de verschrikkelijke pandemie: het leeuwendeel van de
doden trof men aan onder de jonge mensen - de soldaten. Sommigen
wijten dat aan een overgeactiveerde afweer als uiteindelijke
doodsoorzaak maar dit lijkt bijzonder twijfelachtig. Meer zekerheid
heeft men over het feit dat hun huidige leefomgeving de bejaarden
extra gevoelig maakt voor besmettelijke ziekten.
Een groot gedeelte van
de bejaarden beëindigen vandaag hun leven immers in zorgcentra of
tehuizen en daar zijn wel meer factoren aanwijsbaar die hen kwestbaar
maken voor infectieziekten. Het uit de vertrouwde omgeving gerukt
worden van ouderlingen brengt desoriëntatie en depressie mee terwijl
die psycho-sociale malaise een nefaste weerslag heeft op de fysieke
conditie: een tekort aan levenslust ondermijnt de immuniteit van de
betrokkene.
Edoch, afgezien van deze
psycho-sociale factoren die de gezondheid onmiskenbaar kunnen
beïnvloeden, zijn in de eerste plaats uiteraard de lichamelijke en
de fysische omstandigheden verantwoordelijk voor een vandaag
toegenomen sterftekans onder de bejaarden.
Zorginstellingen voor
ouderlingen doen vaak denken aan klinieken - soms zelfs aan
gevangenissen - en waar mensen verblijven die aan dementie lijden,
zijn ze dat in feite ook. Uit veiligheidsoverwegingen zijn deze
gebouwen quasi hermetisch van de buitenwereld afgesloten zodat het
wel lijkt dat de bewoners daar in quarantaine zitten. Alle
gesofisticeerde airconditioning ten spijt, zorgen de uit voorzorg
gesloten ramen dan toch voor een broeierige atmosfeer waaraan
insiders wennen maar die bezoekers vaker commentariëren. Als de
lichaamsbeweging bij de bewoners onvoldoende wordt gestimuleerd,
vergroot niet alleen de kans op breuken maar baant de spieratrofie de
weg naar een algemene verzwakking van de afweer. Vooral de
onafgebroken dagelijkse in- en uitloop van medisch en paramedisch
personeel - huisartsen, verplegers, diëtisten, fysiotherapeuten,
kinesisten, voeten- en handen verzorgers - vergroot de infectiekansen
omdat deze beroepsgroepen onmogelijk de verspreiding van ziektekiemen
onder hun patiënten kunnen vermijden.
Scholen kunnen de deuren
sluiten voor de duur van de pandemie en ook crêches kunnen dat doen
maar voor zorginstellingen valt dat heel wat moeilijker en is het
praktisch gezien dikwijls geheel onuitvoerbaar: men kan slechts
aanbevelen om de ouderen waar mogelijk voor de duur van de pandemie
uit de instellingen weg te halen en bij familieleden te huisvesten.
(J.B., 10 maart 2020)
09-03-2020
De nieuwe pest (vervolg 3): De boemerang
De
nieuwe pest (vervolg 3):
De
boemerang
Het ware geheel strijdig
met de christelijke leer van de vergeving om, zoals de huidige paus
doet, te geloven dat de plagen die de mensheid treffen iets konden te
maken hebben met een zogenaamde 'immanente rechtvaardigheid': God
wreekt zich niet en nog veel minder zal Hij onschuldigen straffen.
Maar de gang van de geschiedenis brengt vandaag wel andermaal de
verpletterende menselijke verantwoordelijkheid aan het licht wanneer
bij het uitbreken van een pandemie de onverbiddellijkheid van de
natuur gaat contrasteren met de onverschilligheid van het rijke
Noorden jegens de vluchtelingen uit het arme Zuiden. De natuurlijke
onverbiddelijkheid en de menselijke onverschilligheid mogen dan al
gelijkaardige gevolgen hebben: door het feit dat menselijke
onverschilligheid een gewilde en dus bewuste keuze is, rest de
onverschilligen zelf geen enkel verhaal meer tegen de
onverbiddelijkheid van de natuur.
Indien toeval bestond
dan zou men kunnen zeggen dat het toeval wil dat de belangrijkste
attributen van het ten hemel schreiende onrecht in natuurlijke en dus
in geheel onafwendbare vormen als een boemerang zijn teruggekeerd: de
oorlog onder mensen wordt een oorlog tussen mens en virus waarbij
voor de mens noch transcontinentale raketten noch geavanceerde
nucleaire wapens nog van enig nut kunnen zijn; de zogenaamde
vluchtelingenkampen waarin zeven miljoen mensen opgesloten werden en
die in feite concentratiekampen zijn, krijgt zijn evenbeeld in de
quarantaine waaraan steeds meer rijke steden zich op straffe van een
snelle en algehele ondergang moeten onderwerpen; de verdrinkingsdood
van zovele duizenden bootvluchtelingen in de Middellandse Zee keert
terug in de longpest welke de huidige griep vergezelt en waarbij de
longen zich vullen met bloed zodat de zieke in zijn eigen bloed
verdrinkt en tenslotte: van bij voorbaat delen de overheden aan de
bevolking mede dat de zieken niet welkom zijn bij hun huisdokters en
in de hospitalen omdat er voor hen geen plaats is.
(J.B., 9 maart 2020)
08-03-2020
De nieuwe pest (vervolg 2): De rode pest
De
nieuwe pest (vervolg 2):
De
rode pest
Toen exact honderd jaar
geleden de Spaanse griep was uitgewoed, had hij het derde deel van de
toenmalige wereldbevolking van anderhalf miljard mensen geïnfecteerd
en tussen de vijftig en honderd miljoen mensen gedood, wat 2,5 à 5
percent van de wereldbevolking betekende. Het sterftecijfer van het
huidige coronavirus blijkt in dezelfde orde van grootte te liggen en
als het virus niet kan ingedijkt worden zoals verhoopt, dreigt de
huidige wereldbevolking van 7,77 miljard mensen terug te lopen tot
7,58 à 7,57 miljard... gesteld dat de slachtoffers in één ogenblik
zouden vallen. Neemt men daarentegen aan dat de griep zich spreidt
over een periode van twee jaar (zoals dat het geval was met de
Spaanse griep) dan moet ook de normale bevolkingstoename in rekening
gebracht worden: de dagelijkse toename met 227.000 mensen betekent in
twee jaar tijd 165,71 miljoen mensen erbij. In dat geval zal tegen
2022 de wereldbevolking bestaan uit 7,54 à 7,73 miljard mensen, wat
bijna een stagnatie betekent.
Maar
het nauwelijks teruglopen van het wereldbevolkingsaantal houdt niet
in dat de pandemie helemaal geen invloed zou hebben op het
wereldgebeuren omdat de huidige wereldeconomie onderhevig is aan de
vrije markt, wat betekent dat zij pas kan blijven voortbestaan op
voorwaarde dat zij onafgebroken groeit en daarom ook spreekt men
inzake de vrije markteconomie over een suïcidale economie. Dat
betekent dat een economische stilstand rampzalig zal zijn voor de
westerse economie, terwijl China aan deze catastrofe ontsnapt omdat
dit communistisch land met 1,4 miljard inwoners een planeconomie
heeft.
Deze
prognose inzake de huidige pandemie mag dan wel simplistisch klinken
maar niemand kan om de feiten heen en de kleur van de beurzen is
vandaag al bloedrood.Een
pandemie lijkt warempel een zege voor de Chinese economie en zo zal
men binnenkort misschien wel spreken over de rode pest.
(J.B., 8 maart 2020)
07-03-2020
De nieuwe pest (vervolg)
De
nieuwe pest (vervolg)
In
gevolge de grote pestepidemie die Europa teisterde in de veertiende
eeuw, vielen tussen de 75 en de 100 miljoen doden. Dat aantal komt
overeen met het aantal slachtoffers wereldwijd van de Spaanse griep
uit 1918-19 dat geschat wordt op 50 tot 100 miljoen, wat vijf keer
meer is dan het aantal gesneuvelden in de Eerste Wereldoorlog die
eindigde middenin de tweede golf van de Spaanse griep, op 11 november
1918. De Spaanse griep kwam in drie golven en een eerste golf,
beginnende in maart 1918, was eerder mild; de tweede golf, in het
najaar van 1918, was echter des te dodelijker en het was toen dat de
meeste slachtoffers vielen.
In
1893 publiceerde de Benedictijner monnik en historicus, Francis Aidan
Gasquet (1846-1929), bij George Bell & sons in Londen een werk
over de zwarte dood in de veertiende eeuw, getiteld: "The black
death of 1348 en 1349". De ingescande tekst van de tweede editie
(1908) van de oorspronkelijke uitgave alsook een PDF en een ePub-bestand
kunnen hier gedownload worden:
Opvallend
genoeg begon ook deze verschrikkelijke pandemie in Azië en zette in
Europa voet aan wal in Italië. Als reden wordt vaak aangegeven dat
de grote handelsroutes uit het Oosten naar Italië voeren, denk maar
aan de havens van Genua en Venetië. Toch is dit nu niet langer het
geval en desalniettemin blijkt alweer Italië het eerste besmette
Europese land. Misschien moet men aan andere oorzaken denken, zoals
de trek van vogels, vissen of nog andere dieren? Het huidige
griepvirus zou volgens sommigen van een schubbendier afkomstig zijn
en sinds oudsher is het dierenrijk hoe dan ook het reservoir van
allerlei virussen en dat zou mogelijkerwijze ook de vele besmettingen
kunnen verklaren die kennelijk niet zijn geschied via intermenselijk
contact.
Ofschoon
sommige historici sterk twijfelen aan de onderlegdheid en de
accuraatheid van de historicus in kwestie, volgen hierna alsnog
enkele citaten uit het boek van kardinaal pater Gasquet: vooreerst
uit het voorwoord, vervolgens uit het eerste hoofdstuk over het begin
van de pestepidemie, uit het tweede hoofdstuk over de epidemie in
Italië, uit het derde hoofdstuk over het voortschrijden van de pest
in Frankrijk, uit het vierde hoofdstuk over de verspreiding van de
pest in de rest van Europa, uit het negende hoofdstuk over de
verlatenheid in Engeland en uit het tiende hoofdstuk over enkele
gevolgen van de grote sterfte.
Francis Aidan Gasquet, The Black death, George Bell & sons in Londen, 1908 (The Project Gutenberg EBook of The Great Pestilence (A.D. 1348-9), by Francis Aidan Gasquet), pag. xiii-xiv:
The
story of the Great Pestilence of 13489 has never been fully told.
In fact, until comparatively recent times, little attention was paid
to an event which, nevertheless, whether viewed in the magnitude of
the catastrophe, or in regard to its far-reaching results, is
certainly one of the most important in the history of our country.
Judged
by the ordinary manuals, the middle of the fourteenth century appears
as the time of England's greatest glory. Edward III. was at the very
height of his renown. The crushing defeat of France at Crecy, in
1346, followed the next year by the taking of Calais, had raised him
to the height of his fame. When, wearing the laurels of the most
brilliant victory of the age, he landed at Sandwich, on October 14th,
1347, the country, or at least the English courtiers, seemed
intoxicated by the success of his arms. "A new sun," says
the chronicler Walsingham, "seemed to have arisen over the
people, in the perfect peace, in the plenty of all things, and in the
glory of such victories. [p-xiv] There was hardly a woman of any name
who did not possess spoils of Caen, Calais and other French towns
across the sea;" and the English matrons proudly decked
themselves with the rich dresses and costly ornaments carried off
from foreign households. This was, moreover, the golden era of
chivalry, and here and there throughout the country tournaments
celebrated with exceptional pomp the establishment of the Order of
the Garter, instituted by King Edward to perpetuate the memory of his
martial successes. It is little wonder, then, that the Great
Pestilence, now known as the "Black Death," coming as it
does between Crecy and Poitiers, and at the very time of the creation
of the first Knights of the Garter, should seem to fall aside from
the general narrative as though something apart from, and not
consonant with, the natural course of events.
Francis Aidan Gasquet, pag. 1-3:
CHAPTER
I. THE COMMENCEMENT OF THE EPIDEMIC.
The
Great Pestilence, which first reached Europe in the autumn of 1347,
is said to have originated in the East some three or four years
previously. So far as actual history goes, however, the progress of
the disease can be traced only from the ports of the Black Sea and
possibly from those of the Mediterranean, to which traders along the
main roads of commerce with Asiatic countries brought their
merchandise for conveyance to the Western world. Reports at the time
spoke of great earthquakes and other physical disturbances as having
taken place in the far East, and these were said to have been
accompanied by peculiar conditions of the atmosphere, and followed by
a great mortality among the teeming populations of India and China.
Pope Clement VI. was informed that the pestilence then raging at
Avignon had had its origin in the East, and that, in the countries
included under that vague name, the infection had spread so rapidly,
and had proved to be so deadly, that the victims were calculated at
the enormous, and no doubt exaggerated, number of nearly
four-and-twenty millions.
A
Prague chronicle speaks of the epidemic in the kingdoms of China,
India, and Persia, and the contemporary historian, Matteo Villani,
reports its conveyance to Europe by Italian traders, who had fled
before it from the ports on the eastern shores of the Black Sea. The
same authority [p002] corroborates, by the testimony of one who had
been an eye-witness in Asia, the reports of certain Genoese merchants
as to earthquakes devastating the continent and pestilential fogs
covering the land. "A venerable friar minor of Florence, now a
bishop, declared," so says Villani, "that he was then in
that part of the country at the city of Lamech, where by the violence
of the shock part of the temple of Mahomet was thrown down."
A
quotation from Hecker's "Epidemics of the Middle Ages" will
be a sufficient summary of what was reported of the plague in eastern
countries before its arrival in Europe. "Cairo lost daily, when
the plague was raging with its greatest violence, from 10 to 15,000,
being as many as, in modern times, great plagues have carried off
during their whole course. In China more than thirteen millions are
said to have died, and this is in correspondence with the certainly
exaggerated accounts from the rest of Asia. India was depopulated.
Tartary, Mesopotamia, Syria, Armenia were covered with dead bodies;
the Kurds fled in vain to the mountains. In Caramania and Cæsarea
none were left alive. On the roads, in the camps, in the
caravansaries unburied bodies were alone to be seen. In Aleppo 500
died daily; 22,000 people and most of the animals were carried off in
Gaza within six weeks. Cyprus lost almost all its inhabitants; and
ships without crews were often seen in the Mediterranean, as
afterwards in the North Sea, driving about and spreading the plague
wherever they went ashore."
Francis Aidan Gasquet, pag. 16:
CHAPTER
II. THE EPIDEMIC IN ITALY.
The
great sickness reached Italy in the early days of 1348. The report at
Avignon at the time was that three plague-stricken vessels had put
into the port of Genoa in January, whilst from another source it
would appear that at the same time another ship brought the contagion
from the East to Venice. From these two places the epidemic quickly
spread over the entire country. What happened in the early days of
this frightful scourge is best told in the actual words of Gabriel
de' Mussi, who possessed special means of knowledge, and who has
until quite recently been looked upon, but incorrectly, as a
passenger by one of the very vessels which brought the plague from
the Crimea to Genoa. The history of the progress of the plague may be
gathered from the pages of the detailed chronicles, which at that
time recorded the principal events in the various large and
prosperous cities of the Italian peninsula, as well as from the
well-known account of the straits to which Florence was reduced by
the sickness, given in the introduction to the "Decameron"
of Boccaccio.
Francis Aidan Gasquet, pag. 34-35:
CHAPTER
III. PROGRESS OF THE PLAGUE IN FRANCE.
Almost
simultaneously with the outbreak of the pestilence in Italy it
obtained a foothold in the South of France. According to a
contemporary account, written at Avignon in 1348, the disease was
brought into Marseilles by one of the three Genoese ships, which had
been compelled to leave the port of Genoa when the inhabitants
discovered that by their means the dreaded plague had already
commenced its ravages in their city. It would consequently appear
most likely that the mortality began in Marseilles somewhere about
the first days of January, 1348, although one account places the
commencement of the sickness as early as All Saints' Day (November
1), 1347. The number of deaths in this great southern port of France
fully equalled that of the populous cities of Italy. In a month the
sickness is said to have carried off 57,000 of the inhabitants of
Marseilles and its neighbourhood. One chronicle says that "the
Bishop, with the entire chapter of the cathedral, and nearly all the
friars, Preachers and Minorites, together with two-thirds of the
inhabitants, perished" at this time; and adds that upon the sea
might be seen ships, laden with merchandise, driven about hither and
thither by the waves, the steersman and every sailor having been
carried off by the disease. Another, speaking of Marseilles after the
pestilence had passed, says that "so many died that it [p035]
remained like an uninhabited place."
Francis Aidan Gasquet, pag. 51-57:
After
speaking of the evidence given by a pilgrim to Santiago, Li Muisis
proceeds to relate his own experiences in Tournay in the summer of
1349. This he does in verse and prose. The poem, after speaking of
the manifestation of God's anger, describes the plague beginning in
the East and passing through France into Flanders. (...)
John
de Pratis, the Bishop of Tournay, was one of the first to be carried
off by the sickness. He had gone away for change of air, and on
Corpus Christi Day, June 11th, 1349, he carried the blessed Sacrament
in the procession at Arras. He left that city the next day for
Cambray, but died the day after almost suddenly. He was buried at
Tournay; and "time passed on," says our author, to the
beginning of August, up to which no other person of authority died in
Tournay. But after the feast of St. John the plague began in the
parish of St. Piat, in the quarter of Merdenchor, and afterwards in
other parishes. Every day the bodies of the dead were borne to the
churches, now five, now ten, now fifteen, and in the parish of St.
Brice sometimes twenty or thirty. In all parish churches the curates,
parish clerks, and sextons to get their fees, [p052] rang morning,
evening, and night the passing bells, and by this the whole people of
the city, both men and women, began to be filled with fear.
(...)
The bodies of the dead were to be buried immediately in graves at
least six feet deep. There was to be no tolling of any bell at
funerals. The corpse was not to be taken to the church, but at the
service only a pall was to be spread on the ground, whilst after the
service there was to be no gathering together at the houses of the
deceased. Further, all work after noon on Saturdays and during the
entire Sunday was prohibited, as also was the playing of dice and
making use of profane oaths.
(...)
I
have tried, says our author, to write what I know, "and let
future generations believe that in Tournay there was a marvellous
mortality. I heard from many about Christmas time who professed to
know it as a fact that more than 25,000 persons had died in Tournay,
and it was strange [p053] that the mortality was especially great
among the chief people and the rich. Of those who used wine and kept
away from the tainted air and visiting the sick few or none died. But
those visiting and frequenting the houses of the sick either became
grievously ill or died. Deaths were more numerous about the market
places and in poor narrow streets than in broader and more spacious
areas. And whenever one or two people died in any house, at once, or
at least in a short space of time, the rest of the household were
carried off. So much so, that very often in one home ten or more
ended their lives together, and in many houses the dogs and even cats
died. Hence no one, whether rich, in moderate circumstances, or poor,
was secure, but everyone from day to day waited on the will of the
Lord. And certainly great was the number of curates and chaplains
hearing confessions and administering the Sacraments, and even of
parish clerks visiting the sick with them, who died."
In
the parishes across the river, the mortality was as great as in
Tournay itself. Although death as a rule came so suddenly, still the
people for the most part were able to receive the Sacraments. The
rapidity of the disease, remarked upon by Petrarch and Boccaccio in
Italy, is also spoken of in the same terms by the Abbot of St.
Martin's. People that one had seen apparently well and had spoken to
one evening were reported dead next day. He specially remarks upon
the mortality among the clergy visiting the sick, and speaks of the
creation of two new cemeteries outside the walls of the town. One was
in a field near the Leper House De
Valle,
the other at the religious house of the Crutched Friars. Strange to
say Li Muisis speaks of the disfavour with which this necessary
precaution of establishing new grave-yards was regarded. People, he
says, grumbled because they were no longer [p054] allowed to be
buried in their own family vaults. The town authorities, however,
were firm, and as the pestilence increased deep pits were dug in
these two common burying places, and into them numbers of bodies were
constantly being thrown and covered up with a slight layer of earth.
Francis Aidan Gasquet, pag. 58-59:
CHAPTER
IV. THE PLAGUE IN OTHER EUROPEAN COUNTRIES.
(...)
From
Sicily, Sardinia, and Corsica the plague was carried to the Balearic
Islands. The three streams of infection met with destructive force at
Majorca. The historian Zurita declares that in less than a month
15,000 persons had perished on the island. Another writer estimates
the total loss of life during the epidemic at double that number, and
some ancient records have been quoted as stating that in the island
eight out of every ten people must have died, a proportion, of
course, exaggerated, but sufficient to show local tradition as to the
extent of the misfortune. In the monasteries and convents, according
to this authority, not one religious was left; and the Dominicans are
said to have been obliged to recruit their numbers by enrolling quite
young children.
The
scourge fell upon Spain in the early part of the year 1348. It is
supposed to have first appeared at Almeira, and in Barcelona whole
quarters of the city were depopulated and rendered desolate by it. In
May, 1348, it was already raging in Valencia, and by midsummer 300
persons a day are reported to have been buried in the city. At [p059]
Saragossa, where Pedro IV. then was, the malady was at its height in
September. The people here, as elsewhere, became hardened, and
charity died out in the presence of the terrors of death. They fled
from the sick, leaving them to die alone, and abandoned the corpses
of the dead in the streets. Most of the cities and villages of Spain
suffered more or less severely, and the sickness appears to have
lingered longer here than in most other countries. The new Queen of
Aragon had been one of the earliest victims; Alphonsus XI. was one of
the last. In March, 1350, he was laying siege to Gibraltar, when the
plague broke out suddenly with great violence amongst his troops. He
refused to retire, as his officers desired him to do, and fell a
victim to the epidemic on Good Friday, March 26th, 1350.
Francis Aidan Gasquet, pag. 58-67:
From
Flanders, where the pestilence was at Tournay in December, 1349, as
before reported, the epidemic spread into Holland. Here in the
following year its progress was marked by the same great mortality,
especially among those who lived together in monasteries and
convents. "At this time," writes the chronicler, "the
plague raged in Holland as furiously as has ever been seen. People
died walking in the streets. In the Monastery of Fleurchamps 80 died,
including monks and lay brethren. In the Abbey of Foswert, which was
a double monastery for men and women, 207 died, including monks,
nuns, lay brethren, and lay sisters.
Francis Aidan Gasquet, pag. 162-163:
CHAPTER
IX. THE DESOLATION OF THE COUNTRY.
So
far the course of the epidemic in England has been followed from
south to north. It is now necessary to consider some statistics and
immediate results of the plague.
The
diocese of Salisbury comprised the three counties of Dorset, Wilts,
and Berkshire. The total number of appointments made by the Bishop,
in his entire diocese, is said to have been 202 in the period from
March 25th, 1348, to March 25th, 1349; and 243 during the same time
in the year following. Of this total number of 445 it is safe to say
that two-thirds were institutions to vacancies due to the plague.
Roughly speaking, therefore, in these three counties, comprised in
the diocese of Sarum, some 300 beneficed clergy, at least, fell
victims to the scourge.
The
county of Dorset may first be taken. The list of institutions taken
from the Salisbury episcopal registers, given in Hutchins' history of
that county, numbers 211. During the incidence of the plague ninety
of these record a change of incumbent, so that, roughly, about half
the benefices were rendered vacant. In several cases, moreover,
during the progress of the epidemic changes are recorded twice or
three times, so that the total number of institutions made to
Dorsetshire livings at this time was 110. As regards the
non-beneficed clergy, secular and regular, their proportion to those
holding benefices will be considered in the [p163] concluding
chapter. Here it is sufficient to observe that the proportion
commonly suggested is far too low.
It
is almost by chance that any information is afforded as to the effect
of the visitation in the religious houses. All contemporary
authorities, both abroad and in England, agree in stating that the
disease was always most virulent and spread most rapidly where
numbers were gathered together, and that, when once it seized upon
any house, it usually claimed many victims. Consequently when it
appears that early in November, 1348, the abbot of Abbotsbury died,
and that about Christmas Day of that year John de Henton, the abbot
of the great monastery of Sherborne, also died, it is more than
probable that many of the brethren of those monasteries were also
carried off by the scourge.
In
the county of Wilts the average number of episcopal institutions, for
three years before and three years after the mortality, was only 26.
In the year 1348 there are 73 institutions recorded in the registers,
and in 1349 no less a number than 103, so that of the 176 vacancies
filled in the two years the deaths of only some 52 incumbents were
probably due to normal causes, and the rest, or some 125 priests
holding benefices in the county, may be said to have died from the
plague.
Francis Aidan Gasquet, pag. 194-195:
CHAPTER
X. SOME CONSEQUENCES OF THE GREAT MORTALITY.
It
will be evident to all who have followed the summary of the history
of the epidemic of 1349, given in the preceding chapters, that
throughout England the mortality must have been very great. Those
who, having examined the records themselves, have the best right to
form an opinion, are practically unanimous in considering that the
disease swept away fully one-half of the entire population of England
and Wales.
But
whilst it is easy enough to state in general terms the proportion of
the entire population which probably perished in the epidemic, any
attempt to give even approximate numbers is attended with the
greatest difficulty and can hardly be satisfactory. At present we do
not possess data sufficient to enable us to form the basis of any
calculation worthy of the name. From the Subsidy Roll of 1377or
some 27 years after the great mortalityit has been estimated that
the population at the close of the reign of Edward III. was about
2,350,000 in England and Wales. The intervening years were marked by
several more or less severe outbreaks of Eastern plague; and one
year, 1361, would have been accounted most calamitous had not the
memory of the fatal year 1349 somewhat overshadowed it. At the same
time the French war continued to tax the strength of the country and
levy its tithe upon the lives of Englishmen. It may consequently be
believed that the losses during the thirty years which followed the
plague of 1349 would be sufficient to prevent any actual increase of
the population, and that somewhere about two and a half millions of
people were left in the country after the [p195] epidemic had ceased.
If this be so, it is probable that previously to the mortality the
entire population of the country consisted of from four to five
millions, half of whom perished in the fatal year.
De mens acht zichzelf de koning van het dierenrijk en de beesten gunnen hem die titel zolang zij daar maar garen bij spinnen want vaak is het net andersom: thuis is de kat de baas en sloven de mensen zich uit. Maar nog sluwer dan de kat is het griepvirus.
Een virus zou een microbe zijn, ware het niet dat virussen als zodanig niet kunnen gerekend worden tot de levende organismen omdat zij niet aan alle vereiste criteria voldoen: zij missen een eigen stofwisseling (zij bestaan uitsluitend uit erfelijk materiaal in een omhulsel van eiwit) en zo zijn zij parasieten die niet alleen van hun gastheer smullen maar die tevens zijn metabolisme inschakelen voor eigen gebruik. Een virusinfectie is in feite een bijzonder griezelig gebeuren omdat men kan zeggen dat virussen schijndood zijn zoals vampieren en pas opnieuw tot leven komen van zodra zij hun gastheer infecteren. Net zoals vliegtuigkapers het stuur in de cockpit overnemen, schakelen virussen het celbrein van de gastheercel uit en vervangen het door hun eigen commando (RNA/DNA) en zo zijn onze geïnfecteerde cellen in feite niet langer de onze.
Een virus mist ook eigen voortplantingsorganen: het gebruikt deze van de cel waarop het parasiteert. Een virale infectie is besmettelijk omdat een virus in leven wil blijven: indien het niet zou overspringen naar een volgende gastheer zou het samen met zijn eerste gastheer sterven. Een epidemie of een pandemie is een bijwerking van de virale ijver tot zelfbehoud. Voor een virus zijn mensen (en/of andere levende wezens) gewoon levensmiddelen zoals onder meer het vee dat voor de mensen is.
Intermezzo: over de verschillende graden van dood zijn
De
grootste slachting van de twintigste eeuw, zo noemt Laura Spinney de
Spaanse griep in de inleiding van haar drie jaar geleden
verschenen boek (1): een half miljard mensen of een derde van de
toenmalige wereldbevolking werden door het griepvirus besmet en
vijftig tot honderd miljoen mensen stierven tussen maart 1918 en
maart 1920. Ter vergelijking: de Eerste Wereldoorlog maakte 17
miljoen doden, de Tweede 60 miljoen. Maar deze catastrofe werd
kennelijk snel vergeten, wellicht omdat zij wetenschap, techniek en
menselijke macht in het algemeen te kijk zette. Laura Spinney: "Er
wordt vaak gezegd dat de Eerste Wereldoorlog de Romantiek en het
geloof in de vooruitgang de nek om heeft gedraaid, maar het is ook
waar dat de wetenschap niet alleen een slachting op industriële
schaal in de vorm van een oorlog mogelijk heeft gemaakt, zij heeft
ook nog eens niet kunnen voorkomen dat de Spaanse griep opnieuw een
slachting aanrichtte."
(2)
In
het jaar 412 voor Christus schreef de beroemdste geneesheer uit de
Oudheid, Hippocrates, over een hoest in de stad Perinthus en dat is
wellicht de oudste gekende griepepidemie. Zeker en vast bestond de
griep al lang voordien maar wellicht niet vroeger dan 12.000 jaar
geleden omdat uitgerekend dan de mens evolueerde van jager naar
landbouwer: een voorwaarde voor de verspreiding van griep is immers
dat mensen dicht op elkaar leven omdat het virus zich verspreidt via
snot (hoesten en niezen).
De
griep komt uiteraard niet uit het niets: voordien vormden de dieren
het reservoir voor de griepvirussen. Spinney heeft het impliciet over
de arrogantie van de hedendaagse murenbouwers waar zij Epicurus
citeert: "Tegen
andere dingen kan een mens zich beschermen maar waar het de dood
betreft leven we allemaal in een stad zonder muur."
(3)
In
212 voor Christus werd het Romeinse leger op weg naar Syracuse
vernietigd door griep en de Romeinse geschiedschrijver Livius
beschrijft hoe er van alle kanten, dag en nacht, het gejammer om de
doden te horen was. Ten tijde van Karel de Grote woedde de Italiaanse
koorts. In 1557 stierf zes percent van de Britten ingevolge griep.
Maar vooral niet te vergeten: de ontdekking van Amerika in 1492 door
Columbus betekende in een mum van tijd de quasi uitroeiing van de
autochtone bevolking, de Indianen, en omdat zij bestemd werden om op
de plantages van de blanken te werken, dienden zij vervangen te
worden door slaven die men gedurende de drie daarop volgende eeuwen
ging kopen in Afrika en per schip naar Amerika bracht - twaalf
miljoen in totaal.
De
pandemie van 1580 ging in geen tijd de wereld rond en alleen in Rome
vielen achtduizend doden. Tussen 1700 en 1800 waren er twee
pandemieën; in 1781 kwamen er in Sint-Petersburg per dag
dertigduizend nieuwe zieken bij. De verstedelijking na de Industriële
Revolutie baande in de negentiende eeuw de weg voor twee epidemieën:
de griep van 1830 was even hevig als de latere Spaanse griep en wil
men De
schreeuw (d.d.
1893)van
Edvard Munch begrijpen dan moet men weten dat dit werk de Russische
griep van 1889 uitbeeldt, die een miljoen doden maakte en die
vergezeld ging van longontsteking en zware depressies. Spinney
citeert Munch: "Ik
voelde me moe en ziek (...) de zon was bezig onder te gaan, en de
wolken werden bloedrood. Ik voelde een schreeuw door de natuur
trekken; ik had het idee dat ik de schreeuw kon horen."
(4)
Met
Louis Pasteur (1822-1895) kwam het inzicht dat ziekten veroorzaakt
werden door microben en de hygiëne werd geboren, het belang van
zuiver water, het wonder van de vaccinaties, de eugenetica werd
toonaangevend.
Toen
in 1918 de Spaanse griep kwam, die overigens in Engeland samenviel
met de laatste pestuitbraak, was de dood veel minder angstaanjagend
dan vandaag, de mensen waren er omzeggens aan gewoon.
De
Spaanse griep kwam in drie golven: de eerste, vanaf maart 1918, was
mild en men dacht dat het voorbij was. Maar in augustus overspoelde
een tweede, bijzonder dodelijke golf de wereld en die bespoedigde het
einde van de Eerste Wereldoorlog: drie kwart van de Franse en Britse
soldaten werden ziek. In Rusland werd de griep vergezeld van
vlektyfus, pokken, hersenvliesontsteking en krankzinnigheid. Bij de
bevrijding op 11 november leidde de feestvreugde alom tot een
explosie van de ziekte. Australië dat lange tijd de griep buiten
hield door strikte toepassing van de quarantaine, verslapte de
maatregelen zodat daar alsnog 12.000 griepdoden vielen.
Laura
Spinney beschrijft ook hoe de griep er werkelijk uit zag tijdens de
tweede en dodelijkste golf die gepaard ging met bacteriële
longontsteking: "Er
verschenen twee mahoniebruine vlekken op hun jukbeenderen, en binnen
een paar uur had hun hele gezicht die kleur van oor tot oor (...)
Blauw verdichtte zich tot zwart. Het zwart was het eerst te zien aan
de uiteinden van de ledematen - aan de handen en voeten, de nagels
incluis -, kroop dan langzaam richting lijf en trok uiteindelijk door
buik en borst. Zolang je nog bij bewustzijn was, zag je de dood dus
bij je vingertoppen binnenkomen en langzaam verder binnendringen.
(...) 'Het lichaam begon heel snel te bederven en de borst richtte
zich letterlijk op (...) Het deksel van de kist moest meteen dicht."
Pathologen
vonden gezwollen longen vol bloed, de slachtoffers verdronken in hun
eigen bloed.
Op
29 september 1918 vertrok de Leviathan, een reusachtig schip, uit Hoboken
(New Jersey) naar Frankrijk met 9000 militairen aan boord toen de
griep er uitbrak: tweeduizend mensen werden ziek en negentig waren
bij aankomst overleden. Aan boord zaten mensen opeen gepakt, besmeurd
met elkanders bloed en braaksel. "'Het
gekreun en geschreeuw van hen die de dood in de ogen zagen maakte de
verwarring van al die mensen die om hulp riepen des te groter.'"
"Het
hele gestel werd aangetast. Mensen zeiden dat de Spaanse griep stonk,
als beschimmeld stro. (...) 'Het was afschuwelijk' [herinnerde zich
een zuster] 'Tanden vielen uit. Haren vielen uit. Er zat vergif in
dat virus'."
"Sommige patiënten hadden niet één symptoom vertoond
voor ze ter plekke in elkaar zakten. Een delirium was heel gewoon.
'Ze werden heel opgewonden en geagiteerd', schreef een arts in
Berlijn, 'Ze moesten aan het bed worden vastgebonden om te voorkomen
dat ze zichzelf iets aandeden' (...) [Een andere arts in Parijs
beschreef] het kwellende gevoel dat zijn patiënten hadden dat het
einde van de wereld nabij was, en hun langdurige, vreselijke
huilbuien.'" (5)
"Mensen
maakten gewag van duizeligheid, slapeloosheid, aangetast gehoor of
reukvermogen, een vlekkerig gezichtsveld. (...) kleurenblindheid
(...) Maar het meest beangstigende was nog wel hoe de ziekte zich
aandiende: stilletjes, zonder waarschuwing vooraf." (6)
"'In
mijn straat', herinnerde een carioca zich, 'zag je uit het raam een
oceaan van lijken. Mensen legden de doden met de voeten op de
vensterbanken, zodat de ophaaldienst ze zo kon meenemen. Maar dat
ging allemaal erg traag, en er brak een tijd aan dat de lucht erg
smerig werd; de lichamen begonnen op te zwellen en weg te rotten.
Velen begonnen hun lijken gewoon op straat te gooien.'" (7)
(J.B., 1
maart 2020)
Verwijzingen:
(1)
Laura Spinney, De Spaanse Griep. Hoe de pandemie van 1918
de wereld veranderde, De
Arbeiderspers, Amsterdam 2018. (Oorspronkelijke uitgave: 2017).
Sinds veertien jaar
publiceert The Economist
een ranglijst die het democratische gehalte weergeeft van bijna alle
landen ter wereld, zijnde 164 VN-landen
plus nog drie andere. Niet minder dan 52 daarvan (die zowat een derde
van de wereldbevolking omvatten) kunnen als dictaturen worden
beschouwd met als koploper Noord-Korea, gevolgd door Guinee-Bissau,
Tsjaad, Syrië, Saoedi-Arabië, Turkmenistan, Oezbekistan,
Equatoreaal-Guinea, Congo-Kinshasa en Iran.
Als wij, burgers van
democratieën, over dictaturen horen, dan komt ons vaak niet veel
meer voor de geest dan het louter theoretische onderscheid met
niet-dictatoriale of democratische landen en zo weet zelfs een kind
dat een dictatuur een alleenheerschappij is, een
regeringsvorm waarin alle macht bij één persoon berust1
terwijl een democratie een volksheerschappij is2.
Maar de reële implicaties van dit onderscheid zijn een heel ander
paar mouwen en dat wil zeggen dat wij in feite helemaal niet
weten wat het inhoudt om in een
dictatuur te moeten leven zoals wij ook niet begrijpen wat het moet
zijn om honger te lijden of om gediscrimineerd te worden als dat leed
ons niet persoonlijk te beurt valt. Wij verstaan de zin: "Vandaag
hebben wereldwijd een miljard mensen honger" en zo verstaan wij
ook de zin: "Een derde deel van de wereldbevolking leeft in een
dictatuur" maar als het onderliggende leed niet behoort tot onze
directe ervaringswereld, houdt het verstaan van die zinnen maar
weinig in.
Men kan
zich een dictatuur voorstellen als een land met aan de top een
goedlachse dikkerd zoals Mussolini die luidkeels door een megafoon
staat te dicteren terwijl een ja knikkend volk toehoort en in het
licht van dit naïeve onverstand kon de dictatuur bij menig
toeschouwer op afstand warempel sympathie opwekken. Mussolini, 'il
duce' of 'de leider', de Italiaanse 'Führer', heeft net zoals
Hitler, Stalin en Mao nog steeds een lange rij aanbidders ofschoon
deze grootheidswaanzinnige verantwoordelijk is voor een vergeten
oorlog tegen Ethiopië die ook wel eens 'de jongste kruistocht' wordt
genoemd vanwege de gruwel waarmee de fascist het land tot Italiaanse
kolonie wilde maken: hij bombardeerde opzettelijk kerken, kloosters,
burgers en klinieken met mosterdgas en maakte in zeven maanden tijd
730.000 doden en dit met de enthousiaste steun van de
kerk in de persoon van de aartsbisschop van Milaan, Alfredo Ildefonso
Schuster die de soldaten zegende en hen bezwoer dat god aan hun zijde
stond.3
En wie nog twijfelen aan het dictatoriaal karakter van de katholieke
kerk dienen dringend kennis te nemen van het feit dat Schuster in
1996 (!) door Joannes-Paulus II zalig werd verklaard. Deze laatste
werd op zijn beurt heilig verklaard in 2014.
Dictators
zijn achterbaks omdat het kwaad het licht schuwt en zo verraden zij
zich in de gruwel. Een man die kritiek uit op de regering gaat in het
buitenland een ambassade naar binnen terwijl zijn vrouw hem opwacht
aan de poort maar hij keert niet meer terug; hij blijkt vermoord,
zijn lijk werd in stukken gesneden en in een bad met zuur gelegd om
op te lossen. Bovendien bepleit de machtigste man ter wereld dat het
geoorloofd is om de moordenaars de hand boven het hoofd te houden
omdat er economische belangen in het spel zijn. Een journaliste die
aan een regeringsleider uitleg vraagt over de verdwenen homo's in
zijn land, wordt kort daarop in een hotel in elkaar geslagen - zij
blijkt de zoveelste in een steeds langer wordende rij van vaak
dodelijke slachtoffers maar op de politieke wereldtribune gaat de
moordenaar gewoon door met handjes schudden met de machtigen der
aarde. Een priester die tijdens een preek uitroept dat het gedaan
moet zijn met het laten verdwijnen van duizenden kinderen, wordt door
een doodseskader om het leven gebracht; de officiële versie voor de
doodsoorzaak luidt dat de man omkwam in een auto-ongeval. Of een
vee-arts-keurder die hormonenhandelaren op de bon zet, wordt door
drie mannen uit zijn wagen gesleurd, in een gracht geduwd en
koelbloedig afgemaakt. De moordenaars komen er met een paar jaar van
af en iedereen kan vaststellen dat tientallen jaren later alle vee
nog altijd opgeblazen in de wei staat. In rubberplantages worden
gekoloniseerden tot dwangarbeid verplicht en van hen die weigeren,
worden de vrouwen en de kinderen gedood: in amper een paar decennia
vallen meer dan tien miljoen slachtoffers.
Saoedi-Arabië,
de Verenigde Staten van Amerika, Tsjetsjenië, El Salvador, België:
de dictatuur is alomtegenwoordig en het merendeel van de politieke
moorden kennen wij alleen als verdwijningen, zelfmoorden of geheel
onverdachte overlijdens. Niemand heeft er enig idee van hoe
omvangrijk de liquidaties zijn welke dictators alom in het zadel
moeten houden.
De
dictatuur als carnaval
Zoals uit wat voorafging
al mag blijken, kan men zich inzake dictaturen niet beperken tot
alleenheerschappijen die betrekking hebben op politieke eenheden of
staten: dictaturen kunnen zich ook voordoen binnen religies, in
economieën en industrieën en zelfs inzake wetenschappelijke
opvattingen. In de economie spreekt men over monopolievorming, in
religies heeft men het over fundamentalisme en met betrekking tot
wetenschappelijke stromingen wordt vaak gesproken over paradigmata.
Soms ook is er sprake van tijdelijke dictatoriale trekken of
noodmaatregelen die zich verbergen of die zich trachten te
verantwoorden, zoals de algemene tendens bij politici om na een golf
van terroristische aanslagen de vrijheid van de burger te gaan
beperken in functie van de veiligheid en daar dan garen bij te
spinnen, bijvoorbeeld met de oprichting van een extremistisch bewind.
Politici trekken dan meer macht naar zich toe dan aanvankelijk door
de wetten wordt toegestaan en dit als tegengif voor de in zogezegd
abnormale omstandigheden noodlottige traagheid en inefficiëntie
welke beslissingsprocedures met uitgebreid parlementair overleg
onvermijdelijk begeleiden. Nood breekt wet en zo worden
noodtoestanden dikwijls artificieel gecreëerd om bij het grote
publiek de schijn te wekken dat spoed noodzakelijk is en dat er een
reden bestaat om van de normale gang van zaken af te wijken en aan
enkelingen volmachten toe te kennen. Er ontstaat dan een zekere
paniek bij de bevolking die vaak al te gedwee haar beslissingsmacht
overlaat aan deze enkelingen die zich voordoen als redders des
vaderlands en aan wie men dan vertrouwen schenkt, louter op grond van
hun belofte dat zij de
situatie zullen rechttrekken in het algemeen belang. Zo kwam in 1933
in Duitsland Hitler aan de macht met zijn NSDAP nadat deze
welbepaalde vijandsbeelden alsook de angst voor zekere gevaren in het
leven had geroepen waartegen een 'normale' regering (men leze: een
democratie) niet zou opgewassen zijn: politieke tegenstanders en
vrije meningsuiting in het algemeen werden verboden en alleen het
credo van een nieuwe elite van machthebbers kon en moest voortaan
door iedereen gezongen worden.
Een dictator speelt in
op een algemeen onbehagen en beoefent op die manier een zekere vorm
van populisme. Hij verwoordt de verzuchtingen van een (vaak
meedogenloze) menigte en verschaft die tevens een legitiem karakter
door ze openbaar te maken. Zo gaven de nazi's bepaalde minderheden de
schuld van de economische malaise en omdat deze minderheden tevens de
zwakkeren zijn, kunnen zij zich tegen de onrechtvaardige agressie
niet verdedigen en moeten zij het ontgelden. Iedereen wist dat de
Joden helemaal geen schuld hadden aan de economische crisis van de
jaren dertig maar omdat het volk nu eenmaal een zondebok wil, was er
geen verzet tegen die gemene leugen en onderging dat volk hetzelfde
lot als hun volksgenoot Jezus van Nazareth tweeduizend jaar eerder:
als onschuldige lammeren werden zij afgeslacht, het was een
industrie, zes miljoen mensen, en terwijl de genocide plaats had,
keek de menigte prompt de andere kant op.
De dictatuur van de
nazi's werd gekenmerkt door fascisme: het was een dictatuur met één
autoritaire leider of machthebber en paradoxaal genoeg kon de
minachting voor de volksheerschappij rekenen op de enthousiaste steun
van het volk. Edoch, de geschiedenis toont dat het enthousiasme van
de meute in tijden van dictatuur en fascisme bijzonder bedrieglijk
is: men herinnere zich hoe de schijnbaar door het volk op handen
gedragen Roemeense dictator Nicolae Ceaușescu
en zijn vrouw Elena, die aan het hoofd stond van de Securitate, in
1989 voor het oog van een wraakzuchtige mensenmassa onverbiddelijk
werden gelyncht. Ruim zeventig jaar eerder ondergingen de Romanovs
een gelijkaardig lot nadat de grootvorsten, de tsaren en de keizers
bijna duizend jaar lang over Rusland hadden geheerst. De vrede en het
geluk in een dictatuur zijn even hypocriet als de dictator zelf omdat
daar waar van vrijheid geen sprake is, enkel dwang bestaat terwijl
wat zich voltrekt onder dwang uiteraard onbetrouwbaar is en vals.
Onder dwang kan niemand zich als mens ontwikkelen en gebiedt men een
mens zich te ontwikkelen, dan zal zijn noodzakelijke keuze voor de
vrijheid hem in de perversiteit drijven: samen met de dwang zal hij
de ontwikkeling laken. Want wat afgedwongen wordt, mist een hart en
is dood nog vooraleer het kan geboren worden. Vooruitgang onder dwang
is een kaartenhuisje. Vooruitgang, opvoeding, arbeid, feest en zo
meer, tot en met rouw: dwang maakt er een komedie van. Elke dictatuur
is een carnaval.
Is
god dan een dictator?
Geloven onder dwang is
een van de meest carnavaleske sociale creaties die ooit het licht
hebben gezien op deze aarde maar tot voor kort was dit ook hier te
lande de regel en wie deze regel niet respecteerden, moesten de
gevolgen dragen die dikwijls bijzonder ernstig waren. Wie de
zondagsmis niet bijwoonde, risceerde zijn job te zullen verliezen,
zeker als dat een job was in het onderwijs, in de zorgsector of in de
verzuilde politiek. Wie zijn kinderen niet liet dopen, werd er alras
van beschuldigd hun eeuwig verblijf in het hellevuur op zijn geweten
te halen. En wee degenen die gehandicapt ter wereld kwamen of van wie
een kind niet helemaal gezond was want zij werden ervan verdacht
gezondigd te hebben en hun zonde op deze manier te moeten uitboeten.
Geloven is aannemen van
een ander wat men zelf niet kan zien en houdt derhalve het allerminst
denkbeeldige risico in dat men door die ander bij de neus wordt
genomen, voor de gek wordt gehouden. Is men bovendien
verantwoordelijk voor een gezin dan werpt men met zijn geloof zijn
vrouw in de waagschaal en al zijn kleine, onschuldige kinderen want
zij moeten het bekopen als men door de belover bedrogen wordt.
Derhalve moet men ofwel goed gek zijn om te geloven ofwel staat men
onder dwang en dat laatste was alvast in onze contreien vele eeuwen
lang een onmiskenbaar feit. Maar zoals hoger gezegd, is geloof onder
dwang geen sikkepit waard omdat niemand het helpen kan dat hij al dan
niet gelooft: zoals de kerk zelf het voorhoudt, is het geloof een
genade van de Heer en voor wie deze genade missen, is het niet anders
dan onverstandig om te handelen alsof men gelovig was. Niemand kan
het helpen dat hij niet gelooft wat een ander hem voorhoudt omdat
iedereen zelf verantwoordelijk is voor wat hij al dan niet gelooft en
allerminst diegene aan wiens woorden hij geloof heeft geschonken. Als
die woorden dan nog eens bijzonder fantasierijk klinken, zou men wel
gek moeten zijn om er zelfs alleen maar aandacht aan te besteden,
tenzij men op zijn beurt de bedrieger in het ootje wil nemen,
bijvoorbeeld omdat men uit zijn hand moet eten of land van hem heeft.
En uitgerekend in dat geval verkeren al de ingezetenen van een
dictatuur: zij doen wat hen wordt opgedragen, wat van hen verwacht
wordt, en zij veinzen te geloven in wie hen bevelen uitdelen omdat
gijzelaars alleen op die manier het recht hebben op de hoop dat zij
ten langen leste hun hagje zullen kunnen redden.
En kijk, op het ogenblik
dat de macht van de dictator het begeeft, keren zij hun kar en laten
zij hem links liggen alsof hij nooit had bestaan. Dat is de reden
voor de leegstand van de kerken vandaag de dag: zij worden voortaan
gebruikt als concertzalen, als musea, als warenhuizen of als bars en
geen mens denkt er nog aan om bij het betreden van die ruimten een
stilte in acht te nemen, laat staan zich een kruis te slaan. De
kinderen van nu weten niet meer dat het nog niet zo lang geleden
doodzonde was om in een kerkgebouw te praten, zij hebben nooit over
hosties gehoord of over het verbod om erop te kauwen en de plicht om
ze alleen nuchter te ontvangen en na eerst alle zonden te hebben
opgebiecht. Wat is biechten? - zo zullen zij vragen. Wat is zonde? En
waarom bestond dat vroeger wel en nu niet meer? Waarom maakten mensen
vroeger een kruisteken en verachtten zij de homo's? Waarom brachten
zij de Hitlergroet en joegen zij de Joden weg?
De
norm en het kalf
Dictatuur en fascisme
gaan hand in hand en menigeen die zelf niet van de stok krijgt,
hanteert hem al te graag zonder zich daarbij verdere vragen te
stellen. Zo beschreef de Swaen in The
Killing Compartments4
over de moordpartijen in Rwanda hoe mensen die zich bedreigd voelden
door moordende bendes, zich haastten om zich bij hen aan te sluiten
teneinde zodoende zelf aan de dood te kunnen ontsnappen en zij
blijken blind voor het leed dat zij veroorzaken, ze hebben alleen oog
voor datgene waaraan ze zelf ontsnappen. In een maatschappij met een
concurrentiële economie zien de rijken de armen niet omdat zij door
hen ook niet bedreigd worden; zij houden alleen degenen in de gaten
die het nog beter doen dan zijzelf en trachten hen de loef af te
steken om hogerop te komen. Eenzelfde blindheid treft al degenen die
beantwoorden aan de normen en de vereisten van een welbepaalde
samenleving: zij hebben geen oog voor wie niet in de pas (kunnen)
lopen omdat zij bijvoorbeeld manken want het is pas wanneer men zelf
mankt dat die afwijking opmerkt.
Mensen die afwijken van
de norm, moeten dikwijls ondervinden dat zij leven in een dictatuur
waarvan alle anderen het bestaan niet eens vermoeden: de dictatuur
van het normaal. Omdat mensen kuddedieren zijn, apen zij elkander na
en volgen zij de mode van de dag op straffe van sociale uitsluiting.
Ook het fatsoen (verwant met het woord fashion dat
andermaal verwijst naar mode) is allerminst een of andere moreel
hoogstaande gedragscode maar wel een door machthebbers afgedwongen
handelwijze met als doel de massa in vooraf vastgestelde banen te
guideren, haar te manipuleren en er over te heersen. Omdat mensen
uiteraard nooit vanuit eigen overtuiging of vanuit het hart de norm
volgen omwille van de norm doch steeds met het oog op sociale
acceptatie en dit ongeacht de inhoud van de norm, is fatsoen per
definitie hypocriet: fatsoenlijk gedrag is een toneel, precies zoals
het volgen van de mode dat is. De hedendaagse trend die gebiedt om
kleren met gaten te dragen, toont aan dat de primaire functie van
kledij er niet langer in bestaat ons warm te houden en onze naaktheid
te bedekken: de nood aan sociale acceptatie heeft de voorrang op de
genoemde functies en spreekt deze zelfs tegen waar middels kledij de
naaktheid gesuggereerd en derhalve geaccentueerd wordt. De auto is
pas in de tweede plaats een vervoermiddel, vooreerst is hij een
statussymbool en hetzelfde geldt voor huizen, inboedels,
overtuigingen, conversaties en noem maar op. Mensen van stand wassen
hun ondergoed niet, zij kopen nieuw; zij repareren noch recycleren,
zij hebben de dringende behoefte om zelfs aan wie hen volkomen vreemd
zijn te gaan etaleren dat ze geld hebben; ze willen zich van ongeacht
wie onderscheiden, kijken op anderen neer en eigenen zich het recht
toe om die anderen vervolgens te bevelen, te bestelen en uit te
buiten. De wegwerpmaatschappij is daarom tegelijk de dictatuur van de
'hebbers'; het hebben is de (dwingende) norm geworden. De
perversiteit van deze dictatuur toont zich hierin dat de hebbers
principieel ongestraft bijvoorbeeld al het brood kunnen opkopen en
het daarna vernietigen terwijl anderen honger lijden: het geld geeft
hen dat recht; wat zij teveel hebben geeft hen het recht om het
tekort van anderen nog te doen toenemen. Dit absurde beginsel sticht
een dictatuur welke de dictatuur is van het gouden kalf dat, zoals
intussen niemand meer zal betwijfelen, over lijken gaat.
Dictators
hebben niks te vertellen
In het opstel De
eeuwige terugkeer van het fascisme5
vertelt Rob Riemen, stichter van het Nexus Instituut van Tilburg,
hierbij geïnspireerd door La peste uit 1947 van Albert Camus,
dat het fascisme een onuitroeibare pest is. In datzelfde jaar schreef
Thomas Mann dat reeds Nietzsche het fascisme waarvoor elkeen blind
blijkt, aankondigde. In 1812 bespeurt Goethe hoe jonge mensen alleen
nog oog hebben voor vermaak en in 1831 schrijft de in de V.S.
rondreizende Alexis de Tocqueville hoe de nog jonge democratie aldaar
reeds bedreigd wordt door een massacultuur van oppervlakkig
amusement. In zijn De opstand der horden uit 1930 heeft Ortega
Y Gasset het opnieuw over de massamaatschappij met haar nihilisme dat
hij samen met Nietzsche toeschrijft aan de teleurgang van de aloude
waarden: het ware, het goede, het schone. Er resten alleen nog een
uitgeholde 'vrijheid' zonder verantwoordelijkheid en het driftenleven
dat eenmaal het op zijn grenzen botst, alleen nog agressie en geweld
voortbrengt. Karl Kraus verwijt ook aan de journalistiek dat zij
geestloos werd en alleen nog sensatie en oppervlakkig gezwets
voorbrengt. Paul Valéry schrijft in 1920 over de crisis van de
menselijke geest dat mensen blasé geworden zijn, kwantiteit
verkiezen boven kwaliteit, tevreden zijn met de middelmaat maar
niettemin ongelukkig zijn. En Max Scheler in Das Ressentiment im
Aufbau der Moralen (1912) heeft het over een ontaard
gelijkheidsideaal: blasé geworden keert de massamens zich in zijn
wrok tegen de hogere geestelijke waarden en haar dragers, de elite,
die tot zondebok wordt. De vrijheid wordt persers en gewelddadig.
Menno Ter Braak schrijft in 1937 in Het nationaal-socialisme als
rancuneleer hoe de wrok een zondebok zoekt in de intellectuele
elite, de joden en de vreemdelingen. Na de verwerping van de waarden
wil de massa koste wat het kost een leider en alras bieden zich
volstrekt geestloze populisten aan, maar dat volstaat voor de massa
die nu alleen gehoorzaam wil zijn aan wie op de zondebokken schelden.
Struisvogelpolitiek baant dan de weg voor het fascisme, zoals in
Italië en in Duitsland en van zodra deze aan de macht komen, worden
zij door het kapitaal gesteund want ook het geld interesseert zich
niet voor inhoud doch slechts voor (geestloze) macht. De
belangrijkste lessen uit de geschiedenis worden in de wind geslagen
met voorop Primo Levi die waarschuwt dat het ondenkbare dat alsnog
gebeurd is (de shoah), zich kan herhalen. De afweer daartegen is
volgens Theodor Adorno en Thomas Mann de onafhankelijke geest en voor
Albert Camus de schoonheid als grond voor de waardigheid van mens en
wereld. In de V.S. op de vlucht voor nazi-Duitsland waarschuwt Thomas
Mann in War and Democracy (een lezing gehouden op 3 oktober
1940) voor het fascisme dat sluw zichzelf zal promoten "in de
naam van de vrijheid". Het betoog van Riemen besluit met een
vaak onopgemerkte waarheid: dat populisten en fascisten er maar op
los liegen en dat zij in feite helemaal niks te vertellen hebben, zij
zijn nihilisten: hun programma is een lege doos, zij zijn volkomen
geestloos en hun inhoudsloze macht draait uit op blind geweld. En zo
zien wij hier andermaal dat de povere macht van dictators is zoals
die van het zielloze geld: het is de macht van de dreiging.
Elitarisme?
De teneur van het opstel
van Rob Riemen gaat duidelijk in de richting van een zeker elitarisme
maar dan rijst uiteraard de vraag om welke elite het hier gaat
wanneer men speurt naar de oorzaak voor het ontstaan van het algemene
ongenoegen, het populisme dat daarop teert en het fascisme dat er
tenslotte uit voortspruit. Als sprake is van een elite, gaat het dan
om de adel van weleer? Gaat het om de hoge adel zoals Leopold II van
wiens beeltenis de hand werd afgehakt? Juan Carlos I, die als
voorzitter van een dierenbeschermingsorganisatie een heup brak op
olifantenjacht? De Nederlandse dynastie over wiens kolonies Multatuli
boeken schreef? De Portugezen met hun slavenhandel? Het Engelse hof
zoals bezongen door William Shakespeare? En als de auteur het over
het christendom heeft, bedoelt hij dan misschien te zeggen dat het
katholicisme onze beschaving fundeert?6
En wij denken dan aan het zelfverklaarde hoogste gezag van
Gregorius VII in 1075? Het Dictatus Papae dat de gegarandeerde
zaligheid der pausen bevestigt? De kruistochten die aan
honderdduizenden het leven kostten, incluis de door de bisschop van
Milaan gesteunde zogenaamde 'jongste kruistocht' uit 1935-'36 onder
Mussolini in Abessinië met 730.000 doden? De slavernij onder paus
Adrianus VI met zijn requerimento uit 1513? De verkettering
van de joden welke het fundament legde voor de jodenhaat en de
holocaust? De inquisitie misschien, zo raak getypeerd door niemand
minder dan Dostojevski? De verkettering van de homo's met de bijbelse
vertelsels over Sodoma in verband waarmee de socioloog Frédérick
Martel een boekje opendeed?
Men moet ernstig
blijven. Het lijkt er veeleer op dat de 'elites', zowel de
wereldlijke als de geestelijke, veeleer de aanstokers waren van het
algemene ongenoegen waaraan populisten en fascisten hun bijval danken
dan degenen van wie een remedie te verwachten viel. "Mijn rijk
is niet van deze wereld" en: "Niemand kan twee heren
dienen, niet god en de mammon": als de woorden van Christus
enige waarheid bevatten, dan moet men de 'elites' waarvan sprake, als
zij al bestaan, inderdaad elders zoeken. Misschien bevinden zij zich
wel bij de slachtoffers van de zelfverklaarde adel, de wegen gods
zijn immers ondoorgrondelijk. Misschien zijn zij wel terug te vinden
onder degenen op wie de geestelijkheid neerkijkt van op haar hoge
tronen in het veilig ommuurde, weelderige bastion dat alvast geen
enkele gelijkenis vertoont met de kerststal of de kribbe.
4
Abram de Swaan, The
Killing Compartments. On genocidal regimes and their perpetrators,
2014. (Nederlandse vertaling: Compartimenten
van vernietiging. Over genocidale regimes en hun daders,
Prometheus, 2014). Zie o.m.:
http://www.bloggen.be/tisallemaiet/archief.php?ID=3040863
5
Rob Riemen, De eeuwige terugkeer van het fascisme, Uitgeverij
Atlas, Amsterdam/Antwerpen 2010.
Strijders voor eerlijke landbouw worden gecriminaliseerd terwijl aan het licht komt dat genetisch gemanipuleerde gewassen een gevaarlijk virus bevatten - zie: