Alle rechten voorbehouden Een variant van deze blog is te vinden op seniorennet op het volgende adres: http://blog.seniorennet.be/tisallemaiet/
25-04-2008
Hoe noodzakelijk is geloof?
Hoe noodzakelijk is geloof?
God is niet reduceerbaar tot een talisman tegen de macht van de duivel, maar dat neemt niet weg dat daar waar Hij miskend wordt, de duivel voet aan wal krijgt en men alsnog spontaan de goddelijke bijstand inroept. In tijden van zogenaamde welvaart worden de gebedshuizen bedolven onder koopwaar, maar als het tij keert, worden de kerken weer te klein. Bidt men dan om de terugkeer van de welvaart die het gebed vergeten doet en bidt men dus met het oog op de eliminatie van het gebed, of bidt men om nog iets anders?
Wie de nood aan God niet voelen, moeten door Zijn afwezigheid worden geprikkeld en daarom ook betekent Gods af-wezigheid tevens de aanwezigheid van zijn tegenstrevers, trouwens net zoals het ontbreken van gezondheid ondenkbaar is zonder het optreden van allerlei ziekten. Tegenstrevers - in het meervoud want, zoals er slechts één gezondheid is terwijl het gamma van ziekten en kwalen geen einde kent en zich nog dagelijks uitbreidt, zo ook is er slechts één absolute God terwijl het getal der duivelen ontelbaar blijkt.
Het licht zou helemaal niets betekenen indien de afwezigheid daarvan, die wij de duisternis noemen, ons niet hinderde, geen schade toebracht of geen ander leed berokkende: de kwellingen van het donker wijzen op de noodzaak van het licht. Toch is het licht nog veel meer dan slechts datgene wat de kwellingen van de duisternis vermag teniet te doen, zoals ook de gezondheid oneindig veel meer betekent dan alleen maar de afwezigheid van ziekte en van pijn. Het ziektevrij zijn is een teken van gezondheid net zoals eender welke ziekte een teken van een gebrek aan gezondheid is. Maar zoals één welbepaalde ziekte slechts één mogelijk kenmerk van niet-gezond-zijn is, zo ook valt ziektevrijheid niet zonder meer met gezondheid samen.
Gezondheid immers is niet zoals stilte een loutere afwezigheid van lawaai of van storende geluiden: zij is veeleer een aanwezigheid zoals muziek dat is, die goed gecomponeerd en degelijk uitgevoerd moet worden. Precies omdat de muziek, de gezondheid maar ook het goddelijke, aan-wezigheden zijn, kan er zoveel mis mee gaan en is het aantal mogelijke valse noten, kwalen of zonden, principieel ontelbaar. Die ontelbaarheid van de mogelijke fouten getuigt van de positiviteit van de muziek, de gezondheid of het goddelijke. Muziek maken vraagt welbepaalde inspanningen, net zoals gezond zijn, omdat muziek meer is dan stilte en gezondheid meer dan klachtenvrij zijn. En zo ook is het goddelijke meer dan de loutere afwezigheid van allerlei demonen: God is een positiviteit, Hij is een persoon veeleer dan een onding of een ding. En zoals men eerst naar muziek moet luisteren vooraleer men die kan horen en genieten, zo ook moet men eerst God erkennen om Hem te kunnen ontmoeten.
Welvaart blijkt al te vaak een hinderpaal voor de ontmoeting met God, omdat zij de aandacht die voor deze ontmoeting onontbeerlijk is, opeist en afleidt. Zoals allerlei kwalen ons kunnen verhinderen om datgene te doen wat wij in een toestand van gezondheid moeiteloos presteren, net zo kan de welvaart als een kwaal zijn die ons afhoudt van het goddelijke zonder hetwelke het leven onvolkomen is. Welvaart kon derhalve goed samengaan met goddeloosheid en met de aanwezigheid van allerlei demonen en zij is zelfs vaker onafscheidelijk van de opperdemon: het gouden kalf.
In tegenstelling tot het goddelijke, dat een positiviteit is, is het demonische alleen maar een gebrek. De afgod van het geld, bijvoorbeeld, stelt op zich niets anders voor dan het gebrek en het tekort alsook de voortdurende dreiging daarvan. Het bestaan van geld en kapitaal maakt de behoeftebevrediging voorwaardelijk want afhankelijk van de inschikkelijkheid van dat kapitaal dat noodlijdenden aan soms volstrekt absurde voorwaarden bindt en dat op die manier mensen systematisch instrumentaliseert: het middel is dan doel geworden, en het doel werd middel, zoals beschreven door, achtereenvolgens onder meer, Aurelius Augustinus en Karl Marx. Ivan Illich kreeg een zicht op de daaruit voortspruitende, schrikwekkende tegendoelmatigheid die momenteel alles maar dan ook alles onder haar juk blijkt te hebben met als gevolg de wereld zoals we die vandaag kennen.
Er zijn nu middelen te over doch de doelen ontbreken omdat zij a priori aan de middelen onderworpen zijn of zich daaraan eigenhandig onderworpen hebben. De toegang tot de wereld wordt radicaal ontzegd aan wie niet knielen voor het kalf, wat inhoudt dat de wereld op de keper beschouwd de eigendom van het kalf geworden is (of beter: de wereld wordt door het kalf gegijzeld) en zo werd elk toegangsbewijs tot de wereld meteen het kenmerk bij uitstek van de medeplichtigheid van zijn bezitter.
'Betalen' heeft immers de niet mis te verstane betekenis van het zich akkoord verklaren met de regel dat wie niet betalen kan, noodlijdend moet blijven en op die manier gebeurlijk door het kalf wordt afgemaakt. Aan geld komt men immers niet tenzij door met zijn tijd en aldus met zijn leven zelf te betalen aan wie de macht over het geld en dus over de wereld bezitten. Het samenvallen van de rechtgeaarde arbeid met het rechtvaardige loon is immers allang veeleer een onbedoelde toevalligheid dan een gevolg van de heersende wereldorde die het geven om niets geleidelijk maar zeker onmogelijk maakt.
Dat dit laatste allerminst een kwakkel is, daarvan kunnen in het hedendaagse bestel onder meer het gros van de (vooral langdurige) werklozen getuigen: op de arbeidsmarkt vallen zij heel vaak uit de boot omdat zij niet (meer) kunnen beantwoorden aan hetzij de hoge hetzij de (ook in ethisch opzicht) onmenselijke eisen die de (levenloze en zielloze!) machine van de maatschappelijke activiteit aan haar werknemers stelt. Tegelijk wordt de arbeid in de door het kalf misprezen vakgebieden van deze werklozen, ofwel die arbeid die aan een eigen tempo of naar eigen ethische maatstaven verloopt - ook als hij zich gratis aanbiedt - streng bestraft omdat die naar verluidt aan de zogenaamd 'volwaardige' functionarissen zou ontnemen wat aan hen voorbehouden is.
Deze laatsten worden immers niet gehinderd door gezondheidssparende traagheid, voorzichtigheid en bezonnenheid, noch door morele bezwaren inzake medemensen of milieu. In feite hebben zij zich geheel onderworpen aan de eisen van het gouden kalf, door de menselijke stem in zich het zwijgen op te leggen en nog slechts te functioneren alsof zij zelf geen ziel en ook geen leven hadden. Zo ver is het gekomen dat wie nog protesteren tegen deze mensonterende toestanden, geen middelen meer hebben om dat te doen, omdat het systeem er uiteindelijk in geslaagd blijkt om een gebrek aan kapitaalkracht zomaar met onmondigheid te vereenzelvigen.
De onderhavige kwaal spreekt voor zich, en het lijdt geen schijn van twijfel dat zij geheel inherent is aan de zogenaamde hedendaagse 'welvaart'. Want als de ziel weg is uit de dingen, dan slijt alras ook het leven daaruit weg, en ook de vorm, en tenslotte ook het ding zelf, dat een onding wordt, een bromvlieg, tollend op haar rug: veel lawaai doch zonder ook nog maar enige baat.
Jan Bauwens, Serskamp, 25.04.'08
03-04-2008
Kuddegeest - Over nog onopgeloste vragen
Kuddegeest - Over nog onopgeloste vragen
Men zegt dat (menselijk) geluk een zaak is van sociale vergelijking, maar eigenlijk gaat het dan slechts over een oppervlakkige geluksschil. Dieper geluk immers, is niet zozeer een zaak van (sociale) vergelijking, het is een kwestie van (sociale) aanvaarding of erkenning: wie door anderen niet erkend wordt en derhalve niet tot de groep behoort, bestaat niet of nauwelijks omdat mensen sociale wezens, zeg maar kuddedieren zijn.
Reeds in de oudste beschavingen en bij uitstek in de Helleense cultuur, werd het mens-zijn zonder meer geïdentificeerd met het burgerschap of het deelgenootschap aan de maatschappij, en reeds daar kende men de vernietigende kracht van de verbanning, de banvloek of de vervloeking, alsook de ernst van de misdrijven verwant aan laster en eerroof, roddel en leugen.
Eveneens de voor het merendeel der mensen quasi onweerstaanbare dwang die uitgaat van allerlei gedragingen, geplogendheden, trends en modes, vindt hier zijn oorsprong, zoals ook het voor het geestelijke evenwicht onmisbare gevoel van zekerheid en zelfvertrouwen, dat volstrekt onmogelijk is zonder de bevestiging door anderen, precies omdat het er de weerspiegeling van is.
Groepsgedrag is irrationeel, of beter: het is prereflexief - waarmee gezegd wil zijn dat het voorafgaat aan eventuele redenen en argumenten, alsof het gevolgzaam was aan een dieper gevoel dat zich niet vergissen kon. In feite behoeft het groepsgedrag geen argumenten omdat het steunt op dat ultieme argument, dat immers luidt dat men niet bestaan kan buiten de erkenning door anderen om. Wie uit de groep wordt gestoten, is verloren, en sociale uitsluiting is dan ook vaak een van de meest gesofisticeerde, miskende en laffe vormen van 'moord' door een al dan niet expliciet geplande samenzwering. In wezen is de groep niets anders dan een samenzwering - althans van zodra deze zich (ter versterking van zichzelf) van het middel van de sociale uitsluiting gaat bedienen.
Sociale uitsluiting kan absoluut zijn, maar meestal geschiedt ze in gradaties, en in die zin ligt ze ook aan de basis van de sociale rangen- en standenvorming: de erkenning geldt voorwaardelijk en de hogere rangen leggen hun voorwaarden aan de lagere op. De monarch geniet absolute erkenning, de hogere standen krijgen voorrang op de lagere, en helemaal onderaan de ladder staan de 'sans-papiers' en de schooiers. Een baby-prins heeft niet gekozen voor zijn hoge rang en hetzelfde geldt met betrekking tot de leden van alle andere rangen. Zelfs Giordano Bruno, die werd verbrand omwille van zijn ware doch afwijkende ideeën, koos op de keper beschouwd niet zelf voor zijn scherp verstand en allicht ook niet voor zijn diep besef van waarden.
Maken sociale aanvaarding en uitsluiting het verschil tussen bestaan en niet bestaan, dan nemen gradaties van sociale erkenning het zogenaamde geluk voor hun rekening - het geluk dat, in dit licht, eigenlijk verwijst naar gradaties van bestaan, welke een vertaling zijn van gradaties van erkend worden: men bestaat in de mate dat men erkend wordt; men geniet het geluk in de mate dat men het gegund wordt en dat het onvoorwaardelijker is.
De zaak wordt echter ingewikkelder van zodra er meerdere 'kudden' of sociale groepen naast elkaar bestaan, en nog lastiger wordt het als zij geheel ondergedefinieerd zijn of schijnbaar onderling vermengd. Ongetwijfeld is het een gevolg van het te groot en te log worden van kudden met ook een te geringe cohesie onder de leden, dat zij ertoe neigen zich op te delen in subgroepen, of dat ze zelfs gaan opsplitsen in nevengroepen die dan niet slechts elkaar bedreigen maar die onder elkaars invloed ook zelf grondig intern structureel kunnen veranderen.
Alleen al het ontstaan van verschillende politieke partijen binnen eenzelfde groep, schept bepaalde spanningen welke eigenlijk ontspringen aan de verschillen in beloftes welke die partijen maken. Er bestaan dan een actuele orde en vrede, echter samen met een potentiële herordening of wanorde, eventueel ingevolge een (partij)strijd. Mogelijke toekomstige problemen stralen dan eigenlijk vanuit die mogelijke toekomst op het heden af en veroorzaken zodoende het actuele spanningsveld, eventueel als onrust te bestempelen.
Hoe groter en hoe onsamenhangender een groep wordt, des te groter wordt ook het gevoel van malaise bij elk individu dat zich dan immers minder goed in staat weet om zichzelf middels de groep te bevestigen of om zelfvertrouwen te ontlenen aan de groepserkenning. Precies die malaise die in een slinkend zelfvertrouwen aardt, zet dan aan tot de omgekeerde beweging: als immers de groep zijn leden niet langer bevestigt, dan zullen de leden op hun beurt de groep verwerpen, en zij kunnen dat op geen andere manier bolwerken dan door zich aan te sluiten bij een andere groep - een groep die hen, mét de groepsbevestiging, de zelfbevestiging en het zelfvertrouwen teruggeeft dat zij nodig hebben en dat de malaise van voordien weer doet wegsmelten.
Terrorisme is een uitgelezen manier om gemeenschappen te destabiliseren, want deze vorm van geweldpleging ontneemt alras aan alle groepsleden het ultieme gevoel van zelfwaardering door groepserkenning, namelijk in de kennisname van het feit dat men niet langer door de eigen groep beschermd wordt. Edoch, er zijn vele vormen van terreur, waarvan de sociale uitsluiting niet de geringste is. Het argument dat geen enkele groep in staat is om haar leden tegen terrorisme te beschermen, wordt door de groepsleden uiteraard niet aanvaard, omdat het niet de groepsintenties zijn die de leden aanbelangen, maar daarentegen wel hetgeen de groep effectief al dan niet vermag. Een groep die het zelfs niet vermag om haar leden de fundamentele zekerheid van de veiligheid tegen haar vijanden te bieden, is niet alleen nutteloos maar bovendien contraproductief, zodat de nood bij de leden om eruit te stappen (en om naar een andere groep over te stappen) zeer urgent is en ook principieel onbestrijdbaar.
Dat het verlaten van de groep enkel mogelijk is door zich aan te sluiten bij een andere groep, is één zaak, maar een andere zaak betreft de kwestie welke dan die nieuwe groep zal wezen. En opnieuw zal men hier pre-reflexief te werk gaan, en kiezen voor die groep van wie men niets te vrezen heeft, de groep die niet door terreur zal getroffen worden, en dat is dan onvermijdelijk de van terrorisme verdachte groep zelf. Andermaal: er zijn vele vormen van terreur, waarvan de sociale uitsluiting niet de geringste is.
Eenmaal in een dergelijke maatschappelijke situatie een proces op gang gekomen is waarbij steeds meer groepsleden dreigen over te lopen naar andere en mogelijkerwijze vijandige groeperingen (welker situaties reminisceren aan het 'Stockholm-syndroom'), rest, om uit de impasse te komen, nog slechts het verweer van de wraak. Met betrekking tot de huidige vormen van terrorisme echter, is die wraak en dus ook dat ultieme zelfverweer quasi onmogelijk geworden, precies omdat die groepen waartoe terroristen zich bekennen, op hun beurt ontkennen dat de terroristen medestanders van hen zijn. Het minste wat men van die groepen kan eisen, is dat ze unaniem de betreffende terreurdaden afzweren - edoch, zo'n unanimiteit is zonder geloofwaardige groepsvertegenwoordigingen volstrekt onmogelijk. De vraag kan zelfs rijzen wie de betrokken groepen eigenlijk leidt of wat ze samenhoudt en hier duikt misschien een probleem op omtrent nog onbekende krachtlijnen en machten - een probleem dat waarschijnlijk dat van het terrorisme nog in zijn schaduw stelt.
En verder worden ook hier intenties en beloften niet in rekening gebracht omdat men er uiteindelijk geen garen kan bij spinnen: het zijn tenslotte niet intenties en beloften die de leden aanbelangen, maar wel wat de groep effectief vermag, en dat is, in dit geval: het bieden van veiligheid voor terreur. En zo komt het dat in deze kwesties de rationaliteit met zijn diplomatie en zijn verdragen als het ware a priori aan de deur wordt gezet, zodat nog slechts het brute geweld lijkt over te schieten, ofwel de gedweeë aanvaarding van de veranderingen en de algehele overgave - een verscheurend dilemma.
En zal men een maatschappij die voor het laatst genoemde kiest, ongelijk geven? Temeer als zij nog jaarlijks de miljoenen jonge mensen moet herdenken waarmee soldatenkerkhoven hier sinds de laatste wereldoorlog liggen bezaaid? Of is het precies daarom dat zij dezelfde weg getrouw moet volgen, temeer omdat een leven zonder vrijheid mensonwaardig is?
Jan Bauwens, Serskamp, 3 april 2008
29-03-2008
'Godsdienstoorlogen'...
'Godsdienstoorlogen'...
Men zegt soms dat 'gebeurtenissen' - en meer bepaald de niet zo gezellige gebeurtenissen, zeg maar de ongelukken - ons dan toch telkens weer een ervaring rijker maken. Maar wie inderdaad al wat heeft meegemaakt, die weet wel dat dit gezegde helemaal niet zo recht in zijn schoenen staat. De confrontatie met de minder prettige kanten van het bestaan is per definitie ongewild, en zij laat sporen na die de betrokkenen allerminst deugd doen. Zij laat getraumatiseerden achter, mensen die door wat hen overkwam dermate in beslag worden genomen, dat zij zich niet langer kunnen toeleggen op die dingen die ook echt de aandacht verdienen. Getraumatiseerde kinderen leren slecht op school en volwassenen met vreselijke ervaringen functioneren evenmin goed omdat ongelukken de krachten die voor het leven zijn bestemd, aan een mens onttrekken. Nare ervaringen zijn nooit zomaar verleden tijd: zij zijn immers vooral naar omdat ze werkzaam zijn naar de toekomst toe. Het geluk krijgt geen kans meer want wat komen moet, wordt niet meer tegemoet gegaan met hoop, doch het wordt gevreesd. Er hoeven echt geen oorlogen of epidemieën uit te breken: het leven op zich biedt vaak al een overmaat aan nare ervaringen nog vooraleer men halverwege is, en voor velen helaas reeds in de kindertijd: pijn en ziekten, oorlogen, de dood van geliefden, teleurstellingen allerhande. Er zijn, kortom, geen redenen om aan te nemen dat extra beproevingen voor iets anders goed kunnen zijn dan voor het bederven van het greintje geluk dat ons misschien nog rest.
Edoch, paradoxaal genoeg bootsen wij ons wrede lot na. Wij beantwoorden de eindigheid door hem te bespoedigen, en de dood door op onze beurt te doden, de ziekte door te verminken, en de natuurlijke verschalking door uitgekiende list en bedrog. Alle onheil dat hem te beurt valt, verveelvoudigt de mens daadkrachtig, want hij is vooralsnog een aap of een echo, die nabootst, terugkaatst of in het wilde weg wreekt. En maakt de natuur ons angstig, dan doet de menselijke natuur dat om de genoemde redenen des te meer: geen gruwel overtreft deze die ontspringt aan onze eigen geest en te duchten boven elk wild dier is de mens zelf: zijn 'beschavingen' overtreffen de natuur in gruwel.
Tegen deze ongebreidelde verknechting en tirannie heeft de morele stroming die meestal met het (nieuw-testamentische) christendom wordt geïdentificeerd, misschien wel voor het eerst in de geschiedenis een dam opgeworpen. De samenlevingen die voorafgingen aan de eerste gelovige gemeenschappen, steunden op massaslavernij en ze baadden in de angst voor afgoden die mensenoffers eisten. Zelfs de zo hoog geachte Helleense cultuur telde wellicht slechts een paar percent vrije burgers onder haar bevolking. Van in oorlogen buit gemaakte slaven werd het leven gespaard in ruil voor dwangarbeid waarvan zelfs het vee door zijn onwetendheid altijd gevrijwaard bleef. Heren namen hun 'trouwe' dienaren met zich mee in de dood naar een onderwereld die slechts een veelvoud van de aardse kwellingen beloofde. Men loochent niet dat het 'christendom' voor het eerst wilde breken met het principe van de wraak, en dat toen ook de angst voor de toekomst werd vervangen door een soort van belofte.
Wie zal zeggen wat een geloof is en wat het vermag? Afgezien van de vraag of de 'christelijke' beloften op de een of andere manier werden, worden of zullen worden ingelost, en dus in het midden latend of de hoop die sindsdien alvast het gekerstende deel van de wereld heeft getekend enigszins 'terecht' mag heten, kan dan toch onmiskenbaar een zekere bevrijding worden bespeurd in wat sindsdien door mensen werd gezegd en geloofd. Maar dat komt dan alleen hierdoor: omdat de essentie van het ware christendom het verzaken is aan elke idolatrie en ideologie: de christelijke god is immers niet langer de oppermachtige naar wiens gunsten allen dingen die zich, overijverig daarin, tot elkaars rivalen maken. God is hier immers de medemens zelf geworden en, meer bepaald: de hulpbehoevende, het kind, diegene die alleen gediend kan worden in de beoefening van de barmhartigheid en van de zorg die de vreugde geeft welke men de hemel noemt of het eeuwig leven.
Waar daarentegen zogenaamde 'godsdienstoorlogen' uitbreken, zijn enkel duivels aan het werk: demonen die met het goddelijke geen uitstaans hebben en die getuigen van alleen maar wanculturen. Geen betrouwbaarder signaal van de volstrekte afwezigheid van het goddelijke is er dan in de tekenen van de wilde oorlog en het brute geweld.
J.B., 29.03.'08
De rechten van het ongeboren leven
De rechten van het ongeboren leven
In het artikel, getiteld: Het statuut van het embryo en de foetus (1), gaat Etienne Vermeersch er impliciet van uit dat rechten zaken zijn die worden toegekend uitsluitend door mensen (aan andere mensen en eventueel aan dieren). Alvast een bedenking hierbij.
Vermeersch' (impliciete) stellingname is niet vanzelfsprekend: ze volgt rechtstreeks uit zijn atheïsme. Immers, gelovigen onderscheiden zich hiervan vanzelfsprekend in het feit dat zij naast de menselijke personen ook nog de persoon van God erkennen, wat meebrengt dat rechten voor de gelovige ook door de goddelijke persoon kunnen worden toegekend. Maar er is nog een weerhaak aan deze zaak.
Als we stellen dat Vermeersch enkel de mens ziet als mogelijke toekenner van rechten, hebben we hem met dat zogenaamde 'humanisme' eigenlijk al veel te veel gegund. Op de keper beschouwd, gaat het hier zelfs niet om een humanisme omdat, inzake de politieke toekenning van rechten in ons westerse model, uiteindelijk niet de menselijke persoon als zodanig aan het werk is: de beslissing om aan iemand een recht te geven, resulteert niet zomaar uit een wijs, menselijk besluit waarmee elkeen het vanzelfsprekend eens is, doch het is slechts een zogenaamde 'meerderheidsbeslissing'.
Deze eigenlijk intern contradictorische benaming ('meerderheids-beslissing') verraadt het al: het is namelijk één van de meest jammerlijke vergissingen van de (westerse) politiek en van het (westerse) denken in het algemeen, om te geloven dat 'meerderheidsbeslissingen', ook beslissingen zouden zijn welke resulteerden uit menselijk overleg. Hoeveel gepalaver er ook aan voorafgaat: in wezen zijn de uitkomsten van een stemming anoniem en onpersoonlijk. Niemand draagt er de verantwoordelijkheid voor... precies omdat principieel 'iedereen' ervoor verantwoordelijk wordt geacht. Dit is uiteraard hoogst contradictorisch, want in dat geval is men verantwoording verschuldigd... enkel als onpersoonlijke collectiviteit... tegenover 'zichzelf'.
Waar beslissingen worden gebaseerd op de zogenaamde 'meerderheid', kan geen sprake zijn van verantwoordelijkheid, maar ook niet van gewetensvolheid, van menselijkheid of van enig vermogen tot het onderscheiden van goed en kwaad. 'Goed' heet dan immers wat de meerderheid 'beslist', edoch een meerderheid beslist niet, redeneert niet en is zonder geweten want volstrekt onpersoonlijk.
Het criterium van Vermeersch en dat van elke atheïst, is (met betrekking tot het onderhavige onderwerp) dat van de collectiviteit die zich een plaats toeëigent boven het persoonlijke en dus boven het menselijke. In het collectivisme verdringt de staat de persoon, en dit gebeurt via de oneigenlijkheid van een zeker reductionisme: het van toepassing achten van de statistiek en, in het algemeen, van elk 'rekenend' of 'kwantificerend' denken op het menselijke.
Tenslotte blijkt een humanisme zonder godsgeloof uiteindelijk geen poot te hebben om op te staan. Ons inziens is het geloof en bij uitstek het christendom (niet te verwarren met de kerken), omwille van zijn personalisme, tot heden het enige krachtdadige middel gebleken tegen deze - letterlijk - 'onmenselijke' dreiging.
De duivel of de dood. Over Euthanasie, Hugo Claus en René Stockman.
Vooraleer René Stockman de premier en de media impliciet gaat associëren met de architecten van Hitler's 'Lebensborn' - zij zouden 'het geval Claus' gebruiken voor het propageren van euthanasie bij de 'onvolmaakten' en de 'succeslozen' - stuurt hij eerst nog een verwijt aan het adres van de betreurde zelf, die zijns inziens onnadenkend was over de 'voorbeeldigheid' van zijn daad.
Maar vloekt dat niet met het (voorgewende?) respect van Stockman voor zijn 'andersdenkenden'? Hij heeft alvast de aftakelende en bijzonder invloedrijkeJoannes-Paulus II van die kritiek gespaard en ook neemt hij nu zichzelf geen blad voor de mond. Voor alle duidelijkheid: volgens die 'andersdenkenden' oefent de kerk druk uit om mensen 'nodeloos' aan hun 'uitzichtloos' lijden vast te kluisteren...
Twee maten en twee gewichten hanteert Stockman ook waar hij "een bepaalde groep in de samenleving" ervan beschuldigt zich op te dringen aan eenieder: "
Zij die er een andere gedachte op nahouden zullen na al die verklaringen het behoorlijk moeilijk hebben om nog openlijk te durven spreken", zo beklaagt hij het eigen ideologische kamp.
O, speling van het lot: amper enkele decennia geleden kwamen hier ten lande gelijkaardige woorden uit de monden van talloze verdrukten, en zij waren gericht tegen het instituut dat Stockman nu verdedigt. En men make zich geen illusies: in acht genomen het persisteren van de kerkelijke macht in menige maatschappelijke sector, blijft tot vandaag bij de ongelovigen diezelfde klacht weerklinken...
Stockman gaat verder over "(...) hoever een samenleving zonder het eigenlijk te beseffen wordt meegesleurd met visies die normbepalend worden, indien ze maar genoeg herhaald worden, als evidenties binnen de media worden voorgesteld."
Andermaal: is indoctrinatie niet exact wat de kerk altijd al toegepast heeft? Met een ethiek "van hogerop geprogrammeerd", om Stockman nogmaals te citeren...
Wie nu nog tegenwerpt dat met "van hogerop" naar God zelf wordt verwezen, moet vrezen dat die haring niet meer bakt: naast het gegeven van de nieuwe en onsmakelijke concurrentie onder religies, is het uitgerekend die "groep in de samenleving" die door Stockman van arrogantie wordt beschuldigd, die ervoor gezorgd heeft dat voortaan elkeen (in de bijbel) kan lezen over, bijvoorbeeld, de "aansporing van hogerop tot moord en doodslag" zoals aangehaald in Etienne Vermeersch' "Kort vertoog over de god van het christendom". (1)
Kortom, het is geen dialoog wat dr. Stockman te bieden heeft: het zijn ordinaire beschuldigingen - die bij nader toezien ook zelfbeschuldigingen blijken - een geleerde en een bestuursman onwaardig.
Dit terwijl het misschien onverwacht vruchtbaar had kunnen zijn indien deze gelegenheid eindelijk was benut geworden voor die allang verdrongen discussie over die neutraliteit waarmee dit keer de gelovige schermt. Immers, is hij het niet die, onlangs nog, in de machtsstrijd om de scholen (ook wel het 'opvoedingsproject' geheten), haar bestaan ontkende?
Maar bovenal - en daar wilden wij graag toe komen - bovenal dient men zich te hoeden voor de overdreven achterdocht van de katholieke broeder. Want waar dr. Stockman ons wil laten geloven dat achter de vandaag heersende tendenties verborgen machten schuilen die de massa naar hun hand zetten, projecteert hij eigenlijk het hem uit kerkelijke kringen niet onbekende elitarisme en paternalisme naar een vermeend vijandig kamp. Ons lijkt het echter eenvoudiger om aan te nemen dat, ingevolge de simpele maar vandaag alles beheersende wet van vraag en aanbod, zowel de politici als de media gedwee dansen naar de pijpen van een massamens van wie zij in hun bestaan afhankelijk zijn. Adam Smith indachtig, zou deze reusachtige golem wel eens heel wat efficiënter te werk kunnen gaan dan de meest ingenieuze en elitaire think-tank. En in dat geval is vanzelfsprekend elk steekspel zoals ook bij deze gelegenheid weer werd opgevoerd, een steeds saaier wordend, louter spiegelgevecht.
Overigens: horen de gelovigen niet meer te weten dat de gevreesde duivel, de massamens is: de 'niet-persoon' bij uitstek? En misschien is hij het wel die gevreesd wordt in het leed en in de dementie, die ons doen kiezen voor wat wij 'het geringste kwaad' achten in het dilemma: de duivel of de dood.
Jan Bauwens, Pasen 2008
Verwijzingen:
(1) Slechts één citaat: "In Exodus 22, 17 vinden we de volgende noodlottige uitspraak: "Gij zult geen heks laten leven". Eeuwen later werden, met deze tekst als argument, duizenden (sommigen zeggen, honderdduizenden) onschuldige vrouwen op de brandstapel ter dood gebracht, nadat ze onder gruwelijke folteringen bekend hadden een heks te zijn." [cf.: http://www.etiennevermeersch.be/artikels/god_rel/kort-vertoog-over-de-god-van-het-christendom ].
22-03-2008
Eindtijdprofeten...
Eindtijdprofeten...
Lees dit artikel in Portulaan
17-03-2008
Religie en geweld
Religie en geweld.
Het verbinden van religieuze betekenis met gewelddaden staat gelijk met het plegen van geweld tegen de betreffende religie.
Elke religie die geweld rechtvaardigt, is daarom autodestructief.
Maar wat hier geldt voor geweldpleging, geldt vanzelfsprekend ook voor onheil zonder meer: door een onheil met een religieuze betekenis te verbinden, keurt men dit onheil goed, want men interpreteert het dan impliciet als een (destructieve) daad vanwege de godheid, of tenminste als een door de godheid toegestaan kwaad.
Maar uiteraard geldt dan hetzelfde met betrekking tot het religieus betekenen van een heil: door aan een heil religieuze betekenis toe te kennen, verbindt men tegelijk, impliciet, ook elk onheil met een religieuze betekenis, want men interpreteert het onheil dan eigenlijk als een gevolg van het niet tussenbeide gekomen zijn van de godheid die het had kunnen verhinderen indien hij dat maar had gewild.
Noch aan geweld, noch aan onheil, noch aan heil kan op een eigenlijke manier een religieuze betekenis toegekend worden: wat wij als goed of als kwaad ervaren, kunnen wij nimmer op een eigenlijke, betekenisvolle manier religieus duiden.
Om die reden is elke religie die niet volstrekt transcendent is aan de wereld, wezenlijk onrechtvaardig en ook autodestructief. Volstrekt transcendent, en bijgevolg ook rechtvaardig en ontsnappend aan autodestructie, kan alleen die religie zijn waarover niets gezegd wordt, of dus deze die zich nimmer manifesteert.
Vanzelfsprekend valt deze gedachtengang in duigen als de eerste zin onwaar is...
J.B., 17.03.08
03-03-2008
Het gevaar van de verabsolutering van het recht op vrije meningsuiting.
Het gevaar van de verabsolutering van het recht op vrije meningsuiting.
Het ontzeggen aan mensen van het recht om hun mening te uiten over zaken die hen hetzij rechtstreeks hetzij onrechtstreeks aangaan, is vanzelfsprekend moreel verwerpelijk. Met betrekking tot de islam wordt daar omtrent dezer dagen heel wat heisa gemaakt. Maar die heisa dreigt ons iets nog veel belangrijkers uit het oog te doen verliezen.
Men mag immers niet blind zijn voor het feit dat de institutie van een absoluut recht op vrije meningsuiting - paradoxaal genoeg - al even verwerpelijk is als een spreekverbod, en bovendien bijzonder gevaarlijk voor de cultuur zelf. Ziehier waarom dit aantoonbaar het geval is.
Waar bepaald wordt dat iedereen altijd alles mag zeggen, heeft het er alle schijn van dat woorden eigenlijk niet al te ernstig moeten genomen worden. Het lijkt dan alsof woorden in feite geen daden waren, of tenminste geen daden met relevantie voor al datgene waar het werkelijk om gaat.
Maar in dat geval ziet het er naar uit dat het woord uit de 'echte' wereld verbannen wordt naar die van het spel of van de sprookjes. Een eerste paradox is dan deze: waar woorden niet langer ernstig hoeven genomen te worden, wordt vrij spel gegeven aan het geweld... waartegen het woord aanvankelijk immers het enige wapen was.
Edoch er is nog een veel indringender consequentie: als woorden niet langer ernstig hoeven genomen te worden, vervalt uiteindelijk het begrip van de "waarheid" zelf. Waarheid immers, staat noodzakelijk in betrekking tot de werkelijkheid.
Zo komt het dat de institutionalisering van het absolute recht op vrije meningsuiting meteen de verbanning inhoudt van de waarheid.
Jan Bauwens, 3 maart 2008
Noot: overname en publicatie van deze tekst is zonder de schriftelijke toestemming van de auteur enkel toegelaten voor niet-commerciële doeleinden en mits integrale en ongewijzigde weergave van de tekst, de titel, de auteursnaam, de datum, het website-adres en de onderhavige noot.
20-02-2008
Grenzen aan de evolutie
Grenzen aan de evolutie
In een voordracht d.d. 2006 over de oorsprong van religie (1), past Darwin-kenner Johan Braeckman relevante facetten van de evolutietheorie toe ter verklaring van het aan alle culturen inherente verschijnsel van de religie, en zo komt hij tot een hypothese die in het verlengde ligt van de theorieën over de zich (analoog aan de genen) voortplantende zogenaamde 'memen': religie is misschien wel een onpersoonlijke, blinde entiteit welke niettemin parasiteert op menselijke breinen teneinde zichzelf in stand te kunnen houden.
Ons inziens worden in de genoemde theorie de zaken impliciet op hun kop gezet, en wel in die zin dat wij geloven dat religie, en het leven van de geest in het algemeen, niet een toevallig, overbodig en bovendien belastend bijproduct is van de activiteit van onze hersenen, maar daarentegen een werkelijke stap vooruit in een noodzakelijk begrensd 'evolutieproces' dat niettemin zoekt zichzelf nog voort te zetten 'buiten' de tijd - zoals beschreven in onze tekst uit 2003, getiteld:
Dead-line. Over de Grenzen van de Tijd en het Neerstrijken van de Engelen. (2) Hierna volgt de laatste paragraaf uit die tekst.
Sinds enkele decennia, meer bepaald sinds de publicatie van het Bariloche-rapport van de Club van Rome, zijn wij vertrouwd met het begrip van de 'grenzen aan de groei', dat menig filosoof en literator tot een dankbare bron van inspiratie diende. De idee zelf was allerminst nieuw: ze maakt de kern uit van meerdere oeroude parabels en mythen. Het beste kennen we de gedachte uit de vergelijkingen met de lotgevallen van de beroemde toren van Babel: de ijdele mensheid weet van geen ophouden, steekt de goden naar de kroon en bouwt een toren die tot aan de hemel reikt. Maar op een gegeven ogenblik houdt de groei van de toren op, want de aangebrachte goederen worden verbruikt vooraleer ze de top bereiken: ze dienen onderweg namelijk voor de noodzakelijke herstellings- en onderhoudswerken. De efficiëntie van de bouw kan bijgestuurd worden, de snelheid kan opgedreven worden, maar de grenzen blijken tenslotte niet weg te werken. De toren verwordt tot een stilstaand en niets anders dan zichzelf dienend object dat alle voorradige energie uit de omgeving opslorpt om te kunnen blijven bestaan, zonder dat hij nog groeit. Het prestigeproject blijkt tenslotte een dodelijke kanker geworden: er zijn grenzen aan de groei.
Eigenlijk kan precies hetzelfde worden gezegd over de begrensdheid van de tijd. De tijd die, meer bepaald, de mogelijkheid tot handelen biedt, begrenst zichzelf niet zoals men zich dat natuurlijkerwijze zou kunnen voorstellen, namelijk doordat hij op een bepaald ogenblik zou ophouden met voortduren. Neen, de grenzen aan de tijd zijn intrinsiek verbonden met het wezen van de tijd zelf, net zoals de grenzen aan de groei, eigen zijn aan de groei zelf. De noodzakelijke begrenzing van de tijd volgt meer bepaald uit zijn wezen, dat grondt in de twee componenten van de herinnering en de verwachting. Hoe meer tijd er verstreken is, hoe groter de 'massa' van de herinneringen welke dienen verwerkt te worden om tot een efficiënte en relevante actie of keuzedaad met betrekking tot het toekomstige te kunnen overgaan. De massa van de verstreken tijd krijgt aldus een volume en ook een 'gewicht': hij moet echt 'meegesleept' worden door diegene die zich in de richting van de toekomst een weg wil banen. En precies omdat de mens niets anders dan zijn verleden (en zijn verwachtingen) is, is hij nimmer in staat om dit gewicht van zich af te werpen zonder zichzelf daarbij te verliezen.
Zo zien wij bijvoorbeeld dat mensen steeds langer moeten studeren en de maatschappij steeds langer tot last zijn vooraleer zij maatschappelijk aan de slag kunnen gaan en een steentje kunnen bijdragen aan het onderhoud en, in het beste geval, aan de 'vooruitgang' van de wereld. En wat hier geldt voor individuen, geldt ook voor maatschappijen en voor de wereld in zijn geheel. Het efficiënt nemen van betekenisvolle beslissingen vergt steeds meer tijd, arbeid en energie, precies in gevolge het gewicht van het verleden. Net zoals de wijze ouderling bedachtzamer en dus langzamer handelt dan het onwetende, impulsieve kind, net zo kan de mensheid, in haar rijpere jaren gekomen, niet langer genieten van een kinderlijke en in onschuld badende spontaneïteit. Steeds meer en moeilijkere beraadslagingen van steeds meer betrokkenen zijn noodzakelijk geworden, en schijnbaar kunnen de in de jongste jaren nochtans fors geëxplodeerde communicatiemogelijkheden de last van dit gewicht nauwelijks verhelen. In steeds meer tijd kunnen wij steeds minder doen, niettemin wij in onze onbedachtzaamheid vaak geloofden dat het tegengestelde het geval was, en dat wij door het opdrijven van onze snelheid de tijd aan het beheersen waren. Weinigen onder ons kunnen zich uiteindelijk nog ontwikkelen tot 'eigentijdse' mensen: op de meeste terreinen zijn wij gedoemd om middeleeuwers of primitieven te blijven. Waar gelukkige omstandigheden zulks toelaten, kunnen enkelingen hooguit op zeer partiële domeinen 'up to date' ontwikkelen, in zogenaamde specialismen. Aldus is de prijs die wij betalen om niet achter te lopen op tijd, niet gering, want het is de eenheid van onze persoonlijkheid zelf. De medicus en specialist in een welbepaalde technologie inzake de manipulatie van welbepaalde DNA-kernen, blijft onwetend en primitief op quasi alle andere gebieden, en dat lot delen alle soorten specialisten met hem, incluis alle arbeiders die op hun gebied quasi onvervangbaar zijn geworden. Wie niet specialiseert, loopt achter op de tijd, leeft in een andere tijd, en behoort eigenlijk tot het verleden. Op de keper beschouwd is de wereld voor een groeiend deel een museum geworden waarin niet zozeer oude gebouwen en kunstvoorwerpen maar vooral mensen uit lang vervlogen tijden te bezichtigen vallen, om het oneerbiedig uit te drukken. Ook het gewicht van déze 'massa' dient door 'de wereld' te worden meegesleept, en ik plaats 'de wereld' tussen aanhalingstekens omdat de 'bij-de-tijdse wereld', zoals gezegd, geheel virtueel is. Anders uitgedrukt: het reële behoort reeds geheel tot het verleden, en het tegenwoordige is reeds geheel virtueel. Zoals de apostel zegt, inderdaad, is onze wereld geheel bezig met verdwijnen.
En zo gaat de mensheid stilaan maar zeker het planten- en het dierenrijk vervoegen, welke de persisterende verleden soorten bevatten, terwijl in de actualiteit een nieuwe soort het levenslicht ziet: een geheel ongrijpbare en onzichtbare maar alles beheersende soort van wezens die de hele wereld naar haar hand zet. Wat de huidige tijden ons laten beleven, is het neerstrijken op aarde van het geslacht van de engelen.
Het verbinden van de evolutietheorie met het atheïsme, meer bepaald vanuit het vermeende inzicht dat deze theorie zou impliceren dat de ganse schepping een product van louter toeval was, berust op een aantal onwetenschappelijke en zelfs logisch volstrekt onverdedigbare overtuigingen die, enerzijds, vooral aan vooroordelen te wijten zijn en die, anderzijds, deze vooroordelen nog versterken.
Om te beginnen is het nodig om te specifiëren wat er precies met 'toeval' wordt bedoeld wanneer men beweert in te zien dat de schepping een louter toevalsproduct is. Indien dan bijvoorbeeld gesteld wordt dat een gebeurtenis "toevallig" heet als zij "niet noodzakelijk" is, dan moet datgene in functie waarvan hetzij de betreffende noodzaak, hetzij het ontbreken daarvan, in betrekking staat, eveneens gedefinieerd worden. Beweren dat de schepping - waarvan wij deel uitmaken - "een toevallige gebeurtenis" is, zonder meer, is daarom nonsens. Beweren dat de schepping absoluut toevallig is, en dus toevallig afgezien van alle mogelijke betrekkingen, is vanzelfsprekend evenzeer nonsens.
Alleen al wegens de noodlottige ontoereikendheid van alle menselijke kennis, kunnen de (al dan niet vermeende) oorzakelijkheidskettingen waarmee gebeurtenissen geacht worden in onderling verband te staan, nimmer uitputtend worden achterhaald. En mocht zulks niettemin het geval zijn, dan wijst reeds Aristoteles op de mogelijkheid van zogenaamde "dubbele oorzaken", wat meteen het niet-overbodig-zijn van elk van de (in aantal principieel onbeperkte, mogelijke) referentiekaders belicht.
Verklaringen tout-court zijn ondenkbaar los van enig referentiekader omdat zij hun wezen of dus hun 'verklaringskracht' uitsluitend ontlenen aan het feit dat zij niets anders doen dan bevraagde gebeurtenissen relateren aan reeds geaccepteerde klusters van gebeurtenissen of referentiekaders en wel zodanig dat zij op grond daarvan als behorend tot die klusters kunnen worden beschouwd. Vaak blijkt een causale verklaring dan nog weinig meer in te houden dan een welbepaalde historische duiding, met name: het aan het licht brengen van een of meer gebeurtenissen die aan het te verklarene historisch voorafgaan.
Wat tenslotte de (onder meer) uit het (neo)darwinisme afgeleide overtuiging van het niet contingent geachte karakter van het menselijke bestaan betreft - een overtuiging die, vrij vertaald, zegt "dat voor hetzelfde geld er van ons bestaan geen sprake was geweest" - moet opgemerkt worden dat niets noodzakelijker is dan het feit, aangezien wij slechts datgene noodzakelijk noemen waarvan wij geloven dat het krachtens onze op feiten gesteunde kennis uit bepaalde feiten volgen moet. Voor de slechte verstaander: wat wij noodzakelijk achten (op grond van kennis teruggaand op feiten of gebeurtenissen), is uiteraard minder zeker dan wat effectief gebeurt.
Oorzakelijke verklaringen hoeven overigens helemaal niet in tegenspraak te zijn met teleologische, en evenmin is het waar dat oorzakelijke verklaringen, verklaringen van teleologische aard uitsluiten, en dit om precies dezelfde reden waarom verschillende oorzakelijke verklaringen die naast elkaar bestaan, elkaar allerminst overbodig hoeven te maken.
Verder blijkt men geneigd om naar het toevalsbegrip te grijpen - niet omwille van een gebrek aan causale verklaringen, maar veel vaker omwille van hun irrelevantie terzake. Meer hierover in het vierde hoofdstuk van "Mathematica Christiana" [ http://www.bloggen.be/mathematicachristiana2/ ] alsook in de paragraaf I.3.B.7. van "Transatheïsme" [ http://www.bloggen.be/bethina/ ].
Jan Bauwens, 20.02.2008
18-02-2008
Evolutieleer en evolutieleer is twee
Evolutieleer en evolutieleer is twee
Er wordt dezer dagen geld gepompt in de zogenaamde "verdediging van het darwinisme". Bij de aanvang van het jaar 2008 werd bericht dat Universiteit Gent zowat 200.000 euro toekende voor een navenante promotiecampagne, op te zetten door de vakgroep filosofie. Het (al dan niet vermeende) probleem, met name dat één vijfde tot één vierde van 's lands bevolking het darwinisme niet zou erkennen (alsof de waarheid van - ongeacht welk - een wetenschappelijke theorie afhankelijk kon zijn van een grote meerderheidsbeslissing!), werd in de media verder gespecifieerd, onder meer in een tweegesprek tussen professor Johan Braeckman en imam Nordin Taouil, in De zevende dag van 3 februari 2008, waaruit dan weer moest blijken dat de 20 tot 25 percent 'ongelovigen' - in de betekenis van mensen die niet geloven in het darwinisme - hoofdzakelijk moslims zijn.
Ons inziens bleek daarbij eveneens dat het in feite niet gaat om een tweestrijd tussen wetenschap (evolutionisme) en pseudo-wetenschap (creationisme), doch om een heel andere tegenstelling, namelijk die tussen een welbepaald geloof (een bepaald theïsme) en een ander (het sciëntisme). De opponenten in dit 'debat' verschillen alvast hierin, dat de eerstgenoemden zich wel degelijk heel goed bewust zijn van het feit dat zij een geloof verdedigen, terwijl de laatst genoemden dat helemaal niet blijken te weten: om de een of andere duistere reden verwarren zij hun sciëntisme met de wetenschap zelf, en zodoende etaleren zij dan ook dat zij bevooroordeeld zijn en daardoor niet tot een ernstig gesprek in staat. Een en ander zal ook wel te maken hebben met het feit dat de genoemde filosofen zelf geen wetenschapslui zijn, en hopenlijk zullen zij bij hun op touw gezet project ernstige wetenschappers betrekken, welke hen zeer zeker alras zullen wijzen op de bijzondere verblinding die dezer dagen meer mensen parten speelt die, enerzijds, verrukt worden door de wetenschappelijke prestaties terwijl zij, anderzijds, inzake de wetenschappen leken zijn.
Maar, afgezien van het geschetste euvel van niet geringe omvang, duiken nog meer problemen op. Want het is uiteraard niet zo dat wie het darwinisme verwerpen, daarom ook zouden bedanken voor de evolutieleer. Het darwinisme omvat immers veel meer dan slechts de evolutiegedachte: als zijnde inherent aan het darwinisme geldt immers de overtuiging dat de evolutie het gevolg zou zijn van blinde differentiatie, ongewilde aangepastheid en zo ook het toevallig uitgeselecteerd worden van de 'sterkste'. Heel wat godsgelovigen nemen dus aan dat er evolutie is in de natuur, en zij geloven dit, hetzij vanuit wetenschappelijke inzichten, hetzij vanuit een (al dan niet vermeend) 'gezond verstand' dat zich vanzelfsprekend beroept op de daadwerkelijke alledaagse ervaring van de aanwezigheid en de werkzaamheid van evolutie in, bijvoorbeeld, de individuele levende wezens waarvan men dan toch zelf een exemplaar is.
Wat deze gelovigen vaak wél verwerpen - en zij doen dat nota bene vanuit precies hetzelfde (al dan niet vermeend) 'gezond verstand' - is de toevalsgedachte: de idee dat alles blind zou evolueren, ongestuurd en zonder ook maar enig voorbeeld, enige noodzaak of enig plan. Immers, elkeen kan dagdagelijks en onmiddellijk vaststellen dat de evolutie van een individueel levend wezen wél volgens een voorbeeld verloopt, en ook met noodzaak, én volgens een vooraf bepaald plan: de bevruchte eicel volgt in haar evolutie het voorbeeld van de moeder in wiens schoot ze gedijt; het ontstaan van nieuwe individuen is noodzakelijk ter compensatie van de individuele sterfelijkheid en in functie van de 'onsterfelijkheid' van de soort; en tenslotte: het 'plan' voor de evolutie van elk individu is aanwezig in de genen welke door de voorouders aan het kind worden meegegeven.
Vandaar: is het redelijk om aan mensen te verwijten dat zij op grond van hun (al dan niet vermeend) 'gezond verstand' oordelen dat er weliswaar evolutie in het leven is, doch evenzeer een zekere 'doelgerichtheid'? Het probleem van die doelgerichtheid vraagt weliswaar een aparte aanpak. Maar wil men aan mensen meer oordeelsbekwaamheid schenken dan zij op grond van louter het gezond verstand bezitten, dan moet men hen wetenschappelijk scholen. En wetenschappelijke scholing is een heel andere zaak dan overreding via promotiecampagnes. Is het trouwens niet de wetenschapper die er op wijst dat het redelijke argument, in al zijn eenvoud, de waarheid dient, terwijl het slechts de leugen is die behoefte heeft aan overreding en aan heel veel geld om zich als het ware in de waarheid te verkleden? Ook dat laatste inzicht is een vrucht van het (al dan niet vermeend) 'gezond verstand'.
Jan Bauwens, Serskamp, 18 februari 2008
Noot: overname en publicatie van deze tekst is zonder de schriftelijke toestemming van de auteur enkel toegelaten voor niet-commerciële doeleinden en mits integrale en ongewijzigde weergave van de tekst, de titel, de auteursnaam, de datum, het website-adres en de onderhavige noot.
17-02-2008
Verschil en identiteit
Verschil en identiteit
Onlangs zijn in mijn geboortedorp een klooster afgebroken en ook een gemeenteschool. 'Een' gemeenteschool, want sinds de 'fusies' eind van de jaren zeventig hadden de gemeenten ineens verschillende gemeentescholen, zoals ze ook meer gemeentehuizen hadden, een veelvoud aan politiekantoren, postkantoren en zo voort. De 'fusies' getuigen van de beruchte kortzichtigheid die eigen blijkt aan politiek: de eigen identiteit moest plots onderdoen voor het platte partijgewin, en de samensmelting van telkens verschillende gemeenten zorgde ervoor dat de toen heersende partijen overal in de prijzen bleven vallen. Het was een maatregel vergelijkbaar met de invoering van de kiesdrempel nu, edoch deze stunt was demografisch veel ingrijpender. Maar keren we terug naar de afbraak van onze historische gebouwen...
Het betreft twee flink uit de kluiten gewassen, statige bouwwerken in baksteen, al een goede eeuw oud, maar principieel onverslijtbaar. Het afbladderen van het behang en het lekken van een waterafvoerpijp 'verantwoordden' de afbraak, terwijl die in feite geen ander doel had dan de persoonlijke, direct financiële belangen van een tweetal plaatselijke 'politici'. De ramen van de bouwwerken werden opengegooid en het weer deed zijn werk: alras stonden daar ruïnes, rijp voor de sloop.
Het klooster en de gemeenteschool zijn niet meer. In de plaats van de gemeenteschool kwam een kaal, betonnen gedrocht, ontworpen door een naar voren geschoven architect wiens onbekwaamheid bleek al van bij de ingebruikname der klaslokalen. Want, stikten de leerlingen niet meteen, dan kampten ze toch met leermoeilijkheden ingevolge zuurstoftekort door de veel te lage plafonds.
En dan de plaats waar het klooster stond: zij werd ingenomen door een volstrekt stijlloze doch peperdure geldkathedraal waarvan er dertien zijn in een dozijn, en gelijk onverdelgbare parasieten vreten deze smakeloze façades alom ter wereld de oude stadskernen onherstelbaar aan.
Als nu nog de pastorie en het kerkgebouw worden gesloopt, dan schiet er van mijn dorp niets meer over dan de asfaltwegen, de verlichtingspalen en de appartementsgebouwen die in elke gemeente eender zijn. Zonder twijfel zullen binnenkort de "Molenweg" en de "Kerkwegel", door de arrogante 'rede' veroordeeld tot namen die inderdaad geen lading (meer) dekken, "Avenue 047" en "Avenue 048" gaan heten, zoals dat trouwens allang gebeurt in de ons in de decadentie voorgaande States. Maar ook de namen van de gemeenten zullen, om precies dezelfde 'reden', worden vergeten en door nummers worden vervangen. En de afwezigheid van beken en waterstromen, die nu stelselmatig door ondergrondse, gebuisde riolen zijn vervangen, zullen van de gekartelde dorpsgrenzen, rechte lijnen maken, geheel naar het voorbeeld van vermeend progressieve landkaarten die aan hetzelfde euvel der kortzichtigheid lijden als de plat egoïstische 'politici' die ze hebben ontworpen.
Vergeet men bij dit alles niet dat het bestaan van ook de menselijke identiteit uiteindelijk berust bij de eigenheid en dus bij de verscheidenheid van de betrekkingen op al het andere, onder meer in ruimtelijk en in historisch opzicht? En dat op de egalisering van straten en dorpen noodzakelijk de afvlakking van hun bewoners volgen moet, wiens namen alras zullen zijn vervangen door nummers, voor zover dat niet reeds het geval is?
Ik sta aan de oever van de Schelde, de Schelde maakt hier een bocht, en de naam van mijn gemeente is aan die Scheldebocht ontleend. Naast mij staat een man van tachtig, hij kijkt over het water, naar de appartementen die daar wegens het "uitzicht op de Schelde" peperduur worden verhuurd aan vanzelfsprekend alleen maar rijkelui. Want identiteit, of wat daarvan nog overschiet, is vandaag een luxeproduct geworden, zo mijmert hij, en zijn stemgeluid wordt overstegen door het geraas van de snelwegen die, als men de ogen sluit, nog een ogenblik de illusie kunnen voeden dat men zich bevindt in de nabijheid van frisse watervallen...
Jan Bauwens, 17 februari 2008
Noot: overname en publicatie van deze tekst is zonder de schriftelijke toestemming van de auteur enkel toegelaten voor niet-commerciële doeleinden en mits integrale en ongewijzigde weergave van de tekst, de titel, de auteursnaam, de datum, het website-adres en de onderhavige noot.
16-02-2008
Visiblebody
Visiblebody.com
Iedereen kent Google Earth, de software waarmee je als het ware driedimensioneel over de aarde kunt zweven en dat van de papieren aardrijkskundige atlas een stukje antiek maakt. Ook de atlas van het menselijk lichaam wordt antiek, nu een gelijkaardig programma je in 3D over en doorheen het menselijk lichaam laat zweven. (1)
Je roept het beenderstelsel op, de tekening laadt zich, er verschijnt een geraamte dat je met de muis in alle richtingen kunt wenden en kunt draaien. Dan bekleed je het skelet met spieren en je maakt de spieren doorschijnend zodat je én de spieren én de botten zien kunt. Wordt het al ingewikkeld om de vele lagen uit elkaar te houden? Geen nood: je zoemt in, je laat de figuur om haar as draaien, je draait ook de as zelf, en alles wordt zo helder als kristal. En daar voeg je nog de bloedsomloop aan toe, het stelsel van de lymfevaten, het zenuwstelsel, het spijsverteringsstelsel, het hormonaal stelsel, de huid...
"Visiblebody.com" belooft ook de hele fysiologie in kaart te brengen: wat gebeurt er als we ademen, eten of gewoon maar nadenken? Hoe planten zich menselijke lichamen voort? Hoe zien onze biljoenen lichaamscellen eruit vanbinnen, hoe houden ze zich in stand en wat doen ze de hele tijd?
Anatomie en fysiologie studeren zal voortaan veel sneller gaan dan ooit, en wellicht zullen dan kinderen de bouw en de werking van hun lichaam, net zoals die van hun planeet, in hun broekzak hebben terwijl ze eigenlijk nog pampers dragen.
Zeer toe te juichen, deze zegeningen van de fantastische spitstechnologie. Alleen is met die fantastische component wellicht ook het niet te onderschatten gevaar verbonden dat men wel eens zou kunnen vergeten hoe men, gezeten voor het scherm, niet het menselijk lichaam zelf exploreert, doch slechts een reeks vernuftige tekeningen ervan, welke helaas ook ver-tekeningen zijn en blijven. Maar geen nood: reeds het geringste fysieke ongemak brengt alles terug tot zijn ware proporties.
Er is geharrewar in de politiek met betrekking tot overtredingen van een zogezegd "ongeschreven regel" welke zou luiden dat niemand mag vertellen wat de vorst aan hem of aan haar zou hebben verteld. Vreemd, maar er blijkt zo'n geheel ongeschreven en tot voor kort klaarblijkelijk ook onuitgesproken regel te bestaan, zeggen sommigen...
Voor alle duidelijkheid: men hoeft geen politicus te zijn om te kunnen beseffen dat het inderdaad weinig gemanierd is als men gaat uitbazuinen wat men met een ander heeft besproken, geheel ongeacht of het hier de vorst betreft of de buurman. Tenzij natuurlijk... het een aangelegenheid is die deze anderen of, erger nog, iedereen aanbelangt! In dat geval getuigt het zelfs van boosheid als men die zaak voor de besprokenen verzwijgt, want dan praat men in 't geniep over mensen zonder hen daar zelf bij te betrekken.
Niemand houdt ervan besproken te worden zonder zelf betrokken te worden in dat gesprek. De grote Franse filosoof Jean-Paul Sartre sprak in dat verband zelfs van de hel: de hel, dat zijn de anderen, zei hij: het is de blik van de anderen, meer bepaald die blik waarmee men anderen "bekijkt" of "bespreekt", alsof niet mensen doch dingen werden besproken.
Mensen objectiveren is hen als mens miskennen. En dat is - meestal - roddelen. Roddelaars eigenen zich onterecht flink wat macht toe over diegenen die zij tot voorwerp van hun roddel maken. Het gaat hier immers om een vorm van samenzwering, een zich principieel onttrekken aan de openbaarheid en dus aan het tribunaal of aan de eerlijke rechtspraak die aan de besprokenen een kans op antwoord geeft en op verweer.
Ongehoord als deze openbaarheid niet zou gelden in een rechtsstaat waar het belang van het volk zelf in het geding is: is geheimdoenerij met aristocraten dan geen regelrecht volksverraad? Is dat geen samenzwering tegen de rechtsstaat?
Minachting voor het volk en de verkapte en perverse neiging om terug te keren naar een aristocratie waartoe men zelf behoren wil: is het niet dat wat sommige politici nastreven als zij nu met ongeschreven regels beginnen te schermen? Het zogenaamde paternalisme van weleer, waarvan onze voorouders de consequenties herhaaldelijk en aan de lijve hebben moeten ondervinden?
Maar neen: het volstaat dat een of andere kamergeleerde uit de kast wordt gehaald met een verhaaltje over "ongeschreven" en - nogmaals - bij ons beste weten tot heden ook geheel onuitgesproken regels, opdat men zich plotseling zou schamen voor zijn volkstrouw die voortaan prompt "loslippigheid" heet!
J.B., 12.02.'08
04-02-2008
Evolutionisme-creationisme, sciëntisme-theïsme. Professor Johan Braeckman versus imam Nordine Taouil in âDe zevende dagâ op Canvas, 3 februari 2008.
Evolutionisme-creationisme, sciëntisme-theïsme. Professor Johan Braeckman versus imam Nordine Taouil in De zevende dag op Canvas, 3 februari 2008.
Schijn bedriegt. Wat moest doorgaan voor een strijd tussen een evolutionist en een creationist is in feite een (handige) verkapping van een heel andere tegenstelling, namelijk die tussen, enerzijds, het sciëntisme en, anderzijds, het theïsme. Het geloof in de menselijke wetenschap wedijvert met het godsgeloof; de mens wedijvert met zijn Schepper.
Deze verkapping kon met voorbedachte rade worden gecreëerd, namelijk waar een van de beide partijen - de sciëntisten of de theïsten - impliciet (en onterecht) de scheppingsgedachte en de evolutie-idee als elkaar noodzakelijk uitsluitende stellingnamen wist voor te stellen. Edoch, zij kan evenwel geheel onbedoeld wezen en aldus gewoon volgen uit onvergeeflijke slordigheid welke zijn intrede doet waar de rustige en naar de waarheid zoekende rede bezoedeld werd met een onterecht streven naar macht en naar eer.
In de genoemde (al dan niet bedoelde) vertekening van het probleem wordt abstractie gemaakt van het feit dat schepping en evolutie onderling incommensurabele begrippen zijn, en wel hierom dat zij de dingen vanuit onderling volstrekt onverenigbare niveaus benaderen. Het geëvolueerde veronderstelt immers noodzakelijk in elke ontwikkelingsfase een voorafgaande toestand in een voorafgaande fase, terwijl eenzelfde zaak, dit keer beschouwd als zijnde iets dat geschapen is, helemaal geen voorafgaande fase kan kennen, daar zon fase aan de scheppingsdaad en dus ook aan het bestaan van de zaak zelf zou voorafgaan.
Om die reden kan, bij voorbaat, het geschapen zijn van de mens, met zijn geëvolueerd zijn helemaal niets te maken hebben, en moet een voorstelling van zaken waarin deze twee karakteristieken als elkaar uitsluitend worden voorgesteld, zonder meer als oneigenlijk van de hand worden gewezen.
Wel lijnrecht tegenover elkaar staan het sciëntisme en het theïsme, welke allebei vormen zijn van geloof. Het sciëntisme gelooft in waarheden verkregen met behulp van de zogenaamde wetenschappelijke methode. Zon waarheden zijn echter noodzakelijk voorlopig, en ook worden zij zeer sterk beperkt door hun gebondenheid aan de gehanteerde wetenschappelijke waarheidscriteria, waardoor ze - uiteindelijk - tevens onbruikbaar worden in functie van alle mogelijke menselijke einddoelen, zoals bijvoorbeeld het geluk. Dit moet reeds geheel duidelijk worden in het feit dat de genoemde waarheden te herleiden zijn tot kwantificeringen van (in wezen niet kwantificeerbare) kwaliteiten, terwijl ze nochtans worden gegrond door specifieke waarderingen welke meer bepaald de gehanteerde waarheidscriteria bepalen. In de uitoefening zelf van de wetenschappelijke methode wordt niet alleen de mens tot maat der dingen, maar gaat de mens als meter der dingen zich bovendien onderwerpen aan door hemzelf gehanteerde meters. De onafwendbare vervreemding tussen mens en wereld maar ook de zelfvervreemding die daaruit volgt, kent een exponent in de angstaanjagende tegenstelling tussen, enerzijds, de bekomen (volstrekt gemathematiseerde) waarheden en, anderzijds, de menselijke betekeniswereld waarin die "waarheden" even volstrekt onvertaalbaar zijn, wat hen tot absurde waarheden maakt, tot wartaal. En dat de menselijke arrogantie daartoe moet leiden, wordt alvast gezegd in de Heilige Schrift - het ultieme referentiepunt van de betrokken theïsten.
Professor Vermeersch is nog maar net uitgeroepen tot de meest invloedrijke intellectueel van Vlaanderen, of Het Laatste Nieuws, verwijzend naar De Morgen en De Standaard, bloklettert dat Universiteit Gent aan Vermeersch' opvolger, professor Braeckman, een premie toestopt om de evolutietheorie te gaan verdedigen. Aanleiding tot dat project is, naar verluidt, dat 20 percent van de Vlamingen niet zo sterk in Darwin blijken te geloven. (1)
Geld vermag veel, dat is geweten: zaken en mensen worden herleid tot koopwaar van zodra het geld zich als voorwaarde tot het leven laat erkennen. Geld chanteert dan, en zet tot liegen aan. Edoch, het is ongetwijfeld een van de strafste arroganties van het gouden kalf, dat het gelooft ook de waarheid zelf te kunnen kopen.
Geen universiteit ter wereld zal er ooit aan denken om aan iemand 200.000 euro uit te loven om de stelling van Pythagoras te gaan verdedigen, al zou er vanzelfsprekend geen gebrek zijn aan kandidaten voor die taak. Alvast onder wiskundigen kon zo'n voorstel slechts de lachlust wekken. Zonder enige twijfel zouden wetenschapslui tegenwerpen dat het veel beter hout sneed indien men een som uitloofde om Pythagoras te gaan ontkrachten, en het mocht dan gerust het tien- of honderdvoudige van het genoemde bedrag betreffen. Hoedanook: het subsidiëren van de verdediging van een zich wetenschappelijk achtende theorie wekt op zijn minst de indruk van haar betwijfelbaarheid.
Edoch, een tweede twijfel betreft de vraag of het hier wel kan gaan om de verdediging van de evolutieleer. Voor zover ons bekend, overtuigt de (wetenschappelijke) waarheid door het verschaffen van klare en duidelijke inzichten aan wie zich erin verdiepen. Om maar eens een invloedrijk intellectueel te citeren: "Wie eenmaal heeft verstaan dat de stelling van Pythagoras juist is, weet dat eens en voor altijd; principieel kan niemand hem nog tot de tegengestelde overtuiging brengen". (2) Als nu ook de evolutietheorie (wetenschappelijk) waar was, dan zou zij elkeen die zich erin verdiepte, onmiddellijk van haar waarheid overtuigen.
De kwestie is hier vooreerst niet of zij dat ook doet. Wat ons bezighoudt, is het feit dat de studie van de evolutieleer, welke tot het genoemde inzicht zou moeten leiden, vele jaren van gespecialiseerde intellectuele arbeid vergt - trouwens net zoals de studie van Newton's of Einstein's theorieën waarover het vermelde krantenbericht spreekt. Als het echt de bedoeling is om de evolutietheorie te gaan verdedigen teneinde inzicht te verschaffen in haar waarheid, dan is voor dat vijfde deel van 'niet overtuigde' Vlamingen waarover de krant spreekt, een heuse wetenschappelijke opleiding onontbeerlijk. Maar, afgezien van de vraag of inderdaad 100 percent van de Vlaamse bevolking interesse heeft voor wetenschappelijke studies en inzichten - of daartoe in staat is - mag men vrezen dat zo'n project maar weinig gebaat zal zijn met de som van 200.000 euro. Bovendien: gesteld dat men in het opzet om alle Vlamingen dienaangaande geleerd te maken, alsnog zou slagen, dan ontbrak vooralsnog elk argument om te gaan veronderstellen dat de gestudeerden dit keer allen evolutionisten zouden worden. De creationisten tellen immers evenzeer wetenschappelijk geschoolden, net zoals er ook onder de gelovigen evolutionisten zijn.
Andermaal luidt dus de vraag naar de geloofwaardigheid van het universitaire project: is het de bedoeling om wetenschappelijke waarheden kenbaar te maken aan het ganse volk en om aldus allerlei gevaarlijke nonsens te bestrijden, of is het veeleer de bedoeling om de in het kamp van de geachte (gelovige) tegenstanders geschuwde apologetiek voor zichzelf her op te waarderen?
Feitelijk is alvast dat waar geen zinnig mens er zal aan denken om 200.000 euro uit te loven voor de verdediging of de ontkrachting van de stelling van Pythagoras, er wel à volonté prijzen worden uitgeloofd voor apologetici of dus voor verdedigers van specifieke vormen van geloof. Feitelijk is ook dat de genoemde gesubsidieerde professor van signatuur scientist is, terwijl het scientisme als zodanig allerminst een wetenschap is, echter wel een geloof. Feitelijk is ook dat professor Braeckman in (het juli-augustusnummer 2005 van) het populair-wetenschappelijke blad Eos eerst terecht bepaalde uitwassen van het creationisme aanvalt om vervolgens, geheel onterecht, ook de scheppingsidee als nonsens van de kaart te vegen. En dat, wanneer lezers hem daar attent op maken, de (zichzelf eveneens als sciëntistisch verklarende toenmalige) redactie de discussie als beëindigd beschouwt. (3) Denken deze scientisten dan dat geldige argumenten met 200.000 euro gekocht kunnen worden?
(2) Etienne Vermeersch in zijn colleges Wijsbegeerte.
(3) Zie het september- en oktobernummer 2005 van Eos.
Voor een meer omstandige benadering van de discussie verwijzen we naar het zestiende hoofdstuk, getiteld: "Hedendaagse schriftgeleerdheid", van "De gijzeling van Mithras" op de webstek: http://www.bloggen.be/mithrasgijzeling .
24-12-2007
Kerstmis
Kerstmis
Maak u geen illusies, zegt een apostel in een brief, want de strijd die gestreden moet worden, is geen strijd tegen mensen: het is een strijd tegen machten. En met 'machten' wordt bedoeld: engelen, meer bepaald: kwade engelen. Engelen, of geesten, welke per definitie samenvallen met hun functies. (1)
"De strijd die gestreden moet worden"? Velen zullen deze woorden onbegrijpelijk achten en als nonsens van de hand doen. Maar is het dan geen waarheid als een koe dat, in deze wereld, 'het geld' alles in het werk stelt om de plaats in te nemen die eigenlijk toekomt aan de liefde?
Steeds onmogelijker wordt het immers om te werken terwille van de liefde. Alvast is het zo dat onbezoldigd werk per definitie geen wereldse erkenning geniet, want 'erkenning door de wereld' is bezoldiging. Daarentegen zal al wie een job bekleedt, automatisch beschouwd worden als een werkende, ook al is de job in kwestie slechts een lege, administratieve constructie.
De tijd dat onverloond werkenden werden beschouwd als 'goed', is lang voorbij: vandaag heten zij alleen maar 'zwak'. Goedheid wordt steeds vaker bestempeld als zwakheid, precies zoals in de brute natuur, waar zelfbehoud en soortbehoud de scepter zwaaien. In deze wereld wordt liefde stilaan met zwakheid en zelfs met zwakzinnigheid gelijkgesteld, met wereldvreemdheid.
Onze aandacht zou heel even moeten uitgaan naar onze gedrevenheid - of beter: naar het verschil in de gedrevenheden bij, enerzijds, wie zich inspannen terwille van de liefde en, anderzijds, wie dat doen terwille van het geld. Want deze drijfveren zijn onderling grondig tegengesteld. In het geval van de liefde handelen wij vrij - in het andere geval niet, en daar zijn we dan ook niet meer menselijk bezig. Handelen uit liefde is immers doelgericht, terwijl werken 'om den brode', handelen uit noodzaak is.
Zo erg is het met de wereld gesteld dat niemand minder dan het gouden kalf, het monopolie bezit over het brood dat van Gods akkers komt en dat door Hemzelf bedoeld is om ons te laten leven. Het kalf houdt middels zijn wereld het leven zelf gegijzeld, wat wil zeggen dat quasi niemand zich nog voeden kan zonder eerst tol te betalen aan de anonieme keizer die deze wereld in zijn greep houdt. En wat wil die anonieme heerser ons dan laten doen 'om den brode'? In vele gevallen wil hij niets minder dan dat wij moorden, maar in alle gevallen wil hij alvast dat wij de liefde afzweren.
Alleen al door akkoord te gaan met het geldwezen (en wie kan zich daaraan nog onttrekken? - zo vraagt men zich af), stemt men stilzwijgend in met al zijn consequenties. Wij moeten bezit verwerven om te kunnen overleven, maar waar sommigen bezitten wat aan anderen toekomt, omdat die anderen die ook recht hebben op leven, honger lijden, terwijl de eersten teveel hebben en zichzelf met dat teveel ook schaden, is bezit gelijk aan diefstal en aan moord.
Een mensheid die werkt uit noodzaak en een mensheid die werkt uit liefde: dat zijn twee verschillende werelden. De eerste telt alleen maar slaven, de laatste is vrij en gelukkig. Om ons uit de slavernij te bevrijden, is God mens geworden.
J.B., 24.12.'07
(1) "(...) Want wij hebben niet te worstelen tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers dezer duisternis, tegen de boze geesten in de hemelse gewesten." (Ef. 6:12)
15-12-2007
Over de Dood en de Erfschuld
Over de Dood en de Erfschuld
Een van de meest edele takken van de wetenschap - en volgens sommigen gaat het overigens om veel meer dan alleen maar een wetenschap, en zij menen dat terecht - is de medische wetenschap, welke haar bekroning vindt in de geneeskunde of de kunde en de kunst van het genezen. Genezen is mensen - en ook dieren en planten - van ziekten en smarten ontdoen en hen ervoor behoeden. De geneeskunde bestrijdt in feite alles wat het fysieke leven - de basis van het leven zonder meer - in de weg staat of in de weg zou kunnen staan. En eigenlijk behoren tot de vijanden van het leven niet alleen de (pijnlijke) ziekten, maar ook en vooral datgene wat maakt dat wij (behalve omwille van de pijn) de ziekten dienen te schuwen, met name: de dood. Op die manier zouden we eigenlijk ook kunnen zeggen dat de medische wetenschap er uiteindelijk op gericht is om de dood te bestrijden en - indien mogelijk - om hem te elimineren.
De onsterfelijkheid - en niets minder dan dat - is in vele gevallen misschien wel het uiteindelijke streefdoel van wie zich in de medische wetenschappen bekwamen, en als een leek terzake vandaag vulgariserende artikels leest over het DNA en over de gebeurlijke mogelijkheden om het blijkbaar voorgeprogrammeerde levenseinde uit onze genen weg te halen, dan kan hij daar weliswaar kritisch en afwachtend tegenover staan, maar menigeen zal moeten bekennen dat de gedachte aan een misschien ooit te verwezenlijken menselijke onsterfelijkheid hem of haar op de een of andere manier toch ernstig in bekoring kon brengen. Samen mét onze feitelijke sterfelijkheid, blijkt de drang naar onsterfelijkheid in ons erfelijk materiaal verworteld.
Het kan een probleem worden geheten dat onze eindigheid en ons oneindigheidsverlangen als antagonisten onze ziel bewonen, maar wellicht bestaan zij slechts samen omwille van hun functionaliteit, meer bepaald omwille van de spanning die zij in de ziel teweeg brengen en die tot daden aanzet welke het leven zelf hoedanook ten goede kunnen komen. Want of wij, mensen, wel écht naar de onsterfelijkheid verlangen, kan ten zeerste in twijfel worden getrokken.
Theoretisch zouden wij kunnen stellen dat, op een dag, onze medici voor de dag kwamen met een probaat middel dat aan elkeen die het innam, niet alleen de onsterfelijkheid zou garanderen, maar dat tevens de individuele dood onmogelijk zou maken. Praktisch, en om redenen van geloofwaardigheid, moeten we ons echter tevreden stellen met de voorstelling van alleen maar een middel dat bij toediening de principiële onsterfelijkheid garandeert. Maar stellen wij ons dan de vraag wie naar dat 'wondermiddel' echt happig zouden zijn, dan zouden alras enkele kanttekeningen verschijnen over zijn mogelijke nadelen - zaken waar men niet eerder aan dacht, en die beslist aan belang gingen winnen naarmate ze grondiger werden uitgediept.
Een van de dingen waaraan iemand die verleid werd tot het nemen van een onsterfelijkheidspil misschien niet onmiddellijk zou denken, is het eenvoudige gegeven dat zijn onsterfelijkheid hem voorgoed zou afscheiden van zijn reeds overleden geliefden. Omdat het verlies van geliefden, wellicht voor de meesten onder ons, als veel pijnlijker ervaren wordt dan de gedachte aan de eigen dood, terwijl uiteindelijk de zekerheid van de eigen dood vaak nog het enige is dat dit verlies draaglijk kan maken, zou het definitief wegnemen van de genoemde zekerheid tevens de breuk met de gestorven geliefden onherroepelijk maken.
Zelfs voor mensen die niet geloven in een voortbestaan na de dood, en die de mogelijkheid om 'aan de overkant' de geliefden weer te zien, als een fabeltje beschouwen - zelfs voor die mensen ware de eigen definitieve onsterfelijkheid ondraaglijk, want deze zou op zijn minst het vooruitzicht op een beëindiging van het pijnlijke gemis van de overleden geliefden, voorgoed wegnemen.
Tegenargumenten, zoals bijvoorbeeld de gedachte dat kinderen vaak nog geen overleden geliefden hebben, en dat zij derhalve geen graten konden zien in de eigen onsterfelijkheid, zullen alras wegsmelten wanneer men gaat inzien dat deze jongeren hun (oudere) geliefden misschien wél zullen verliezen, omdat de laatst genoemden dit gemis wél kennen. Men dient zich aldus vooreerst bewust te zijn van de struktuur van dit probleem dat behalve individuen ook de mensheid als zodanig treft, en van de kettingreactie die het onvermijdelijk veroorzaakt.
In dat opzicht dient men zich ook voor de geest te houden dat het wél degelijk ter zake doet dat de situering in de tijd van de uitvinding van zo'n 'onsterfelijkheidspil' niét ter zake doet: of zij uitgevonden wordt, ofwel binnen duizend jaar, ofwel vandaag, ofwel duizend jaar geleden, kan aan het probleem als zodanig helemaal niets veranderen, aangezien men altijd zal geconfronteerd worden met het genoemde gemis omdat er altijd al doden aan de levenden zijn voorafgegaan.
Meteen wordt duidelijk dat nog slechts een heel kleine stap het geschetste probleem, dat het onze is, ons scheidt van het mysterie van de erfschuld, dat eveneens het onze is. Want wij erven de dood als iets dat wij niet willen missen, omdat wij ook de liefde van de doden erven, die wij niet kunnen missen.
Jan Bauwens, 15.12.2007
13-12-2007
Een nieuwe schoolstrijd?
Een nieuwe schoolstrijd?
Mieke Van Hecke van het Katholiek onderwijsnet beroept zich (impliciet) op de godsdienstvrijheid en derhalve weigert zij om bij haar rethoricastudenten reklame te maken voor een zogenaamde atheïstische universiteit, met name de VUB. Maar volgens de VUB onthoudt Van Hecke zodoende aan haar leerlingen de (volledige) informatie waar dezen (bij hun studiekeuze) recht op hebben. Bovendien werkt ook het net van Van Hecke met staatsmiddelen, wat haar zou verplichten tot neutraliteit, ook en vooreerst inzake het verstrekken van informatie. Volgens meerdere vrijdenkers zou de godsdienst het wetenschappelijk onderzoek weer gaan bedreigen met een terugkeer naar het bijgeloof van vóór de Verlichting.
Terwijl in deze discussie gebekvecht wordt over rechten en plichten, ligt de grond van het probleem o.i. elders, en wel in de meer fundamentele vraag of de neutraliteit waarop menigeen zich steeds weer beroept, überhaupt mogelijk is. En met 'mogelijk' wordt hier niet bedoeld 'uitvoerbaar' maar wel 'denkbaar' en zelfs 'bestaanbaar'. En niet de gelovigen doch de zich verlicht achtende vrijdenkers zijn het, die ons krachtens hun eigen ideologische beginselen nopen tot het ernstig nemen van deze kwestie.
Het neutraliteitsbegrip is immers in precies hetzelfde bedje ziek als het godsbegrip - althans volgens de maatstaven van een 'verlicht' perspectief op deze epistemologische kwestie... tenminste indien zo'n verlicht perspectief ook in dezer gehanteerd werd. Want het al dan niet bestaan van zowel 'god' als de 'neutraliteit' kan alvast de (zich nochtans vaak en immer onterecht op objectiviteit en neutraliteit beroepende) sciëntistische (/fysicalistische) criteria ter beslechting van de zinvolheid van een uitspraak, niet doorstaan.
Vandaar: vooraleer een schoolstrijd te beginnen en zich zodoende in allerlei socio-politieke wespennesten te begeven waarvan kinderen - ongeacht hun 'kleur', als ze die al hebben - altijd de eerste slachtoffers zijn, zou men misschien beter eerst eens de weg effenen voor een ernstige filosofische discussie op fundamenteel niveau, en wel met deelnemers die gedegen argumenten niet zomaar verwarren met slogans, verwijten of ordinaire plantrekkerij en volksverlakkerij.
(Over die 'verlichte' criteria, zie ook het abstract van Transatheïsme).
J.B., 13.12.'07
10-12-2007
Land zonder regering
Land zonder regering
Een land is de executie van zijn grondwet. België is de uitvoering van de Belgische grondwet. Door de Belgen wel te verstaan, want er bestaan geen burgers als er niet eerst een staat is. Er is geen staat zonder burgers en er zijn geen burgers zonder staat: ergens moeten de twee elkaar de hand geven. En zo is een land uiteindelijk de trouw van zijn burgers aan de grondwet. Niet een dode wettekst maakt een staat, maar wel verstandhoudingen en nageleefde afspraken onder mensen. Een staat is niets anders dan het naleven zelf van onder mensen gemaakte afspraken.
Burgers die zich niet houden aan de wet, dienen gesanctioneerd te worden. Daartoe is uiteindelijk geweld nodig, zij het meestal in de vorm van een stok achter de deur voor wie niet horen willen. Maar deze methode werkt slechts zolang effectieve sancties uitzonderlijk blijven: waar de helft van de burgers in de gevangenis zit, kan vanzelfsprekend geen staat meer bestaan. En tegen dergelijke onmogelijkheden wapent een staat zich door een steeds hogere graad van tolerantie te ontwikkelen. Men zorgt ervoor dat er nooit teveel burgers achter de tralies belanden, dat de boetes betaalbaar blijven en dat er genoeg door de vingers wordt gezien om de schijn van wet en orde hoog te houden.
Maar uiteraard heeft ook die methode haar beperkingen. Zij strandt waar de kloof tussen wet en gedrag al te groot wordt, want daar gaat willekeur heersen. Want waar iederéén de wet overtreedt, is de wet feitelijk niet meer van kracht, terwijl de wethouder dan naar believen kan sanctioneren wie hij maar wil. Hij ontleent zijn macht dan niet langer aan de orde van de wet maar aan de wet van de wanorde, en dat is het (beschermde) machtsmisbruik, ons bekend uit de onderwereld.
Of we dat nu willen of niet: het niveau waarop westerse staten vandaag functioneren gaat steeds meer tekenen vertonen van de geschetste malaise. Aan wetten ontsnappen alleen zij die de achterpoortjes kennen en die de tol voor hun doorgang kunnen betalen. Zij worden steeds rijker en aldus ook onafhankelijker van de wetten. De regerende burgers zijn steeds vaker zij die alles doen behalve de wet naar de geest naleven, en ze hebben er dan ook alle belang bij om de geschetste kloof nog breder te maken. Onze staten worden steeds vaker geleid door lui die alles doen behalve de wet naleven, en dus lui die feitelijk geen burgers zijn.
Dat dergelijke 'regeerders' zich niet langer bekommeren om het algemeen goed, doch enkel nog hun eigen profijten behartigen, mag derhalve niemand verwonderen.
Strijders voor eerlijke landbouw worden gecriminaliseerd terwijl aan het licht komt dat genetisch gemanipuleerde gewassen een gevaarlijk virus bevatten - zie: