Alle rechten voorbehouden Een variant van deze blog is te vinden op seniorennet op het volgende adres: http://blog.seniorennet.be/tisallemaiet/
30-03-2012
Hongerstakers en politici: een verhaal van durf en arrogantie
Hongerstakers en politici: een verhaal van durf en arrogantie
De hongerstaker berokkent kwaad aan zichzelf, maar hij doet dat met het oog op het bereiken van een goed. Het kwaad dat hij aan zichzelf berokkent, kan krachtens een eigen 'belofte' stopgezet worden door diegene van wie hij het beoogde goed probeert af te dwingen. Van zodra dan de gegijzelde de belofte gelooft en er ook naar handelt door aan de eisen van de gijzelnemer tegemoet te komen, wordt dat kwaad ogenschijnlijk stopgezet en tegelijk wordt het door de gijzelnemer beoogde goed bereikt.
Eerst twee niet onbelangrijke opmerkingen bij de gecursiveerde tekstgedeelten hier boven.
Bekijkt men ten eerste de 'belofte' van de gijzelnemer dat hij zijn kwaad - alsnog een dreiging - zal stopzetten op voorwaarde dat de gijzelnemer zijn eisen inwilligt: die 'belofte' is in wezen een schijn-afspraak; ze is een eis met het uitzicht van een afspraak, maar ze is geen afspraak want ze is eenzijdig. Bovendien is ze bedrieglijk omdat ze een ander behept met schuldgevoelens terwijl er bij hem van schuld althans aanvankelijk geen sprake kan zijn; de gijzelnemer zegt namelijk: "Als jij X doet, dan beloof ik je dat ik Y zal doen; jij kunt dus bepalen wat ik doe", terwijl het a priori de gijzelnemer zelf is die dat alles bepaalt omdat hij eenzijdig alle voorwaarden bepaalt.
Ten tweede is met het inwilligen van de eisen van de gijzelnemer de afwending van het kwaad door de gegijzelde slechts schijn. En het is schijn omdat het betreffende kwaad in wezen een dreiging was terwijl die dreiging uiteraard gecontinueerd want bekrachtigd wordt in geval van toegevingen. Met andere woorden neemt een toegeving het onmiddellijke kwaad weliswaar weg, maar in dezelfde beweging wordt het ook als zijnde effectief bekrachtigd. Het is derhalve de toegeving die het kwaad als zodanig in het leven roept of duldt.
Vandaar zit aan het middel waarmee de gijzelnemer zijn doel tracht te bereiken hoe dan ook een geurtje en het minste wat ervan gezegd kan worden is dat het Machiavellistisch is. En hier beschouwen de gegijzelden die in de actuele Belgische historie bewindslieden zijn, het verhaal als ten einde. Maar het verhaal werd hiermee pas half verteld...
Rest ons namelijk ook nog het door de gijzelnemer vooropgestelde doel onder de loep te nemen, en dat blijkt alras een heel ander paar mouwen.
Zoals gezegd dreigt de gijzelnemer met een kwaad, en deze dreiging gebruikt hij als een middel voor het bereiken van een door hem vooropgesteld doel. Op het eerste gezicht lijkt het er nu op, dat het doel van de gijzelnemer een persoonlijk goed zal zijn, of althans een goed dat aan hem en aan zijn medestanders ten goede zal komen, terwijl het tegelijk de gegijzelde(n) een zeker nadeel zal berokkenen. Edoch, van zodra het door de gijzelnemer vooropgestelde goed ook maar een schijn van objectiviteit krijgt, kan de hele zaak niet langer zonder meer als chantage van de hand worden gedaan.
En het door de gijzelnemer nagestreefde goed krijgt reeds die schijn van objectiviteit van zodra het voor veralgemening vatbaar wordt, en dat wil zeggen: relatief makkelijk.
Wanneer bijvoorbeeld mensen een economisch voordeel proberen af te dwingen met een of andere spectaculaire stunt, dan kan men hen weliswaar attent maken op het feit dat de middelen beperkt zijn en dat anderen, die te bescheiden zijn om zich te doen opmerken, deze tegemoetkomingen veel meer verdienden omdat zij er ook veel erger aan toe zijn. Men antwoordt dan in feite aan de eisenstellers: "Wacht uw beurt af in de rij, er zijn er immers die het nog slechter hebben!" Maar zijn er inderdaad mensen die het nog slechter hebben, dan repliceren de eisenstellers onmiddellijk dat het ook voor dézen is dat zij actie voeren én dat het beperkt karakter van de middelen kennelijk pas geldt als eerst abstractie wordt gemaakt van de superrijken die geheel wettelijk en derhalve ongehinderd hen allen bestelen! Want zijn zij het niet die onnodig beslag leggen op wat anderen wél nodig en broodnodig hebben?
Zonder enige twijfel is hier, hetzij gewild hetzij ongewild door de 'gijzelnemers', inderdaad een objectief goed in het geding, hetwelke - gebeurlijk onverhoopt - de zaak van de gijzelnemers zal steunen omdat een hoger recht het onrecht dat zij uitoefenen zoniet rechtvaardigt dan toch begrijpelijk maakt of zelfs verontschuldigt. En wie dan nog vasthoudt aan de wet met de regel dura lex sed lex, acht ethiek onmogelijk en beschouwt zichzelf derhalve automatisch als een onmens: een burger die de wet volgt weliswaar, maar tegelijk een onmens. Een bevraging van de wet wordt dan niet eens getolereerd, alsof die wet er van godswege was gekomen en niet door en voor mensen werd gemaakt - een eeuwige, goddelijke wet, geheel onwrikbaar en onaanpasbaar, precies zoals de spreekwoordelijke wet van Meden en Perzen die toentertijd de Oud-Testamentische Daniël onschuldig in de leeuwenkuil deed belanden. Maar of die blinde politieke arrogantie ook vandaag nog zal bestraft worden met het onverwachte lot waarop Daniël kon bogen, valt nog af te wachten.
(J.B., 30 maart 2012)
19-03-2012
Israël - een beknopte geschiedenis
Israël - een beknopte geschiedenis -
De Oud-Testamentische Profeten: naar Van Eyck, Het Lam Gods (1432), detail
Vrij naar Caravaggio: Abraham offert zijn zoon Isaak
De trouw van Abraham aan Jahweh was zo groot dat hij zich bereid toonde aan Hem zijn zoon te offeren (Genesis 22). Die trouw was uiteraard wederzijds en het gebod van Jahweh aan Abraham om weg te trekken naar het land dat Hij hem zou aanwijzen (Genesis 12:1) is daarom ernst. Zo was reeds 4000 jaar geleden "het beloofde land" een feit, en al die tijd zwierf het volk van Abraham rond, op zoek ernaar. Maar er doen ook andere verhalen de ronde.
August Vermeylen, schrijver van De wandelende jood.
Alexandre Dumas, auteur van Isaac Laquedem.
Er zijn auteurs die de thuisloosheid der joden wijten aan het feit dat zij Jezus, de 'koning der joden' en de zoon Gods, hebben gekruisigd. In Vlaanderen schreef August Vermeylen De wandelende jood, in Frankrijk was er Alexandre Dumas met zijn Isaac Laquedem. In die verhalen gaat het om de jood die Jezus op weg naar Golgotha een rustpoos wou ontzeggen. De Heer antwoordde dat Hij zou blijven staan en rusten, doch dat diegene die hem die rust ontnemen wou, zou dwalen tot het einde der tijden.
De Wandelende jood, vrij naar Gustave Doré
Hoe het ook zij, de 'diaspora', zoals men de uitzaaiing van een volk over de aarde noemt, is ook voor het joodse volk een feit. Maar niet elke geschiedkundige gelooft dat de joden alom werden gestraft of verjaagd sinds zij tweeduizend jaar geleden in Babylonië in ballingschap gingen, er zijn er ook die stellen dat zij rondzwerven omdat zij nu eenmaal trekkers zouden zijn.
Reeds in Babylon kregen de joden heimwee naar (de berg) Zion, die staat voor de thuishaven Jeruzalem, en in de romantiek van de nationalistisch getinte negentiende eeuw keerde dat zionisme weer: het is een heimwee dat wordt uitgedrukt in Hatikwa [(onze)'hoop'], het volkslied van Israël. (1) Toenmalige Hitlercommando's getuigen dat de joden bij het binnengaan van de gaskamers in Auschwitz-Birkenau in 1944 spontaan Hatikwa begonnen te zingen. Door dat heimwee gedreven en gesterkt door de goddelijke belofte, gingen vanaf dat moment de joden het bewuste gebied in het Midden-Oosten opeisen. Toen de eerste wereldoorlog naar zijn einde liep, capituleerden de Ottomanen (- sinds 1922 zijn dat de Turken) die Palestina bezet hielden en vestigden zich daar de joodsgezinde Britten die het Israël-project steunden met de Balfour-verklaring van 1917. Daarop begon een grootscheepse immigratie en in 1923 verbleven reeds 35.000 joden (zijnde 12 pct. van alle joden) in Palestina, in 1928 waren dat er al 16 pct.
Maar dat liep allemaal niet van een leien dakje. De joden werden door hun buren bestookt en richtten de paramilitaire Hagana op, welke later uitgroeide tot het leger van Israël. Vanaf 1922 bestuurden de Britten ook officieel Palestina, incluis een gebied over de Jordaan [dat echter in 1946 als Transjordanië onafhankelijk Arabisch zou worden en verboden voor joodse immigranten]. In 1929 braken rellen uit in Palestina en kwam daar een aparte joodse en arabische markt. Nadat in 1933 Hitler aan de macht kwam, ontvluchtten (vooral na Kristallnacht in 1938) 50.000 joden Duitsland, de meesten richting Palestina.
De mythe van de twist
Er bestaat een bijbels verhaal over de oorsprong van de twist tussen de joden en de arabieren. Die twist zou namelijk aanvankelijk te maken hebben met het eerstgeboorterecht. Abraham, de eerste jood, bleef lang kinderloos. Jahweh had hem een groot nageslacht beloofd maar omdat zijn vrouw Sarai al zo oud was, verwekte hij bij zijn Egyptische slavin, Hagar, een kind: Ismaël. Maar ook de bejaarde Sarai kreeg een zoon, Izaak. Izaak is de voorvader der joden, Ismaël de voorvader van de Arabieren; zij hebben dezelfde vader maar een andere moeder. Ofschoon Ismaël de eerstgeborene is, is hij de zoon van de slavin van Abraham, terwijl Izaak de zoon van Sarai is, die Sara werd genoemd, wat wil zeggen: 'koningin'.
In 1936 tot 1939 verzetten zich de Arabische Palestijnen tegen het Britse bestuur aldaar en de Duitse nazi's steunden de anti-joodse moefti van Jeruzalem, de met de Turken bevriende Palestijnse nationalist Amin Al-Hoesseini, terwijl Irak en Saoedi-Arabië hem wapens leverden. "
De Moslims in en buiten Palestina begroeten het nieuwe regime in Duitsland van harte", zo declameerde hij, "en zij hopen dat ook andere landen het fascistisch-antidemocratisch staatsbestel zullen overnemen." (2)Duizenden joden en Palestijnen werden vermoord. (3)
Toen de Britten Al-Hoesseini zochten, vluchtte deze naar Libanon en vandaar naar Irak, later (in 1941) naar nazi-Duitsland. In Berlijn besprak hij het zogenaamde jodenprobleem met Hitler. In dat gesprek beamen beiden de Duits-Arabische vriendschap en samenwerking op grond van drie gemeenschappelijke vijanden: de Britten, de joden en de communisten. Volgens het gespreksverslag stelde Hitler dat het niet ging om een strijd tussen Duitsland en Engeland, maar wel om een strijd tussen het nationaal-socialisme en het jodendom en hij beloofde aan de moefti dat hij zou strijden tot de val van het joods-communistisch Europese rijk met als gevolg de bevrijding van het Arabische rijk door de vernietiging van de joden. En als Duitsland, vermoedelijk het jaar daarop, zou doorstoten naar Iran en Irak, zou dit tegelijk het einde van het Britse rijk betekenen. (4) Was dan de vernietiging der joden in die zin dan niet de prijs die Hitler moest betalen voor een verhoopte uitbreiding van zijn rijk in het Midden-Oosten?
Wat de joden geloven
Er is één almachtige en ondeelbare God, schepper van het heelal, eeuwig en immaterieel. Er zijn geen tussenpersonen tussen de mens en God. De goddelijke geschriften zijn door God zelf geopenbaard, Mozes is de grootste profeet en de profeten spreken de waarheid. De vijf boeken van Mozes (de Thora) zijn de belangrijkste, ze zijn op de berg Sinaï door God aan Mozes gegeven. God beloont wie zijn wet volgen en straft wie ze overtreden. God koos de joden uit om een licht te zijn voor alle andere naties. Er zal een joodse messias komen en een messiaans tijdperk. In tegenstelling tot de met de erfzonde bevlekte christenen, geloven de joden dat de ziel bij de geboorte zuiver is. De mens is vrij om te kiezen voor goed of kwaad en hij kan het kwaad uitboeten.
Maar in de Tweede Wereldoorlog trok de Führer aan het kortste eind en de schande van de concentratiekampen kwam aan het licht: vijf tot zes miljoen joden werden omgebracht. In 1947 verdeelden de VN Palestina in een Arabisch, een joods en een (klein) internationaal gebied (rond Jeruzalem) en er brak een bloedige burgeroorlog uit. Op 15 mei 1948 werd de nieuwe staat Israël - het enige niet-islamitische land in het Midden-Oosten - door een leger van 23.000 soldaten uit de omliggende landen aangevallen. Israël won de oorlog, de Arabieren noemden hem 'Al Nakba' ('de Ramp'). Wie de wapenstilstanden van 1949 als vrede durfde te interpreteren, werd als verrader beschouwd en vermoord: koning Abdullah I van Jordanië (1951) en president Anwar Sadat van Egypte (1981).
Chaim Weizmann (1874-1952): Bio-chemicus uit (het keizerrijk) Rusland (Wit-Rusland), zionist en eerste president van Israël; tevens oprichter in 1934 van wat nu het Weizmann Instituut voor Wetenschappen heet, te Rehovot in Israël. Dit instituut produceerde medicijnen voor de geallieerden in W.O.II, voornamelijk een middel tegen malaria en een anesthesie-middel ten behoeve van de chirurgie.
700.000 Palestijnse Arabieren vluchtten naar kampen op de Westelijke Jordaanoever, in de Ghazastrook en in Libanon. Israël wilde een deel Arabieren opnemen, maar de omliggende Arabische landen (niet Jordanië, dat een meerderheid van Palestijnse vluchtelingen onder zijn burgers telt) verhinderden dat (met steun van de VN) om aldus de integratie te bemoeilijken. (Vandaag zijn 20 pct. van de Israëlieten Arabieren).
Meer dan een half miljoen joden vluchtten uit de omliggende landen naar Israël. Tegelijk wilden ingevolge de toestemming van de VN driekwart miljoen Arabieren terug naar Palestina, maar Israël vreesde aldus de vijand binnen de eigen grenzen te zullen halen en verhinderde dat. In 1949 werd Israël lid van de VN. Israël werd niet door vele moslimlanden erkend, wel door Turkije. In 1950 bepaalde het parlement van Israël (de zgn. 'Knesset') dat alle joden zich in Israël mochten vestigen.
Yasser Arafat, leider van de PLO
Golda Meir, [geboren: Golda Mabovitsj] (1898-1978): (vierde) minister-president van Israël in de periode 1969-1974. Golda Meir was de derde vrouw ooit die premier werd. Tijdens haar regeerperiode kampte Israël met de terreur van de PLO van Yasser Arafat.
Er kwam een Suez-crisis in 1956 en in 1964 werd de PLO (Palestinian Liberation organisation) opgericht die zich tot doel stelde Israël te vernietigen en in de plaats een Palestijnse staat op te richten. De PLO hield zich eerst schuil in Jordanië, vervolgens in Libanon. In 1967 was er de Zesdaagse Oorlog met Nasser van Egypte. In 1973 breiden de Arabieren er een vervolg aan: de Jom Kipoer-oorlog.
Begin, Carter en Sadat op de Camp David-akkoorden in 1978
In 1978-1979 erkende Sadat van Egypte Israël (de Camp David-akkoorden onder leiding van Jimmy Carter) maar daarop werd Egypte uit de Arabische liga gestoten en Sadat werd vermoord. Ook de pas gekozen (christelijke) premier van Libanon, Bashir Gemayel die de PLO bestreed, werd hierom vermoord (1981). Zijn partijleden, de Falangisten, gingen met medeweten van Sharon op PLO-aanhangers jagen in de vluchtelingenkampen van Sabra en Shatilla, waar ze een bloedbad aanrichtten. In 1987 brak de Intifada uit in Ghaza, een opstand van Palestijnen. In de golfoorlog van 1991 richtte Saddam Hoessein uit Irak raketten op Israël om zo de sympathie en oorlogssteun van de andere Arabieren voor zich te winnen.
Ariel Sharon
In 1993-1995 kwam een vredesproces op gang met de Oslo-akkoorden: Israël erkende de PLO en in ruil staakte de PLO haar terreur, wat in 1994 de Nobelprijs voor de Vrede opleverde voor Arafat, Rabin en Peres. Een jaar later vermoordde een joodse extremist Rabin. Er werd gedacht aan een Palestijnse staat, in vrede naast Israël, en in 2002 begon Sharon aan de bouw van een muur. In 2006 viel hij in een diepe coma en werd opgevolgd door Ehud Olmert.
In 2006 waren er verkiezingen in Palestina en de fundamentalistische islamieten van terreurgroep Hamas wonnen. De Libanese Hezbollah viel Israël aan, er waren talloze raketbeschietingen over en weer. In 2008 werd opnieuw aan de vorming van een Palestijnse staat gedacht...
Vandaag liggen de kaarten weer anders. De Israëlieten vrezen dat Iran een kernbom maakt en dat het die ook zal gebruiken. Als geen ander volk hebben de joden moeten ondervinden tot welke gruwelijkheden haat kan leiden. Zij kennen het gevaar en zij zullen alles doen om een volgende holocaust te voorkomen.
Noten:
(1) Het Israëlische volkslied werd in 1888 gecomponeerd door de Moldaviër Samuel Cohen die, tussen haakjes, hoorbaar dezelfde bron aanboorde als de componist van De Moldau, Bedrich Smetana (1824-1884).
Rasjid Ali al-Gailani (samen met een oom van Saddam Hoessein) pleegde in 1941 met Hitler's steun een (mislukte) staatsgreep in Irak.
(4) "(...)
Dieser Kampf sei das Entscheidende; auf der politischen Ebene stelle er sich im Grunde als eine Auseinandersetzung zwischen Deutschland und England dar, weltanschaulich sei es ein Kampf zwischen dem Nationalsozialismus und dem Judentum." (...)"(...) 1. Er (der Führer) werde den Kampf bis zur völligen Zerstörung des jüdisch-kommunistischen europäischen Reiches fortführen. 2. Im Zuge dieses Kampfes würde zu einem heute noch nicht genau nennbaren, aber jedenfalls nicht fernen Zeitpunkt von den deutschen Armeen der Südausgang Kaukasiens erreicht werden. 3. Sobald dieser Fall eingetreten sei, würde der Führer von sich aus der arabischen Welt die Versicherung abgeben, daß die Stunde der Befreiung für sie gekommen sei. Das deutsche Ziel würde dann lediglich die Vernichtung des im arabischen Raum unter der Protektion der britischen Macht lebenden Judentums sein." (...) "Wenn Deutschland sich den Weg über Rostow zum Iran und nach Irak erzwinge, würde dies gleichzeitig den Beginn des Zusammenbruchs des britischen Weltreichs bedeuten. Er (der Führer) hoffe, daß sich für Deutschland im nächsten Jahr die Möglichkeit ergeben werde, das Kaukasische Tor nach dem Mittleren Orient aufzustoßen." Zie: http://www.ns-archiv.de/verfolgung/antisemitismus/mufti/in_berlin.php .
Voor alle trefwoorden en data: zie Wikipedia.
(J.B., 19 maart 2012)
14-03-2012
Elke mens is fataal religieus
Elke mens is fataal religieus
Een scheepsramp met meer dan driehonderd doden; een busongeval met tientallen slachtoffers, nog kinderen; een bomaanslag die dertig onschuldige burgers doodt en zeventig anderen voor het leven verminkt: haast dagelijks confronteert het noodlot ons met een bestemming welke wij niet wensen maar die toch onherroepelijk de onze zal zijn. We krijgen wat we helemaal niet vroegen en dat zullen wij ook hebben, bezitten én zijn. Uitgerekend dat wat we nooit tot ons bezit wilden rekenen, zal voortaan onze laden vullen en van exact diegenen die we voor geen prijs wilden zijn, zullen wij de namen dragen. Die rol zullen wij spelen die wij volstrekt verfoeien op een schouwtoneel dat, al onze wanhopige verzuchtigen ten spijt, geen toneel zal zijn doch ongespeelde, pijnlijk echte werkelijkheid. Vroeg of laat. De onomkeerbaarheid van de tijd staat er borg voor dat het ook gebeuren zál.
Meestal gaat men ervan uit dat al deze ongelukken en katastrofen er niet hoefden te zijn, dat zij fouten zijn die het schone leven per toeval bezoedelden of zelfs vernietigden, terwijl dit eigenlijk niet hoefde. Ja, men gelooft zowaar dat alles in ons bestaan dat niet de goede kant op gaat, in feite anders was bedoeld en ook anders had gekund, en dat het goede leven, met zijn gezondheid, rijkdom en onsterfelijkheid de regel is waarvan slechts heel uitzonderlijk en per abuis wordt afgeweken.
Maar is het omdat men daar meestal vanuit gaat dat het ook zo is? Want wie zegt dat het niet net andersom kon zijn? En 'andersom' wil dan niet alleen zeggen dat het ongeluk, dat tenslotte vroeg of laat zijn intrede in eenieders leven doet, veeleer de regel dan de uitzondering is; het betekent tegelijk dat het ongeluk gewoon niet te vermijden is. En eenmaal wij het ermee eens kunnen zijn dat dit de feiten zijn - het weze herhaald: vroeg of laat maakt in eenieders leven het ongeluk zijn vranke passen - dan kunnen wij ons ook afvragen of deze onafwendbaarheid dan niet een noodzaak is.
Men hoort gewis protest bij deze woorden, want hoe dan zou het ongeluk een noodzaak kunnen zijn voor elk van ons als geen van ons het ook maar wensen kon? Verontwaardiging hoort men als iemand durft te insinueren dat hetgeen men zijn grootste vijanden niet toewenste, in feite 'levensnoodzakelijk' was. Protest, verontwaardiging en zelfs gelach, want absurd wordt die veronderstelling inderdaad als men aanvaardde dat de dood noodzakelijk voor het leven was.
Maar stel dat nu eens. Stel dat het ongeluk zo onafwendbaar was voor mij, voor u en ook voor ieder ander, omdat de natuur der dingen er zo in voorzag daar het ook nodig was, terwijl wijzelf - getuige onze verontwaardiging - er niet in slagen om dat in te zien. Wij kunnen tenslotte helemaal niet verder kijken dan tot aan de kille grens van ons lichamelijk bestaan, en wat daar aan de overkant gelegen is, noemen wij daarom het niets. Edoch, indien een blinde dat zou doen, zouden wij hem dan niet terechtwijzen en beschuldigen van kortzichtigheid? Indien een blinde uit het feit dat hij niets zag ook zou besluiten dat er helemaal niets te zien kon zijn? Besluiten dat er helemaal niets kon zijn?
Ik kan niets zien, dus is er niets: dit was pas waar indien ik alles zien kon wat er was; dit was pas waar indien ik ook alwetend was. Ik weet dat ik allerminst alwetend ben, maar toch besluit ik uit het feit dat ik niet inzie waarom ongeluk ons treffen moet, dat ongeluk een zaak is geheel zonder zin. En ik kan die redenering niet afmaken omdat ze mij heftig tegen de borst stoot. Edoch, is het omdat iets volstrekt onwenselijk is, dat ik ook moet besluiten dat het helemaal niet kan zijn? Is het dan omdat ik iets niet wil, dat het onmogelijk wordt? En verdwijnt alles wat verfoeid wordt dan uit het bestaan omdat het wordt verfoeid?
Wie hier oprecht blijft redeneren, zal het tenslotte moeten toegeven: te geloven dat het onwenselijke tevens het onmogelijke is, of dus geloven dat de werkelijkheid zich naar onze wensen plooit, is een bijzonder primitieve vorm van denken, welke wij ons alleen nog herinneren als het gebed van weleer, waarover vele hedendaagse kinderen haast niets meer afweten. Wij bidden ook niet meer, precies omdat wij niet meer geloven kunnen dat de werkelijkheid zich plooien zou naar onze wens. En toch blijken wij ergens vast te houden aan dat oeroude credo, getuige het feit dat wij niet accepteren kunnen dat het ongeluk voor ons bestaan noodzakelijk zou zijn: de ziekte, de verschrikking, de verminking en de dood.
Het is voorwaar een lastig experiment om door te denken, maar er zit ook een aardig reukje aan als wij het blijven vertikken om dat te doen: misschien zijn het leed en het ongeluk in al hun vormen, alsook de stille dood die ons als omhulsels geheel wit en wezenloos zal achterlaten, er voor iets nodig dat wij met onze ogen van vandaag niet kunnen zien - wellicht omdat wij dat ook niet mogen zien. Want stel eens, voor de duur van slechts één enkel ogenblik, dat wij het konden zien, dat het ook zin had als, om nu maar iets te zeggen, onze kinderen omkwamen in een ramp, als wij gezwellen kregen, helse pijnen of vijanden die ons naar 't leven staan. Indien wij de zin zien konden van het kwaad, dan zouden wij het voorwaar ook nastreven omdat wij het onvermijdelijk voor het goede zouden houden. En zou op dit noodlottige moment de orde zelf uit de kosmos niet voorgoed verdwijnen?
Alvast is er geen ontkomen aan: wie weigert om nog langer primitief te denken en vast te houden aan die ongeschreven en ook ingebeelde wet dat onze wensen de werkelijkheid zelf bepalen, die moet ook ruimte laten voor de mogelijkheid dat het leed en de dood zin hebben in zijn bestaan. Hij die met andere woorden weigert om te bidden, moet tegelijk erkennen dat het wel eens zo kon zijn dat al het ongewenste in het leven ten langen leste zin had. Wie het daarentegen afzweert dat het leed en ook de dood ooit zin kon hebben, die moet dan weer bekennen dat hij gelijk de primitieven denkt en dat het in wezen bidden is wat hij doet als hij zo reageert. En geen van de twee, ga het maar na, ontsnapt eraan om het tenslotte in te moeten zien: er is meer dan slechts datgene wat wij kennen en als wij dat niet beamen, dan zijn wij in feite aan het bidden. Het is derhalve de logica zelf dat wij allen onherroepelijk religieus zijn.
(J.B., 14 maart 2012)
08-03-2012
china - een beknopte geschiedenis (met herstelde afbeeldingen)
China een beknopte geschiedenis (°)
'Het porceleinen paviljoen' (Li Tai Po)
Midden in den kleinen vijver
Staat een paviljoen van grasgroen
En van melkwit porcelein.
Als een tijgerrug zoo welft zich,
Maanbeglansd, de brug van jade
Naar het groenwit paviljoen.
In het huisje zitten vrienden,
Fraai gekleed en drinken, praten
Velen schrijven lenteverzen.
En hun zijden mouwen glijden
Achterwaarts, hun zijden mutsen
Zitten vroolijk in hun nek.
Op de stille kristallijnen
Oppervlakte van den vijver
Spiegelt alles wonderbaar.
De omgekeerde boog van t brugje
Lijkt een halve maan. De vrienden,
Fraai gekleed, zij drinken, praten,
Alle staande op hun hoofden,
In het paviljoen van grasgroen
En van melkwit porcelein. (1)
Wellicht werkt niets eerlijker en sneller om van een volksziel iets te zien te geven dan een mondvol frisse verzen. Ook al is ze meer dan duizend jaar oud: de poëzie van Li Tai Po klinkt altijd verrassend nieuw. Mystiek én epicuristisch weerspiegelt zij de schoon bezongen jade en de lente en de jeugd, de nostalgie, de onverbiddelijkheid van de tijd in fel contrast met de lenigheid der verzen en de behendigheid van fantasie. Grote kunst brengt de uitersten aldus samen in harmonieuze tegenstellingen, en zo ook de uitersten van de tijd: verleden en toekomst, herinnering, heimwee, verwachting, wanhoop, hoop.
In 2005 werden in China tanden van de Jianshi-mens gevonden die zowat twee miljoen jaar oud moeten zijn. Van de beroemde Peking-mens, een homo erectus of een mens die rechtop begon te lopen, werden vijf schedels en ook kaakbeenderen gevonden die wellicht een miljoen jaar oud zijn. Zowat 6000 vóór Christus leefden langs de Gele Rivier al culturen die gierst verbouwden en die honden, varkens en pluimvee hielden. Afgezien van enkele tekens op aardewerk uit de 13de eeuw v.C. - het einde van de Shang-dynastie - zijn er pas eigenlijke geschriften vanaf de aanvang van het eigenlijke Chinese keizerrijk in 221 v.C.
Het Chinese Keizerrijk overspant de hele geschiedenis van het land van de rijzende zon... tot in 1911. Dan brak in Wuhan, in het hart van China, de Xinhai-revolutie uit onder leiding van Sun Yat Sen (Sun Zhongshan), die de Qing-dynastie deed vallen en in 1912 werd de Republiek China uitgeroepen, aldus vandaag een eeuweling.
De poëzie van Li Tai Po is die van de rijke klasse, de gunstelingen van de keizer, maar een meerderheid van het volk had voor het componeren van lenteverzen helemaal geen tijd. Sun Yat Sen (Yat Sen is eigenlijk een van zijn vele pseudoniemen die overigens niet overbodig bleken daar hij meermaals ternauwernood ontsnapte aan de klauwen van de vijand) was zelf een volksmens die geneesheer werd en hij behartigde de sociale zaak: hij wilde nationalisme, socialisme en democratie. In 1895 had hij al eens een opstand willen ontketenen, wat toen mislukte. Hij beschouwde het Westen en meer bepaald Amerika als model voor China en hij verspreidde die overtuiging via het christelijke netwerk waarvan hij deel uitmaakte. Later, na de oktoberrevolutie in Rusland (in 1917), riep hij de hulp in van de Russische communistenregering voor zijn partij, de Kwomintang of 'volkspartij', en hij kreeg militaire steun en veroverde ook Zuid-China. Maar onder de Russische invloed kleurde zijn partij zo rood dat het zijn opvolger Chiang Kai-Shek zeer tegenstond. Later scheurde de nationalistische Chiang zich met zijn volgelingen als de Republiek van China van het communistische China - de Volksrepubliek China - af, en zo splitste China zich in twee. Sun Yat Sen stierf plotseling in 1925. Hij wordt nog steeds door alle Chinezen (communisten én nationalisten) als 'Vader des Vaderlands' erkend en aldus maakt hij China in feite weer één.
Chiang Kai-Shek kreeg een militaire training in Moskou in 1923 maar keerde in 1924 als overtuigd anti-communist naar China terug waar hij Sun Yat Sen na diens dood opvolgde. In 1928 brak hij met de communisten en hij ging hen zelfs vervolgen. Door zijn vrouw werd hij in 1930 methodistisch christen.
Van 1931 tot 1945 vormden de nationalisten (onder Chiang Kai-Shek) en de communisten (onder Mao Zedong) één front tegen de invallende Japanners maar in feite bevochten ze steeds meer elkaar en Stalin bewapende de communistische Chinezen tegen de nationalisten die in 1948 werden verslagen. In 1949 werd de Volksrepubliek China (het communistische China) gesticht. Intussen volgde Li Tsung-Jen de afgetreden Sun Yat Sen op die samen met 2 miljoen volgelingen naar Taiwan vluchtte, waar hij (in hoofdstad Taipei) de Republiek China (het nationalistische China) vestigde en in 1950 werd hij daar president met de steun van de V.S. Tot 1971 was de Republiek (Taiwan) het enige erkende China (met vandaag 23 miljoen inwoners). Pas daarna werd ook de Volksrepubliek China erkend (met nu 1,3 miljard inwoners).
In 1975 overleed Chiang Kai-Shek, zijn zoon Chiang Ching-kuo volgde hem op en regeerde in Taiwan tot 1988. Na hem regeerden Lee Teng-hui (tot 2000), Chen Shui-bian (tot 2008) en Ma Ying-jeou (herkozen in 2012).
In de Volksrepubliek China werd Mao na zijn dood in 1976 opgevolgd door de pragmatische Deng Xiaoping die een staatskapitalisme invoerde dat China grote welvaart bracht. Na hem regeerden Jiang Zemin (1993-2003) en Hu Jintao (2003-heden).
*
Sun Yat Sen wilde een China naar het voorbeeld van de Verenigde Staten, maar het noodlot wil dat de oorspronkelijke bewoners van Amerika, Indianen zijn: geen mensen uit Indië afkomstig zoals Colombus verkeerdelijk geloofde toen hij in 1492 Amerika voor Indië hield, maar wel Chinezen. Heel lang geleden kwamen zij Amerika via het Noord-Westen dat aan het Noord-Oosten van Azië grenst, naar binnen en zo bevolkten zij dat continent totdat zij daar door Europese goudzoekers werden verdreven, gescalpeerd of in reservaten ondergebracht met gratis alcohol. En dat de Indianen echt Chinezen zijn, verraadt ons de Chinese poëzie, andermaal van Li Tai Po, met name in zijn drinklied, getiteld: Alleen drinkend bij het licht van de maan, zoals het vertaald is en ook herschreven door de grote Nederlandse dichter Jacob Slauerhoff. Deze arts, te groot om niet feitelijk te worden verstoten door de kleinburgerlijke Hollanders, werd scheepsarts en belandde aldus met de vloot in 't Oosten. Li Tai Po komt helemaal tot zijn recht en ook de dichterlijke wijsheid van de oude Indianen herkent men direct in deze enkele magische verzen:
'Alleen drinkend bij het licht van de maan' (J. Slauerhoff naar Li Tai Po)
k Verkeer in weelde tusschen de bloemen met wijn, Maar ook in armoe: drinkend zonder vriend. De opkomende maan, mij zoo verlaten ziend, Wekt mijn schaduw, zoodat we met zijn drieën zijn. (2)
Noten:
(1) Het porceleinen paviljoen is een gedicht van de grote Chinese dichter Li Tai Po (ook wel Li Po of Li Bai genoemd) [701-761] in een vertaling van de Nederlandse Hélène Swarth (1859-1941) [in: De chineesche fluit, Meulenhof, Amsterdam 1922] die gebaseerd is op de Duitse vertaling van de hand van Hans Betghe (1876-1946) [in: Chinesische Flöte], die op haar beurt steunt op de eerste vertaling [in: Le livre de jade] van Judith Gautier (1845-1917). Zie: http://www.tragevuur.com/nummer41-ontdekking.htm#_edn1 . Het gedicht heeft bij ons bekendheid verworven mede door het feit dat het, samen met nog andere verzen van Li Tai Po, werd opgenomen in Gustav Mahler's Das Lied von der Erde uit 1908-1909, dat in première ging na Mahlers dood in 1911 te München. (2) Dit gedicht werd aangetroffen in de nalatenschap van Slauerhoff (1898-1936). Het telde oorspronkelijk veertien regels, Slauerhoff reduceerde ze tot vier. Zie: http://www.tragevuur.com/nummer41-ontdekking.htm#_edn1 . (°) Voor alle persoonsnamen en trefwoorden, zie ook Wikipedia, o.m.:
Wellicht werkt niets eerlijker en sneller om van een volksziel iets te zien te geven dan een mondvol frisse verzen. Ook al is ze meer dan duizend jaar oud: de poëzie van Li Tai Po klinkt altijd verrassend nieuw. Mystiek én epicuristisch weerspiegelt zij de schoon bezongen jade en de lente en de jeugd, de nostalgie, de onverbiddelijkheid van de tijd in fel contrast met de lenigheid der verzen en de behendigheid van fantasie. Grote kunst brengt de uitersten aldus samen in harmonieuze tegenstellingen, en zo ook de uitersten van de tijd: verleden en toekomst, herinnering, heimwee, verwachting, wanhoop, hoop.
In 2005 werden in China tanden van de Jianshi-mens gevonden die zowat twee miljoen jaar oud moeten zijn. Van de beroemde Peking-mens, een homo erectus of een mens die rechtop begon te lopen, werden vijf schedels en ook kaakbeenderen gevonden die wellicht een miljoen jaar oud zijn. Zowat 6000 vóór Christus leefden langs de Gele Rivier al culturen die gierst verbouwden en die honden, varkens en pluimvee hielden. Afgezien van enkele tekens op aardewerk uit de 13de eeuw v.C. - het einde van de Shang-dynastie - zijn er pas eigenlijke geschriften vanaf de aanvang van het eigenlijke Chinese keizerrijk in 221 v.C.
Het Chinese Keizerrijk overspant de hele geschiedenis van het land van de rijzende zon... tot in 1911. Dan brak in Wuhan, in het hart van China, de Xinhai-revolutie uit onder leiding van Sun Yat Sen (Sun Zhongshan), die de Qing-dynastie deed vallen en in 1912 werd de Republiek China uitgeroepen, aldus vandaag een eeuweling.
De poëzie van Li Tai Po is die van de rijke klasse, de gunstelingen van de keizer, maar een meerderheid van het volk had voor het componeren van lenteverzen helemaal geen tijd. Sun Yat Sen (Yat Sen is eigenlijk een van zijn vele pseudoniemen die overigens niet overbodig bleken daar hij meermaals ternauwernood ontsnapte aan de klauwen van de vijand) was zelf een volksmens die geneesheer werd en hij behartigde de sociale zaak: hij wilde nationalisme, socialisme en democratie. In 1895 had hij al eens een opstand willen ontketenen, wat toen mislukte. Hij beschouwde het Westen en meer bepaald Amerika als model voor China en hij verspreidde die overtuiging via het christelijke netwerk waarvan hij deel uitmaakte. Later, na de oktoberrevolutie in Rusland (in 1917), riep hij de hulp in van de Russische communistenregering voor zijn partij, de Kwomintang of 'volkspartij', en hij kreeg militaire steun en veroverde ook Zuid-China. Maar onder de Russische invloed kleurde zijn partij zo rood dat het zijn opvolger Chiang Kai-Shek zeer tegenstond. Later scheurde de nationalistische Chiang zich met zijn volgelingen als de Republiek van China van het communistische China - de Volksrepubliek China - af, en zo splitste China zich in twee. Sun Yat Sen stierf plotseling in 1925. Hij wordt nog steeds door alle Chinezen (communisten én nationalisten) als 'Vader des Vaderlands' erkend en aldus maakt hij China in feite weer één.
Chiang Kai-Shek kreeg een militaire training in Moskou in 1923 maar keerde in 1924 als overtuigd anti-communist naar China terug waar hij Sun Yat Sen na diens dood opvolgde. In 1928 brak hij met de communisten en hij ging hen zelfs vervolgen. Door zijn vrouw werd hij in 1930 methodistisch christen.
Van 1931 tot 1945 vormden de nationalisten (onder Chiang Kai-Shek) en de communisten (onder Mao Zedong) één front tegen de invallende Japanners maar in feite bevochten ze steeds meer elkaar en Stalin bewapende de communistische Chinezen tegen de nationalisten die in 1948 werden verslagen. In 1949 werd de Volksrepubliek China (het communistische China) gesticht. Intussen volgde Li Tsung-Jen de afgetreden Sun Yat Sen op die samen met 2 miljoen volgelingen naar Taiwan vluchtte, waar hij (in hoofdstad Taipei) de Republiek China (het nationalistische China) vestigde en in 1950 werd hij daar president met de steun van de V.S. Tot 1971 was de Republiek (Taiwan) het enige erkende China (met vandaag 23 miljoen inwoners). Pas daarna werd ook de Volksrepubliek China erkend (met nu 1,3 miljard inwoners).
In 1975 overleed Chiang Kai-Shek, zijn zoon Chiang Ching-kuo volgde hem op en regeerde in Taiwan tot 1988. Na hem regeerden Lee Teng-hui (tot 2000), Chen Shui-bian (tot 2008) en Ma Ying-jeou (herkozen in 2012).
In de Volksrepubliek China werd Mao na zijn dood in 1976 opgevolgd door de pragmatische Deng Xiaoping die een staatskapitalisme invoerde dat China grote welvaart bracht. Na hem regeerden Jiang Zemin (1993-2003) en Hu Jintao (2003-heden).
*
Sun Yat Sen wilde een China naar het voorbeeld van de Verenigde Staten, maar het noodlot wil dat de oorspronkelijke bewoners van Amerika, Indianen zijn: geen mensen uit Indië afkomstig zoals Colombus verkeerdelijk geloofde toen hij in 1492 Amerika voor Indië hield, maar wel Chinezen. Heel lang geleden kwamen zij Amerika via het Noord-Westen dat aan het Noord-Oosten van Azië grenst, naar binnen en zo bevolkten zij dat continent totdat zij daar door Europese goudzoekers werden verdreven, gescalpeerd of in reservaten ondergebracht met gratis alcohol. En dat de Indianen echt Chinezen zijn, verraadt ons de Chinese poëzie, andermaal van Li Tai Po, met name in zijn drinklied, getiteld:
Alleen drinkend bij het licht van de maan, zoals het vertaald is en ook herschreven door de grote Nederlandse dichter Jacob Slauerhoff. Deze arts, te groot om niet feitelijk te worden verstoten door de kleinburgerlijke Hollanders, werd scheepsarts en belandde aldus met de vloot in 't Oosten. Li Tai Po komt helemaal tot zijn recht en ook de dichterlijke wijsheid van de oude Indianen herkent men direct in deze enkele magische verzen:
'Alleen drinkend bij het licht van de maan' (J. Slauerhoff naar Li Tai Po)
k Verkeer in weelde tusschen de bloemen met wijn, Maar ook in armoe: drinkend zonder vriend. De opkomende maan, mij zoo verlaten ziend, Wekt mijn schaduw, zoodat we met zijn drieën zijn. (2)
Noten:
(1) Het porceleinen paviljoen is een gedicht van de grote Chinese dichter Li Tai Po (ook wel Li Po of Li Bai genoemd) [701-761] in een vertaling van de Nederlandse Hélène Swarth (1859-1941) [in: De chineesche fluit, Meulenhof, Amsterdam 1922] die gebaseerd is op de Duitse vertaling van de hand van Hans Betghe (1876-1946) [in: Chinesische Flöte], die op haar beurt steunt op de eerste vertaling [in: Le livre de jade] van Judith Gautier (1845-1917). Zie: http://www.tragevuur.com/nummer41-ontdekking.htm#_edn1 . Het gedicht heeft bij ons bekendheid verworven mede door het feit dat het, samen met nog andere verzen van Li Tai Po, werd opgenomen in Gustav Mahler's Das Lied von der Erde uit 1908-1909, dat in première ging na Mahlers dood in 1911 te München. (2) Dit gedicht werd aangetroffen in de nalatenschap van Slauerhoff (1898-1936). Het telde oorspronkelijk veertien regels, Slauerhoff reduceerde ze tot vier. Zie: http://www.tragevuur.com/nummer41-ontdekking.htm#_edn1 . (°) Voor alle persoonsnamen en trefwoorden, zie ook Wikipedia, o.m.:
Grote beschavingen gedijen waar overvloed is en een der vruchtbaarste gebieden ter wereld is Mesopotamië, het tweestromenland van Tigris en Eufraat, de 'vruchtbare halve maan' of de 'vruchtbare sikkel', vlakbij de Nijldelta in het gebied ten oosten van de Middellandse Zee waar de zon opgaat en dat daarom de Levant genoemd wordt. Middenin de Levant ligt Syrië, het land dat verwijst naar Assyrië, gevestigd rond en genoemd naar de historische stad Assur - een rijk dat bloeide van 2000 tot 612 vóór Christus.
Het rijk was te schoon om niet te worden veroverd, achtereenvolgens door de Perzen, door Alexander de Grote (in de vierde eeuw), door de Seleuciden en door de Romeinen (in 63 v.C.) die erom vochten met de Perzische Sassaniden. In 636 nam een islamclan uit Mekka - de Omajjaden - Syrië in. (1) Dan kwamen de Abbasiden, in de elfde eeuw de Turkse Seltsjoeken, vervolgens de islamitische Mongolen, de Egyptische Mamelukken en in de zestiende eeuw de Ottomanen die er heersten tot de eerste wereldoorlog.
In W.O.I bezetten de geallieerden - de Fransen en de Engelsen - Syrië en zij werden hierbij geholpen door Arabische opstandelingen. Syrië bleef Frans tot 1946 en werd dankzij de Sovjet-Unie een onafhankelijke republiek. Het land zocht aansluiting met andere Arabieren en vormde vanaf 1958 samen met Egypte de Verenigde Arabische Republiek, die standhield tot de staatsgreep van 1961. In 1963 volgde een nieuwe coup door de Ba'ath-partij. In de zogenaamde "zesdaagse oorlog" tussen Israël en de Arabieren, in juni 1967, verloor Syrië de Golanhoogten aan Israël.
De instabiliteit duurde totdat in 1970 de Alewiet Hafez-al-Assad (vader van de huidige president) de macht greep en een militaire dictatuur stichtte met zichzelf als staatshoofd voor het leven. Hij participeerde aan de Jom Kipoeroorlog (1973) en aan de burgeroorlog in Libanon (1975-1990) en bij zijn dood in 2000 werd hij opgevolgd door zijn zoon Bashar al-Assad, de huidige president.
De opvolging voltrok zich in feite niet zoals verhoopt, en hier ligt wellicht één van de oorzaken van de huidige Syrische crisis. Hafez-al-Assad zou worden opgevolgd door zijn oudste zoon, Bassel, maar die verongelukte in 1994. Diens broer Bashar moest dan maar zijn studies in de oogheelkunde stopzetten om zich op het presidentschap voor te bereiden. Bashar was dus niet de eerst bedoelde opvolger en bovendien kreeg hij er een vijand bij: zijn aanstelling zette immers kwaad bloed bij de soennitische oud-vicepresident van Syrië, Abdoel Haliem Khaddam, die ook president had willen worden en die in 2005 ontslag nam en naar Parijs emigreerde waar hij tot 2009 deel uitmaakte van de moslimbroeders. Het is alvast een feit dat geruchten gaan dat bij de opstanden in 2011 in het Syrische Banyas, de thuishaven van Khaddam, deze laatste de opstandelingen bewapende en financierde.
Maar het conflict heeft nog andere oorzaken. Na W.O.II, met zijn jammerlijke uitroeiingskampen, werd Israël gesticht, het beloofde land voor de joden maar een doorn in het oog van de omliggende staten. Op de Camp Davidakkoorden (met Begin en Carter) in 1978 beloofde de Egyptische president Sadat Israël te erkennen, wat hij in 1981 met zijn leven bekocht: hij werd vermoord door de moslimbroeders. En een gelijkaardig gevaar had ook Syrië in de greep: de moslimbroeders (soennieten) stonden in hun bolwerk te Hama gewelddadig op tegen de religieus zeer tolerante Alawitische Ba'athpartij van Assad en op 21 april 1981 doodden ze er willekeurig honderden burgers. Op 2 februari 1982 zag Assad zich gedwongen om die opstand met alle middelen neer te slaan. Er vielen 20.000 doden.
Diezelfde historie dreigde andermaal, opnieuw eerst in Egypte. In 2011 werd daar door opstandige moslims Moebarak verdreven die, trouw in het spoor van Sadat, dertig jaar lang over de vrede met Israël had gewaakt. Terecht vreest Assad van Syrië alweer het volgende slachtoffer te zullen zijn.
Het diep-christelijk gewortelde Syrië dat bekend is uit de bijbel van de bekering van Paulus op weg naar Damascus (2), blijkt een doorn in het oog van de moslimbroeders, ofschoon er vandaag nog amper 10 pct. christenen in Syrië leven. Kennelijk is de tamelijk seculiere Ba'athpartij, die gekant is tegen de sharia en voorstander is van een scheiding tussen kerk en staat, naar de zin der moslimbroeders niet islamitisch genoeg. De heersende religieuze minderheid der Alawieten (3) waartoe ook Assad behoort, wantrouwt en vervolgt derhalve de moslimbroeders die hen min of meer nog als afvalligen beschouwen. (4)
De Ba'ath-partij (De Socialistisch Partij van de Arabische Herrijzenis), die men zich herinnert als de partij van de ter dood veroordeelde dictator Sadam Hoessein van Irak (overigens een persoonlijke vijand van Assad), is nationalistisch en pan-Arabisch in een reactie op de talloze vreemde overheersers: zij gelooft dat een hereniging het machtige Arabische rijk uit de middeleeuwen kan doen herrijzen. Er zijn nota bene ook heel wat christenen en joden onder de Arabieren, en die zijn allen welkom in dat beloofde Arabische Rijk. (5)
De hedendaagse problematiek wordt in de westerse media afgeplat en herleid tot het verhaal van een te overwinnen dictator, als ware deze over eenzelfde kam te scheren met bijvoorbeeld Ben Ali of zelfs Saddam Hoessein. Het klopt dat Assad een opstand tracht te onderdrukken en dat daarbij slachtoffers vallen zoals dat ook exact dertig jaar geleden tijdens zijn vaders bewind het geval was, maar zijn de opstandelingen dan niet dezelfde die toentertijd in Hama honderden onschuldige burgers afslachtten en die slechts te stoppen waren met een drastisch optreden? Vreest Assad dat de soennieten oprukken en dat zij van Syrië een islamstaat maken, een theocratie waar de sharia heerst, waar niet langer godsdienstvrijheid is doch vervolging van de Alawieten, de minderheid waartoe hijzelf behoort? Wil hij voorkomen dat in Damascus, waar de apostel Paulus door de hand Gods geslagen van zijn paard viel, christenen en joden worden uitgeroeid? Ziet hij terecht een totalitair gevaar dat zijn land bedreigt?
(J.B., 28 februari 2012)
Noten
(1) In 636, kort na de stichting van de islam, vielen islamlegers Syrië binnen. Aanvankelijk leefden zij daar in vrede samen met de christenen, maar in 705 braken zij de kerk van Johannes De Doper af en bouwden er de Omajjadenmoskee waarin ze zijn reliek onderbrachten (omdat ze geloven dat hij, zoals ook Christus, een profeet is).
(2) 50 km ten noorden van Damascus in het bergdorpje Ma'loula wordt tot vandaag nog het Aramees gesproken, de taal die Christus sprak.
(3) Sjietische islamieten en volgelingen van Ali, de neef en schoonzoon van Mohammed.
(4) Ofschoon zij dankzij de Libanese Moesa Al-Sadr officieel door sommige geestelijken werden erkend als echte moslims. (Al-Sadr verdween in 1978, hij werd wellicht vermoord).
(5) Tevens huldigt de Ba'ath-partij een socialisme dat ernaar streeft om de bedrijven onder te brengen bij de staat. Als zij zou verdwijnen, dan verloor het communistische blok een vaste stek in de Arabische wereld. Verder heeft Syrië sterke banden met Iran dat immers onder Ayatollah Komeini in oorlog lag met Assad's vijand Saddam Hoessein van Irak. Zo bood Syrië sinds 1973 asiel aan aan Iranezen die zich verzetten tegen de shah; voor Ayatollah Komeini stond de deur open. Omdat sinds de inval van de V.S. en de Britten in Irak in 2003, vele Irakezen - tegenstanders van Saddam - asiel vonden in Syrië, heeft het land ook met het Irakese volk een speciale band.
Hoe alles is ontstaan, zullen we wellicht nooit weten, maar het lijkt erop dat wat de oudste beschavingen daarover vertellen, wel bijzónder nauwkeurig overeenstemt met de bevindingen der nieuwste wetenschappen. Wellicht is dat zo dankzij de wiskunde die immers zonder observaties of alleen vanuit zichzelf een universum kan opbouwen. De innerlijke werelden reiken gewis de kosmos buiten ons de hand. (°) Want mensen die duizenden jaren geleden leefden en die nog amper positieve toegepaste wetenschappen kenden, beoefenden al de wiskunde, de logica en de welsprekendheid. En is het nu niet de logica zelf om bij de vraag naar het ontstaan van alles te gaan veronderstellen - zoals veel later ook Leibniz deed (°°) - dat bij het voortkomen van iets uit niets, dit iets een ding moet zijn dat eigenlijk aan dat niets gelijk is, aangezien uit niets niet zomaar iets kan voortkomen? Een louter op logica gestoelde redenering is dat en zij gaat verder als volgt.
Dat iets dat voortkwam uit niets, moet een ding zijn dat zichzelf als 't ware opheft, terwijl het dat toch ook weer níet doet: hoe is dat mogelijk? Het zou alvast pas mogelijk zijn op voorwaarde dat dit iets zou bestaan uit twee onderling tegengestelde onderdelen die elkaar als het ware weer konden opheffen: een positief en een negatief deel. Dat zeggen alvast de logica, het wiskundige denken, de welsprekendheid en de vanzelfsprekendheid die ook de oudste beschavingen kenden die nog geen sterrenkijkers hadden en geen microscopen. Maar hoor nu eens wat de moderne natuurkundigen beweren.
De moderne fysici stellen namelijk dat alles opgebouwd en voortgekomen is uit een oerstof die bestaat uit... twee tegengestelde deeltjes die elkaar als het ware opheffen! En dat zijn, meer bepaald, een positief geladen deeltje (ook proton genaamd) en een negatief geladen deeltje (electron). En die oerstof heet waterstof.
Waterstof wordt scheikundig voorgesteld met de letter H, uit het Griekse hydro en het Latijnse genium, waaruit dan het woord Hydrogenium werd gevormd, dat wil zeggen: watervoortbrenger of dus bouwstof van water (- water bevat naast waterstof ook nog zuurstof). Als enige element heeft waterstof géén neutronen (- dat zijn neutrale deeltjes, zeg maar 'vulsel').
Waterstof is het kleinst denkbare element, het allerlichtste, en het staat dan ook op nummer 1 in de tabel met de scheikundige elementen. Die tabel met de bouwstoffen aller stoffen wordt ook het "periodiek systeem" genoemd, omdat de elementen er gerangschikt staan in de volgorde van hun ontstaansperiode. Want alle andere, zwaardere elementen zijn voortgekomen uit dat eerste en ook allerlichtste element waterstof in de oersoep van de schepping, toen de melkwegstelsels zijn ontstaan, met omstandigheden die ons voorstellingsvermogen ver te boven gaan. De volledige tabel telt, van licht naar zwaar, 118 elementen (waarvan er 90 in de natuur voorkomen, de overige zijn onder meer door de mens gemaakt in kerncentrales). Waterstof is de absolute oerstof in de kosmos. En nu komen we tot ons onderwerp.
Bijzonder indrukwekkend immers is het verhaal dat de pionier van de massaloopsport dr. Ernst van Aakendoet over de functie van waterstof in verband met het belang van een voldoende zuurstofopname voor onze gezondheid. (°°°)
Waterstof, de oerstof, is namelijk ook de brandstof die wij uit onze verschillende voedingsstoffen halen. Naast bouwstoffen heeft ons lichaam immers tevens energie nodig en die recruteren wij uit de waterstof in de glucose van ons dagelijks voedsel, meer bepaald door die te verbranden middels de ingeademde zuurstof die onze brandstof is. Bij die verbranding komt behalve energie ook afval vrij in de vorm van de heden veel besproken koolstofdioxide (die ook vrijkomt bij de verbranding van fossiele brandstof in motoren) en water. Die afval verlaat ons lichaam weer: de koolstofdioxide wordt uitgeademd, trouwens evenals een deel van het water (in de vorm van damp) dat ook wordt afgevoerd met de urine, de uitwerpselen en het zweet. (°°°)
Wij ademen om te leven en dat doen wij weliswaar allemaal sowieso, maar als wij een liggend-zittend leven leiden, dan krijgen we onvoldoende zuurstof binnen, met de welbekende zogenaamde beschavingsziekten tot gevolg. Om voldoende zuurstof op te kunnen nemen volstaat het niet om dieper in en uit te ademen zoals men dat de gymnasten van weleer wel eens zag doen: op die manier kan men slechts duizelig worden. Een vereiste portie van de ultieme verbrandingsstof neemt men pas op door meer te gaan bewegen, en zo is er geen ontkomen aan: zoals het te lezen staat in Genesis, het boek bij uitstek over de oorsprong van alles, moeten wij arbeiden in het zweet van ons aanschijn. (°°°)
Van belang is dat er in hoofdzaak twee verschillende wijzen van energielevering bestaan. De eerste dateert nog van voor de tijd dat onze dampkring zuurstof bevatte: toen haalden de primitieve levensvormen hun energie uit anaërobe processen, en dat zijn energieleveringsprocessen zonder tussenkomst van zuurstof, het zijn in feite gistingsprocessen. Planten maakten dan geleidelijk via de zogenaamde bladgroensynthese zuurstof aan die de dampkring vulde tot het huidige percentage werd bereikt. Pas dan konden ook levensvormen gedijen die hun energie winnen op een aërobe manier, wat wil zeggen mét tussenkomst van zuurstof, en die vorm geniet de voorkeur omdat haar rendement maar liefst negentien keer hoger ligt dan bij gisting. (°°°)
Om gezond te zijn, moeten de mechanismen die ons van energie voorzien, zo zuinig mogelijk verlopen. Zoals gezegd haalt ons lichaam energie uit (van ons voedsel afkomstige) waterstof, die onze brandstof is, welke met zuurstof, onze verbrandingsstof, wordt verbrand. Belangrijk is nu dat ál onze brandstof tijdig wordt verbrand, en dat wil zeggen dat we zowel voedsel als zuurstof in de juiste verhouding tot ons moeten nemen. Edoch, in de huidige welvaartsperiode eten we over het algemeen te veel en bewegen we te weinig. Ten gevolge daarvan krijgen onze lichaamscellen te kampen met een overschot aan waterstof, die immers niet verbrand wordt omdat we onvoldoende bewegen en we aldus veel te weinig zuurstof binnen krijgen. En waterstof kan in onze cellen heel wat schade aanrichten, het vreet als het ware onze cellen van binnenuit aan. (°°°)
Ons organisme werkt uiteraard veel ingewikkelder dan in deze enkele zinnen gesteld, maar in grote lijnen kon men zeggen dat het probleem van onze beschaafde of onevenwichtige levenswijze, een energieverwerkingsprobleem is op het niveau van de lichaamscellen: zij kampen met een overmaat aan waterstof. En het probleem kan pas worden opgelost, ofwel door meer te gaan bewegen en aldus meer zuurstof op te nemen en de overtollige waterstof te verbranden, ofwel door minder voedsel tot ons te nemen zodat het overschot aan nadelige waterstof in onze cellen wordt teruggeschroefd. En dat laatste noemen wij dan vasten. (°°°)
2. Vasten, een ecologische en humanitaire noodzaak
Het rapport van de Verenigde Naties van 30 januari 2012 inzake duurzaamheid in onze toekomstige wereld, stelt dat onze welvaart nooit voorheen groter was maar dat die rijkdom tegelijk ongelijk verdeeld is vandaar een wereldwijd protest. Bovendien vergeet men dat ongebreidelde ontginning de aarde uitput. 'Duurzaamheid' ('sustainability') staat tegenover de overconsumptie eigen aan het kapitalisme. De energie en de grondstoffen raken op en straks zal er een tekort aan voedsel en aan water zijn met wereldwijde armoede tot gevolg een zwarte toekomst die zich reeds begint te voltrekken. Bewustmaking en actie zijn dringend nodig, zoals we al een kwarteeuw weten. (°°°°)
Men kan zich alleen afvragen of hier geen hybris in het spel is wanneer het VN-panel gelooft dat het een opwindende zaak is dat we onze eigen toekomst kunnen kiezen: the exciting thing is that we can choose our future, zo luidt het. Een gegeven waar men overheen lijkt te kijken, is de onenigheid van de wil of het illusoir karakter van dat 'wij'. Elke neus blijkt voor elk nieuw probleem weer een eigen windstreek op te zoeken, laat staan dat alle neuzen altijd in dezelfde richting zouden wijzen!
Het ecologische vraagstuk werd door ons eerder besproken in het kader van de kwestie van de overbevolking en de kern van de zaak kan hier worden herinnerd. Om te beginnen is overbevolking een kwestie van milieubelasting, terwijl bijvoorbeeld een welgestelde westerling het milieu zo'n 1000 keer zwaarder belast dan een arme Indiër. De pleidooien voor het onvruchtbaar maken van derde wereldburgers zijn daarom niet alleen verschrikkelijk gewetenloos en immoreel maar ook nog volstrekt ondoeltreffend.
Bovendien worden de waarschuwingen van ecologische kant en de aanmaningen om de productie drastisch in te dijken, tegengewerkt door een kennelijk potdove economie die de wereldproductie nog wil opdrijven en die het refrein blijft zingen van de economische groei. Het bevreemdende is wel dat het dezelfde politici zijn die deze twee diametraal tegenovergestelde meningen tegelijk verkondigen en zij financieren ze ook allebei: enerzijds geven zij impulsen aan de economie en zetten zij de burgers aan om meer, harder en ook langer te werken, wat de overproductie in de hand werkt; anderzijds manen zij aan tot soberheid en sponsoren zij ecologische projecten welke voorrang geven aan duurzaamheid boven productie. Dit getouwtrek in twee onderling tegengestelde richtingen betekent een supplementaire verspilling van een niet te schatten omvang maar zij getuigt vooral van een volstrekte stuurloosheid. Logici zouden zeggen dat het politieke systeem inconsistent is, het bevat innerlijke tegenspraken.
Het is aantoonbaar dat het toelaten van inconsistenties onherroepelijk systeemondermijnend werkt. En die inconsistenties schuilen niet alleen in de economie, ze zitten ook verwerkt in de ethiek van onze samenleving.
Het model dat ondanks zijn aangekondigd faillissement nog steeds wordt gehandhaafd in het Westen, is het concurrentiemodel. Dat houdt in dat de economie principieel beschouwd wordt als een strijdperk, en de oorlog wordt hier dan ook terecht gedefinieerd als het verlengstuk van de economie. De economische concurrentie situeert zich op de prijzenmarkt op meer dan één manier. Om te beginnen is er voortdurend de slag om het goedkoopste product dat ook nog eens het beste is. Principieel is daar niets op tegen, aangezien deze ijver gehoorzaamt aan het economiciteitsprincipe zelf: maximale baten met minimale kosten. Met het economiciteitsprincipe is ook alles oké zolang dit aldus elke mogelijke verspilling tegenwerkt. Edoch, op de een of andere manier resulteert ons economisch model in het tegendeel van maximale economiciteit, en wel in een vorm van megaverspilling. En die tegendoelmatigheid is kennelijk inherent aan onze economie: ze volgt direct uit de middel-doel-omkering, die immers bewerkstelligt dat niet de behoeftige of dus de koper maar wel de verkoper wel vaart bij het slijten van zijn product. Hij probeert namelijk in de eerste plaats om winst te maken, en dat kan hij pas doen als hij zijn koper kan laten geloven dat het product meer waard is dan het in feite kost terwijl het in werkelijkheid net andersom is. Op de keper beschouwd is dat desinformatie en zelfs bedrog. Het product bevredigt de behoefte van de behoeftige niet maar de verkoop ervan bevredigt wel de behoefte aan winst bij de verkoper, en die behoefte aan winst is in wezen tegennatuurlijk: het is een behoefte aan geld en dus aan middelwaarden, een behoefte die mét het geld in het leven geroepen werd en die niet bestond ten tijde van de ruilhandel. De behoefte aan winst is onnatuurlijk en zij werkt in feite de bevrediging van de echte, natuurlijke behoeften tegen: ze komt in de plaats ervan te staan zoals ook bij andere verslaafden het druggebruik in de plaats komt van de voeding en de andere natuurlijke en levensnoodzakelijke behoeftebevredigingen. De behoefte aan winst is een ziekte, het is de ziekte van de hebzucht. Deze ziekte resulteert in het tot stand komen van fortuinen, welke men kan beschouwen als gezwellen in het lichaam van de samenleving. Fortuinen gedragen zich immers perfect zoals gezwellen: ze dienen tot niets, ze kosten geld en ze onttrekken aan het lichaam de voedingsstoffen en de energie die voor mensen is bedoeld die er nu een tekort aan hebben. En dat is ook het geval met het overtollige lichaamsvet. Dit relatief goedaardige gezwel moet men overal met zich meeslepen terwijl het tot helemaal niets dient, het is bovendien schadelijk, het is een gevolg van een zucht.
In feite verspilt een zichzelf tegenwerkende economie het merendeel van haar krachten aan volstrekt overbodige en schadelijke activiteiten. Zij voert een processie van Echternach ten tonele (maar dan wel in de oude versie van vóór 1947: drie passen voorwaarts en twee achterwaarts). Met een fractie van het huidige energieverbruik zou de wereld kunnen draaien indien het concurrentiemodel maar vervangen werd door een samenwerkingsmodel.
Intussen kan men uitgaan van het beginsel dat de straat proper blijft als ieder voor zijn eigen deur veegt: men kan zijn biologische voetafdruk zo bescheiden mogelijk proberen te houden. En dat betekent niet alleen dat wij andere dingen moeten gaan eten, het mag best ook inhouden dat wij met wat minder tevreden leren zijn.
(J.B., 24 en 25 februari 2012)
Noten:
(°) Aldus vormen de natuur en de ziel volgens de middeleeuwse opvattingen twee van de drie kennisbronnen; de derde is dan de bijbel.
(°°) De Duitse filosoof en wis- en natuurkundige, Gottfried Wilhelm Leibniz (1646-1716), beschouwde het als een cruciale vraag hoe uit het niets dan ooit iets is kunnen voortkomen. Leibniz zegde dat wij leven in de beste van alle mogelijke werelden en hij had het in dat verband over een harmonia praestabilita of een vooraf vastgelegde harmonie van de wereld waarin lichaam en ziel onderling verbonden zijn door een gemeenschappelijke oorsprong.
(°°°) Zie: van Aaken, Ernst, Programmiert für 100 Lebensjahre. Wege zum Gesundheit und Leistungsfähigheit, Pohl-Verlag, Celle, 1975 (derde uitgave), pp. 56v. Dr. van Aakens hele gezondheidstheorie wordt uitmuntend weergegeven in het Nederlands én ge-updated doorheen het werk van dr. Kris Vansteenbrugge, en dan vooral in de werken: Dwars door Grijsloke. Kanker en hartinfarct moeten niet zijn (1982) en De mens, een loopdier (1984). Zie ook: http://www.bloggen.be/kris/archief.php?ID=13 .
De dood is het lot van bijna alle levenden. Een van de uitzonderingen is Onze-Lieve-Vrouw die immers onbevlekt ontvangen is, wat inhoudt dat zij niet met de erfzonde is belast, terwijl het de erfzonde is die de sterfelijkheid meebrengt; zij is dan ook ten hemel opgenomen. Er moet ook nog tenminste één profeet zijn die de dood niet hoefde te smaken (1), zoals men dat soms zegt, en dan is er uiteraard nog Ahasverus, de wandelende jood. Aan deze laatste werd de rust van de dood ontzegd omdat hij een verpozing weigerde aan Jezus Christus onderweg naar Golgotha.
De intrede van de dood gaat gepaard met de ontbinding van het lichaam, het vergaan ervan tot stof en as. Het leven is sterfelijk of eindig maar tegelijk begrijpen wij, levenden, dit niet omdat de dood ook nooit de onze zijn kan: zoals de Ouden zegden is de dood er niet zolang wijzelf er zijn, terwijl bij de komst van de dood wijzelf er uiteraard niet meer kunnen zijn. Het kan bevreemdend klinken maar het staat als een paaltje boven water dat de levenden ook altijd levend zijn. De vraag, ook vaak gesteld door achterblijvende geliefden van een overledene, luidt dan wáár in godsnaam de levende zich ophoudt.
Misschien kan een eenvoudige vergelijking onze verbeelding een weinig onderstutten. Neem nu een kopje koffie, dus koffie in een kopje, dan kan men zien dat de koffie afgegrensd wordt door het kopje. Waar de koffie eindigt, begint het kopje, en waar het kopje eindigt, begint, althans aan één kant van die rand, de koffie. Het kopje grenst aldus de koffie in de ruimte af en het doet dat in precies dezelfde zin waarmee de data van onze geboorte en onze dood, die immers de randen van ons leven zijn, ons in de tijd begrenzen.
Als men zich afvraagt waar de koffie is, dan dient men te wijzen naar het kopje: de koffie bevindt zich binnen de randen van het kopje. Analoog wordt ook de vraag waar een mens gebleven is eens die is doodgegaan, beantwoord door te verwijzen naar de randen van diens leven, die immers de tijdspanne vastleggen waarbinnen hij bestaat. 'Bestond', zal men opmerken, want hij 'bestaat' niet méér. Maar dat is nu precies waar onze vergelijking zich van een gelijkheid onderscheidt: onze koffie situeert zich in de ruimte, het leven daarentegen bevindt zich in de tijd. Over een vergaan leven zegt men dat het niet meer bestaat, precies zoals men over die koffie zegt dat hij niet hier (doch daar) bestaat maar beide bestaan ze altijd ergens, hetzij daar, hetzij dan.
Maar wat is dan zo'n bestaan nog waard, zo kan men zich afvragen, als het er nu niet langer is? Want een kopje koffie dat zich elders bevindt, kunnen wij halen en het dan naar hier verplaatsen, terwijl wij daarentegen niet naar het verleden kunnen stappen om personen die zich aldaar ophouden vervolgens naar het heden te versassen. We kunnen ons met andere woorden wel in de ruimte verplaatsen maar helaas niet in de tijd.
Als we ons verplaatsen in de ruimte, hebben we tijd nodig omdat de snelheid waarmee wij handelen, altijd eindig is: onze energie is beperkt en wij moeten die hoe dan ook érgens halen, in dit geval nemen wij dus noodgedwongen een hap uit onze eigen levenstijd en zo wordt het ons ook mogelijk ons te verplaatsen in de ruimte. We geraken bij de koffie die elders staat mits de prijs van bijvoorbeeld één minuut van onze levenstijd.
En dit is nu precies de reden waarom wij ons niet verplaatsen kunnen in de tijd: opdat wij terug naar het verleden zouden kunnen, werd er vereist dat wij beschikten over voldoende kracht om alles wat tot stand gekomen is in tussentijd, teniet te doen. En alles wil dus zeggen: niet alleen onze eigen bewegingen, maar ook die van de aarde en de maan, de bewegingen van de planeten rond de zon, het uitdijnen der sterrenstelsels en de activiteit der zwarte gaten, kortom het heelal zelf diende door ons eerst gestopt te worden en vervolgens een paar uren, dagen, jaren achterwaarts gedraaid. Pas dan konden wij naar wens belanden in 't verleden.
En dat dit nimmer lukken kan, komt ook al hierdoor, dat de entropiewet dit verbiedt: als het al kon, dan ware het immers ontelbare keren moeilijker om alles achterwaarts te laten gaan dan om bijvoorbeeld alles met een verdubbelde snelheid naar de toekomst toe te doen bewegen. Een mens verbranden lukt ons wel, maar de rook en de asse opnieuw terug doen keren naar de status van het lichaam - nog gezwegen over 't leven - ware wel héél veel gevraagd. En hier belanden we opnieuw bij het begin met lege handen, want 't is ons niet gelukt om middels vergelijkingen hard te maken dat het begrip 'ooit' een begrip moet zijn zoals 'elders' en dat wij derhalve mochten blijven hopen dat er een weg bestond om wat voorbijgegaan is opnieuw naar ons toe te halen.
De asse drukt vrijwel volmaakt de vernietigende kracht uit van het vuur of van de energie in 't algemeen welke doet leven en vernietigt tegelijkertijd omdat wat brandt ook opbrandt, zodat het leven wezenlijk vernietigen is zonder meer. En hoezeer alle dingen dan vernietigd worden, kan ongetwijfeld nimmer beter worden vertolkt dan met het beeld van de onherroepelijkheid dat vastgesmeed is aan de gang zelf van de tijd. Andermaal brengt vergelijken geen soelaas en over asse valt niets meer te zeggen: het is een restant dat, vermengd met water, inkt oplevert en derhalve enkel nog kan dienen voor het optekenen van wat ooit was en niet meer is en ook nooit meer zal zijn.
Als er nog hoop is dan zal die moeten komen van een gigantische bron van energie welke de krachten die het uitspansel in zijn banen houdt nog verre overtreft. Men staat er immers niet bij stil totdat het eens hard wintert en de vorst de vraag doet rijzen naar het wezen van de warmte, want zij is niet even vanzelfsprekend als onmisbaar. De ganse kosmos immers is een ijskast met een temperatuur van 0 graden op de schaal der absolute temperatuur, de schaal van Kelvin, wat overeenkomt met zowat min 273 graad Celsius. Kouder kan niet, want op dat punt staan alle moleculen stijf en stil, dat is de dood der dode stof omzeggens. De dood gewaande stof komt immers pas tot leven van zodra een bron van energie daarop wordt afgevuurd, bijvoorbeeld in de vorm van straling, en van zodra die bron ophoudt met schenken, valt het leven ook weer stil. De grote Ierse filosoof George bisschop Berkeley had het warempel bij het rechte eind toen hij beweerde te geloven dat het bestaan zonder meer er pas kan zijn omdat het op élk ogenblik opnieuw door de schepper wordt gewild of veroorzaakt. Maar als dat inderdaad de waarheid is, dan is ons recht op hoop niet langer ver te zoeken: de opstanding of de herschepping vergde dan immers helemaal geen uitzonderlijke stunt van God de vader, als men het voor een keer aldus mag zeggen, aangezien dan de schepping zelf reeds sowieso voortdurende herschepping is.
Noten:
(1) Met name Elia, die met een vurige wagen ten hemel voer. Henoch en Mozes zijn wellicht twijfelgevallen.
(J.B., assewoensdag 2012)
21-02-2012
Divide et impera!
Divide et impera!
"Ze maken ons rijk terwijl ze geloven de naastenliefde te beoefenen": dat is in wat andere bewoordingen de inhoud van de welbekende afspraak tussen de wereldlijke en de kerkelijke macht in nu vervlogen tijden: "Houdt gij ze dom, wij houden ze wel arm!" Maar zijn die tijden dan vervlogen, veranderd zijn ze geenszins omdat er op de keper beschouwd nooit iets nieuws onder de zon valt te bespeuren. Het "nihil nove sub sole" wil hier zeggen dat, vergeleken bij weleer, slechts de omkleding wat veranderde: in onze contreien bestaat de kerk niet echt meer, maar haar moraal blijft in ons binnenste nog wat hangen en die restant van wat ooit het geweten heette, wordt nu door de staat zelf benut om de burgers naar haar hand te zetten op terreinen waar controle niet meer kan, zeg maar om druk uit te oefenen 'van binnenuit'.
Solidariteit, zo heet de deugd die men dient te beoefenen en, zeg nu zelf: wie schaamt zich niet om voor laf en eerloos door te moeten gaan? Solidair moeten wij zijn met alle anderen, zo wordt ons geleerd, en in de context van de Europese politiek spreekt men over een solidariteit onder de Europese landen.
Toegegeven: het klinkt allemaal wel goed, maar dat is dan ook alle muziek die men met dat toverwoord kan maken. Want in feite is de zogenaamde solidariteit hier in het spel slechts een verkapping voor een heel andere gang van zaken welke feitelijk gevolg geeft aan dat aloude keizerlijk gebod dat heel wat minder ethisch klinkt, het "Divide et impera!" met name.
Hoe de vork hier aan de steel zit, wordt duidelijk mits een simpele analyse van de aan gang zijnde politiek die zich algauw als een doorwinterde carroussel ontpopt.
Om te beginnen is de loutere solidariteit helemaal geen morele kwestie - wat naastenliefde daarentegen wél is. Naastenliefde is een zaak van ethiek omdat zij onvoorwaardelijk is en vooral ook universeel: zij geldt voor állen, en dat principe is echt christelijk, het werd door Christus zelf geopperd, het gaat niet om een uitverkoren volk maar wel om álle mensen zonder meer. Immers, indien de naastenliefde iemand uit zou sluiten, dan bewees zij daarmee haar onechtheid want haar voorwaardelijkheid, haar gebrek aan universaliteit. Solidariteit daarentegen kan in dat licht slechts een uitgebreid egoïsme betekenen, een berekend altruïsme en een samenzwering van belanghebbenden onderling.
Hoezeer het dit soort van solidariteit aan universaliteit ontbreekt en dus ook aan ethiek, blijkt al waar nu een aantal rijkere Europese landen de lastpost Griekenland eruit willen, en de Grieken zullen het nu wel aan den lijve ondervinden: dat de Europese solidariteit slechts een verkapping is van een heel andere politiek. Solidariteit is slechts de mooie naam gegeven aan het middel waarmee de feitelijke bezitters van de koe Europa (!) haar probleemloos leegmelken.
Deze cowboys zetten alle landen onder een zogezegd morele druk, goed beseffend dat solidariteit een liedje is dat niet kan blijven duren en dat alras zal resulteren in net het tegenovergestelde, namelijk onenigheid. En die onenigheid hebben zij uiteraard nodig om absoluut te kunnen heersen, overeenkomstig het gebod van Caesar zelf: "Divide et impera!"
Men kon dit Europese spel wel vergelijken met wat op kleinere schaal inzake 'solidariteit' zoal schering en inslag is vandaag, en voor de hand ligt datgene waar nu allerlei verzekeraars op aansturen. De solidariteit op hun uithangbordje dekt de lading immers niet waar blijkt dat zij uitgerekend de noodlijdenden - dan toch de bestaansreden zelf van de verzekeringen - proberen uit te sluiten.
Ziekteverzekeraars, pensioenverzekeraars, ongevallenverzekeraars: allen trachten zij zoveel mogelijk clausules in te bouwen welke noodlijdenden a priori excommuniceren. Zo bijvoorbeeld kon men onlangs via de nieuwsberichten vernemen dat pensioenspaarders die op 't eind van hun carrière nog hun werk verloren en derhalve niet langer konden storten, prompt alles verloren wat zij ïnvesteerden. Elkeen weet dat het pensioensparen op zich reeds een verengde vorm van solidariteit is, tenminste als hier die term nog langer gelden kan, want het gaat om een solidariteit van een (jonge) enkeling met zichzelf (als oudere), een zaak waarvoor hij in principe helemaal geen derden nodig heeft.
En analoog handelen alle andere verzekeraars: zij houden voor een appeltje voor de dorst te zijn, maar in de praktijk eten ze dat appeltje helemaal zelf op nadat ze eerst de dorstigen de toegang tot de voorraadschuur ontzegden. Neem nu de verzekeraars van automobilisten: zij proberen stelselmatig al diegenen uit te sluiten die een hogere kans maken op ongevallen en het liefst wensten zij warempel een riante premie te ontvangen van een cliënteel dat de auto dag en nacht op stal liet staan.
Het behoeft geen illustratie: in deze wereld met zijn dubbele boekhouding bestaat het noodfonds helemaal niet omwille van noodlijdenden: het zijn in de eerste plaats zijn uitbaters die er flink wat garen blijken bij te spinnen. De nood is slechts het alibi waarmee zich diegenen verrijken die niet genoeg blijken te hebben en die derhalve allerminst lijden aan een nood doch veeleer aan een zucht: zij hebben immers nooit genoeg.
Oordeel nu zelf: is het Europese rad dat ons deze dagen voor de ogen wordt gedraaid geen vergelijkbare machinatie? Leveren de brave burgers hun laatste spaarcenten niet in onder de fatsoensdruk van een 'solidariteit' die in wezen niet bestaat, zoals uit de gebeurtenissen blijkt, maar die alsnog de werkzame façade is van banken die er slechts op uit zijn om ook het onderste uit de kan te halen? Want, gewis, via Griekenland melken zij vandaag de andere Europese burgers leeg, en morgen, als een leeggezogen Griekenland werd gedumpt, zullen ze dat doen via Spanje, overmorgen via Italië en zo voort totdat wij allemaal te kijk gezet vernemen zullen dat een anonieme macht met alles aan de haal is. En geef toe, het is niet meer de eerste keer dat zulks gebeurt.
(J.B., 21 februari 2012)
19-02-2012
Iran en P.N. Van Eyck
Iran en P.N. Van Eyck
't Is al economie wat de klok slaat vandaag en daarom kennen we het land meestal vrijwel uitsluitend als de nummer vier in de wereldranglijst der olieleveranciers, maar Iran daarmee te identificeren betekende een onrecht vergelijkbaar met het vereenzelvigen van België met zijn wapenfabriek in Herstal.
Intolerante autochtonen wensten het misschien anders, maar Iran betekent 'land der Ariërs', en de term 'Ariër' is het Sanskrit (Oud-Indisch) voor 'edele', wat slaat op de Indiërs. Op grond van taalverwantschappen meenden bepaalde filosofen, filologen en 'rassendeskundigen' (1) te mogen besluiten dat de Westerse cultuur uit het Oosten kwam en dat wij, Europeanen, (2) samen met de Indiërs, Ariërs waren of dus afstammelingen zijn van de Iraniërs.
De Ariërs of 'edelen' werden in door de nazi's benutte, pseudo-wetenschappelijke explicaties beschouwd als de (spirituele en dus te fokken) superieuren. Met de (materialistische en dus te steriliseren) 'inferieuren' bedoelde men dan logischerwijze de sprekers van de andere taalgroep, namelijk de Semieten, de joden.
Zichzelf opzwepend middels een waanzinnige ideologie, hielden de nazi's het dus niet bij alleen maar sterilisatie. Verder werd de rassenwaanzin ook gevoed door een welbepaalde en allesbehalve wetenschappelijke omgang met darwinistische theorieën over de survival of the fittest, waarvan machtige dwazen geloofden dat het van een hoogstaande cultuur getuigde om het recht van de sterkste ook nog een handje toe te gaan steken. (3)
Naast de waanzin die de feiten verkracht, is er ook de fantasie welke de feiten in nevelen hult. De Oude Grieken spraken over 'Pars' - vandaar 'Perzië' - en over een wet waaraan niet te tornen valt, zegt men dat het een Wet van Perzen en Meden is. Verkeerdelijk wordt vaak naar deze uitdrukking verwezen om de wiskunde der Perzen te roemen, want zij slaat allerminst op de een of andere wiskonstige waarheid, maar wel op de onherroepelijkheid der wet, zowat hetzelfde uitdrukkend als het romeinse gezegde 'dura lex sed lex'. Daniël (naar wie het Oud-Testamentische boek werd genoemd), werd zo onherroepelijk tot de leeuwenkuil veroordeeld op grond van een (onwrikbare) Wet (van Perzen en Meden) die met dat doel, na zijn aanstelling in dienst van koning Darius van Babylon, door naijverige hovelingen was gemaakt, stellende dat eenieder die een ander dan de koning aanbad, aldus gestraft moest worden. Bleek echter dat de god van Daniël de Wet van Perzen en Meden wezenlijk want in zijn effect teniet kon doen: de leeuwen spaarden de Joodse profeet maar allerminst zijn rivalen, waarop Darius zijn hele rijk tot het jodendom wilde bekeren. Godsdienstwaanzin is alvast wat door die vroege nevelen zichtbaar blijft.
Het grote Perzische rijk uit de zesde eeuw voor Christus, dat zich uitstrekte van Griekenland tot Indië (5), is één der hoofdbronnen van onze (Westerse) cultuur. Dat wij de Arabische en niet de Romeinse cijfers gebruiken, maar ook dat bijvoorbeeld ons woord 'chemie' op het Perzische 'al-kimia' teruggaat (4), suggereert dat de verhalen over onze Iraanse oorsprong, of alvast over zekere Iraanse bronnen van onze cultuur, niet helemáál uit de lucht gegrepen kunnen zijn.
Beroemd is het rijk van de Sassaniden, daterend van 226 tot 650 ná Christus, waarin de officiële staatsgodsdienst de leer was van de Perzische profeet Zarathustra, die leefde omstreeks de veertiende eeuw vóór Christus en die ons welbekend is uit het flamboyante filosofische semi-dichtwerk van Friedrich Nietzsche. Katholieken werden door de Sassaniden vervolgd omdat zij uit de schoot van Rome kwamen, dat immers vijandig was, maar de Nestoriaanse christenen werden geduld.
Toen dit Rijk werd verslagen door de Romeinen en anarchie dreigde na de moord op prins Khusro II in 628, bleef Perzië alsnog uit de greep van Rome omdat plotseling ándere legers in aantocht waren: de oprukkende legers van de nieuwgeboren islam. De macht werd gegrepen door het eerste Arabische Rijk, een Islamitisch Kalifaat gesticht door de profeet Mohammed en voortgezet door zijn opvolgers, de kalifen, dat zich uitbreidde van Spanje tot Indië. Het Gouden Tijdperk van de Islamieten dateert van de dynastie der Abassiden die regeerden van 750 tot 1258. Pas in 1492 namen de Christenen Spanje weer in.
Terug naar Perzië, dat in de dertiende eeuw onder het juk viel van de wrede Mongolen, eind veertiende eeuw onder massamoordenaar Timoer Lenk of Tammerlain. In één stad werden in die tijd tot een miljoen mensen afgeslacht, hun schedels werden op elkaar gestapeld tot hoge piramides.
Volgen dan de Safawiden, met onder koning Abas I de bloeiende hoofd- en cultuurstad Isfahan waarmee de Portugezen en de Oost-Indische Compagnie handel dreven in onder meer parels, zijde en Arabische gom, totdat in 1766 de Perzen opnieuw aan de macht kwamen.
Perzië handhaafde zijn onafhankelijkheid. In de twintigste eeuw regeerden de dictatoriale Pahlavi's die omwille van de oliebelangen gesteund werden door het Westen. Dat duurde tot in 1979 de zogenaamde Iraanse revolutie uitbrak.
Tijdens die revolutie liet de geestelijkheid de andere opstandelingen stikken en trok zij de macht naar zich toe waarbij ayatollah Khomeini de repressieve sharia oplegde aan het volk: Iran werd een islamitische republiek.
Van 1980 tot 1988 gaf het Westen aan Saddam Hoessein van Irak alle middelen om tegen buurland Iran oorlog te voeren, maar vruchteloos. In 1989 stierf Khomeini en ayatollah Kamenei volgde hem op. President Khatami voerde van 1997 tot 2005 enkele hervormingen door maar hij werd in 2005 opgevolgd door de conservatieve Ahmadinejad die in 2009 werd herkozen, wat rellen meebracht, die echter in de kiem werden gesmoord.
Vandaag lopen de spanningen tussen Iran en het Westen hoog op. Zoals bekend, verdenken de Verenigde Staten Iran ervan aan de bouw van kernwapens te werken. Het is een project waarvan sommigen berekend hebben dat die wapens er weldra al kunnen zijn. De na de Tweede Wereldoorlog gestichte jodenstaat Israël vreest er nu voor door zijn aartsvijand daadwerkelijk aangevallen te zullen worden.
Redenen tot juichen hebben de Israëlieten alvast niet, nu velen geloven dat de Noord-Afrikaanse en de Arabische revoluties gedragen worden door de fundamentalistische islam. Alvast promoveerde de Tunesische president Ben-Ali dankzij zijn optreden tegen de moslimfundamentalisten. De verdreven Egyptische president Moebarak liep gedurende zijn hele carrière trouw in het spoor van zijn (in 1981) door Islamfundamentalisten vermoordde voorganger Sadat die op de Camp Davidakkoorden (1978) de staat Israël erkende en hij was dan ook een doorn in het oog van die fundamentalisten. Kadafi schreef in zijn laatste machtsstrijd de opstand in zijn Lybië toe aan vechters van Al-Qaida en uit gegevens aangetroffen na de moord op Bin Laden bleek dat deze met de nieuwe revolutionairen sympathiseerde. (6)
Door die jongste historische wendingen verloor Israël in geen tijd in feite bijna alle moeizaam opgebouwde vredesgaranties en steeds nadrukkelijker moet nu voor de ogen der joden het dreigende beeld opdoemen van de uitroeiingskampen die allesbehalve fantasie waren: een herhaling van een dergelijke waanzinnige tragedie is niet ondenkbaar. Dat de joden het ernstig nemen met hun veiligheidsprobleem, blijkt uit het feit dat zij sinds W.O.II een van de sterkste legers ter wereld hebben opgebouwd, maar hun angst blijkt ook uit de fortuinen die zij aan beveiliging besteden, alom ter wereld. Zo bijvoorbeeld spendeerden zij ettelijke miljoenen aan het ombouwen van een joods ouderlingentehuis in Antwerpen tot een ware bunker, met name door het versterken van de straatgevel tegen mogelijke bomaanslagen. Dat zij relatief kort geleden na schermutselingen in Antwerpse wijken van bepaalde verantwoordelijke politici te horen kregen dat ze daar misschien beter konden vertrekken, betekent ondubbelzinnig dat ook derden hun veiligheid niet langer kunnen of willen garanderen. Is men de geschiedenis vergeten of heeft het revisionisme terrein gewonnen? Is de solidariteit zoek? Ontbreken de vereiste middelen? Capituleert men feitelijk voor gevreesde terreur? Speelt hier het Stockholm-syndroom? Talloze onbeantwoorde vragen scheppen een sfeer van dreiging, onzekerheid en overprikkeling die vruchteloos naar ontspanning hunkert en die nu wanhopig haar toevlucht zoekt in polarisering. Komt daarbij dat niet alleen de joden religieus zijn en geloven in de uitverkoring van hun volk: ook de islamieten geloven dat de toekomst aan hen is, en hetzelfde geloven - om slechts één voorbeeld te noemen - de Mormonen over zichzelf: zij zouden immers het eigenlijke godsvolk zijn, volgens het boek Mormon ooit per schip vertrokken uit Jeruzalem en na een lange reis in het beloofde land Amerika gestrand om daar de kiemen van de Godsstaat te zaaien met de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. De Laatste Dagen, en dat zijn, niet mis te verstaan, de in het slotstuk van de bijbel aangekondigde dagen van de eindstrijd, het Armageddon.
Een eindtijd kennen ook de Boeddhisten met een terugkeer van de Boeddha. In de islam keert Isa weer, die staat voor Jezus. Ook volgens het jodendom zal de messias terugkeren op aarde. En zelfs de Perzen kennen het begrip van de eindtijd in het heilige boek van het Zoroastrisme, de Avesta, dat van Zarathustra liederen bevat. In Wikipedia staat te lezen: "In de Avesta (...) verschijnt aan het einde der tijden de messias die het kwade overwint. Hij zal een zalf van stierenvet en hamoa maken en daarmee onsterfelijkheid bewerken. Op de altaren van Mithras in het aan hem gewijde Taurobolium wordt deze zonnegod afgebeeld terwijl hij zich met stierenbloed wast". (7)
Self-fullfilling prophecy heet het wanneer bijvoorbeeld een waanzin ook écht gaat doorbreken in de werkelijkheid omdat allen daarin zijn gaan geloven en zij er daardoor ook op aansturen. Als twee spelgenoten doen alsof zij met een bal naar elkaar gooien en zij worden vergezeld van een hond, dan gaat die hond zich net zo gedragen alsof de bal er ook echt was. Maar op exact dezelfde manier als de bal voor de hond bestaat, komt ook een louter in de fantasie bestaande zaak tot leven voor de massa's die erom strijden. Het griezelige is wel dat het al dan niet echt bestaan van die zaak er helemaal niet blijkt toe te doen: kennelijk blijkt ten langen leste de strijd zelf - en zijn vernietigende kracht - een doel op zich...
Tenslotte nog een anecdote die de scepticus dan toch wel op de proef stelt. Menigeen leerde ooit op school het griezelig doch mooi gedicht van P.N. Van Eyck, getiteld De tuinman en de dood. (8) In dat gedicht vertelt een Perzisch edelman dat zijn knecht op een keer naar hem toe uit de tuin kwam rennen alwaar hij de rozen snoeide, hem smekend om de bruikleen van zijn paard: hij had in de tuin de dood ontwaard en wilde spoorslags vluchten richting Ispahan. Toen de knecht gegaan was, sprak de dood zijn verrassing aan de edelman uit: Ispahaan was namelijk de stad waar de dood de knecht diezelfde avond nog moest halen. Nu had die stad in dat gedicht zo'n schone naam dat menigeen wel zal hebben geloofd dat zij niet echt kon bestaan. Edoch, enkele jaren geleden weerklonk haar naam in het wereldnieuws als de plaats in Iran met de dertien universiteiten en de omstreden kerncentrales... (9)
(J.B., 19 februari 2012)
Noten:
(1) Onder meer: Friedrich von Schlegel, Max Müller, Arthur de Gobineau, nazi-ideoloog Gerhard Heberer en nog andere 'ariosofen' zoals Helena Blavatski en Rudolf Steiner...
(2) Volgens sommigen zijn de oorspronkelijke Arische Europeanen de Kaukasiërs en de Amerikanen benoemen de blanken overigens nog steeds als 'the Caucasian'. Volgens anderen komen de oorspronkelijke Arische Europeanen uit de Himalaya en zo werd Tibet geïdentificeerd met Xanadu, en Hitler stuurde naar de (sinds 1964 in Chinese handen gevallen) Tibetaanse hoofdstad Lhasa ('het dak van de wereld', letterlijk: 'de woonplaats van de goden') een expeditie om aldaar de bron der beschavingen te gaan ontdekken. Later echter bleek dat Lhasa in feite Rasa heette of 'plek der geiten', wat heel wat minder hoogdravend klinkt.
(3) Het is het mysterie - de tragedie maar ook de grootheid - van het mensdom (en op een ander niveau ook van het leven als zodanig) dat haar culturen de natuur moeten tegenwerken. De geneeskunde bijvoorbeeld houdt de zwakken in leven, maar dat doet ook de rest van de cultuur. Door de cultuur met de natuur te vergelijken, krijgt zij een bedrieglijke schijn van tegendoelmatigheid. Onverstand aan de macht dreigt aldus te resulteren in regelrechte barbarij.
(4) 'Al-kimia' of '(de leer van) het zwart' verwijst naar de scheikundige wetenschap voor het omzetten van onedele metalen in goud, de alchemie, de oorsprong van de chemie.
Tweehonderd jaar geleden, meer bepaald in 1813, en dat is nog vijf jaar vóór de geboorte van Karl Marx, richtte Napoleon Bonaparte een solidariteitsfonds op voor invalide mijnwerkers en voor hun achterblijvende gezinnen. Een verzekering voor gezinnen van zeelieden volgde in 1844. Dan kwamen de eerste voorbereidselen tot de oprichting van de vakbonden (het Communistisch Manifest dateert van 1848) en pas een eeuw geleden kregen de eerste sociale wetten in België vorm, met onder meer de belangrijke wet op de bescherming van het loon van 1896. Nu, amper honderd jaar oud, dreigt ons sociaal stelsel op sluikse wijze en mede door een maatschappij die Orwell's 1984 naar de kroon steekt, zonder al te veel verzet en in geen tijd volledig ondermijnd te worden.
Uitgerekend in het geboorteland van Marx behoren de minimumlonen dankzij de CDU van Merkel al tot het verleden: jobs worden steeds vaker toegekend aan die werknemers die geen looneisen stellen, zodat geleidelijk al het sociaal beschermde werk muteert in slavenarbeid. Maar ook bij ons worden de sociale wetten heden feitelijk afgeschaft. Enerzijds door het onbestraft laten van onderbetaald werk, verricht hetzij door illegalen, hetzij in landen waar geen sociale wetten gelden, maar anderzijds ook en vooral door het onder druk zetten van werklozen die dan in allerlei nepstatuten worden geperst. Werkzoekenden worden een eerste keer gestraft waar zij van een falende regering geen werk krijgen aangeboden, een tweede keer waar diezelfde regering hen onder druk zet om feitelijk ongeacht welk werk te aanvaarden tegen vergoedingen die het wettelijke minimumloon niet eens benaderen. Het PWA of de zogenaamde werkwinkel is hiervan een schoolvoorbeeld. Deze instelling zwaait naar de 'werknemers' toe met de welluidende terminologie van het "maatschappelijk engagement", terwijl alle participanten aan dit verraderlijke systeem zich de facto aansluiten bij de actieve ondermijning van het sociale zekerheidsstelsel op dezelfde manier waarop illegalen dit doen of werkgevers die produceren in wetteloze streken.
De huidige macht toont haar dictatoriaal, fascistisch en totalitair karakter vooral in haar onduldzaamheid jegens kritiek, oppositie of tegenkanting, alsook in de achterbakse manier waarop zij zichzelf bestendigt en uitbreidt. Voor de slechte verstaander: het gaat hier om de macht van het volstrekt anonieme geld dat zich voor haar blinde, onmenselijke en ontmenselijkende bewegingen helemaal niet verantwoordt en daartoe ook niet gedwongen kan worden. Het is die macht van de banken die ons Europa door de strot ramde met de bedoeling dat deze dictatuur van onverkozen ambtenaren zou fungeren als haar feilloze verzekeringsmaatschappij. Immers, banken halen hun winst uit leningen die corrupte politici in de naam der burgers bij hen aangaan en wanneer een land naar het failliet afglijdt en de banken dreigen te zullen moeten fluiten naar hun centen, worden de 'solidaire' buurlanden aangesproken om de tekorten bij te passen. Het rad dat de Europeanen vandaag voor de ogen wordt gedraaid, verkapt slechts die ongebreidelde roof van rijk op arm.
In Griekenland protesteerde Papandreou tegen deze vreselijke volksverlakkerij en hij werd prompt vervangen door gewezen bankdirecteur Papadimos. Hier ten lande riep ABVV-voorzitter Rudy De Leeuw op tot staking en hij werd door de kennelijk in het gareel van het gouden kalf lopende media publiekelijk aangevallen en hoe dan ook besmeurd zonder dat daartoe ook maar enige wettige grond bestond. Dit alles is uiteraard pas mogelijk door een grondige verdraaiing van de feiten in de beeldvorming van de huidige media, die ooit "de vierde macht" werd genoemd - een macht met name naast de wetgevende, de rechterlijke en de uitvoerende. Vandaag controleert het systeem niet alleen de media (en dat is heus niet alleen in het Italië van Berlusconi het geval) maar bovendien bewijzen de dagelijkse schandalen onder politici dat van het principe van Montesquieu - de driedeling der machten - in de praktijk niet veel meer overschiet.
Journalisten en mediafiguren die hun boekje te buiten gaan, worden afgezet, en sinds de affaire rond Tsjernobyl in 1986, toen weerman Armand Pien door Miet Smet gedwongen werd te liegen over de radio-actieve neerslag over ons land, weten we ook voor eens en voor altijd dat onze media leugens verkondigen onder politieke druk. De professionele selectie van bekwame lui via het mechanisme van de hogere studies wordt stelselmatig opzij geschoven en vervangen door de zich opdringende willekeur van politieke benoemingen, zodat geschoolde lui kunnen vervangen worden door meegaande marionetten. Om bij het onschuldige onderwerp van het weer te blijven: onlangs nog verkondigden een aantal weermannen voor miljoenen televisiekijkers dat het zeventig jaar geleden was dat het in februari nog zo hard vroor, waaruit men met kritisch observator Dirk Biddeloo in de Gazet van Antwerpen kan besluiten dat ze ofwel de winter van 1956 over het hoofd zagen, ofwel niet eens meer kunnen tellen. En als Het Laatste Nieuws vertelt aan zijn lezers dat de mensen hun vakbonden de rug hebben toegekeerd, gaan ze het op de koop toe geloven en sluiten zij zich alras bij de fictieve vakbondslozen aan, zodat middels dit louter psychologische trucje dat zinspeelt op de massahysterie, de vakbonden effectief worden geraakt. Ja, zo redeloos werkt macht, zo makkelijk laten wij ons in de doeken doen.
En nu ook echt de honger in Europa intreedt en de Grieken met steeds grimmiger massa's door de straten spoken van dit zopas nog cultureel zo hoog verheven land van Hellas - de bakermat onzer beschaving! - zal het er ook hier niet makkelijker op worden. In een land dat niet zo lang geleden de pilaren van de aula van een universiteit door zogenaamde kunstenaars heeft laten behangen met plakjes ham, wordt er om honger ten hemel geschreeuwd, zo wil het nu eenmaal de wet van de hubris. (1) Ja, nu ligt hij in al zijn glorie uitgerold, de rode loper, voor de intrede der slavernij.
Mondsnoerders van jan met de pet die de media bezetten, scanderen namens hem dat hij de staking doelloos vindt en afwijst!
De man in de straat is tot het inzicht gekomen
, zo schudden zij het uit hun pen, dat hij schuldig is aan het failliet der hebberige bankiers die zijn spaarcenten vergokten!
Hier ligt de fout,
zo klopt de arbeider zich op de holle borst: de verantwoordelijke voor de corrupte politiek, de uitlokker van de immorele economie en de veroorzaker van de casino-excessen der renteniers! Hier staat hij, koelt op hem uw woede! Mea culpa!
En in de koude ochtendmaan op het perron scanderen de werklieden: eindelijk kregen wij het inzicht dat we vaarwel moeten zeggen aan ons eigen recht! Alle begrip hebben wij voor de nooit voldane rijken en daarom ook trekken wij graag de broeksriem aan en willen wij inleveren zodat onze leiders kunnen doorgaan met bekvechten, cumuleren en tafelen!
Wij vragen met aandrang minder te verdienen en langer te werken, zo verklaren de uitgepersten, zodat bankiers en managers niet zonder riante uitstappremie vallen!
Wij, armen, die de banken redden van 't bankroet, betonen compassie met de rijken, en als kers op de taart nemen wij, slachtoffers, nu ook nog allen samen de schuld voor het hele debacle op ons! Wij die bijna niets meer hebben, willen nu ook nog het weinige dat we overhielden, wegschenken aan de albezitters, want zij hebben nooit genoeg!
Ja, morgen reeds gaan wij in de rij staan en bieden wij hen onze diensten aan: Tien euro per uur! Wie biedt minder? Negen! Negen euro per uur! Acht! Zeven, mijnheer ginder achteraan biedt zijn diensten aan voor zeven euro per uur! Wie biedt nóg minder? Zes! Zes euro per uur voor de klus! Komaan! Wie biedt nóg minder?
En jawel, de toekomst van onze kinderen laat ons koud: hebben zij geen rechten meer? Des te slechter! Adieu aan de sociale wetten, het heeft toch onze tijd geduurd en dat is immers lang genoeg! Wij willen nu dolgraag rechtsomkeert naar de middeleeuwen!
Ja, zij spreken nu namens jan met de pet, en zij bazuinen het door radio en televisie uit: dat de man in de straat zijn rechten veracht, dat hij op zijn vakbonden spuwt en dat hij ernaar verlangt om te kruipen voor die adders op hoge hakken die gewapend met de zweep van het geld hem het bloed vanonder de nagels persen. Het was al een fikse stunt dat ze van de arbeid het meest gegeerde product op de markt konden maken, maar dit is echt niet meer te geloven, dit zal onafwendbaar het einde zijn, alvast het einde van de mens. En hoe het wezen heten moet dat ernaar snakt in 't stof te kruipen, dat zullen we dan wel zien.
(J.B., 31 januari 2012)
28-01-2012
Staken tegen de achteruitgang
Staken tegen de achteruitgang
Wie heeft ze nog níet gezien, de videootjes over in kastschuiven slapende Chinese bandarbeiders die Apple-computers produceren onder massale zelfmoord veroorzakende werkdruk? In hun arbeidscontract moeten ze beloven niet de hand aan zichzelf te zullen slaan. Vele duizenden zijn ervan, ettelijke miljoenen. Miljarden mensen leven in de slavernij. Maar hoe kan het ook anders, wetende dat wij, westerlingen, bestaan bij de gratie van gemiddeld 40 tot 50 slaven per persoon?
De slavernij is van alle tijden. De Britten schaften ze af in 1833, de Hollanders in 1863, maar toen in 1884 Leopold II Congo kreeg toegewezen, zou dit land op bloedige wijze worden uitgebuit tot aan zijn onafhankelijkheid in 1960. Tot dan heerste daar slavernij met marteling, verkrachting, verminking en moord als dwangmiddelen. De zogenaamde Armeense genocide lag dan al veertig jaar achter de rug, de shoa al bijna twintig.
Het is een fabeltje dat bij uitbuiting en slavernij het ene volk tegenover het andere staat: het zijn daarentegen ongeacht welke sterkeren die gewetenloos ongeacht welke zwakkeren uitbuiten, en die aldus de evangelische woorden van Mattheüs bekrachtigen, met name dat aan al wie bezitten nog meer gegeven zal worden en dat het weinige dat de armen hebben hun nog zal worden afgenomen. Marx en Engels omschreven dit duidelijk als de klassenstrijd die de hele geschiedenis omvat. En dat uit de geschiedenis geen lessen werden getrokken, illustreert de uitbuiting van de armen door de rijken in onze huidige economie.
Kapitaalkrachtigen investeren in productiemiddelen voor het voortbrengen van goederen die dan met winst worden verkocht. De winst neemt toe naarmate de productiemiddelen minder kosten en zo moet onder meer de arbeidskost worden beperkt. Fabrikanten doen dit door de met veel inspanningen verworven sociale wetten te omzeilen: zij stellen werklui in dienst die quasi niks kosten omdat zij hetzij illegaal werken, hetzij vallen onder wetten van achterlijke landen die (nog) geen sociale zekerheid kennen. Goedkope arbeiders worden geïmporteerd en bedrijven gaan zich in lage loonlanden vestigen. Zo verrijken de rijken zich nog meer door de armen twéé keer te bestelen: een eerste keer door slavernij - het misbruiken van de nood van onbeschermde arbeiders - een tweede keer door het eigen volk te beroven van het werk dat zij immers exporteren, zodat mét onze economie het hele sociale stelsel instort.
Het wraakroepende van die hele 'onderneming' is dat de instorting van het sociale stelsel die eruit volgt, allerminst partieel is en tevens onherstelbaar. Het gaat er immers om dat alle werk dat onder humane omstandigheden werd verricht, stelselmatig uit de handen van die arbeiders wordt genomen en wordt overgeheveld in de handen van slaven die worden uitgebuit zoals nooit voorheen. Die transactie geschiedt uiteindelijk onder de impuls van de hebzucht die immers de rijken in zijn greep heeft en die hen ertoe verleidt om hun bezit als dwangmiddel aan te wenden voor een onbeperkte uitpersing van de armen. Die hebzucht op haar beurt viert hoogtij waar zij zich niet langer hoeft te schamen omdat in deze tijden met het christendom, die ze tot de ondeugden rekent, nu eenmaal de vloer wordt geveegd.
Op papier is de slavernij afgeschaft, in de praktijk is ze nooit omvangrijker geweest dan nu. Als fabrieksarbeiders massaal zelfmoord plegen onder de opgelegde werkdruk, dan is hier niet langer van zelfmoord sprake maar van regelrechte moord. Zelfs de meest primitieve volkeren vermoordden hun slaven niet; tot in de nieuwe tijd was het altijd en overal een zaak van eer zijn slaven goed te verzorgen en wie daaraan verzaakte werd streng gestraft, zoals ook nu de dierenbeulen strenge straffen krijgen. Jammer genoeg maskeert dit medelijden met de beesten op een blijkbaar bijzonder doeltreffende wijze de meedogenloosheid die de hedendaagse mens jegens zijn soortgenoten aan de dag legt. Haast zou men de mooie uitvlucht moeten geloven dat het de bevolkingsdruk is die ons parten speelt en die ons met paniek slaat: de angst om straks geen plaats meer te hebben op deze ineens zo klein geworden wereldbol. Een fabeltje, jazeker, want waar hebzucht heerst, heeft men nooit genoeg.
A propos, het humaan werk wordt ondermijnd, de slavernij keert weer, en nog zijn er die oproepen om niet te staken? Die hypocrisie is in de hele mensengeschiedenis ongezien.
(J.B., 28 januari 2012)
23-01-2012
De leugen, de mot in de munt
De leugen, de mot in de munt
Men komt het alsmaar vaker tegen op het internet, ofschoon dat een quasi immaterieel medium is (- de lezer betaalt omzeggens zijn eigen licht en klaar is kees): webpagina's die geld vragen voor het lezen van hun teksten. Absurd om meer dan één reden, uiteraard.
Om te beginnen zou de schrijver de lezer dankbaar moeten zijn dat hij bereid is om hem te aanhoren. Wie vandaag een stuk van zijn levenstijd wegschenkt aan de woorden van een ander, is wel héél vrijgevig. Overigens zou de terugloop van de verkoop allerminst aan de kostprijs der boeken toe te schrijven zijn, wél echter aan de precieuze tijd waarmee elk boek tenslotte aan de haal gaat. Toehoorders en lezers horen sprekers en schrijvers niet te betalen, zij zouden daarentegen veeleer geld moeten vragen voor het geduld dat ze in andermans uitvindsels investeren. Bovendien is een luisterend oor zeldzaam en wat schaars is, is duur.
Maar er zijn nog redenen waarom tekstmakers geen geld horen te vragen aan hun lezers, en bovenaan het lijstje prijkt beslist de regel dat de waarheid en het gouden kalf elkaars aartsvijanden zijn. In twee woorden wil dat zeggen dat een waarheid die voor geld te koop is, met het wezen van de waarheid vloekt omdat de degradatie van het Ware, het Schone en het Goede tot gemene koopwaar, aan dit heilige drietal onverwijld de doodsteek geeft.
Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven - zo zegde het de Christos, en om de waarheid in de wereld te brengen, vroeg Hij ons allerminst een tol, Hij betaalde er daarentegen voor en wel met de allerhoogste prijs van zijn eigen goddelijke leven. De logica in dit verhaal snijdt alle hout: er bestaat geen getuigenis dat meer overtuigt dan de schenking van die allerhoogste tol en derhalve wordt de waarheid op handen gedragen door wie haar op die manier verkondigen. "De prijs van het graan is uw geld; de prijs van een stuk land is uw zilver; de prijs van een parel is uw grond; maar de prijs van de naastenliefde zijt gijzelf". En dát is evangelie. Zo klaar als een klontje is het dat wie daarentegen geld vragen voor hun woorden, niets dan leugens te bieden hebben, aangezien niemand de waarheid bezit, terwijl een natuurwet garandeert dat wie de waarheid geloven te bezitten, haar toch niet voor zich kunnen houden.
Was het niet potsierlijk toen amper een paar jaren geleden in dit land een ministerie aan een universiteit een aanzienlijke geldsom uitkeerde voor het propaganderen van de 'waarheid' van het darwinisme? Kapitalen zijn vereist voor het verheffen van scheldproza tot literatuur, voor het doen verkiezen van een crimineel tot president of voor het door het strot rammen van allerlei viezigheden die voor voedsel willen doorgaan, maar niet voor het verkondigen van de waarheid. De waarheid immers dwingt niet, zij spreekt vanzelf en zij spreekt elkeen aan; door allen die hem zoeken, wordt zij ook gewis gevonden. De waarheid is ten langen leste heel eenvoudig en aan al het ingewikkelde zit op zijn minst een geurtje.
De waarheid is wat men dient te onderwijzen, en onderwijs dat tegen geld wordt aangeboden, heet sinds de oudste tijden sofisme, wat wil zeggen bedrog. Honger naar waarheid is net zoals honger naar voedsel: de twee zijn bedoeld om genuttigd te worden en allerminst om de hongerigen naar zijn hand te zetten. Want manipuleren is wat iemand doet die spijzen achterhoudt en die de leniging van die nood voorwaardelijk maakt: hij weet dat de hongerige voedsel nodig heeft, maar hij gaat tussen de twee in staan en aldus vormt hij een obstakel dat pas opkrassen wil mits de ander eerst tol betaalt. Hetzelfde doen al wie de waarheid achterhouden en haar dan vrijgeven met mondjesmaat tegen betaling. Maar wie geloven dat van die lieden waarheid te verwachten valt, zijn ziende blind: zij vragen erom bedrogen te worden.
De waarheid is niet iets dat men maken moet, want zij is geen verzinsel, zij is en daarmee uit. De waarheid spreekt zichzelf niet tegen want zij is één; leugens daarentegen zijn er in ontelbare hoeveelheden. Elke rekensom heeft talloze foute uitkomsten maar slechts één correcte. En elke wiskunde - bijvoorbeeld de Euclidische meetkunde - is om die ene reden hoogst bevredigend: uit een handvol aangenomen beginselen kan quasi moeiteloos een heel universum aan stellingen worden afgeleid.
Websites die wensen gelezen te worden en die daar op de koop toe nog eens geld voor vragen, lijden aan grootheidswaan, wat zelfbedrog is, maar vooreerst ook plegen zij bedrog want zelfbedrog is een gemeen excuus. In de toekomst zal cultuur gratis zijn ofwel ophouden te bestaan, trouwens net zoals opvoeding, gezondheidszorg en kortom alles wat te maken heeft met dat heilige drietal van waar en goed en schoon. Dat lijdt geen twijfel omdat de dingen die zich doen betalen, zichzelf nooit geven - deden ze dat wel, dan hielden ze immers op rendabel te zijn. De verloningen verdringen immers de authentieke doelstellingen van de arbeid en werken ze ook tegen. Garagisten die aan de motoren van onze wagens prutsen, worden talrijker en ook apothekers die pillen slijten die niet genezen maar wel ziek maken en verslaven. Schrijvers die in plaats van te verduidelijken, de dingen eindeloos omzwachtelen en aldus onzichtbaar maken. Er is steeds meer drank op de markt die ons nog dorstiger maakt, voedsel dat ons van onze krachten berooft, desinformatie, leugen en bedrog.
In de toekomst zal cultuur gratis zijn ofwel ophouden te bestaan, maar hetzelfde lot is uiteraard ook al het materiële beschoren: huisvesting, voedsel en drank en alle producten die men maar bedenken kan. Zij zullen ofwel om zichzelf worden gemaakt ofwel ophouden te bestaan, en nu reeds wordt er aan hun wezen gepeuzeld, want ze worden zo vervaardigd dat ze snel verslijten, zodat ze keer op keer opnieuw dienen te worden gekocht. Of ze worden zo gemaakt dat ze geheel onbruikbaar zijn en dan heeft men betaald voor zuiver afval. Het is meer dan duidelijk dat in dit systeem op den duur nog slechts schijnartikelen worden geproduceerd; maar even duidelijk is het dat het geld waarmee zij dienen betaald te worden, precies omdat het die dingen representeert, uiteraard evenzeer waardeloos zal worden. En is dat niet reeds aan de gang?
(J.B., 23 januari 2012)
21-01-2012
Minder werken is de boodschap!
Minder werken is de boodschap!
Ooit zegde een Amerikaanse president dat men één persoon langdurig kan bedriegen en een grote massa voor een korte tijd, maar nimmer een menigte langer dan een paar tellen. De recente Europese geschiedenis echter heeft die legendarisch geachte woorden voorgoed verwezen naar het museum van de grootspraak. Zoals de westerlingen zich vandaag bij den bok laten zetten... dat is in geen eeuwen gezien!
We gaan het niet hebben over hoe de democraten zich de wetten laten spellen door nooit verkozen ambtenaren die de wil voltrekken van het gouden kalf: eerst vergokken die het westers kapitaal, laten het dan aanzuiveren door jan met de pet, om vervolgens diezelfde jan harder te doen werken voor een veel geringer loon teneinde de hem aangeprate schulden (bij de banken! - vatte wie het vatten kan) af te doen betalen. We gaan dat niet herhalen want onze maag keert ervan om en ons brood is peperduur. We gaan ons hier beperken tot die werkdruk die men ondanks alles op wil voeren, die al zotgedraaide economie die men blijvend wil zien groeien en die consumptie en verspilling die blijkbaar nooit afdoende gigantesk zijn.
Het allergrootste probleem op aarde, zo zei het onze beroemdste geleerde, is de overbevolking: wij zijn met teveel en zo verbruiken wij ook teveel, zo komt er niet alleen voedselnood maar, erger nog, een overvloed aan afval. Overproductie heet het monster dat ons hoe dan ook zal opslokken met krot en mot. Wij maken téveel dingen en dan werpen we die weer weg: wij maken wegwerpartikelen, wij vergaan erin, zij worden onze gewisse dood. Des te onbegrijpelijker dat ons gevraagd wordt om nog méér te werken, om die werkdruk nog verder op te voeren, om nog veel méér te produceren, om door te gaan met produceren tot wij zeventig, tachtig, negentig zijn!
Kop noch staart krijgt men eraan, en wie heeft nu gelijk? De geleerden en de politici die zeggen dat het grootste probleem op aard de overbevolking is, de overproductie? Of de bewindslieden die zeggen dat wij nog langer moeten werken en nog veel meer moeten produceren om uit het slop te raken? En vraagt gij wie van de twee gelijk heeft, dan zal men direct en terecht opmerken dat die twee in feite één en dezelfde regering vormen! Gewis, wij bevinden ons heden op een kar getrokken door twee spannen paarden: een eerste span aan de voorzijde van de kar en een tweede span aan de achterzijde! Warempel in twee volstrekt tegenovergestelde richtingen trekken zij uit alle macht aan onze kar:
trekken zij,
uit alle macht, aan onze kar
aan onze kar, uit alle macht!
Het ware een werkelijk lachwekkende vertoning, een lachwekkende vertoning ware het, ware het niet dat deze dans ons tamelijk zuur kon opbreken en dan nog binnen de allerkortste keren, zoals elkeen begrijpen zal. Om te beginnen moeten onze paarden eten om te kunnen trekken, dat verstaat men overigens wel, en twee spannen met paarden eten het dubbele van één enkel, zoveel is zeker op grond van alleen maar een allersimpelste optelsom. Aan voedsel is er voorlopig geen gebrek en onze paarden zijn nog steeds gezond, de vermoeidheid kan beslist tot morgen worden uitgesteld. Maar 't is te hopen onderhand dat onze kar het niet begeeft. Immers:
zij trekken,
uit alle macht, aan onze kar
aan onze kar, uit alle macht!
En dat in twee tegenovergestelde richtingen.
(J.B., 20 januari 2012)
19-01-2012
Onze toekomst
Onze toekomst
Mocht een mens op voorhand weten wat hem in zijn leven allemaal te wachten staat, dan zou hij er misschien niet eens willen aan beginnen. Dit antwoord gaf mij een hoogbejaarde man toen ik hem vroeg wat hij dan dacht over mensen die beweren dat zij in de toekomst kunnen kijken. Het is de regel dat wij niet in de toekomst kunnen kijken, zo zei hij, en niet het zintuig ontbreekt ons daartoe, aangezien er mensen blijken te bestaan die het wél kunnen. Wat ons ontbreekt, is veeleer de moed - of veeleer nog: de angst om de moed te zullen verliezen.
Blijkbaar putten wij moed uit de illusies die wij ons maken: we verbloemen de dingen teneinde er niet door afgeschrikt te worden, net zoals wij onze spijzen kruiden om ze door te kunnen slikken. Maar in die optiek gaat het er wel op lijken dat wij van de zinsbegoochelingen leven: we kijken naar ons bestaan met de ogen dicht, voortdurend zijn we met onze gedachten hetzij bij wat verleden tijd geworden is, hetzij bij wat nog allemaal te gebeuren staat. Het verleden immers kunnen we straffeloos vervormen zolang het bij gedachten blijft die vooralsnog niemand zien kan en van de toekomst wordt het ons klaarblijkelijk gegund dat wij er het beste van verwachten.
Volgens de heilige Augustinus nu, is het bestaan van de tijd zelf te danken aan het bestaan van onze herinneringen en verwachtingen. Als die theorie ook met de werkelijkheid strookt, dan houdt zij in dat onze toekomst net zoals ons verleden voor onszelf een open boek is, aangezien wijzelf het zijn die de tijd met onze herinneringen en verwachtingen maken. Eenvoudiger kan het warempel niet.
Toch moet men twee keer nadenken als men dergelijke zeer kort door de bocht gereden 'raison' krijgt voorgeschoteld op een bovendien nog nuchtere maag. De kern van de zaak lijkt te zijn dat de tijd niet op zichzelf bestaat en hij deelt dat lot overigens ook met de rest van de wereld: de wereld staat niet op zichzelf, hij vormt slechts de ene helft van een tweespan, die andere helft neemt ons bewustzijn voor zijn rekening. En zo is het ook gesteld met de tijd die van onze wereld deel uitmaakt: hij is er pas in relatie tot ons besef ervan, en dat zijn dan meer bepaald onze herinneringen en onze verwachtingen.
Met herinneringen en verwachtingen scheppen we dus zelf de tijd: het verleden en de toekomst. Maar als dát waar is - als wij zelf en niemand anders de scheppers van onze eigen toekomst zijn - dan is het uitgesloten dat we onze toekomst helemaal niet zouden kennen.
En soms is twee keer nadenken nog te weinig en dringt zich een derde onderzoek op, een tegenexpertise van de tegenexpertise als het ware. Maar wat was alweer het probleem? Ja, wat in godsnaam was nu het probleem? En kijk, daar hebben we misschien wel het begin van een verklaring van het feit dat het dan tóch mogelijk, zoniet zeer waarschijnlijk is, dat de vergetelheid, welke door ons als een tekort wordt ervaren, een wel bijzonder constructieve rol blijkt te spelen in wat wij bestempelen als onze tijd. Want is het niet doordat wij vergeten, doordat we eigenlijk de draad verliezen, dat wij begoocheld kunnen worden door wat op de keper beschouwd onze bloedeigen verzinsels zijn? Immers, indien wij bekwaam waren om onze zelfgemaakte leugens bij de teugels vast te houden, dan zouden wij er zeker nooit door beetgenomen worden. Maar nu wij daarentegen door een klaarblijkelijk gebrek aan memorie uit het oog verloren waar precies wij onze strikken spanden, is het eind eraan verloren en strikken wij onszelf ermee. Onze leugens gaan met ons op hol, en aldus hebben wij op den duur het raden naar wat de door de eigen verwachtingen gebrouwde toekomst allemaal voor verrassingen in petto heeft.
We kruiden onze spijzen om ze door te kunnen slikken: is dat geen sarcasme van de allerhoogste plank? Want betekent dit niet dat wij eigenlijk alleen maar onze kruiden lusten en de smaakstoffen, de toevoegselen die op zich geheel onvoedzaam zijn en overbodig, terwijl datgene wat we eigenlijk nodig hebben, de krachtgevende voeding, alleen maar onze weerzin wekt? Als nu iets analoogs met ons leven het geval is, dan wil dat zeggen dat wij 't eigenlijke leven diep verachten terwijl alleen de zelfgebrouwde leugens waarmee we ons bestaan omkleden, ons verleiden kunnen om dat bestaan tenminste niet abrupt en eigenhandig af te breken.
Het weze herhaald in nog duidelijker bewoordingen: het is de illusie die het leven waard maakt om geleefd te worden. Het is wat onwaar is en onwerkelijk, dat aan de realiteit zijn inhoud geeft. Het is het gebrek - in dit geval: het gebrek aan geheugen - dat ervoor zorgt dat wij onze illusies kunnen koesteren. We luisteren naar de leugens die we zelf vertellen en we kunnen ze ook zelf geloven dankzij het tekort dat ons vergeten doet dat ze van onszelf afkomstig zijn. Zo nemen wij onszelf in 't ootje en evenzo halen we onszelf uit 't slop, door in de vallen die we zelf mieken te trappen.
Dat wij, uiteindelijk, niet in de toekomst kunnen kijken, is derhalve een bijzonder kostelijke grap. Wij zien de toekomst, doch de toekomst werd door ons gebrouwd; hij is een donkere bril die ons het zicht beneemt op 't heden, die ons van 't heden redt precies zoals een reuzenhaai ons de verdrinkingsdood bespaart door direct toe te happen als wij overboord gaan. Ja, wij konden in de toekomst kijken indien wij dat maar wensten. Edoch, wij houden meer van de onwetendheid die, ofschoon zij helemaal niets om het lijf heeft, precies daardoor kan worden aangekleed met wat wij ook maar wensen.
Op die manier, gewis, komen wij tegemoet aan onze grootste vrees: de schrik om zonder moed te vallen. Want paradoxaal genoeg is het de moed die ons in leven houdt - de moed die wij uit alles wat onwaar is, putten, en uit alles wat niet eens echt kan bestaan. Op die manier gelijken wij op kaarsen die slechts licht geven dankzij de vlammen welke hen verteren: we leven bij de gratie van ons dagelijkse sterven, en op een dag zijn wij voorgoed vergaan - een dag die als een enig resterende waarheid voor een korte wijl in onze toekomst ligt, en dan voor eeuwig in 't verleden.
Een blikopener is een wonderbaarlijk instrument maar je moet wel weten hoe hij werkt, anders kon je met het instrument en de sardines bij de hand warempel omkomen van honger. Je moet weten hoe precies het mechaniekje werkt, want alles daaraan heeft zijn functie; geen haak, geen tandwieltje is overbodig.
Hetzelfde geldt voor alle werktuigen waarmee wij onze handelingen kracht bijzetten: trektangen en hamers, gemotoriseerde voertuigen en mixers, medicijnen, fabrieken, economieën, religies, ideologieën, wetenschappen en ga zo maar lustig door.
Edoch, geen door mensen gemaakte mechaniek, hoe complex ook, kan de door God geschapen 'mechaniek' van de simpelste levende wezens evenaren. Geen echt geschapen kat die muizen vangt, werd ooit door mensen nagemaakt; geen honingbij, geen amoebe, geen bacterie en geen virus. Zelfs niet het voedsel dat ons de dode dieren en planten verschaffen, kunnen wij maken: geen eiwit, geen suikerboon, geen graantje tarwe, geen korrel rijst.
Er zijn wel geleerden in labs die het proberen, en nu en dan ontdekken ze dat je een beestje kan doen manken door het een pootje af te breken. Dat je een hond kan doen bijten als je die met voedsel africht. Dat, zoals door Dickens werd beschreven, je een kind onder dwang kan doen werken, stelen, branden en zelfs moorden. Een kind, een bende en een voltallige klasse, een halve maatschappij.
Levende wezens, laat staan mensen, mogen niemands instrumenten zijn, maar er zijn geen criminelen die een boodschap hebben aan ethiek en zo moet men op den duur van zijn gelijken 't ergste vrezen: de mens als werktuig van een sluwe slechterik; de medemens als instrument van een corrupte politiek; de wetenschapper als handlanger van een oorlogsmechaniek in handen van een waanzinnige.
Misdadigers dienen wel eerst te weten hoe het beestje werkt vooraleer ze het naar hun pijpen kunnen doen dansen. Geen nood, want ook geleerden die al die hendeltjes weten te bedienen, kunnen op hun beurt in het gespan worden gezet. Theoretisch kan de ganse maatschappij, en waarom ook niet de hele wereld, draaien zoals de duivel zelf dat wil als hij zijn zaak maar goed beheert, want alle wezens hebben honger en bijna alle wezens spreken het woord van wie ze het brood eten. En volstaat de honger niet als dwang, dan zijn er nog die vele andere noden waarvan wij ons nauwelijks bewust zijn omdat ze nooit onbevredigd bleven. En vergeten we niet de talloze aangekweekte noden die, ofschoon geheel overbodig, onecht en zelfs schadelijk, ons vaker folteren met een dorst die de natuurlijke overtreft.
Maar wie zegt dat die gevreesde griezeltoestand niet het geval is? Wie durft te beweren dat het niet de duivel is die aan de touwtjes trekt sinds het begin van de wereld? Dat staat aldus alvast in Genesis beschreven: de gevallen mens is ten prooi aan de gevallen engel die door zijn zonde én die van de mens, over hem en over zijn ganse wereld heerst.
Dat dit geen fabeltje is, verzekeren ons veel recentere en ook goed bewaarde teksten die het leven van de Verlosser zelf beschrijven. Op een keer wordt Jezus meegenomen door de satan naar een hoge berg met panorama op de hele wereld. Kniel voor mij, zo probeert de duivel Christus te verleiden, en ik schenk u alles wat gij ziet! Christus verzaakt aan die bekoring, zoals we allen weten, maar wat aan de aandacht van menigeen ontsnapt in dit verhaal, is wel het feit dat de Zoon Gods niet tornt aan de bewering van de gevallen engel dat hij het is - de satan - die over de rijkdommen van de wereld heerst.
Kniel voor mij, dan geef ik u toegang tot de wereld: betekent dit niet dat al wie níet knielen, bij de duivel in ongenade zullen vallen en dreigen afgeslacht te worden zoals het onschuldig Lam door wiens bloed wij worden verlost? En betekent dit niet dat onze wereldse rijkdom ook het ultieme bewijs zal zijn van onze schuld aan deze slachtingen? Wonderwel zouden al die puzzelstukjes passen als inderdaad bleek dat aan het hoofd van de wereld een monster stond met een engelentronie. Maar wie zal ontkennen dat onze wereld van manipulatie of handlangerij aaneenhangt? Moet hij niet ziende blind zijn die beweert dat recht en orde heersen onder de zon, de maan en alle sterren?
(J.B., 13 januari 2012)
Noot:
(1) Le génie du mal is de titel van het marmeren beeld van Guillaume Geefs dat sinds 1848 in de Luikse kathedraal prijkt. Dat beeld vervangt l'Ange du mal uit 1842 van Joseph Geefs, de jongere broer van Guillaume, een beeld dat toentertijd "te naakt" werd bevonden.
11-01-2012
Paranormale heiligen
Paranormale heiligen
De eeuwen waarop wij heden drijven, zijn veel te wreed om nog een fantastiek te kunnen dulden die hen naar de kroon steekt. Verzinsels klinken oervervelend als zij voor de werkelijkheid moeten onderdoen. Elkeen weet dat heden talloze luchtspiegelingen zich verkopen als de waarheid. Maar veel minder bekend zijn die facetten van het echte leven die onterecht doch bijzonder hardnekkig voor fabels blijven doorgaan. Dat is heel jammer want aldus blijven zich de diepten van de wereld aan ons oog onttrekken, terwijl wij al tijden balen van een oppervlakkigheid die ons versmacht. Het jongste boek van Ludo Noens bewandelt daar nog onontdekte paden welke ons om die reden desoriënteren. De lezer van Paranormale heiligen begint achteloos aan de lektuur van wat in wezen een deur is op een zolderkamer waar wij nooit eerder kwamen. Daar liggen kostbaarheden uit een ver verleden, maar er is ook een venstertje waarvan het vergezicht ons kippevel bezorgt. Vaarwel nu, valse rust waarin wij ons vermeiden, onbewust van de wankelheid der hedendaagse zekerheden! Wij weten toch al lang dat oordelen die niet uit twijfel zijn ontstaan, geen waarde kunnen hebben? En welke grote dichter noemde ooit de zekerheid het deel der dwazen? Of was het de pythia die aldus sprak in raadsels? Noens ontsluiert ons wat nochtans in het daglicht lag: de grootste kerk ooit leeft van haar heiligen sinds twee millennia, en allen hebben die zich onderscheiden door mirakels. Geheel onterecht belanden ze maar al te vaak tesamen met de Hollywoodproducties die ons het strot uitkomen, na consummatie bij het afval.
Het mystieke lichaam van Christus, zoals de kerk ook heet, geeft zeer te denken als vandaag bij het betrachten van een kortgeding inzake machtsmisbruik aldaar, blijkt dat dit in feite niet bestaat in onze stoffelijke wereld. Zoals de Handelingen der Apostelen het zeggen, gaat het in het strijdperk van de wereld ook helemaal niet om mensen, doch om onderling strijdende Machten, waaronder Engelenscharen worden verstaan. En hier bevinden wij ons in een laag van de realiteit die weliswaar onstoffelijk is maar daarom niet minder echt, want goed en kwaad zijn krachten die de stof eronder houden eenmaal zij tekeer gaan. De ruimte en de tijd hebben in zich dimensies die wij met het mensenbrein niet vatten kunnen terwijl zij toch geheel ongedroomd zijn daar zij ons bestaan zelf schragen. Dat moest ons in feite daarvan kunnen verzekeren dat deze voor ons onbereikbare ideeën, in andere en hogere geesten worden bespiegeld en gedacht.
Pas in het licht van de heilige strijd tussen goed en kwaad die ons een leven lang geboeid houdt en misschien nog langer, krijgt de idee van een Verlosser en van een door Hem gebaande weg naar heiligheid gestalte. Pas in die geheel immateriële context krijgen alle dingen vorm en worden zij ook onderworpen aan een oordeel dat van koning Salomon kon zijn. True is what works, zo zeggen de pragmatisch aangelegde filosofen en misschien beseffen zij nog niet hoezeer zij hiermee hard maken dat enkel in het licht van de geheel onstoffelijke werken, daden, engelen of geesten, alle atomen van het stoffelijke heelal bestaan. Enkel in het licht van de geest bestaat de wereld, zoals ook enkel in het licht van onze droom zijn beelden kunnen verschijnen. Uitgerekend dat wat voor de materialist bizar lijkt of verzonnen, dwingt hem zichzelf als een verzinsel te gaan zien, en zal hem zo uitnodigen tot een verruiming. Welbepaalde waarnemingen passen misschien niet in het kraam van welbepaalde breinen, maar men kan ze niet eeuwig ongestraft tussen haakjes blijven zetten - op den duur komt men warempel haakjes tekort. Misschien verdienen sommige theorieën, vertelsels of verdrongen herinneringen het wel om eens te worden herbekeken. Is het overigens niet opmerkelijk dat paranormale eigenaardigheden, alle kritiek ten spijt, bijzondere, zich voortdurend herhalende, gemeenschappelijke kenmerken vertonen? En wordt het mysterie van het biologische leven, anders dan het wonder van de geest, dan opgelost door de loutere beschrijvingen van zijn processen waartoe de wetenschappen tenslotte in essentie te herleiden zijn?
In ruim tweehonderd gevleugelde bladzijden neemt Ludo Noens ons mee doorheen een nog recente geschiedenis van elf excentrieke mensenlevens die helemaal niet zonder reden geboekstaafd staan als wonderbaarlijk en waarvan talloze getuigenissen ons wijzen op een surplus dat wij vergaten terwijl wij het ook dagelijks nog missen. Catharina van Siena, de bloedheilige genaamd, herinnert ons aan de ernst van het mysterie van de transsubstantiatie dat de kern uitmaakt van de mis en van het christelijk geloof, dat niet alleen een zaak is van de geest maar ook een diep verhaal van echt vleselijk lijden en van offervaardig bloed waarmee de Heiland onze zielen afkocht en ze redde van het eeuwig hellevuur. In dat verband getuigt ook menigeen over de jongeman die sprak vanuit 't hiernamaals tot 'de rattenvanger van Turijn' en zijn omgeving. Hildegard von Bingen, Lydwina van Schiedam, Theresa van Avila: wat is deze maagden overkomen en wat bezielde hen, wat maakte dat wij ook vandaag nog wereldwijd hun namen eren? En dan zijn er de bizarre geschiedenissen van 'de stuiptrekkers van Saint-Médard' of die over de patroonheilige der parochiepriesters, het heilig pastoorke van Ars dat met de duivel vocht. De wonderen rond Catherine Labouré, de moord op Maria Goretti, het zonnewonder van Fatima dat in 1917 vele duizenden mensen hebben gezien en de heilige uit onze tijd, pater Pio, van wie nu nog getuigen zeggen dat hij op meer plaatsen tegelijk aanwezig was.
"In onze samenleving is het sacrale fundamenteel aangetast" - met die kerngedachte van theoloog Gabriël Spileers, begint Ludo Noens zijn gedurfd maar overtuigend boek, en het is zijn verdienste dat hij erin slaagt om de lezer via de weg van het verhaal opnieuw ontvankelijk te maken voor wat het doodgewone dat soms echt dodelijk is, verre overstijgt, zodat een zin voor het sacrale wordt herboren. Noens is een rasverteller, soms wordt men door hem op het verkeerde been gezet, ofwel heeft men slechts die indruk, maar zeker is dat hij de grens tussen het feitelijke en de fantasie weet weg te spoelen. De lezer mag dan pootje baden aan een strand, de grens tussen de vaste grond en 't zo beweeglijk water van een uitgestrekte oceaan waarvan de bodem diep genoeg is om alles wat ooit 't licht aanschouwde te herbergen, aan 't oog van bijna elk wezen onttrokken. Een boek, tenslotte ook, om van te snoepen!
Ludo Noens, Paranormale heiligen, Zilverspoor/Books of Fantasy, november 2011.
(J.B., 10 januari 2012)
06-01-2012
Genosuïcide in de opmars?
Genosuïcide in de opmars?
In oktober 1939 gaf Adolf Hitler het bevel om alle burgers die niet langer winstgevend waren maar daarentegen geld kostten aan de staat omdat zij ziek waren of tenminste aldus stonden geboekstaafd, om te brengen. Dit moest gebeuren voor hun eigen bestwil, zo luidde het voorwendsel, want aldus werd hen een onwaardig bestaan bespaard. Hitler schuwde het niet om aan zijn bevolking deze massamoord op (in 1941 reeds) 200.000 mensen te verkopen middels affiches waarop een door een verpleger geflankeerde zieke was afgebeeld, voorzien van de volgende tekst: "60.000 Mark betaalt de maatschappij om deze zieke in leven te houden!" En dan in grote letters: "Medeburgers, dit is ook uw geld!" (1) De massamoord op de 'onnuttigen' gebeurde (nog voor de eigenlijke shoa plaatshad) in verschillende Duitse klinieken, door vergassing, verstikking, injecties, vergiftiging, verhongering en overdoses medicijnen. In de praktijk doodde men koelbloedig de in een afgesloten ruimte opgesloten mensen met de gassen uit de uitlaat van een vrachtwagen. Deze moordpartijen voltrokken zich met de medewerking van artsen, psychiaters en andere wetenschapslui die eerst gruwelijke experimenten uitvoerden op de slachtoffers waarvan ze na de dood de hersenen voor verder onderzoek apart hielden. (2)
'Genosuïcide' of het ombrengen van de eigen burgerbevolking beperkt zich niet tot de bekende concentratiekampen van de Tweede Wereldoorlog; Nazi-Duitsland is helaas geen unicum in de wereldgeschiedenis. De wreedheden tegen het eigen volk worden naar de kroon gestoken door talloze gelijkaardige slachtingen alom ter wereld, reeds van voor de twintigste eeuw. Maar heel bijzonder is wel dat soort van genosuïcide waarvan men gelooft dat zij noodzakelijk is en in het teken staat van het algemeen welzijn: het is de paradox van de gruwelijkste moord verkapt met de edelste bedoelingen.
Om tot een beter begrip te kunnen komen van hoe deze wreedheden dan mogelijk zijn, gaat bijvoorbeeld de Vlaamse ethicus en geschiedkundige Gie van den Berghe in de schoenen van de daders staan - een perspectief dat hem overigens niet door iedereen in dank wordt afgenomen. In zijn boek De mens voorbij (3) documenteert hij uitvoerig de stelling dat genocides 'voor het goede doel' schering en inslag zijn in de geschiedenis van mens en maatschappij. Maar als "man van de Verlichting" legt hij de verantwoordelijkheid daarvoor níet bij de zelfoverschatting van een voor god spelende mens, terwijl het voor vele anderen overduidelijk is dat hybris aan de grondslag ligt van dergelijke onvergeeflijke 'vergissingen' zoals men ze kon noemen indien zij niet de ernst en de omvang hadden die zij feitelijk hebben en die ons alleen maar doen verstommen.
In wezen gaat het om een 'natuurlijke logica' die echter van elke menselijkheid gespeend blijkt. Het drama speelt zich niet af op het cognitieve vlak maar op het vlak van de ethiek: het gaat niet om vergissingen, het gaat werkelijk om het kwaad in de morele zin, en dat kwaad blijkt ook mogelijk, paradoxaal genoeg omdat het uiteindelijk door zijn daders wordt miskend: zij herleiden geheel verkeerdelijk elk kwaad tot een hiaat in de kennis of dus tot een vergissing. Maar dat houdt vanzelfsprekend ook in dat men zal volharden in het kwaad zolang men zijn 'vergissing' niet heeft ingezien, terwijl het heel goed mogelijk is dat mensen bepaalde vergissingen blijven begaan, er tegelijk heilig van overtuigd dat ze het beste doen.
Beschouw bijvoorbeeld maar eens die misleidende propagandistische oneliner van het Nazi-regime die het recht op leven van zieke mensen ter discussie stelt door zich op een verontwaardigde toon uit te laten over het feit dat de gezondste krachten onder de burgers moeten sneuvelen aan het front om de zieken te kunnen beschermen en in leven te kunnen houden. Of denk aan de hoger vermelde affiche die inspeelt op het brute egoïsme. Dat moordende populisme herhaalt zich bij ons vandaag in de recente veroordeling van een arts tot het betalen van een schadevergoeding van 100.000 euro aan de ouders van een kind dat "door zijn toedoen" ter wereld kwam. Het kind was meer bepaald gehandicapt. Gynecologen zullen in het vervolg wel twee keer nadenken als zij ook maar de geringste twijfel koesteren over de gezondheidstoestand van een ongeboren kind. Ook als de kans op zo'n fikse schadevergoeding slechts 5 percent bedraagt, zullen zij zeker willen spelen. De moraal van dit verhaal is en blijft het fiat aan een volstrekt immorele maatschappij, die aan mensen die niet voldoen aan haar arbitraire eisen, het leven op aarde ontzeggen wil. En zich verdedigen kunnen ongeborenen in Europa niet, zoals intussen reeds een vijftal jaren geleden haar rechters beslisten toen zij een vrouw die abortus pleegde, in het gelijk stelden op grond van de regel dat wie nog niet geboren zijn, geen burgerrechten hebben!
Met de genoemde veroordeling van een gewetensvolle arts, werd een juridisch precedent geschapen en wordt de reeds aan gang zijnde genosuïcide fors aangezwengeld. Tegelijk werden op sluikse wijze volstrekt immorele impliciete uitgangspunten zonder enige tussenkomst van het parlement de facto tot wet. Het betreft meer bepaald de vooronderstelling dat iemands recht op leven afhankelijk is van zijn gezondheidstoestand en, vervolgens, ook de vooronderstelling dat iemands recht om te moorden vooreerst afhangt van het feit of zijn of haar slachtoffer al dan niet een burger is. Tevens werd het begrip van de levenskwaliteit (wat voordien 'geluk' heette) aldus verengd tot gezondheid of, veeleer nog, tot een kwestie van leed (en genot). Een maatschappij die wetten in het leven roept die het mens-zijn tot het burgerschap reduceren, miskent op de koop toe het aandeel van de natuur in de tot standkoming en in de handhaving van haar populatie, waardoor zij in feite haar eigen waanzin bevestigt. Voorhouden dat buiten het toedoen van een welbepaalde kuddevorming geen mens-zijn mogelijk is, berust op een arbitrair en meer bepaald specifiek communistisch mensbeeld dat het mens-zijn herleidt tot de kuddegeest, die ook eigen is aan, bijvoorbeeld, ratten of mieren.
Overigens kan men opmerken dat ratten en mieren meer solidariteit aan de dag leggen dan de propagandisten van het hoger gelaakte sentiëntisme (4) welke immers tevens de beleidsvoerders zijn die het solidariteitsprincipe uithollen door een steeds verder doorgedreven individualisering ervan, wat zich vertaalt in een solidariteit van bijvoorbeeld de overproductieve jonge mens met alleen maar zichzelf als behoeftige ouderling. Maar men vergist zich schromelijk als men gelooft dat dit principe van het egoïsme hiermee vrede zal nemen en dat de sterkeren zullen dulden dat de zwakkeren zich te goed doen aan hun opgebouwde reserves, zoals reeds blijkt uit de plotse commercialisering van de rust- en verzorgingstehuizen, om maar niet te reppen van het bedrog van pensioenspaarkassen en andere verzekeringsformules. Net zoals aartsvijanden elkaars boezemvrienden worden van zodra zij gemeenschappelijke belagers ontwaren, net zo zullen zij ook onverwijld eendrachtig de handen in elkaar slaan voor de incassering van een makkelijk te bekomen gemeenschappelijke buit, in casu het bezit der zwakkeren. De beide gevallen illustreren immers slechts hetzelfde 'recht van de sterkste'.
Dat men burgers moet vermoorden voor het welzijn van de maatschappij is een stellingname die op zijn minst alle leden van die maatschappij met een panische angst zal slaan, daar elkeen in leven wil blijven terwijl men als kind en als ouderling nillens willens 'ten laste' van anderen is. Ziet men dan over het hoofd dat ouders ervoor kiezen om kinderen 'ten laste' te hebben, dat mensen geheel vrijwillig hun ouders thuis houden en verzorgen of dat het merendeel van ons niets liever verlangt dan medemensen bij te kunnen staan? Zijn de onmenselijke vooronderstellingen over last en leed niet drastisch en dramatisch scheefgetrokken door de religie van het gouden kalf dat immers arbeid afschildert als een te vergoeden last in een universum van louter schuld en boete? Kunnen mensen die nog geheel ongeperverteerd werken omwille van de vruchten van hun arbeid zelf dan geheel straffeloos weggekegeld worden, alleen omdat zij in het perverse strafkamp van de mammon niet passen? Staat het leven dan echt ten dienste van het geld en is dan ook het ultieme doel dat wij toch zijn, verworden tot een louter middel - niet een middel voor anderen, zoals dat het geval is in de slavernij, maar een middel voor iets dat welbeschouwd helemaal niet bestaat? Of kon men dan zeggen van het geld dat dit een leven leidt en dat dit leven kwalitatief zo hoogstaand is dat het ons terecht tot zijn dienaren herleidt?
Maar dit is wat men heden van bovenuit met de mensen doet: men laat ons geloven dat wij schuld hebben bij de banken, dat wij moeten sneuvelen om die banken te redden, en dat alleen de redding van de banken ook onze redding kan zijn. Het is pure waanzin die ons dit in de oren blaast, maar het getuigt van een nog veel grotere waanzin dit ook nog allemaal te willen pikken.
(Jan Bauwens, Driekoningen 2012)
Noten:
(1) Ten slotte stond onderaan op de affiche ook nog de verwijzing: "Lees 'Nieuw volk', het maandblad van de rassenpolitiek van de NSDAP!"
(2) Zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Aktion_T-4 . In de Nazi-concentratiekampen die nadien speciaal voor uitroeiing werden opgetrokken, werden aldus miljoenen mensen omgebracht en niet alleen zogenaamde nuttelozen maar ook mensen van 'vreemde' rassen, religies, geaardheden en levensovertuigingen. Zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Vernietigingskamp .
(3) Gie van den Berghe, De mens voorbij, Meulenhoff/Manteau 2008. Zie: http://www.serendib.be/boeken/De-mens-voorbij.htm (4) De opvatting die, ruw uitgedrukt, het geluk identificeert met het genot en het ongeluk met het leed.
03-01-2012
Vatte wie het vatten kan!
Vatte wie het vatten kan!
Ingevolge hebzucht, onbekwaamheid en gokverslaving van bankiers, stonden drie jaar geleden wereldwijd alle banken op de rand van het faillissement. Zij werden zowaar van het bankroet gered door jan met de pet, dat wil zeggen door de staat en door de burgers. Vandaag slagen diezelfde banken er blijkbaar in om jan met de pet ervan te overtuigen dat hij het is die in het krijt staat bij hen: hij moet zijn broeksriem aantrekken om zijn schulden aan de banken te kunnen afbetalen!
Strijders voor eerlijke landbouw worden gecriminaliseerd terwijl aan het licht komt dat genetisch gemanipuleerde gewassen een gevaarlijk virus bevatten - zie: