Een beloning versterkt gewenst gedrag en een straf doet hetzelfde door de motieven voor ongewenst gedrag onrechtstreeks tegen te werken. Problemen zijn quasi onmogelijk waar iedereen als het ware aan hetzelfde zeel trekt, maar in de werkelijkheid en in het bijzonder in het maatschappelijke leven, trekt men vaak naar verschillende kanten tegelijk en dan rijst de vraag naar (het bestaan van) het objectief wenselijke, het absoluut goede of datgene wat de oppervlakkigheid van de markt van vraag en aanbod overstijgt - met andere woorden: de vraag naar de mogelijkheid van niet geconditioneerd gedrag. Heeft Skinner gelijk waar hij stelt dat elk gedrag uitsluitend gestuurd wordt door beloning en straf, of bestaat er daarentegen wel degelijk keuzevrijheid?
We zien bijvoorbeeld dat, enerzijds, de natuurlijke en, anderzijds, de sociale conditioneringen elkaar niet altijd overlappen: de natuur beloont bijvoorbeeld het eten van varkensvlees, meer bepaald doordat dit voedsel het eigen lichaam sterker maakt, terwijl bepaalde culturen de consumptie van dit vlees verbieden en bestraffen, namelijk door de overtreders van dit verbod hetzij rechtstreeks hetzij onrechtstreeks fysiek te treffen. Dat het (natuurlijke) "recht van de sterkste" overheerst wordt door een maatschappelijk rechtssysteem dat bijvoorbeeld gerelateerd is aan het menselijke gelijkheidsbeginsel uit een christelijk geïnspireerde cultuur, kunnen wij meestal wel beamen omdat wij ons spontaan identificeren met de zwakkere die we in de praktijk ook meestal zijn; maar waar een maatschappelijk concurrentiesysteem de natuurlijke, groepsgebonden solidariteit wil verdringen, rijzen ernstige vragen naar de wenselijkheid van maatschappelijke concurrentie. Van het laatst genoemde systeem, bijvoorbeeld, teert het succes meestal op de illusie dat er, mits geloof en volharding, in elk van ons een overwinnaar schuilgaat, zoals dat bij uitstek wordt voorgehouden in de zogenaamde "American dream".
Het vreemde is dat bij uitstek de beginselen van de christelijke ethiek, die dan toch onze westerse cultuur schragen, tegengesteld blijken aan heel wat al dan niet vermeend natuurlijke en vaak ook maatschappelijke beginselen. Zo blijkt de christelijke naastenliefde vaker niet alleen in strijd met het natuurlijke recht van de sterkste, maar tevens met het liberaal-maatschappelijke concurrentiebeginsel. Uiteraard komt Skinner met zijn concitioneringstheorie flink in de problemen waar menselijke handelwijzen naar het christelijke voorbeeld, zich inderdaad blijken te handhaven volstrekt onafhankelijk zowel van natuurlijke als van maatschappelijke conditioneringen. In vele gevallen zijn maatschappelijke beginselen christelijk geïnspireerd, maar waar zij zich uitsluitend beroepen op het solidariteitsbeginsel, dreigen zij vroeg of laat te verzanden in maatschappelijke uitsluiting omdat, uiteindelijk, de solidariteit zonder meer het (uitgebreide) egoïsme niet wezenlijk overstijgt. Dat laatste laat zich illustreren in de toenemende 'kieskeurigheid' van bij uitstek ziekenfondsen maar ook van andere verzekeringsinstellingen, meer bepaald bij de recrutering van nieuwe klanten - een kieskeurigheid welke feitelijk volkomen georiënteerd wordt door economische maatstaven, meer bepaald door het rentabiliteitsprincipe, dat wezenlijk voorbijschiet aan de ultieme bestaansreden zelf van die instellingen. Immers, terwijl ze de maatschappij voorhouden dat zij de rechten van de zieken dienen, trachten deze instituten de behoeftigen feitelijk uit de zorg, die hun bestaansreden vormt, te weren precies omdàt zij niet economisch rendabel zijn. Zij houden voor de niet-rendabelen te helpen terwijl zij hen feitelijk uitsluiten.
De mogelijkheid van een absolute oriëntatie blijkt noodzakelijk teneinde te kunnen ontsnappen aan relativismen die in de praktijk zelfs niet in staat blijken om de eigen beperkte doelstellingen te realiseren omdat zij, precies vanwege de miskenning van absolute waarden, tegendoelmatig worden. Systemen die zich wars van objectieve waarden willen handhaven, zijn wezenlijk blind voor waarden en derhalve ook voor (de waarde van) de waarheid: het zijn leugens en zij tonen zich ook aldus waar zij zichzelf ronduit tegenspreken.
Een beloning of een loon extern aan een handeling en haar gevolgen, kan in feite niet anders dan conditionerend bedoeld zijn, precies omdat zij geen enkel causaal verband heeft met de handeling als zodanig: haar verband is gefabriceerd door iemand die de conditionering nastreeft, iemand die met een eigen snoepwinkel wenst tussen te komen in de natuurlijke, maatschappelijke of nog anderssoortige ketens van oorzakelijkheid. Stel dat ik een portret van iemand teken: ik trek een eerste lijn, een omtreklijn. Ik beschouw vervolgens aandachtig wat ik getekend heb: is de lijn lang genoeg? Is de boog correct? Is de lijndikte zoals gewenst? Moet er ergens wat verbeterd worden? De feed-back is afkomstig van mijn eigen kritische blik, en op grond daarvan ga ik door met het portret. Maar stel dat ik na het trekken van een eerste lijn, een beloning ontvang, of een bestraffing - geen akkoord en ook geen kritiek van het eigen oog of van dat van een meester-tekenaar, doch een geheel aan mij externe respons. Welnu, dan is het duidelijk dat deze slechts de bedoeling kan hebben mijn werk naar zijn hand te zetten, en dus van mijn hand bezit te nemen.
Dit voorbeeld mag dan al vergezocht lijken, het is de algemene gang van zaken telkenmale het werk van - in dit geval - een kunstenaar begeleid wordt door gedachten van bijvoorbeeld louter economische aard: een schaduw die te fel is om schoon te kunnen zijn, wordt niettemin geduld omdat hij modieus oogt, en een toemaatje aan erotiek die de schoonheid in feite aantast, moet de koper op bestelling paaien - een mens leeft tenslotte niet van schoonheid alleen. Algemeen geldt dan dat de (externe) beloner-bestraffer wezenlijk een manipulator is, iemand die het beoogt om het bestuur over het gedrag van anderen over te nemen, en dus iemand die anderen in zijn bezit wil nemen en die hen wil instrumentaliseren.
Bestraffing als manipulatietechniek is ongeoorloofd, beloning daarentegen kan bezwaarlijk als misdadig beschouwd worden omdat de verantwoordelijkheid voor de gevoeligheid voor beïnvloedbaarheid door beloning geacht wordt bij de eventueel gemanipuleerde zelf te liggen - hij behoudt hier tenslotte de vrijheid om al dan niet afstand te doen van zijn eigen, innerlijke motivatie, wat niet zomaar kan gezegd worden in het geval dat iemand zich door (fysieke) bestraffing of pijniging in zijn keuzevrijheid bedreigd of beperkt weet. Maar het allergrootste 'ongeluk' van conditionering bestaat in de beide gevallen (namelijk zowel in het geval van beloning als in dat van bestraffing), namelijk in de zelfvervreemding die er het gevolg van is.
Zelfvervreemding ingevolge externe beloning of bestraffing bestaat hierin dat het slachtoffer ervan de eigen, innerlijke beweegredenen voor zijn handelingen opzij zet en zich voortaan door die externe conditionering laat besturen. Wanneer wij handelen vanuit eigen, innerlijk motieven, dan handelen wij meestal redelijk, wat wil zeggen dat wij onze eigen doelstellingen kennen, doorgronden en er ook in volledige vrijheid voor kiezen. We doen dan iets zus en niet zo omdat we de consequenties van onze daden vatten, en het is via de anticipatie van de consequenties van ons gedrag dat we dat gedrag zelf in handen hebben. Op het ogenblik echter dat beloningen en/of bestraffingen welke niet van onszelf afkomstig zijn, richtinggevend worden voor ons doen en laten, hebben we in feite reeds forfait gegeven met betrekking tot onze zelfstandigheid terzake: de besturing van ons gedrag werd dan uit handen gegeven aan vreemde entiteiten, wat de facto inhoudt dat we dan blind handelen met betrekking tot ons eigen gedrag en dat we gemanipuleerd worden door derden, welke feitelijk van ons bezit hebben genomen.
In een kapitalistisch systeem waarin principieel alle menselijke handelingen of prestaties ofwel verloond worden, ofwel beboet (hetzij door derden, hetzij door een anoniem systeem), zijn dan de zelfvervreemding en het verlies bij het individu van de redelijkheid met betrekking tot de eigen handelingen, vanzelfsprekend de regel. Het individu vraagt zich niet langer af of het "goed" is (- of het "ethisch verantwoord" is -) wat het doet, omdat het persoonlijke geweten, zijnde de eigen kennis van goed en kwaad, werd vervangen door het kennen van het externe beloningssysteem, waarin het goede werd gereduceerd tot datgene wat winstgevend is en het kwaad tot dat wat verlieslatend zal zijn. Als het winstgevend is om handelingen te stellen die principieel ethisch verwerpelijk zijn voor elk weldenkend mens, zal de betrokkene niettemin de simpele regel van "Befehl ist Befehl" hanteren, waarbij het bevel hier staat voor wat extern wordt opgedrongen met de manipulatie- of beloningstactiek. In het geval van conditionering krijgt deze immers na verloop van tijd een effectiviteit welke deze van het bevel evenaart of zelfs overschrijdt omdat zij zich, vaak in tegenstelling tot het bevel, gaat nestelen in de diepere en onberedeneerbare lagen van het volstrekt onbewuste.
Een geldsysteem, een kapitalisme, waarin het goede principieel wordt vereenzelvigd met het winstgevende, verdringt de ethiek en zal onvermijdelijk uitmonden in een gang van zaken welke zich nog slechts in het opzicht van zijn complexiteit zal onderscheiden van de struggle for life met zijn survival of the fittest. Het recht van de sterkste staat vanzelfsprekend gelijk met de afwezigheid van elk rechtssysteem, wat betekent dat natuurgeweld opnieuw de ultieme motor van alle reilen en zeilen wordt en dat van cultuur of beschaving uiteindelijk geen sprake meer kan zijn. Meer nog: ook de natuur zal hier de dingen niet langer sturen, maar wel een geheel redeloos systeem dat slechts gehoorzaamt aan het doldraaiende beginsel van de winstmaximalisatie.
(J.B., Serskamp, 28 augustus 2008.)
31-07-2008
Sociale status en spilzucht
Sociale status en spilzucht
De zelfbehoudsdrang is een natuurlijk instinct zonder hetwelke geen leven mogelijk is: wie niet voor zichzelf zorgt, zal, als hij niet verzorgd wordt, gauw ten gronde gaan: voor zichzelf zorgen is een deugd. Maar een deugd zou geen deugd zijn als hij niet het midden hield tussen twee ondeugden: de deugd van de dapperheid vormt het midden tussen de vreesachtigheid en de roekeloosheid, de vrijgevigheid houdt het midden tussen de gierigheid en de spilzucht. Ondeugden zijn (principieel onbevredigbare) uitersten omdat het driften zijn die, in tegenstelling tot de deugden, niet door de rede ingeperkt en gestuurd worden.
Zo ook ligt de zelfbehoudsdrang of de zelfzorg tussen de te mijden uitersten van, enerzijds, de zelfverwaarlozing en, anderzijds, het egoïsme. En deze laatste ondeugd vormt dan weer de motor voor een op zijn beurt opnieuw geheel ongeremde, ongestuurde en dus ondeugdelijke praktijk welke onder de invloed van allerlei omstandigheden tot een echt systeem is uitgegroeid: het systeem van onderling vechtende, ongeremde ego's - de oorlog dus, die zich ook in 'vredestijd' voortzet in de vorm van de 'economisch' geachte concurrentie; gekoppeld aan de rechtsstaat en het geldwezen vormt dit uiteindelijk het zogenaamde kapitalisme.
In de geschiedenis van de moderne, zich ontwikkeld achtende, westerse staten, hebben het kapitalisme en de zich christelijk achtende kerken herhaaldelijk pakten gesmeed die eigenlijk geheel onmogelijk en bijzonder surrealistisch waren: de wolf zwoor daarbij samen met het lam, of althans met een monster dat zich uitgaf voor een lam en dat er blijkbaar ook in slaagde om er als een lam uit te zien. Men zal begrijpen dat het tot stand brengen van de zinsbegoocheling die een dergelijk opzet vergt, geen sinecure is, maar waar (collectief) zelfbedrog in het spel is, blijkt het evenmin vanzelfsprekend dat dit bedrog wordt ontmaskerd. Edoch, zoals dat ook in de wiskunde het geval is, moeten inconsistenties op den duur wel uitmonden in paradoxen.
En zo bestaat het dat diegene die zich de plaatsvervanger van Christus op aarde acht, vanuit een katheder van pracht en praal in een der rijkste hotels ter wereld, de parabel van de rijke jongeling staat voor te dragen. Of nog, dat deze 'vertegenwoordiger' van het Lam - dat symbool staat voor de liefdevolle zelfopoffering - tallozen zogezegd in naam van dat Lam op de brandstapel gooit. Inquisitie, rivaliserende pausen, keizers of koning-pausen, prins-bisschoppen, kruistochten of heilige oorlogen, de zegen over de slavenhandel, de castratiepraktijken 'ter ere gods', het in ontvangst nemen van het geschenk Vatikaanstad uit de handen van dictator Mussolini, de verdrukking van zwarten (die immers geacht werden geen ziel te hebben), van vrouwen (die geacht worden minderwaardig te zijn aan mannen) en van alle anders-gelovigen, maar vooral ook de blijvende verdrukking van het volk met alle nog resterende middelen, zoals het aloude "divide et impera" ("verdeel en heers"), dat door de hedendaagse pausen nog steeds ongebreideld wordt toegepast in de vorm van bijvoorbeeld de demonisering van welbepaalde bevolkingsgroepen die tot nog toe vredig samen leefden met de rest: het blijkt allemaal mogelijk, hoe surrealistisch ook, en het einde van dit theater is nog lang niet in zicht.
Het genoemde theater van het zelfbedrog heeft er flink wat toe bijgedragen dat het kapitalisme teugelloos zijn gang kon gaan. Een kapitaal is een berg geld: een zekere reserve niet te na gesproken, is dat een overschot of een teveel, en dat verkrijgt men pas als er ofwel teveel gewerkt, ofwel teveel opgespaard en dus te weinig verdeeld wordt, ofwel de twee samen. Het geld representeert voor zijn eigenaar het recht op goederen, ongeacht dewelke, en dat recht is principieel ook onbeperkt. Zo kan een mens slechts een welbepaalde hoeveelheid voedsel in één keer naar binnen werken, maar het kapitalistische principe beschermt met wettelijke middelen het recht van wie daarvoor betaalt, om veel meer voedsel te kopen dan nodig is voor zichzelf, en om het dan gewoon te vernietigen. Wanneer tegelijk mensen, kleine kinderen nog, van de honger sterven, dan staat het kapitalisme dit volstrekt straffeloos toe. Meer nog: indien één van deze kinderen het wagen om een boterham uit de vuilnisemmer van zijn bezitter te halen, dan wordt dit kind automatisch als een misdadiger gebrandmerkt, meer bepaald als iemand die het (ongebreidelde) bezitsprincipe niet respecteert. En deze persoon overtreedt niet alleen de wetten van de staat: de kerken hebben ervoor gezorgd dat hij tevens de wet van God zelf overtreedt, die immers zegt: "Gij zult niet stelen".
Wat de wet van God eigenlijk zegt met het gebod: "Gij zult datgene wat uw naaste toebehoort, niet begeren", wordt geheel verdonkeremaand. Want is het niet de kapitalist die zich zodoende het leven van zijn naaste, dat hem niét toebehoort, toeëigent, door het te vernietigen? En waar hij het niet meteen fysiek vernietigt, buit hij het uit, namelijk door de bevrediging van iemands noden voorwaardelijk te maken: aan het recht op, bijvoorbeeld, het voedsel dat hijzelf teveel heeft, verbindt hij de plicht voor de ander om hem te dienen:
"Ik heb teveel, ik gooi dit brood in een put! Gij hebt honger, zegt gij? Niettemin gooi ik dit brood in een put... tenzij ge eens knielt voor mij, of een rondje rond die toren daar loopt, of dat watertje daar eens overzwemt!"
Maar meestal laat de kapitalist diegene die van hem afhankelijk is, veel minder onschuldige dingen doen, zoals bij uitstek het tegenwerken van zichzelf, meer bepaald in de eis tot het verlenen van zijn volle medewerking aan dat volstrekt immorele systeem.
Hoe men het ook draait of keert: het concurrentiebeginsel is wezenlijk onchristelijk en, in een christelijk perspectief, is het bovendien moordend. Kapitalisme is synoniem voor eerbetoon aan de macht van het geld, en dus synoniem voor eerbetoon aan de anonieme, gezichtsloze, stuurloze en blinde macht. De motor van het kapitalisme is de geldingsdrang, die op haar beurt voortkomt uit een principieel ongeremd egoïsme. Het egoïsme is zo'n op hol geslagen zelfbekommernis welke het ego voedert totdat het uit elkaar spat. Voor die tijd doorloopt het echter nog enkele stadia welke te maken hebben met de jacht op maatschappelijke status.
Het adjectief bij 'status' is niet overbodig, want uiteraard kan een kapitalist zich pas doen gelden in een maatschappij die zelf kapitalistisch is. Het mogelijk maken van sociale status (dit is de manifestatie van de genoemde, door het egoïsme uit de hand gelopen geldingsdrang) heeft uiteraard een prijs, en dat is, zoals hoger gezegd, het toelaten of het legaliseren van chantage. Niemand immers kan een ander dwingen hem te dienen als hij die ander niet op de een of andere manier bij de lurven heeft, wat in dit geval betekent dat hij macht heeft over het leven van die ander. Maar het uitoefenen van macht over het leven van een ander, is slechts geoorloofd en dan ook meteen een plicht, als dit ontegensprekelijk het goed van die ander betreft. Het behoort daarentegen aan geen mens toe om een ander te benadelen door macht over hem uit te oefenen.
Inherent aan het kapitalisme is nu dat de per definitie onterecht aangewende macht, vanuit die tegennatuurlijke, mateloze of niet door de rede getemperde zelfzucht, aanleiding geeft tot een even tomeloos verbruik van goederen - in één woord: verspilling. Het kapitalisme immers, koppelt status rechtstreeks aan verspilling omdat de geldingsdrang zich op geen andere wijze kan manifesteren dan door de vernieling van goederen en/of mensen. Dat aan het kapitalisme niettemin vooruitgang gekoppeld is, blijkt helaas een zeer tijdelijk voordeel dat gedoemd is om in zijn tegendeel te verkeren of dus tegendoelmatig te worden. Principieel wordt alleen het goede beloond, maar in feite worden de grenzen van het goede vager omdat het goede zelf wordt aangetast. Het goede verwordt vaak tot, bijvoorbeeld, het prettige en het genotvolle, zodat uiteindelijk alleen nog de genotzucht wordt gevoed. Zoals hoger beschreven, gebeurt dit van zodra de rede zoek is, die immers het deugdelijke ervan moet vrijwaren af te glijden naar de uitersten waarvan dit het midden vormt. Het verdoezelen van de rede is nu uitgerekend datgene waar reklameboodschappen op aansturen, want zij beogen niet de kopers beter te maken, maar wel de verkopers die immers zoveel mogelijk winst betrachten. Winst wordt maximaal als de prijs maximaal is en de waarde van het product zelf minimaal, en dus als de koper zo hard mogelijk wordt bedot. Het volstaat dat de koper gelooft in de waarde van het product, en het komt er op aan hem in die waan te brengen. Het bedrog dat door het kapitalisme wordt gegenereerd, is feitelijk duizelingwekkend: het gros van de wereldbevolking, waarvan niemand meer dan slechts eenmaal leeft, wordt dermate bedot dat zij geloven dat het beste leven dat men maar leiden kan, een leven is van, enerzijds, hard labeur in eeuwig donkere, onmenselijke fabrieken, waar veel te veel geproduceerd wordt en van, anderzijds, mateloze consumptie van volstrekt overbodige en schadelijke hebbedingetjes. Het bedrog accapareert ook op elk mogelijk verzet, en zo gaat de vos de passie preken en krijgt men superkapitalisten, zoals bijvoorbeeld die gewezen Amerikaanse presidentskandidaat, die aan de bevolking van de vierde wereld eens gaan leren hoe de spilzucht in te dijken. En waar de economie ontspoort in oorlog, worden in een mum van tijd van arbeiders soldaten gemaakt, dat wil zeggen: kanonnenvlees.
Het kapitalisme is geen optie, maar is het communisme dan beter? De geschiedenis lijkt die vraag niet direct bevestigend te willen beantwoorden. Maar misschien doen deze systemen er zelfs niet toe, omdat het kwaad tenslotte in de mens zelf zit en, meer bepaald, in zijn redeloosheid, die de vrije loop laat aan de ondeugden. Misschien zou het volstaan om het gebruik van de rede aan te leren en te bevorderen: niet de louter rekenende rede, maar die rede die ook de dieren blijken te kennen, en die op allerhande vernietigende ontsporingen anticipeert. Een dier stopt met eten als het voldaan is. Dieren verhinderen hun soortgenoten niet te eten als zij zelf voldaan zijn. Dieren werken ook met andere soorten samen. Blijkbaar is bij de mens zelfs het intellect, ingevolge het niet getemperd worden door de rede, in iets ondeugdelijks veranderd.
(J.B., 31.07.'08)
27-07-2008
De tol op de waarheid
De tol op de waarheid
Het begrip 'tol' stamt uit de oudste culturen. Tol, of belasting, wordt geheven door de tollenaar, bijvoorbeeld bij de ingang van de stadspoorten. Iemand komt naar de stad om daar op de markt handel te drijven en aldus winst te kunnen maken, maar vooraf dient hij het recht op handeldrijven op die markt, te kopen. De markt bestaat immers niet spontaan en zij is bijgevolg ook helemaal niet vrij: zij is het 'eigendom' van de stadhouder, want hij is het die haar mogelijk maakt, bijvoorbeeld doordat hij (onder meer door zijn militaire macht) ter plekke tucht en orde weet te handhaven. De stadhouder kan een dictator zijn, maar bijvoorbeeld ook een vertegenwoordiger van het volk. Maar waar het hier om gaat, is dat mensen blijkbaar niet geneigd zijn of in staat zijn om uit eigen beweging of van nature ordentelijk en eerlijk te handelen en, in dit geval, handel te drijven. De 'boze' natuur van de mens of althans een geacht gebrek aan eerlijkheid maakt van de ordehandhaving (en van bijvoorbeeld de dictator die deze orde realiseert) een noodzakelijk kwaad en zij is het dus ook die de tol in het leven roept.
Ofwel betaalt men tol, ofwel komt men er niet in. Van wie reeds handel gedreven heeft, worden de waren in beslag genomen totdat hij daarop tol betaald zal hebben - zoniet wordt hij zelf zolang van zijn vrijheid beroofd. Met het oog op de bevrediging van zijn levensbehoeften, kan de mens zich aan het handeldrijven niet onttrekken. Maar omdat hij tevens te 'oneerlijk' is om (ordentelijk) handel te drijven, is zijn vrijheid bijzonder voorwaardelijk geworden: hij dient ze namelijk voortdurend af te kopen van diegene die de ordentelijke handel weet af te dwingen met (uiteindelijk) geweld. Alles wel beschouwd, lijken dus menselijke tekorten zoals oneerlijkheid, welke in het religieuze jargon 'zonden' worden genoemd, verantwoordelijk voor onze onvrijheid of dus voor het feit dat wij onze vrijheid dienen af te kopen bij een potentieel geweldenaar. Het is, met andere woorden, onze zónde die ons van onze vrijheid berooft of die ze voorwaardelijk maakt of beperkt.
Eigenlijk is 'zonde' hier een wel zeer bedrieglijk begrip dat beter vervangen werd door het begrip 'onvolmaaktheid', want dit ethisch geacht tekort refereert eigenlijk enkel naar de (uiteindelijk nooit volledig te verhelpen) onwetendheid en de onkunde, wat dan ook maakt dat de aloude 'heiligheid' in feite een zaak van wetenschap is en van techniek. Heel duidelijk moet dit blijken van zodra men zich realiseert dat er geen fundamenteel onderscheid bestaat tussen het hoger genoemde onvermogen om eerlijk handel te drijven en het onvermogen tot, bijvoorbeeld, hoofdrekenen: in het eerst genoemde geval dient men het toegangsrecht te kopen tot de (door bijvoorbeeld een dictator mogelijk gemaakte) markt; in het laatst genoemde geval betaalt men voor een exemplaar van een rekenmachientje. Het verschil tussen de twee is louter oogverblinding of het is alvast niet essentieel: zowel de handelskaart als het rekenmachientje geven toegang tot een activiteit die men op eigen kracht niet in staat is te ontplooien omdat men op de betreffende gebieden 'onvolkomen' is.
Wat betreft het tekort aan intelligentie, heeft men heden allang ingezien dat zogenaamde 'domheid', trouwens net zoals 'ziekte', geen zonde is of dus geen zaak van persoonlijke schuld, doch louter een zaak van fysieke en psycho-sociale condities: de lijfstraffen tegen leerlingen die er niet in slagen om goede cijfers te halen op school, zijn gelukkig (meestal) afgeschaft en handenarbeiders worden (althans in het Westen) niet langer als slaven behandeld en relatief goed beschermd. Heel anders is het echter gesteld met de kijk op onvolkomenheden die (nog steeds) de connotatie dragen 'ethisch' van aard te zijn: men gelooft blijkbaar nog steeds dat er zoiets als 'goed' en 'kwaad' bestaat naast 'correct' en 'niet correct' of 'juist' en 'onjuist' in de 'neutrale' (- niet-ethische, amorele) betekenis. De leerling die slechte punten haalt, verdient geen straf en zo ook verdient de primus in feite geen beloning bovenop zijn score, omdat het niet noodzakelijk zo is dat men het helpen kan dat men zo verstandig, werklustig en kansrijk is als men is: het is zelfs zo goed als zeker dat vrijwel alle menselijk kwaliteiten (en dus ook het gebeurlijke gebrek daaraan) gaven zijn of ongelukken die ons slechts overkomen. Maar de leerling aan wie het inzicht ontbreekt dat spieken op het examen 'fout' is, doet zulks misschien uiteindelijk evenzeer ingevolge een of andere onvolkomenheid waarvoor hij niet zelf verantwoordelijk hoeft te zijn - een onvolkomenheid die bovendien nog in de hand wordt gewerkt door het onbegrip dat voor deze onvolkomenheid bestaat, getuige de alom aanvaarde en toegejuichte exhuberante beloningen voor toppresteerders. Of slaan wij de bal hier alsnog mis?
Het blijft immers als een paaltje boven water staan dat veruit het merendeel van alle mensen zeer gevoelig blijken voor beloningen en dat het beloningsprincipe vaak de beste garanties biedt voor het tot stand komen van de gevraagde prestaties - op die peiler rust trouwens het ganse liberalisme. Met beloning wordt hier niet slechts het (financiële) loon bedoeld maar veeleer de (sociale) eer die weliswaar onrechtstreeks of potentieel ook (en vooral) in de geldelijke verloning vervat zit doch die deze laatste principieel niet als een conditio sine qua non vereist. Wie rijkelijk verloond wordt, kan, met de financiële middelen waarover hij dan beschikt, de status waarop hij recht denkt te hebben als het ware afdwingen, althans bij al diegenen die eveneens jacht maken op een hogere status. In het geldsysteem wordt de status gekocht, maar waar dat gebeurt, wordt die status tegelijk gedegradeerd tot 'koopwaar', zodat het bezit ervan niet langer vanzelfsprekend rechtmatig is. In de praktijk blijkt het langzamerhand zelfs zo te zijn dat financieel succes veel beter samengaat met manipulatie van allerlei aard en met samenzwering dan met eerlijkheid.
De 'zuivere' eer daarentegen hoeft niet te worden afgedwongen of afgekocht omdat hij op de keper beschouwd even vanzelfsprekend is voor het publiek als overbodig voor de betrokken 'held'. Immers, eer kan pas rechtmatig zijn als die niet omwille van de eer zelf werd nagestreefd (- want dat maakt hem pervers), doch omwille van een edel doel dat, eenmaal bereikt, alle voldoening biedt die maar verwacht kon worden. In die zin ook is ware eer niet van deze wereld, dat wil zeggen: onafhankelijk van eerbetoon en ook onkoopbaar. Het geldt trouwens voor meer zaken van waarde dat zij als het ware twee levens kennen: een eerste keer bestaan ze echt en spreken ze in hun authenticiteit ook allen spontaan aan; een tweede keer herrijzen ze - schijnbaar, want alleen als koopwaar op de wereldmarkt, onder de macht van het gouden kalf, als 'speelgoed' binnen het wereldse spel. Eer en ook andere waardevolle zaken belangen het kalf immers niet aan omdat voor de wereld het prijskaartje of de geldwaarde, de ultieme waarde is en dat is slechts een tekenwaarde, een getal dat principieel niets vertegenwoordigt dan wereldse macht en dat geheel arbitrair kan getransformeerd worden in allerlei vormen van geweld.
De geschiedenis van pater Damiaan en zijn heiligverklaring kan model staan voor die bijzondere wet dat van heldhaftigheid helemaal geen sprake is terwijl de heldendaden zelf zich aan het voltrekken zijn: zij zijn immers zo hoog verheven boven wat het volk bezighoudt en richt, dat hun eigenlijke betekenis pas heel laat kan doordringen tot het maatschappelijke bewustzijn. Damiaan werd allerminst vereerd toen hij naar Molokaï trok, noch door zijn medestanders, noch door zijn oversten en de gehele clerus. Hij werd niet tot voorbeeld gesteld, maar kreeg daarentegen allerlei vernederende beschuldigingen te horen, zoals van ongehoorzaamheid en een tekort aan zelfdiscipline. Steun kwam er eerst helemaal niet vanwege de 'heilige kerk' maar wel vanuit allerhande 'ketterse sekten' uit een ver werelddeel. Als Damiaan heilig was, dan enkel omdat hij het beste deed wat een mens als mens maar doen kan, en zeker niet ingevolge een of andere heiligverklaring lang na datum vanwege lui die in hun ijver om geneeskrachtige relieken te bemachtigen, heden vechten om de stukken van zijn lijk. Wat helden doen, doen zij immers niet omwille van een persoonlijk voordeel of een onmiddellijk loon, doch enkel met het oog op het einde der tijden, en omdat het wezen van de dingen en van de handelingen met hun betekenis samenvalt, blijft wat zij doen dan ook volstrekt verborgen voor allen van wie de ogen niet op het Ultieme zijn gericht.
Meteen komt hier een belangrijke factor van het 'goede' aan het licht, namelijk de teleologische factor: iets is goed op voorwaarde dat het tevens uiteindelijk goed is, dat wil zeggen: als het weerstand kan bieden aan het kortstondige voordeel, het onmiddellijke (kas)succes, het directe rendement of het verleidelijke genot. En deze factor verwijst meteen naar het feit dat het wezenlijke van het 'goede', inderdaad het 'juiste' is, want van het 'juiste' kan elkeen inzien dat het altijd onbetwistbaar, eeuwig waar was, is en dat ook zal blijven tot in de eeuwen der eeuwen. De stelling van Pythagoras is zonder meer tijdloos waar.
En nu zou stilaan ook duidelijk moeten kunnen zijn waarom op het spreken van de waarheid tol geheven wordt, waarom de wereld probeert om de waarheid te bannen en waarom niemand de waarheid kan spreken zonder ermee samen te vallen, tol te betalen en aldus te lijden. Al bij al kan dus alleen God zelf over die macht beschikken. In geen geval is de mens in staat om de waarheid voort te brengen: hij is immers zondig, onvolmaakt, en bijgevolg afhankelijk van de willekeur van werelds geweld. Als het de keizer goed uitkomt, dan laat hij iemand de waarheid spreken, maar van zodra het hem niet meer zint, doet hij de kop van de spreker rollen. Daarom ook is alle wereldse macht onrechtmatig.
We zegden reeds dat menselijke tekorten zoals oneerlijkheid, welke in het religieuze jargon 'zonden' worden genoemd, verantwoordelijk zijn voor onze onvrijheid of dus voor het feit dat wij onze vrijheid dienen af te kopen bij een potentieel geweldenaar: het is onze zónde die ons van onze vrijheid berooft of die ze voorwaardelijk maakt of beperkt. Welnu, op dezelfde manier maken onze 'zonden' ons leven zelf voorwaardelijk en beperken zij het, zodat we er voortdurend tol moeten voor betalen aan de geweldenaar die daarover macht uitoefent: Lucifer. Om geen andere reden verloopt de weg naar de waarheid niet anders dan via het lijden en de dood: het leven zelf immers is de tol die men er uiteindelijk voor betaalt.
In amorele bewoordingen tenslotte, krijgen de aloude mysteries een triviale klank: we sterven ingevolge de onvolmaaktheid van onze kennis en kunde, en de prijs voor het eeuwig leven is onophoudelijke studie en arbeid.
(J.B., 26 juli 2008)
20-07-2008
De Belgische Staat
De Belgische Staat
"Orde leidt tot God", zo zegden de middeleeuwers, maar ze waren dan ook middeleeuwers...
Belgen worden geboren met een baksteen in de maag en een gevolg daarvan is dat op geregelde tijdstippen de huisnummers in de adressen minder esthetisch beginnen te ogen of dat ze problemen geven voor sommige brievenbestellers. Theoretisch gezien is dan een aanpassing van de huisnummers aangewezen, maar de praktijk leert dat zulks geen sinecure is: jaren na datum immers blijven belangrijke brieven op foute bestemmingen terecht komen, moeten de gedupeerde bewoners dagelijks zelf voor postbode gaan spelen en wordt menigeen ineens heel anders betoelaagd omdat de ministeries veronderstellen dat men verhuisd is. Bovendien lopen de kosten van die ingreep alras hoog op. Wat in theorie in een handomdraai geklaard is, blijkt in de praktijk vrijwel onuitvoerbaar. Een jong gemeenteraadslid weet hier van de duivel geen kwaad, maar ervaren bestuursleden zullen dergelijke aanpassingen zo lang mogelijk uitstellen, zoniet zullen zij zelfs proberen om die geheel te omzeilen.
Orde en netheid mogen dan voor heel wat mensen ultieme streefdoelen zijn - het is altijd goed indachtig te wezen dat het hier om ideële begrippen gaat die in feite niet van deze wereld zijn en die er ook niet altijd zomaar van toepassing kunnen op gebracht worden. In een op orde gezet kantoor vindt men niets meer terug. Orde en netheid zijn eigenschappen die verwant zijn met volmaaktheid en met heiligheid, en een eeuwenlange religieuze geschiedenis leert ons dat de tol die men betaalt voor dergelijke idealen, levenslange schuldgevoelens zijn en zondebesef tot in de dood. Maar ook brandstapels en - om in onze eigen tijd te blijven - concentratiekampen, welke dan moeten dienen om al het krom geachte dat niet meer recht te krijgen is, gewoon uit te roeien, eens en voorgoed: zigeuners, joden, homo's, gehandicapten en misdadigers.
Bomen hebben geen rechte takken en symmetrie is er enkel in de levenloze stof, bij de kristallen. Hoezeer mensen ook hun best doen om symmetrisch te lijken: onder de huid is het een wirwar van jewelste, een chaos die met het ouder worden alleen maar toenemen zal. Wateroppervlakken zijn nooit ongerimpeld, het weer zal altijd grillig en onvoorspelbaar blijven, en hoe onze kinderen er morgen uit zullen zien, zullen wij ook met de eugenetica niet kunnen bepalen, want evolutie gehoorzaamt alleen aan het toeval, aan de traagheid en aan het gemak.
Het binair talstelsel is simpel, en schoon in zijn eenvoud, maar in tegenstelling tot die zuivere, abstracte principes, zijn en blijven onze stoffelijke computers ingewikkelde machines. Soms kunnen zij vereenvoudigd worden of compacter gemaakt, maar de complexiteit blijft toenemen en slorpt de energie die zij kunnen vrijmaken langs een achterpoort weer op. De stof waarmee we opgescheept zitten en waarvan we leven omdat we er tenslotte mee samenvallen, is weerbarstig tegenover de geest die alles altijd anders wil zien dan dat het in werkelijkheid is. Niets is onnatuurlijker en wellicht is niets uiteindelijk ook ongemakkelijker dan de rechte landsgrenzen van de deelstaten van bijvoorbeeld de V.S., de mooi ogende maar pijnlijk rechte deurklinken, stoelen, bedden, pennen of jassen...
Mensen geven namen aan hun kinderen, soms vreemd klinkende maar dan tenminste toch unieke namen, en geen nummers - die krijgen alleen gevangenen, opgeslotenen in concentratiekampen, werklui in onmenselijke fabrieken of klanten van banken. Straatnamen verwijzen naar schrijvers, bewindslieden of weldoeners en moeten rijk zijn aan geschiedenis en volgestouwd zitten met anecdotes: niets is tergender dan straatsnamen die klinken zoals ze in de States soms klinken: sixt avenue, seventh avenue...
Ook staten dienen 'gezellig' te zijn, en laat het ons nu maar zo noemen. Nummers, rechte lijnen, slaaplokalen met duizenden bedden op rijen, eindeloze autowegen zonder bochten: dat alles past niet bij de mens die zelf uit allerlei slordige vormen is samengesteld, terwijl dan toch niets ter wereld schoner kan zijn dan uitgerekend hij.
In alle staten dient men vele talen te spreken, dialecten ook, want de ene streektaal wordt niet van de andere gescheiden door een muur of door een trap, doch geheel vloeiend gaat het Nederlands over in het Duits, het Frans in het Vlaams of, aan een andere kant, in het Spaans. Zo ook vloeien mensenrassen geleidelijk ineen, en zijn er huidskleuren allerhande, godsdiensten met tussengodsdiensten, tegengestelde ideologieën die elkaar via een quasi eindeloos gamma van tussenideologieën de hand geven. Mensen verschillen onderling soms heel sterk van elkaar, maar men kan theoretisch alle mensen op een lange rij plaatsen, zo geordend dat niemand buren heeft die niet op hem of haar gelijken zoals twee eenei-ige tweelingen dat doen. En, breder nog: kijk naar de diersoorten en zeg eens of eenzelfde spel ook daar niet kan worden op touw gezet. Dieren, planten, stenen: niets van al het bestaande is van het andere gescheiden, alles loopt geleidelijk via tussenvormen in al het andere over.
Niemand zal betwisten dat het waanzin was wat Hitler deed met zijn concentratiekampen en met zijn Lebensborn, de kweekhuizen voor een superras en de uitroeiing van wat niet aan het model kan beantwoorden. Evenzo kan men heden grote vraagtekens plaatsen bij de abortuscultuur, bij de interneringscultuur met betrekking tot andersvaliden, bij de euthanasiewetgeving die misschien wel tot een of ander 'recht' op medisch begeleide zelfmoord leidt. Het is de waanzin van "ofwel dit ofwel dat", de gekte van het zwart-wit denken, de opdelingsmanie, de wil tot orde, kortom: het totaal ongenuanceerde denken en bestaan.
Maar ongenuanceerd denken is geen denken en ongenuanceerd leven kan niet ademen, want de nuance is de levensadem zelf, het is de golf, dat wat ononderbroken overgaat in zijn tegendeel en zich daarmee aldus verenigt.
Is het land dat morgen viert in menig opzicht dan geen toonbeeld van nuance? Is het geen voorbeeld van een levend land, een land dat nooit in evenwicht is, dat onophoudelijk golft en schommelt, in zijn tegendeel overgaat, balanceert en discussieert? Overgangsvormen: is er één land in de hele wereld dat rijker is aan talen, dialecten, huidskleuren, religies, wetenschappelijke bedrijvigheden, huisdieren en planten? En is het geen onverdroten waanzin om nu nog te willen prediken dat de zaken en de mensen op orde moeten worden gezet: de witte en de zwarte in aparte kooien, de gezonde rechts, de zieke links, de kleintjes in kribben, de oudjes in tehuizen, zij met twee benen hier en zij zonder benen daar, en zij die andere talen spreken ook in andere hokjes... Uiteindelijk iedereen apart, en dan ieder apart ook gevierendeeld natuurlijk, want moet het hart dan pompen voor het immobiele hoofd of moet het hoofd dan denken voor de domme voeten?
(En wie nog niet overtuigd zijn, lezen er het gedicht "Decoraties" van Jos Vandeloo maar eens op na).
J.B., 20 juli 2008.
10-07-2008
Onherbergzaamheid of onvoorwaardelijkheid.
Onherbergzaamheid of onvoorwaardelijkheid.
De 'natuur' heeft geen hart, zij is daarentegen bikkelhard en gevoelloos, want blijkbaar vaardigt ze wetten uit die geen rekening houden met wie van haar afhankelijk zijn - zo wordt al te vaak beweerd. Maar hier moet eerlijkheidshalve direct worden aan toegevoegd dat we vooralsnog onwetend blijven omtrent ons eigenste lot en dat van de hele wereld in het geval dat de natuur nu eens niét volgens koele en onveranderlijke wetten verliep. Waarmee vanzelfsprekend niet gezegd is dat we dat lot nù wél zouden kennen. We weten beslist niet of we in de beste van alle mogelijke werelden leven maar wat als een paaltje boven water staat, is: dat deze wereld niet één van de vele mogelijke is doch de feitelijke zelf en alleen al die eigenschap maakt hem heel bijzonder. Tevens weten we dat de wetten volgens welke de dingen hun gang gaan - tenminste daar waar we geloven die te kennen - bijzonder betrouwbaar blijken te zijn, en dat is toch ook niet niks. Dat het 'in theorie' - en dat wil hier zeggen: in de een of andere 'mogelijke' wereld - ook anders had gekund, klinkt op zich al enigszins vreemd: we weten immers dat het betrouwbare sowieso samenhangt met het werkelijke of het feitelijke, het actuele, terwijl het mogelijke of het fantastische veeleer verband houdt met het irreële of de droom. Feitelijkheid is zekerheid en is op zich al een eigenschap van uitmuntendheid, zeker wanneer die wordt beschouwd naast wat er allemaal voor mogelijk wordt gehouden. Tussen de praxis en de theoria gaapt een enorme kloof en zo ook stammen, enerzijds, wat is en, anderzijds, wat voor mogelijk gehouden wordt in 's mensens hoofden, elk uit heel andere werelden: het eerste uit de bestaande wereld, die de enige is; het laatste uit het volstrekt onwerkelijke. En wat zijn oorsprong heeft in iets dat niet bestaat - het moet nu eens en voorgoed worden gezegd - bestaat ook zèlf niet, laat daarover geen enkel misverstand zijn. Hoe gangbaar, modieus of schijnbaar verstandig het ook is om te spreken in termen van voorwaardelijkheid: het verhaaltje van 'als' en 'dan' is zonder meer gemene nonsens; het behoort tot het vocabularium van ontevredenen en gefrustreerden die wel genoopt zijn om hun toevlucht te gaan zoeken in droom en spel. Maar misschien is dat uiteindelijk eenieders vocabularium.
Het 'voorwaardelijkheidsdenken' is een van de meest hardnekkige ziekten van de moderne geest. Het is een uit de hand gelopen denken, een denken dat zich op die manier met het fantastische heeft bekleed en dat voor echt aanziet wat dit volstrekt niet kan zijn. 'Als', 'gesteld dat' en 'veronderstel dat' brengen niets minder dan de waanzin zelf in onze hoofden naar binnen. En wat echt ergerlijk is: zij doen dat met een ongeoorloofd gemak. Immers, vangt iemand zijn betoog aan met de woorden: "Stel eens dat het zo was dat...", wat eigenlijk betekent: "Wat ik nu ga zeggen, is helemaal onbestaande", dan volgen er geen protesten bij de vleet van mensen die niet willen voor de aap gehouden worden, welneen, in tegendeel: deze onwoorden blijken elkeen al te hebben betoverd vooraleer ze helemaal zijn uitgesproken! Het "Stel eens..." hypnotiseert en biologeert de mens even massaal als het "Er was eens", omdat deze beide zaken exact hetzelfde betekenen, namelijk: "Dames en heren, uw aandacht alstublieft, want hier volgt... nonsens!"
Op de keper beschouwd heeft élke vorm van denken wezenlijk een veronderstellend karakter: denken is veronderstellen en daarom ook is het 'denkende wezen' dat zich mens noemt, een wezen dat in zekere zin onvermijdelijk in de waanzin leeft en dat het van zijn dromen moet hebben: in deze tijd evenzeer als in de oudheid. Denken is pogen om de werkelijkheid te projecteren op het witte doek van de eigen geest, met de bedoeling om aan de hand van die projectie iets van haar samenhang en werking te kunnen bespeuren. Wie nadenkt wil bijvoorbeeld weten hoe iets tot stand is kunnen komen, om dan verder te kunnen becijferen wat er zal van worden, hetgeen 'anticipatie' heet: men wil wat zal gebeuren een stap voor zijn, zodat men het bijvoorbeeld kan voorkomen of naar zijn hand zetten. Het beheersen van de werkelijkheid gebeurt zodoende via de onwerkelijkheid, via een droom van louter woorden, en daarom ook door een vorm van bezwering: de werkelijkheid bezweren is deze onder zijn macht brengen, wat wil zeggen: onder de macht van zijn woorden.
Woorden, gebaren, tekens: teneinde af te rekenen met een mogelijke simplificatie, moet eerst worden opgemerkt dat tekens geen zaken zijn die naast de werkelijkheid staan zoals schaduwen of zoals afbeeldingen daarvan; tekens zijn nooit geheel abstract. Edoch, ook in hun volstrekt onstoffelijke hoedanigheid maken de tekens en de betekenissen zelf deel uit van de werkelijkheid. Maar wat meer is: als over werkelijke zaken gezegd wordt dat zij een ziel of een wezen hebben, dan wijst dit slechts op hun zin, hun betekenis, welke door specifieke tekens wordt gedragen. Aldus beschouwd zal het niet langer verwonderen dat middels een welbepaald gebruik van tekens - bijvoorbeeld woorden - de werkelijkheid zelf kan worden bezworen of aan de macht van de betekenaars kan worden onderworpen.
'Betekenaars' in het meervoud, wat inhoudt dat het geheel onvermijdelijk is dat aan dezelfde werkelijkheden verschillende betekenissen kunnen en zullen worden toegekend door verschillende betekenaars, en ziedaar de bron van alle conflicten die ooit zijn ontstaan en die ooit nog zullen woeden - een bron die even kwistig is als de menselijk geest met zijn verbeelding. Twee hongerige mensen zien een appel hangen aan een boom, en elk voor zich verbeelden ze zich hoe ze hem plukken en opeten. Het probleem is dat er twee magen zijn en slechts één appel. Er zijn twee verbeeldingen waarin telkens dezelfde appel zit maar een verschillende maag. De twee verschillende verbeeldingen behoren aan twee verschillende magen toe, omdat zij als het ware elk uit de eigen (lege) maag ontspringen, maar tevens is er die ene appel die de twee magen prikkelt terwijl hij slechts één maag vullen kan.
Elk van de twee hongerigen is de appel reeds aan het opeten vooraleer hij geplukt is, en zij doen dat in hun verbeelding, die er blijkbaar geen rekening wil mee houden dat er slechts één werkelijkheid is voor hen beiden. Eén werkelijkheid voor eenieder. Sinds oudsher zeggen de wijzen dan ook dat elkeen zijn eigen droom heeft, en dat er zoveel droomwerelden zijn als er slapers zijn, terwijl de wereld van de wakkeren voor iedereen dezelfde is, één en volstrekt ondeelbaar. Oorlog breekt uit bij de vaststelling van de ondeelbaarheid van de echte wereld: het is een paniek die een innerlijk conflict naar buiten katapulteert. Het innerlijke conflict ontstaat bij de verschrikking van de kloof tussen de private verbeelding en de aan allen gemeenschappelijke werkelijkheid. De verschrikking komt voort uit de dreiging van het soevereiniteitsverlies wanneer bijvoorbeeld de partikuliere doch echte honger, de stap naar de echte doch gemeenschappelijke werkelijkheid onafwendbaar maakt op straffe van leed en dood door versterving. De oorlog buiten is een projectie van de oorlog binnen.
"De slapenden hebben elk hun eigen wereld maar de wereld van de wakkeren is aan allen gemeenschappelijk": dit is de wijsheid van de Ouden, maar ook zij kan het conflict niet voorkomen. Over wat de échte wereld dan is, de wereld die elkeen wel als vanzelfsprekend moét erkennen, wordt men het niet eens omdat uiteindelijk niéts vanzelf spreekt bij afwezigheid van een buikspreker. De buikspreker kan de materialist zijn, diegene die het vanzelfsprekend acht dat de échte wereld geen andere is dan de wereld van de stof. De buikspreker kan ook de katholiek zijn die, met Augustinus en andere symbolisten, in alles de hand van God waarneemt. Zoveel ideologieën als er zijn, zoveel buiksprekers zijn er ook, zoveel interpretaties van de ene werkelijkheid. En hierover nochtans zijn allen het ondanks alle meningsverschillen blijkbaar eens: dàt er slechts één werkelijkheid is en zijn kan. Er wordt niet gevochten om de eigen fantasie; er wordt gevochten om de werkelijkheid in de mal van de eigen fantasie te gieten.
Verbeeldingskracht kan sterk zijn en soms ook sterk genoeg om te bevatten dat ze nooit sterk genoeg zal kùnnen zijn om zich de werkelijkheid voor te stellen. Het is geen verzinsel dat de graad van fanatisme waarmee wereldbeelden worden verdedigd, recht evenredig is met de onmogelijkheid van die wereldbeelden zelf. Bovendien blijkt de mogelijkheid van een wereldbeeld tevens omgekeerd evenredig met zijn succes. Men kan daaruit moeilijk een andere conclusie trekken dan deze, dat mensen de onzin aanbidden, of dan toch de droom, en dat zij uitgerekend dié dromen verkiezen welke in de 'werkelijkheid' het minste zichtbaar zijn en alleronmogelijkst lijken. Het is geen verzinsel dat mensen uit de werkelijkheid wég willen.
Vooral in grootsteden groeit het aantal van die mensen die zich volkomen uit eigen wilsbeweging losmaken van alle 'vreemde' interpretaties die aan de ene werkelijkheid worden gegeven die tenslotte ook de hunne is. Zij wensen geen televisie meer te kijken, geen radio meer te luisteren en geen krant meer te lezen, geen telefoongesprekken meer te voeren. Maar meer nog dan de overigens toch door de leugen besmette informatie, stoten ze ook alle louter fysieke formatie van zich af, instinctief wetende dat ook deze is besmet met de bacterie van de misvorming: zij maken zich los van brievenbus, water-, gas- en elektriciteitsleiding, auto, huis en alles waar door de band elk 'weldenkend' mens naar op zoek lijkt. In een welvarend land deed men een tijdlang de volgende proef: de gemeenschap adopteerde zwervers, verschafte hen gratis een appartement met alles erop en eraan - warm water en maaltijden incluis - en dit zonder enige verplichting: niemand hoefde te werken of zich aan bijzondere regels te houden. Een enkele uitzondering niet te na gesproken, bedankten na een relatief korte periode allen voor het feest, en zij keerden terug naar het leven op straat: het bestaan in een kartonnen doos in de stationsbuurt of onder een autostradebrug.
De conclusie van het 'onderzoek' luidt dat deze mensen gehecht zijn aan hun vrijheid. Dat kan weliswaar heel vreemd klinken in de oren van de meesten onder ons, en wellicht stelt menigeen zich voor dat zwervers nu eenmaal zo geboren zijn, dat ze een bepaald extra gen hebben of er, integendeel, eentje missen, ofwel dat ze gewoon wat ziek zijn in hun hoofd. Niettemin zijn er onder de zwervers altijd grote mensen geweest. De filosoof Demostenes was een zwerver die in alle onverstoorbaarheid aan de grote wereldheerser Alexander antwoordde, toen die hem vroeg wat hij voor hem kon doen: "Ga uit mijn zon!". Ook Christus, de Zoon van God zelf, was een zwerver; allen die Hem willen navolgen, worden er nog steeds toe opgeroepen iedereen achter te laten, alles te verkopen, de opbrengst aan de armen te schenken en vervolgens... alleen nog maar te zwerven. Sint-Franciscus was een zwerver, de straks heilige pater Damiaan verliet vrijwillig zijn thuis en zwierf rond in wat wij steevast 'het onherbergzame' zouden noemen.
Misschien is het wel andersom. Misschien is het zogenaamde 'onherbergzame' wel de enige, echte thuis omdat het daar om mensen draait, terwijl datgene waarvan wij geloven dat het ons onderdak biedt, alleen maar een grove leugen was. Want wat baten een job, geld, rijkdom, verzekeringen allerhande, reisjes en versnaperingen, als men die per definitie niet delen kan omdat ze zich noodzakelijk bevinden in een wereld van slechts "elk voor zich"? "Jeder für sich und Gott gegen alle", zo luidt de slagzin die Werner Herzog's "Kaspar Hauser" begeleidt. In die andere wereld is er geen werk, geen geld ook en er zijn ook geen reisjes; tegen niets is men er verzekerd en men moet zijn schamele maaltijden met anderen delen. 'Moeten'? Of 'kunnen'? En zeg nu welke wereld dan gecultiveerd is!
Jan Bauwens, 10 juli 2008.
P.S.: Luidt het adres van de 'paus', niet als volgt: "Vatikaan station (/Gare du Vatican), tweede paal links, eerste kart. doos van Moulinex stofzuigers"?
12-06-2008
Reklamepanelen met voorbeeldfunctie!?
Reklamepanelen met voorbeeldfunctie!?
"Wielergod aan de drugs", blokletteren de media, maar ze liegen en ze zijn bovendien bijzonder hypocriet: zoals zijn prestaties bewijzen, is deze wielergod volstrekt niét aan de drugs, doch integendeel haast erger nog: hij is aan de schandpaal. En de verantwoordelijken daarvoor zijn sensatiegeile media die voor geld tot alles in staat blijken, desnoods tot het neerhalen van een gewone volksjongen die zijn ganse jeugd opofferde en die dankzij een uitzonderlijk strenge levenswandel en een haast onmenselijk harde training, een dagelijkse bron van vreugde werd voor menig Vlaamse volksmens... die de eigen verzuchtingen in deze god weerspiegeld mag zien.
De wielergod wordt nu geweigerd in de Ronde, naar verluidt omdat wielergoden een "voorbeeldfunctie" zouden vervullen. En dit is nu wel eventjes de maatschappelijke hypocrisie ten top gedreven.
Om te beginnen de vraag die eigenlijk oratorisch dient te klinken, namelijk hoe in godsnaam kampioenen volksvoorbeelden kunnen zijn!? Een kampioen is per definitie uniek en onnavolgbaar: hij is gewoon de beste van een gans volk en, andermaal, zoals hij is er geen tweede. Laat de makelaars van de moraal nu maar eens uitleggen hoe een volk een kampioen dient na te volgen! Misschien proberen een massa mensen dat, en willen zij wel allemaal kampioen worden, maar allen behalve één zijn zij bij voorbaat veroordeeld om in hun opzet te mislukken. Allen behalve één zullen zij slechts frustratie oogsten: dankzij eigen inspanningen zullen zij het er bij zichzelf na een misschien jarenlang avontuur hebben ingeprent, elk voor zich: "Ik ben niét de kampioen, dat heb ik nu immers zelf bewezen; ik ben slechts de verliezer." En is dit niet het "mea culpa" uit de tijd van het strenge katholicisme, nu in een hedendaagse en gelaïciseerde vorm?
Gelukkig is de mens in 't algemeen een bijzonder sportief wezen: hij is immers een groepswezen dat zijn leider op handen draagt en, in die zin, is hij helemaal geen slechte verliezer: het volk viert zijn kampioenen. Maar wie het volk zijn kampioenen afpakt, moet daarvoor wel een heel goede reden op tafel kunnen leggen: het verhaaltje van de voorbeeldfunctie is, zacht uitgedrukt, uit de mouw geschud, en zo geschieden de veroordelingen van wieleridolen niet anders dan deze van een Socrates of een Jezus Christus, wat wil zeggen: niet op goede gronden.
Het verhaaltje van de voorbeeldfunctie is bijzonder wankel, zoals reeds gezegd omdat kampioenen per definitie onnavolgbaar zijn, behalve dan voor een enkele gelukkige. Maar het is ook prietpraat omdat de wielrennerij nu eenmaal een beroep is zoals een ander: wielrenners worden betaald om welbepaalde prestaties te leveren en omdat het om 'sport' gaat, wordt van hen ook verwacht dat ze zich aan regels houden: zij mogen bijvoorbeeld niet een motor op hun fiets hebben of doping gebruiken, omdat zij hun prestatie op eigen kracht moeten leveren. Dat is gewoon wat het publiek - het kliënteel - mag verwachten. Maar het is ons niet bekend dat wielrenners tevens betaald zouden worden om ook geheel buiten wedstrijdverband welbepaalde prestaties te blijven leveren waarvoor beoefenaars van andere beroepen niét worden betaald.
Wanneer een fan van een liedjeszanger(es) in hem of haar de eigen ideaalbeelden weerkaatst wil zien, dan is dat geheel een zaak van die fan. Blijken de verwachtingen van de fan niet ingelost, dan staat het hem vrij om een ander idool te financieren. De zaak in bijvoorbeeld het wielrennen, maar gebeurlijk ook in andere sectoren van de showwereld, is deze, dat de idolen steeds vaker hun eigen zaak niet meer in eigen handen hebben: zij hangen dan aan de touwtjes van lui die hen gebruiken om enkele bijkomende zaken af te dwingen. Zo moet de wielrenner kledij dragen van een welbepaald merk, hij moet zijn dorst lessen met deze of gene limonade en hij moet ook welbepaalde 'fatsoensregels' promoten, welke al dan niet worden verwisseld met een welbepaalde moraal of met een "moraal van de dag", al dan niet duidelijk binnen de wet of binnen de twijfelachtige marge rond de wet.
Wij hoeven er geen doekjes om te doen: in deze superkapitalistische wereld is een wielerkampioen de facto een 'hotspot': een mens op schandelijke wijze tot een reklamebord herleid door een op geld en macht verlekkerde entourage. Daarmee wordt hier uiteraard niet zozeer de equipe zelf bedoeld doch, veel breder, de ganse door het geld verwrongen samenleving. Want hoeveel kritiek hebben wij niet gehoord op de Oostblok-atleten en op de Chinezen ten tijde van allerlei kampioenschappen en Spelen: men zegde dat zij voor de kar gespannen werden van welbepaalde ideologieën en dat met dit oogmerk de jeugd aan tallozen werd ontnomen en werd herleid tot een dressuur zelfs voor dieren onwaardig. Nauwelijks anders gaat het er in ons kapitalistische bestel aan toe.
Als het systeem geheel zonder scrupules mensen op een dergelijke wijze uitbuit en tot reklamepanelen reduceert, en datzelfde systeem komt dan haar slachtoffers bovendien de das omdoen omdat ze zich niet zouden houden aan hun "voorbeeldfunctie", wie denkt dan niet direct: is deze hypocrisie niet nog veel erger dan het "mea culpa" van toentertijd dat alle schuld onverhoeds zomaar in de schoenen van de zwaksten schoof, met als enig devies de boete?
Jan Bauwens, Serskamp 12 juni 2008
06-06-2008
"Uitsluiten van ernstige handicap"
"Uitsluiten van ernstige handicap"
In De Morgen van 6 juni 2008 schrijft Open Vld-senator Patrik Vankrunkelsven dat Caritas te ver gaat inzake het verbod op abortus bij handicaps. In een poging om de vrijheid van de moeder te benadrukken, probeert hij gehandicapten er bovendien van te verzekeren dat hun leven daarom niet minderwaardig is: we moeten "hen uitleggen dat dat niet zo is", schrijft hij. Een moeder veroordeelt geen gehandicapten: ze wil alleen maar het beste voor haar gezin: "maximale levenskwaliteit" bieden, "ook preventief", en "het uitsluiten van ernstige handicap behoort daartoe". (1)
Het doden van een foetus met ernstige handicap komt mogelijkerwijze het gezin ten goede - dat is wat Vankrunkelsven beweert. Uiteraard gaat hij er dan van uit dat een foetus geen mens is. Maar tegelijk wil hij gehandicapten diets maken dat hij niet hén veroordeelt: hij veroordeelt het beknotte gezin, en dus de handicaps der gehandicapten, niet de gehandicapten zelf.
Als een gehandicapte geaborteerd werd, zou dit volgens sommigen niet de schuld of de verantwoordelijkheid zijn van de gehandicapte, de moeder of de senator, neen: het zou de schuld zijn van de handicaps!
Misschien jammer, maar handicaps kunnen niet schuldig of verantwoordelijk zijn, alleen personen zijn dat, en schuld is er sowieso: de echte vraag luidt of en hoe zij ingelost kon worden.
Hoe er bij een foetus met handicap ook ingegrepen wordt: het probleem is dat men de handicap niet ongedaan maakt zonder hetzij de foetus te doden, hetzij het gezin met de van een gehandicapte niet los te maken handicap... "op te zadelen" - want dat is wat de senator uiteindelijk zegt, en zo zal hij aan gehandicapten natuurlijk nooit diets kunnen maken dat niet zijzelf de schietschijf zijn: "het uitsluiten van een ernstige handicap" is nu eenmaal onmogelijk zonder het uitsluiten van een ernstige gehandicapte.
Wat Vankrunkelsven nu aan de gehandicapten zegt, is niet mis te verstaan: hij zegt hen dat zij misschien beter niet geboren waren, want dat zij wellicht de levenskwaliteit van anderen in de weg staan.
Edoch, niet alleen gehandicapten moeten dit aanhoren: ook mensen die verongelukken, ziek worden, oud en hulpbehoevend worden: het is aan al deze mensen dat zodoende gezegd wordt dat zij weliswaar geen schuld hebben aan hun onvolmaaktheid - en de maatschappij zal misschien wel middelen vrijmaken om hen daarvan te overreden - maar dat zij de levenskwaliteit van anderen, die wél gezond zijn en volmaakt, fel naar beneden halen. Zo fel, dat dit abortus verantwoordt. En straks misschien ook euthanasie?
"Zou men honger lijden om een mondje meer?" Die tekst hing in de vorige eeuw in menige huiskamer op een tegeltje aan de wand, als getuige van de zekerheid dat meer zielen ook meer vreugde geven en dat een beetje honger deze vreugde allerminst kon dimmen. Dat schuld nooit meer kan ingelost worden als daarmee een zwart schaap werd beladen dat daarna de woestijn van de dood werd ingestuurd, is duidelijk. Schuld kan dan enkel nog worden 'uitgeboet' door ze als 'erfschuld' te beschouwen en dus door het voeren van een mondje meer: door haar opname in een samenleving die bereid is om die schuld aan de gehandicapte inderdaad kwijt te schelden, wetende dat ook hij (of zij) niet verantwoordelijk is voor de eigen onvolmaaktheid.
Men hoeft het niet onder stoelen of banken te steken dat men een hartsgrondige hekel heeft aan het wilde kapitalisme en aan de tomeloze macht van het geld dat immers niets ontziend ganse bevolkingsgoepen van de kaart veegt, maar een heel ander paar mouwen is het wel als men niettemin de vrijheid hoog in het vaandel voert, want kapitaal en liberalisme worden al te vaak over dezelfde kam geschoren, terwijl zij eigenlijk meermaals elkaars vijanden zijn.
Om voor de hand liggende redenen is de ode aan de vrijheid dikwijls in strijd met het vergunnen van al te veel krediet of vrijheid aan het kapitaal: echt liberalisme heeft immers de menselijke vrijheid op het oog, terwijl het ongetemde geldspel de menselijke vrijheid maar al te vaak fnuikt.
Het liberalisme op zijn best brengt autoregulerende mechanismen voort die zich zelfs gaan manifesteren op het vlak van de ethiek: mijn vrijheid gaat tot waar die de vrijheid van de ander in de weg staat. Die grondregel is simpel maar diep, zelfs Kantiaans: "Doe nooit aan een ander wat ge niet wilt dat een ander u aandoet". Dit gebod is zelfs socialistisch, want authentiek solidair, en zo blijkt menselijke vrijheid geen louter individuele aangelegenheid te zijn, doch per definitie een maatschappelijke verworvenheid.
Menselijke vrijheid verdampt echter algauw van zodra middels allerlei regelgevingen massa's mensen voor de aap worden gehouden met allerlei beloften, dat wil zeggen: met uitstel van behoeftebevredigingen terwijl niettemin alle laattijdige inspanningen en betalingen onmiddellijk worden bestraft. En het geldwezen leent zich als geen ander tot de vestiging en de woekering van dergelijke onmenselijke praktijken, want de jacht op geld heeft niet de samenleving doch het met anderen concurrerende individu als ultieme motor.
Een authentiek liberalisme, en dus een ideologie die de menselijke vrijheid huldigt, kan daarom niet zo individualistisch zijn als vandaag meestal wordt voorgehouden en het libertanisme ligt daarom niet in haar verlengde maar wel helemaal aan de overkant.
Bovendien is een authentiek liberalisme allerminst ideologisch 'rechts': in een tijd waar men voortdurend de hete adem in de nek voelt - en niet alleen die van gevestigde machten maar evenzeer die van quasi onzichtbare drukkingsgroepen en die van geheel verborgen terroristen, gaat men letten op wat men zegt en doet - niet met de eigen aandacht maar met die van deze drukkingsgroepen.
In een tijd waarin men aldus niet meer denkt met het eigen hoofd, doch met dat van heel vaak volslagen onbekenden waarvan men slechts twee dingen weet, namelijk, enerzijds, dat zij 'meekijken' of 'meeluisteren' en, anderzijds, wat zij van elkeen verlangen of wensen af te dwingen - in zo'n tijd is het onderstrepen van het belang van de vrijheid van meningsuiting niet gering. Die vrijheid betreft dan immers allang niet alleen meer de uiting van een (individuele) mening: ze gaat ook over wat men nog mag denken en doen - een 'mogen' dat, veel sneller dan men denkt, in een 'kunnen' verandert.
In feite is een kapitalistisch liberalisme, een liberalisme dat de trappers kwijt is. De individuele vrijheid van eenieder houdt immers op waar het personalisme, dat vrije samenwerking mogelijk maakt, wordt verstikt door vormen van collectivisme waarin via allerlei duistere krachten, alleen maar druk wordt uitgeoefend en slavernij wordt in de hand gewerkt. Geld heeft geen gezicht en leent zich daarom ook uitstekend tot het in de hand werken van dit kwaad. En geld heeft de kleur van bloed. Authentiek liberalisme en kapitalisme blijken onverenigbaar.
Jan Bauwens, Serskamp, 4 juni 2008
02-06-2008
Alweer nieuwe onderzoeksresultaten!
Alweer nieuwe onderzoeksresultaten!
Het Laatste Nieuws meldt in een artikel van 2 juli 2008 dat onderzoekers gevonden hebben dat mensen niet dik worden door een gebrek aan beweging, maar wel door een teveel aan voedsel. (1)
Ongelooflijk toch, als deze onderzoekers tevens weten te vertellen dat vet niets anders is dan niet (door lichaamsbeweging) verbrand, gestockeerd voedsel!
Moet de verslaggever zijn huiswerk hermaken, of kunnen de onderzoekers niet meer tot drie tellen?
"Het probleem ligt elders", zo verklapt me mijn buur die al voor de televisie heeft gewerkt: "Klanten betalen op voorhand, en niet voor lege kranten en voor sfeerbeelden. Reporters pakken desnoods zeven keer met hetzelfde uit, al zit er wel wat variatie in lettertypes, beelden en stemmen. Maar hierin onderscheidt zich nu een blad - of een onderzoeksteam - met zin voor humor: het zorgt voor nu en dan een komische noot."
Het weekblad "Knack" van 30 mei 2008 meldt dat drie op de tien artsen oordelen dat medische kosten van rokers met longkanker niet terugbetaald horen te worden, en de "poll van de dag" resulteert in ongeveer dezelfde cijfers bij de rest van de bevolking (1).
Zeventig percent van de mensen, of dus het overgrote deel, waartoe ook niet-rokers behoren, blijven er gelukkig een andere mening op na houden. Vooralsnog.
Talloos zijn de argumenten die pleiten voor terugbetaling van de medische kosten aan rokers. Om te beginnen betalen rokers zo al enorm veel taksen bij de aankoop van hun dagelijkse portie tabak, en als zij gezond oud worden, trekken zij die niet terug. Vervolgens betalen zij, net als ieder ander, hun bijdragen aan de ziekenkas. Als zij sterven ingevolge longkanker (al dan niet veroorzaakt door roken), zullen zij niet sterven ingevolge allerlei àndere ouderdomskwaaltjes die niet-rokers krijgen en waarvoor ook rokers bijdragen betalen.
Komt daarbij dat niet alleen de rokers in het verdomhoekje geraken, maar evenzeer de gebruikers van alkohol met hun leverkwaaltjes, de veelvraten met vetzucht, hoge bloeddruk, hartinfarct en suikerziekte, de zonnekloppers met huidkanker, de hardrijders die in rolstoelen belanden (of die er anderen toe veroordelen), zij die hun haren verven en daardoor hersenbloedingen krijgen, de GSM-gebruikers met hersentumoren, de sportlui met spierscheuren, de drugsgebruikers (niet de handelaars!), zij die dagelijks slaapmiddelen, kalmeermiddelen of pepmiddelen nemen en die aan nierfalen gaan lijden, de workoholics... Als dit rijtje compleet is, wie kan dan nog zeggen dat hij niet tot een van de hier opgesomde risicogroepen behoort? Een kuise monnik ergens in een slotklooster? Neen, want die zal vanzelfsprekend ook zijn prostaatkanker niet langer terugbetaald krijgen.
Overigens: men moet het bijna zelf hebben meegemaakt om het te kunnen weten, maar het is vandaag helemaal niet zo dat de ziekenkas de hoge medische kosten van longkankerpatiënten vergoedt. Voor een deel ervan komt zij wel tussenbeide, namelijk voor dat deel dat behandelingen betreft die evengoed als "medische research" gecatalogeerd zouden kunnen worden: behandelingen waarvan de werkzaamheid (nog) volstrekt onbekend is. Maar de werkzame en ook duurste medicijnen, met name de pijnstillers, dient de longkankerpatiënt (zelfs als hij terminaal ziek is) te dragen zoals ieder ander gebruiker van morfine en zijn afgeleiden.
De ziekenkas komt weliswaar tussenbeide voor zogenaamde "palliatieve patiënten", dat wil zeggen: voor zieken in de eindfase - zieken die ten dode opgeschreven zijn. Maar als hij geen sociaal sterk geëngageerde huisdokter heeft die een handje toesteekt, dan dient in dat geval de patiënt zelf (of zijn naaste familie) te verzoeken om wat eigenlijk 'sterfsteun' zou kunnen heten. In feite komt het er op neer dat de ziekenkas bereid is om een "palliatieve toeslag" te betalen als de patiënt op zijn beurt zich schriftelijk bereid verklaart om de hoop op te geven: hij moet onder ogen zien dat hij binnen zeer afzienbare tijd zal overlijden, wat hier op neer komt dat hij gedwongen wordt te kiezen tussen een armzalige toeslag (ca. 500 euro) en de hoop op beterschap. Uiteraard kiezen veel mensen voor het laatste, en daar doet de ziekenkas alweer haar voordeel mee.
En zo lopen de zogenaamde zorgverzekeringen in het spoor van alle andere verzekeringsinstellingen: terwijl zij hun bestaan principieel niet anders kunnen rechtvaardigen dan met het solidariteitsprincipe, en zij precies bedoeld zijn om de behoeftigen bij te staan (vanuit het inzicht dat iedereen behoeftig kan worden terwijl niemand daar bewust voor kiest), gaan zij a priori systematisch alle risicogroepen weren. Zij zijn niet langer een middel in functie van een edel doel: in werkelijkheid dienen zij in de eerste plaats zichzelf - de 'zorg' is nog slechts een alibi.
Als drie mensen op de tien daarin geen graten zeggen te zien, mogen wij hopen dat dit te wijten is aan vergeeflijke onnadenkendheid, bijvoorbeeld wegens tijdsgebrek door overwerk.
Hoe noodzakelijk is geloof? (10): "Toeval" is een wanbegrip
Ongelovigen beweren dat wij er toevallig zijn. Beschouw nu de volgende gedachtengang.
Als, bijvoorbeeld, gezegd wordt dat het een toeval is dat twee mensen, A en B, op dezelfde dag verjaren, dan kan daar tegenin gebracht worden dat dit geenszins een toeval is, doch een noodzaak, aangezien A en B op dezelfde dag geboren zijn, want wie op eenzelfde dag geboren zijn, die verjaren noodzakelijk op eenzelfde dag.
Als, vervolgens, gezegd wordt dat het een toeval is dat twee mensen, A en B, op eenzelfde dag geboren zijn, dan kan daar tegenin gebracht worden dat dit geenszins een toeval is, doch een noodzaak, aangezien A en B elk op zo'n dag verwekt zijn, dat hun geboorte wel moét plaatsgrijpen op eenzelfde dag.
Als gezegd wordt dat het een toeval is dat twee mensen, A en B, elk op zo'n dag verwekt zijn, dat hun geboorte wel moét plaatsgrijpen op eenzelfde dag, dan kan daar tegenin gebracht worden dat dit geenszins toeval is, doch noodzaak, aangezien de precedenten van deze verwekkingen zodanig liggen dat de verwekkingen geschieden zoals ze geschieden en op geen andere wijze.
Men kan deze redenering blijven aanhouden, maar nu reeds ziet men in dat het geen zin heeft om hier over toeval te praten, en dat uiteindelijk alles noodzaak is, behalve dan het allereerste begin. Doch is dit begin dan toeval?
Waar is, dat dit begin noodzakelijk is voor alles wat er op volgt, en dat is, kortom, àlles zonder meer. Edoch, van een gebeuren dat aan de uiteindelijke grondslag ligt van elk ander gebeuren, kan niet gezegd worden dat het, hetzij toeval, hetzij noodzaak is, zonder dat er ook bij gezegd wordt in betrekking tot welke zaak hetzij dit toeval hetzij deze noodzaak dan staat. Hoedanook: aangezien het hier gaat om het allereerste gebeuren, staat dit noodzakelijk in betrekking tot wat erna komt en kan het onmogelijk in betrekking staan tot iets voorafgaands. Bijgevolg is dat gebeuren noodzakelijkerwijze "noodzakelijk met betrekking tot wat er op volgt" terwijl het op generlei wijze "toevallig" kan genoemd worden.
Hieruit volgt dat het begrip "toeval" een wanbegrip is.
J.B., 23 mei 2008
18-05-2008
Hoe noodzakelijk is geloof? (9)
Hoe noodzakelijk is geloof? (9)
Door de verwisseling van de dingen met hun afbeelding of met hun eigenschappen, vertekent zich het wereldbeeld op een fatale manier. Deze vertekeningen lijken afwezig in de wiskunde omdat het wezen van de wiskundige objecten met hun eigenschappen samenvalt. In die zin gelijkt de wiskunde dan ook op een spel: het gaat er om zaken die geen enkele werkelijke grond hebben naast die van hun onderlinge relaties zoals die door de spelregels of de axiomata worden vastgelegd. Maar de afwezigheid van een aan die regels externe grond, schept een kloof tussen, enerzijds, de theorie in kwestie en, anderzijds, de werkelijkheid, en zij doet in de theorie allerlei paradoxen ontstaan. Perfect samenhangend kan de theorie dan niet meer zijn, en ze wordt aangevreten door steeds meer uitzonderingen die de regelgeving ondermijnen: ze verliest uiteindelijk haar consistentie en ze implodeert, wat concreet betekent dat elke poging tot het beheersen van de waarheid gedoemd is om zich als een absolute leugen te ontpoppen.
Dat deze paradoxen in feite niets anders zijn dan getuigen van het proces van het verdonkeremanen van de werkelijkheid middels de theorie, kan worden aangetoond middels de Russell-paradox in de logica. We zien daar immers dat deze paradox in het niets verdwijnt van zodra de theorie haar reductionistisch karakter erkent. Veralgemeend kan hier omtrent het volgende gezegd worden: de hedendaagse, materialistische vormen van wijsbegeerte en van ethica, worden gekenmerkt door een ontreddering welke uiteindelijk voortspruit uit een pervers doorgedreven absolutistisch verlangen naar macht. Dit machtsstreven, dat uiteindelijk de ganse werkelijkheid wil beheersen, ziet zich ertoe genoodzaakt om alles te objectiveren en tot de eigen maatstaven te reduceren, inbegrepen de subjecten waarmee wij, menselijke waarnemers van dit alles, zelf samenvallen. In dit laatste manoeuver speelt uiteraard onoverkomelijk het netelige probleem van de zelfreferentie, dat het ganse opzet uiteindelijk de das omdoet. Het gezond verstand leert immers aan eenieder dat de waarnemer, de beschrijver, de getuige of de maker van de theorie zelf niet uitputtend in zijn theorie kan worden weergegeven. Waar hij zulks niettemin nastreeft, gelijkt hij op de slang die haar eigen staart beet heeft of op Escher's grafieten hand - een hand die zichzelf tekent.
Zoals gezegd biedt de wiskunde de unieke mogelijkheid om het ontstaan van paradoxen uit de genoemde vervalsing, aan het licht te brengen, alsook om aan te tonen hoe deze paradoxen vermeden worden door van bij het begin af aan, het fundamentele onderscheid te erkennen tussen de dingen zelf en hun eigenschappen. Het is immers in de miskenning van het fundamentele onderscheid tussen de dingen en de subjecten (- dit is: de miskenning van de mens als persoon), dat zich de miskenning van het verschil tussen de maker en zijn maaksel (- dit is in essentie de godsloochening) het duidelijkst weerspiegelt. (1)
Een theorie die zich geen rekenschap geeft van het feit dat zij een menselijk maaksel is, en dat zij aldus een geconstrueerd karakter heeft, neigt ertoe om te (doen) geloven dat zij zelf de grond van de werkelijkheid is. Maar waar zij dat effectief is, daar beschrijft zij uiteraard geen andere werkelijkheid dan zichzelf, met name als een geheel van spelregels of imperatieven, welke alleen diegenen binden die daaraan (principieel vrijwillig) gehoorzaamheid bieden. Edoch, de werkelijkheid als zodanig is van onze menselijke theoretiseringen volstrekt onafhankelijk: haar imperatieven zijn absoluut bindend: ze zijn absoluut bindend voor al het fysiek levende op straffe van de dood, en ze zijn ook absoluut bindend voor al het geestelijk levende, op straffe van de dood van de ziel. De mens heeft immers zijn eigen 'wetten' aan God niet op te dringen; hij dient zich neer te leggen bij wat zowel de fysieke als de geestelijke natuur der dingen hem gebiedt te doen en te laten. Immanuel Kant, Kurt Gödel en in de vijfde eeuw reeds Aurelius Augustinus (namelijk in zijn werkje: De fidei et symbolo) waarschuwen voor de menselijke arrogantie die de eigen aard van het door God geschapene miskent. Zo is het bijvoorbeeld bijzonder onrustwekkend om vast te stellen dat vandaag heel wat 'denkers' en ook wetenschappers niet (meer) blijken in te zien dat de oerknaltheorie in de fysica, het ontstaan van de kosmos in geen geval kan verklaren. Voor hetzelfde geld gaan deze lieden straks beweren dat de tijd een aanvang nam met de uitvinding van het horloge.
(wordt vervolgd)
Noten:
(1) Onze kritiek steunt hier op, namelijk, dat het 'zijn' der dingen geen eigenschap is, precies omdat dit aan àlle dingen kan worden toegeschreven. Zie ook: J.B., D'où viennent les paradoxes? La méconnaissance de l'absolu provoque l'inconsistence de nos théories, Serskamp, april 2006: http://www.bloggen.be/paradoxes/ .
J.B., 18 mei 2008
Hoe noodzakelijk is geloof? (8)
Hoe noodzakelijk is geloof? (8)
Het verbod om afbeeldingen te maken van God, en zo ook de veroordeling van de aanbidding van deze beelden tot afgoderij, heeft te maken met het gevaar van het reductionisme dat dingen met hun afbeeldingen identificeert. Helaas reduceert ook het denken alles wat het overdenkt, tot louter gedachten. En ziedaar dan de oorsprong van de beruchte kloof tussen theorie en praktijk.
Een van de meest hardnekkige reducties is deze die het Zijn herleidt en dwingt tot de Schijn, en zij doet dat op straffe van heel wat leed. We weten al dat het prachtigste bosje boterbloemen onkruid is en blijven zal zolang daarvoor geen geld wordt gevraagd: niet vooraleer de dag aanbreekt waarop voor boterbloemen geld wordt gevraagd, zullen zij, niet alleen bij dichters en andere helderzienden, maar ook bij de onder het juk van het gouden kalf gebukt gaande massa, doorgaan voor schoon. Zo groot is de macht van het kalf, dat het zelfs het schone weet te reduceren tot zijn prijs.
Op een echt alarmerende manier slaat het reductionisme toe waar steeds meer mensen voor het beeld dat hun leven oproept bij anderen, gevoeliger blijken dan voor hun leven zelf. Zij hebben het ultieme geloof verloren - het geloof in zichzelf - wanneer zij zich als slaven uitsloven en gaan kruipen, teneinde niet door anderen als slaven en als kruipers te worden bestempeld. Want vaak stelt het kalf ons voor geen ander dilemma dan de keuze tussen het zijn en de schijn: ofwel heeft men het goed ofwel gaat men door voor iemand die het goed heeft - de twee sluiten elkaar steeds vaker uit.
Steeds meer mensen 'kiezen' voor dat laatste, ook als dit het eerste in de weg staat. Als de dure mode, lompen aanprijst, dan dient men die te dragen en zich dus slecht te kleden teneinde bij anderen de schijn hoog te kunnen houden dat men zich goed kleedt. Het gouden kalf eist immers niet alleen dat men zijn leven offert in ruil voor geld: het wil bovendien aanbeden worden in de teruggave van dat zuur verdiende geld, dat dan dient als een loskoopsom, nodig om zich van sociale uitsluiting te vrijwaren. Immers, alleen middels het consumeren van de door het kalf aangeprezen producten, verkrijgt men het merkteken van het kalf, en de toegang tot de wereld. Merkloze kledij wordt steeds vaker als 'lompen' beschouwd, en wie ze draagt, blijft voor de wereld onzichtbaar, of is een doorn in het oog.
Die gang van zaken volgt het 'absurde' voorbeeld van de kunstwereld, waar Tijl Uylenspieghel de massa hooggeachten laat applaudisseren voor een leeg doek, want ook daar ontlenen de bloemen hun schoonheid uitsluitend aan hun prijs, en niemand minder dan het gouden kalf dwingt elkeen om in aanbidding te staan voor de Zonnebloemen van Van Gogh en om de echte te vertrappelen. Uiteraard wordt in die Zonnebloemen niet de schoonheid maar het geld aanbeden: het machtige kalf, dat mensen er eerst toe verleidt om hun wezen met een bezit te verwisselen, om vervolgens van deze bezitters, bezetenen te maken.
(wordt vervolgd)
J.B., 18 mei 2008
15-05-2008
Hoe noodzakelijk is geloof? (7)
Hoe noodzakelijk is geloof? (7)
Het behoort tot de verleiding van de wiskundige maar principieel ook van elke andere wetenschappelijke discipline, dat ze zich als ivoren torens onbesmet door de werkelijkheid maar tegelijk over de werkelijkheid heersend weten te profileren: aan haar beoefenaars geven deze disciplines het gevoel dat ooit de zwarte magie aan haar leerling-tovernaars gaf, met name dat van de door het lot begunstigden die in de kaarten van de toekomst kijken mogen, bovendien begenadigd om op hun beurt aan eigen gunstelingen hulp te bieden of ook vijanden te verslaan. Edoch, evenals de oude magie, dankt ook de moderne 'tovernarij der wetenschappen' haar werkzaamheid slechts aan haar gelovigen - niet zozeer omwille van hun geloof, maar omwille van hun aantal: zij stemmen immers voor die partijen die de erkende magie niet alleen tolereren en legitimeren, doch die haar bovendien voorzien van alle argumenten die haar geloofwaardigheid veilig moeten stellen.
Het is immers allang geweten dat de grote uitvindingen niet door gerenommeerde professoren aan universiteiten worden gedaan, doch door bewogen mensen die met de beide voeten op de grond staan, middenin de miserabele werkelijkheid, en op tijd en stond worden die gerecruteerd, opgeslorpt en benoemd - tenminste als behalve hun werk ook zijzelf worden erkend, want veel vaker worden zij door de heersende instituten gewoon bestolen. Intussen alweer jaren geleden wezen de West-Vlaamse Lernaut en Hauspie het aanbod van de Amerikanen tot overname van hun prachtige spitstechnologie-project af, niettemin een hoge prijs werd geboden, maar het was de uitvinders als een zaak van eer, een Vlaamse zaak, en zij hielden het been stijf. Toen reeds was duidelijk dat zij voor die authentieke fierheid een bijzonder hoge prijs zouden betalen, want het gouden kalf erkent geen echte eer en gaat letterlijk over lijken. "Wat gij ons niet verkopen wilt, dat zullen we u ontnemen", zo luidt ergens een ongeschreven wet der wetteloosheid, die heden ook het leven zonder meer betreft.
Ingevolge de macht die moderne tovenaars ontwikkeld hebben, en die eigenlijk steeds te herleiden is tot een bedrieglijke manipulatie (of zelfs fnuiking of vernietiging) van bestaande krachten, is heden de kloof tussen, enerzijds, de werkelijkheid van de geschapen of de echte dingen, de goddelijke werkelijkheid of de natuur en, anderzijds, de zogenaamde cultuur, haast onoverbrugbaar geworden. Elk verband tussen de theoria en de praxis ontbreekt, terwijl de theoria nochtans het concrete leven blijft beheersen: niet omwille van de kennis die ze zou representeren, maar louter door haar macht, waarmee zij het leven dwingt, net zoals eender welke door geweld verzilverde wet dat doet. Wat doorgaat voor 'kennis', zijn eigenlijk een geheel aan imperatieven, vaak volstrekt ononderscheiden van deze die regeren in elk 'dom' traditionalisme.
Wat in al deze mechanismen ontbreekt, is verantwoordelijkheid: het aanvoelen dat wat gebeurt, beslist wordt of ten uitvoer wordt gebracht, noodzakelijk daders heeft met specifieke motieven - beweegredenen die principieel bestand dienen te zijn tegen de kritiek van eender wie, en die zich permanent voor die kritiek open dienen te stellen. Waar deze eis ontbreekt, ontbreekt noodzakelijk een essentiële waarborg voor de waarheid van wat in maatschappelijk opzicht te gebeuren staat, en ook voor de goedheid, de rechtvaardigheid daarvan. Maar de waarheid heeft precies te maken met de absolute bereidheid om zich borg te stellen voor datgene waarvan men getuigt - een principe waarvan de Christusfiguur de allereerste mal is, het archetype, het unieke voorbeeld, met name in de bereidheid om desnoods te sterven voor wat men zegt - en dit vanuit het inzicht dat het Woord - van Waarheid - het enige is wat aan het leven zin kan geven.
(wordt vervolgd)
J.B., 15.05.'08
Hoe noodzakelijk is geloof? (6)
Hoe noodzakelijk is geloof? (6)
Het geschapene kunnen wij met ons verstand niet bevatten: we zien en begrijpen slechts de constructies omdat we deze dingen ook zelf konden maken, en dat zijn geen wezenskenmerken, doch oppervlakkigheden. En uiteraard en om dezelfde reden zien we ook wat er aan de dingen mankeert, en zo hebben we tevens een idee van het sublieme; maar meer dan een idee hebben we niet.
De wiskunde, maar ook het ganse "rechnende Denken" (- "rekenende denken"), zoals Martin Heidegger het westerse denken noemde dat zijns inziens lijdt aan "Seinsvergessenheit" (- de vergetelheid omtrent het zijn of het wezen der dingen), en dat dus goddeloos is, louter op de materie gericht - dat "rekenende denken" verleidt ons ertoe het kwalitatieve te reduceren tot louter kwantiteiten, en het doet dat vanuit de waan dat aldus alles beheersbaar zal worden. Niets minder dan het streven naar macht ligt aan de grondslag van deze niet ongevaarlijke illusie, want men kan nimmer bezitten wat men niet begrijpt, zelfs het eigen Zijn bezit men niet.
Helaas heeft zich de ganse westerse cultuur opgebouwd rond precies dit soort van machtsdenken, waarvan de illusie van de totale beheersing van de werkelijkheid, de drijfveer is: de waan van de zelfvergoddelijking van de mens. Volzinnen worden geacht de werkelijkheid perfect af te beelden, net zoals in vroegere eeuwen de integrale bijbeltekst gold als een emanatie van de godheid, evenwaardig aan die van de natuur, en via die ultieme grammatica welke de wiskunde of de fysica van de werkelijkheid is, wordt de natuur met de formule van de fysicus bezworen en bevolen, precies zoals ooit de natuur bevolen werd door het Woord van God. Tenminste, dat gelooft men.
Helaas, want dit machtsdenken is een catastrofe voor de mens: het heeft immers enkel oog voor wat niet aan het oog ontsnappen kan, en dat is het louter materiële, het telbare, het mysterie dat geperst wordt in een overzichtelijk keurslijf van enkele zwarte en witte vakjes en daarmee uit. Volgens dit 'denken' - dat zelfs die naam niet eens waardig is - is er aan een mens niets meer dan materie en energie, en wordt elkeen van ons probleemloos vervangen want perfect herschapen door zijn kloon - de ziel bestaat immers niet, daar zij niet kwantificeerbaar is en derhalve a priori wordt miskend. Hoe dan zou God kunnen bestaan binnen die enge en ellendige 'visie' op onze kostbare werkelijkheid!?
Andermaal helaas: dit machtsdenken, deze "rekenarij", heeft het ganse westen in zijn greep gekregen. De mensen zijn bang dat zij door allerlei totalitaire systemen zullen overmeesterd worden, maar zo gewend zijn zij geraakt aan het genoemde monster, dat zij niet eens merken hoe het zich dagelijks met hen voedt, en ook met hun zelfs nog ongeboren kinderen. Want ook abortus volgt vanzelfsprekend rechtstreeks uit die waan dat wie nog niet met de voeten op de wereld staan, geen burgers zijn en 'dus' ook geen mensen, zodat ze ook geen aanspraak kunnen maken op rechten, en dus ook niet op het recht op leven. Ja, hier ziet men andermaal klaar hoe een wancultuur zich meester waant over de natuur zelf: haar inziens moet men burger zijn vooraleer men mens genoemd kan worden! Met andere woorden: haar inziens is de mens een schepping van zichzelf!
(wordt vervolgd)
J.B., 15 mei 2008
Hoe noodzakelijk is geloof? (5)
Hoe noodzakelijk is geloof? (5)
Vandaag worden ze meestal en door bijna iedereen door elkaar gehaspeld: de echte dingen en de onechte, de zaken van intrinsieke waarde en de loutere 'maaksels', de illusies en de spelletjes. En de veronachtzaming van het scheppingsbegrip is hier mede verantwoordelijk voor.
Zoals reeds gezegd, is het ingeschreven in de dingen zelf, dat wij behoeftig zijn, dat wij ons moeten voeden en dat het voedsel waarmee wij ons voeden - net zoals wijzelf - leeft en moet groeien: het is geschapen. Niemand is in staat om voedsel te maken uit bijvoorbeeld zand, omdat niemand, dan God alleen, wat dood is tot leven kan wekken. Wat leeft - wijzelf en alle andere dieren en planten - is van een andere orde dan wat uit dode stof is, en wie zijn ziel verwoorden kan, en ze derhalve kan delen en bewust kan bestaan, behoort weer tot een andere orde: die van het geestelijke, het Woord dat ons, mensen, aan elkaar smeedt tot mensdom.
Wij, mensen, mogen participeren aan de schepping, doch iets maken uit niets is niet aan ons gegeven: we hebben grondstoffen nodig, bouwelementen, speelgoed, reeds geschapen, natuurlijk materiaal. Iets maken uit niets, dat kunnen wij niet. Ook kunnen wij niet uit iets dat van een lagere orde, iets maken dat van een hogere orde is: we kunnen geen dode stof tot leven wekken en ook kunnen wij van dieren geen mensen maken. Onze creativiteit beperkt zich tot het ont-dekken van het geschapene: het vinden van de krachten die in de door God gegeven natuur op hun bestemming wachten. Want zo zijn de auto, de televisie en de radio, de telefoon en alle andere technische verworvenheden slechts de ont-dekkingen van natuurkrachten die deze mogelijkheden reeds van in den beginne in zich hadden. Gedurende miljarden jaren hebben de bliksem en alle andere natuurkrachten 'gewacht' op het Woord: datgene wat mensen aan elkaar smeedt tot een mensdom dat wetenschap toelaat en de vele toepassingen van de bliksem en de andere natuurkrachten in de technologie. Over de mogelijkheden die de natuur nog in petto heeft, hebben we slechts vermoedens, amper kennis.
We zijn geen goden en we kunnen niet scheppen, maar we kunnen wel construeren, dingen samenstellen uit reeds bestaande, geschapen zaken en op die manier komt, 'naast' de natuur, cultuur tot stand.
In extreme gevallen is er aan culturele zaken zelfs niets natuurlijks meer, al is het tevens zo dat de natuur nodig blijft om aan dat culturele vorm te geven. Maar over bijvoorbeeld het punt p met coördinatenkoppel (a, b) op het vlak pi, kunnen we zeggen dat het in de natuur helemaal niet zou bestaan, tenzij dan als zijn naam, (a, b), die dan ook perfect samenviel met de definitie van dit 'ding', p.
Natuurlijke zaken daarentegen kunnen niet uitputtend gedefinieerd worden: zij kunnen van ons een naam ontvangen, en dan spreken wij af dat we weten waarover we het hebben als we die dingen bij hun namen noemen maar, op de keper beschouwd, kénnen we de echte namen van de natuurlijke dingen niet omdat echte namen, definities zijn, terwijl we de échte dingen nooit uitputtend kunnen kennen - ze zijn, zoals al het geschapene, grondeloos diep.
In feite kunnen we het punt p definiëren omdat we alle eigenschappen van p kunnen opsommen. Uiteraard, want p is een eigen, menselijk maaksel. De eigenschappen van een reëel object daarentegen zijn talloos. Hiermee is andermaal gezegd dat een reëel ding niet maakbaar is: enkel samenstellingen of hersamenstellingen vallen onder onze kunde. Die samenstellingen definiëren lukt dan weer wél, mits we voor ogen houden dat de essentie van de dingen niets anders is dan hun zin. Zo definieer ik een pen als iets dat dient om mee te schrijven, en een zwembad als iets om in te zwemmen. Reële dingen definiëren lukt echter niet, omdat wij de ultieme zin van het geschapene niet kennen. Een muziekinstrument dient om te bespelen, maar: is een paard een dier dat dient om een kar voort te trekken? We moeten ons bij de omschrijving van reële dingen tevreden stellen met het opsommen van enkele eigenschappen.
Dit slechts om in het licht te stellen dat het goddelijke scheppen en het menselijke maken twee zaken van een totaal andere orde zijn. Het loont de moeite hier vandaag bij stil te staan, omdat de veronachtzaming van dit onderscheid het belang ervan maar al te vaak veel te laat aan het licht brengt. En die veronachtzaming spruit voort - zoals nu duidelijk hoort te zijn - uit onze vergetelheid omtrent het scheppingsbegrip: doordat wij God vergaten, verloren wij het vermogen om het echte van het onechte te onderscheiden, met andere woorden: het vermogen om de waarheid te zien. De middel-doelomkering is nog steeds een van de mooiste voorbeelden van dit onvermogen. Een vreemde speling van het lot wil echter dat dit door godvergetenheid veroorzaakte ongeluk ons vooral bekend is bij monde van een der grootste Godsloochenaars...
(wordt vervolgd)
J.B., 15 mei 2008
14-05-2008
Hoe noodzakelijk is geloof? (4)
Hoe noodzakelijk is geloof? (4)
Onze aarde? Zij is niet het centrum van de ruimte: ze draait rond de zon, die slechts één van de talloze zonnen is, in slechts één van de talloze zonnenstelsels, nevels van zonnenstelsels...
De mens? Het mensdom is niet het doel van de schepping: het is een nipt erbij gekomen, toevallige, naakte zijtak van de aap, een geheel ongewild product van een louter toevallige evolutie...
De vrije wil? Op het ogenblik dat wij denken dat we dit of dat beslist hebben, blijkt onze wilsact allang voorafgegaan door een volstrekt onbewust en louter fysiologisch procédé: dat wijzelf het zijn die kiezen, is niet meer dan een kostelijke illusie...
De rede? De ganse cultuurgeschiedenis toont aan dat de zogenaamde redelijkheid meestal ver te zoeken is: een 'beslissingsproces' is redelijk als principieel elkeen daaraan kan participeren, want de waarheid is uiteindelijk een zaak van recht. Maar wat gedaan als blijkt dat de meerderheid de roes wil en de droom? Mensen blijken er immers helemaal niet om te geven of een stelling waar is of niet, maar zij zelfmoorden zich wel van zodra hun dromen wegvallen...
De persoonlijke verantwoordelijkheid dan? Ja, daarop steunen onze rechtssystemen, die de orde handhaven in de groep. Maar steeds vaker is sprake van gedeelde verantwoordelijkheid en schuld, want ook onze persoonlijkheden blijken sociale constructies. Ons 'zelf' is wat men niet missen kan wanneer iemand tot de orde dient te worden geroepen; het wordt, omwille van de nood aan orde, tot werkelijkheid verklaard van zodra iemand geboren wordt, met name door de verbinding van ons vlees met een naam. Edoch, onze persoonlijkheid verandert voortdurend en soms ook radicaal. De mens is zijn geschiedenis, maar... wat doet men met een moordenaar die, ingevolge bijvoorbeeld Alzheimer, zich nooit meer ook maar iets van zijn daad zal herinneren?
Het persoonlijke bezit? Want steeds vaker en uit steeds meer hoeken luidt het dat iemand is wat hij heeft: aan geld, aan organen misschien, aan talenten, aan sociale contacten... Want het 'hebben' lijkt uiteindelijk het pleit te winnen tegen het 'zijn', dat naar het land der sprookjes werd verwezen: het simpele "Ik ben", waarmee Jahweh zichzelf benoemde, is volgens hedendaagse linguisten een loutere zinsconstructie waaraan geen werkelijkheid beantwoordt, en dus niet meer dan één van de talloze bedrieglijkheden van de taal. Alsof dat nog niet erg genoeg is, moet niet alleen het 'zijn' het op de hedendaagse markt bekopen: ook het 'hebben' wankelt: de munt waarin het persoonlijke kapitaal vertaald wordt, krijgt een steeds labieler karakter; gezondheid heeft niemand in de hand zolang de dood meester van het leven blijft en nog onvaster dan dit alles is de betrouwbaarheid van sociale netwerken. Een 'vriendenkring' is iets wat men moet vrezen als men er zelf niet toe behoort, en iets waardoor men volstrekt gedomineerd wordt als men er middenin zit... Het eigen zijn bestaat niet meer, de mens moet het toegeven, dat hij een groepsdier is, en een groep denkt niet, heeft geen kop, droomt zelfs niet...
De oude zekerheden zijn voorgoed verdwenen en, veel erger nog dan Nietzsche het had zien aankomen, zijn ook de oude waarden weg. Eerlijk duurt niet langer het langst: men redt zijn leven middels geslepenheid en gladheid, radheid van tong ook en subtiel bedrog, vleierij en leugens. Diepzinnigheid hindert nog slechts, en het vermogen om aan de oppervlakte te laveren wordt overal hoog op prijs gesteld: flexibel, omkoopbaar en perfect meedraaiend met de wind moet wezen al wie zich vandaag nog recht wil houden. De nadenkenden, de rechtvaardigen, de trouwen en de noeste werkers: in de ogen van deze wereld zijn zij enkel sukkelaars, zwakzinnigen, verliezers. De winst is heden aan de dief!
Edoch wat moet er worden van een wereld die op deze manier 'draait'? Verwondert het nog iemand dat steeds meer jonge mensen, van zodra ze tot het besef komen wat er gaande is, er gewoon een eind aan maken? Is dit niet al het voorportaal van de hel?
Inderdaad, het is de rede die ons deze gruwelijke dingen onder de ogen brengt en die ons laat vermoeden dat niet zij gevolgd zal worden in de verdere toekomst, doch het redeloze: het onpersoonlijke, het instinctmatige, het massale... en misschien ook wel de droom, de volstrekte overgave... het 'religieuze'?
En is nu niet duidelijk dat het christendom - in fel contrast met heel wat andere, grote 'religies' - de redelijkheid herbergt, en de openheid, de verantwoordelijkheid, het personalisme en de orde die daarvoor worden vereist? Is het nog steeds niet duidelijk dat dit verlichte christendom dat niets zoekt dan de waarheid, die zij dan ook niet vreest, de noodzakelijke grondethiek is van alle authentieke wetenschappelijke activiteit? Ziet men dan nog niet in dat het zaaien van twist tussen, enerzijds, de christelijke ethiek en, anderzijds, de wetenschappelijke bedrijvigheid, een list moet zijn van de duivel, zelfs als die niet bestaat?
De rede leidt tot het christendom en het christendom leidt tot de rede: alle kwakzalverij en tovenarij van kerk en inquisitie is uit den boze voor wie naar waarheid streven. Dat daarentegen het volgen van de rede alleen maar tot het inzicht leidt van de jammerlijke, redeloze staat waarin de wereld verkeert, mag ons de moed niet doen ontnemen: het is immers slechts dankzij dit inzicht, dat wij weten welke kant uit, of toch ongeveer...
J.B., 14 mei 2008
06-05-2008
Hoe noodzakelijk is geloof? (3)
Hoe noodzakelijk is geloof? (3)
Er zijn dingen die echt bestaan en er zijn ook dingen die alleen maar bestaan op grond van afspraken. De boterham die voor mij op tafel ligt, bestaat echt, en mocht ikzelf daar nog aan twijfelen, dan zal elke hongerige mij dit kwalijk nemen, want het leed van zijn met mijn boterham te lenigen honger is afschuwelijk echt. Dat ik met dobbelen enkele euro heb gewonnen, is eveneens echt, want met dit geld kan een hongerige een echte boterham kopen die het verschil kan maken tussen leven en dood. Maar dat men met pakweg twee euro een boterham kan bemachtigen, is slechts echt op grond van door mensen gemaakte afspraken. Het verschil in echtheid zit hem hier: een boterham is echt omdat God zelf dat zo beslist heeft, een euro is pas echt omdat wij, mensen, dat zo overeengekomen zijn.
Dat voedsel voedzaam is voor ons, heeft met onze menselijke afspraken en overeenkomsten helemaal niets te maken: wij dienen ons daarbij neer te leggen, het is een natuurwet, een imperatief, een bevel. De voedzaamheid van voedsel, de giftigheid van gif, de hardheid van ijzer, de onomkeerbaarheid van de tijd, de zwaartekracht en alle andere fysische wetten zijn ons gegeven of opgedrongen, ze zijn natuurlijk of aangeboren en daartegen hebben wij geen verweer. Wij zijn niet in staat om voedsel te maken, of ijzer, en evenmin kunnen wij de zwaartekracht ongedaan maken, de tijd omkeren of de natuurwetten veranderen. Wij, mensen, hebben ons bestaan te danken aan de natuurwetten, maar zelf zijn we niet tot scheppen of tot herscheppen in staat: gisteren niet, nu niet en ook morgen niet. Het enige wat wij, behalve beamen, kunnen doen, is: dwarsbomen of vernietigen, wat in een wat meer verbloemde vorm "manipulatie" heet en in nog meer bedekte termen - zij het volstrekt onterecht - : "constructie", en zelfs "creatie" of "schepping".
Wetenschap en techniek zijn op de keper beschouwd niets anders dan pogingen om kennis te nemen van de natuurwetten, met het oog op het naar zijn eigen hand zetten ervan, wat gebeurt door de zaken zodanig bij elkaar te puzzelen dat ze resulteren in een of ander gewenst resultaat. Geen creatie of schepping, doch verwringing en verdraaiing, ombuiging, geleiding of zelfs conditionering is wat in wetenschap en techniek aan de orde is.
Iets gelijkaardigs doen wij waar wij de werkzaamheid van (eventueel reeds gemanipuleerde of dus in wetenschap en techniek getemde) natuurwetten verbinden met onze eigen spelregels, afspraken, conditioneringen of 'bevelen': God (of de natuur) zorgt voor ons dagelijks voedsel en houdt ons in leven, tenzij wij aan deze voorzienigheid zelf perk en paal gaan stellen. Op de akkers groeit voedsel dat onze basisbehoeften helpt te bevredigen, maar mensen kunnen daar beslag op leggen en zodoende de behoeftebevrediging van anderen voorwaardelijk maken. Het plukken en het verorberen van de vruchten volstaat dan niet langer om zich te kunnen voeden: vooraleer te kunnen plukken moeten de hongerigen een tol betalen aan wie zichzelf tot de eigenaars van de akkers hebben uitgeroepen. Op een reusachtig schilderij van Jacques-Louis David, te bezichtigen in de paleizen van Versailles, kroont Napoleon zichzelf tot keizer, en precies zo verklaren mensen zichzelf tot eigenaar van een welbepaald territorium. Het bezit wordt echter niet anders in stand gehouden dan middels het geweld of de dreiging daarvan, en dat is dan ook het wezen van het bezit, of van de menselijke afspraken in het algemeen: zij voegen niets aan het natuurlijke toe, ze zijn wezenlijk vernietigend. De Code Napoléon - de basis van ook onze wetgeving - is een geheel van met geweld af te dwingen 'afspraken' welke het natuurlijke leven met talloze (door mensen in elkaar gestoken) voorwaarden verbindt.
Waar goddelijke bevelen op zichzelf bestaan en ze, behalve de Schepper zelf, niets of niemand nodig hebben om werkelijkheid te worden - de natuur is wat hij is - , kunnen menselijke bevelen of 'afspraken' helemaal niet op zichzelf bestaan: zij moeten als het ware parasiteren op het natuurlijke, dat ze manipuleren of ombuigen, en waarvan ze zich de kracht toeëigenen. Er is geen sprake van architectuur of zelfs maar van een gebouw, zonder stenen en de andere grondstoffen die uit de natuur worden gerecruteerd. Zelfs de meest verhevene van alle kunsten - de muziek - kan niet zonder de fysische geluiden waarvan zij eigenlijk alleen maar een bijzonder gesofisticeerde samenstelling is. Tekst heeft een drager nodig: inkt op papier, of licht op een videoscherm, hersenen met geheugen, maar hoedanook altijd iets natuurlijks waaraan hij vorm kan geven. Het geven van vorm aan materie, zoals dat gebeurt bij het maken van tekst, is de manipulatie van materie. En nu komt de kers op de taart.
Heel wat mensen geloven dat God niet alleen de natuur(wetten) schiep, waardoor Hij vorm gaf aan de chaos en aldus de materie tot stand bracht - zij geloven tevens dat Hij een aantal welbepaalde teksten schiep, waardoor Hij vorm gaf aan de chaos en aldus de geest tot stand bracht of althans in de wereld naar binnen loodste: een geheel van bevelen naast het bevelschrift der natuurwetten. [Op de keper beschouwd zou God zelf met zijn bevelen samenvallen, daar Hij het (levend) Woord zelf is]. En geheel onlogisch kan men dat geloof bezwaarlijk noemen. De problemen, welke in het verleden vaak tot bloedige oorlogen leidden, beginnen pas waar men zich gaat afvragen welke teksten van Gods hand zijn en hoe zij gelezen dienen te worden.
(wordt vervolgd)
J.B., 6 mei 2008
26-04-2008
Hoe noodzakelijk is geloof? (2)
Hoe noodzakelijk is geloof? (2)
Waar God ontbreekt, nemen afgoden zijn plaats in. En is God zelf een positiviteit, dan zijn demonen slechts lacunes, tekorten of gebreken en daarom ook zijn zij niet geschapen, doch louter het gevolg van de moedwillige miskenning van de Schepper.
Het gouden kalf - de opperdemon - is een zucht naar altijd meer, een ontregeling van het natuurlijke hebben en houden dat slechts het juiste evenwicht nastreeft - het 'juiste midden' van de Hellenen. Hebzucht vindt geen evenwicht, is nooit bevredigd en valt daarom met de onvrede samen die het eeuwige deel is van wie eraan lijden.
Aan hebzucht lijdt men inderdaad: terwijl zij de schijn wekt te verrijken, foltert ze slechts wie ze tot haar instrumenten heeft gemaakt, en zij doet dat zonder hoop op de beëindiging van die foltering, want zuchten kunnen nu eenmaal niet bevredigd worden.
Er zijn mensen - niet zo heel veel, maar er zijn er - die lijden aan wat men een bijzondere vorm van 'waterzucht' zou kunnen noemen. 'Waterzucht', niet in de betekenis van oedeemvorming maar in de betekenis van een onweerstaanbare drang tot het drinken van water. Deze (geestes?)zieken dienen constant bewaakt te worden en tegen zichzelf beschermd, zoniet zouden zij water drinken tot de dood. Waterzuchtigen zijn ziek buiten hun eigen wil, maar er zijn ook de drankzucht en de vraatzucht, en in feite zijn alle handelingen die wij 'zonden' plegen te noemen, niets anders dan 'zuchten': het ontbreekt daar aan een evenwichtsstreven: zuchten kunnen niet bevredigd worden, ze houden wie eraan lijdt in een voortdurend terugkerende onvrede, en een onvrede is geen positiviteit, het is een lacune, een tekort, een demon.
Zuchten worden nooit bevredigd omdat zij geen doel hebben; ze hebben immers geen ander doel dan zichzelf, ze zijn hun eigen doel, maar tegelijk kunnen zij niet in zichzelf rusten omdat zij niet hun eigen bestemming zijn: ze zijn niet omwille van zichzelf geschapen, doch om een hoger doel te dienen - uiteindelijk om God te dienen - de enige die rust in zichzelf en van wie gezegd zou kunnen worden dat Hij, behalve het onze, ook zijn eigen doel is.
Augustinus, Marx en Illich leerden ons dat in onze zuchten, het doel en het middel onderling werden verwisseld. Schepper en schepsel, meester en dienaar, plant, dier, mens en dode stof: zij blijken niet meer op hun plaats te zitten, de orde der dingen lijkt grondig verstoord en de theorie wint heden ten dage veld dat er geen orde in de dingen is, geen schepping zelfs, doch alleen het blinde toeval, het noodlot, het absurde: dat wat zonder fundament en dus zonder schepper is. Bijgevolg bepalen wij zelf onze doelen, zo zeggen deze theoretici, en zij spelen god.
Edoch, er is geen god denkbaar zonder schepselen, en wie god spelen willen terwijl zij niet scheppen kunnen, dienen anderen desnoods tegen hun wil tot hun 'schepselen' te verklaren - of te 'veroordelen'. En zo fabriceren despoten die de schepping laken, hun eigen staten, en verklaren zij mensen tot burgers van die staten, en ontzeggen zij aan wie het burgerschap niet of nog niet ontvingen, tevens het menszijn en het leven, want in hun staten schenken zijzelf alle rechten en dus ook het recht op leven. Zij schenken... of onthouden aan hun 'schepselen' deze rechten. Zo werd het ooit vanzelfsprekende leven, een voorwaardelijk recht op leven, en de despoot tolereert abortus en laat de moord op het ongeboren leven onbestraft omdat hij zich daarvan vooralsnog niet de schepper kan wanen: wie ongeboren is, is geen burger, heeft geen burgerrechten en bijgevolg ook geen recht op leven, zo luidt zijn 'redenering'. Er is geen twijfel mogelijk: de despoot, de politicus waant zich een god; politiek is a priori principieel atheïstisch en demonisch, duivels.
Het milieu? De staten beweren vandaag dat zij de natuur beheren. Wat een arrogantie toch, dat zij niet meer inzien hoe zij er alleen maar dankzij de natuur kunnen zijn, dat zij hooguit een schimmel zijn op de natuur waarvan zij zich nu - godbetert! - de schepper wanen! Wat een arrogantie dat zij zeggen aan de natuur rechten toe te kennen, alsof de natuur in zijn bestaan van hen afhankelijk was! Edoch, evenzo kennen politici ook rechten toe aan hun eigen moeders en aan die van alle burgers: als de ouders hun werk hebben gedaan en niet meer dienen kunnen, hebben ze het recht op eten, drinken en onderdak - kijk es aan - en zo genieten zij, dankzij de politiek, in tehuizen die speciaal voor ouderlingen worden gebouwd, dezelfde rechten als de dieren!
Waar middel en doel ingevolge menselijke grootheidswaanzin door elkaar worden gehaspeld en waar de 'orde der dingen' geen vanzelfsprekendheid meer is, wordt aan dieren geheel ongevraagd een menselijke status toegekend: dat lijkt aanvankelijk mooi in de ogen van naïeve, van de natuur vervreemde burgers, aan wie het echter ontgaat dat zodoende niet de vermenselijking van het dier doch de verdierlijking van de mens aan de gang is. Want in de primitieve aanbidding van bomen, gewassen, elementen en dieren, worden andermaal de middelen met hun schepper of schenker verwisseld. Wanneer onze dankzeggingen zich tot het geschenk richten in plaats van tot de schenker, is er iets grondig mis met ons verstand, want wie geloven dat er geen schenker is, die hoeven uiteraard geen dank te zeggen - zo leert ons de meest eenvoudige logica... die heden gewoon zoek lijkt.
Is God dan de bron van alle logica? God, of beter: het godsgeloof, het geloof in het Absolute? Is dit referentiepunt dan hoedanook noodzakelijk om tot samenhangende en gerichte gedachten en handelingen te kunnen komen? Of brengt de religie daarentegen alleen waanzin voort, en dient zij bestreden te worden door de rede die wij, dapper, tot de onze moeten maken? Moeten wij voortaan, zoals humanisten het zeggen, de moed hebben om ons lot in eigen handen te nemen, teneinde aan de waanzin te ontkomen die in het religieuze op de loer zou liggen en die steeds drastischere instrumenten tot haar beschikking heeft? Een en ander vraagt een hoofdstuk apart.
Strijders voor eerlijke landbouw worden gecriminaliseerd terwijl aan het licht komt dat genetisch gemanipuleerde gewassen een gevaarlijk virus bevatten - zie: