| 
             
            H
            e   t       w   e   z   e       h   e   r   h   a   a   l   d   : 
            
            Twee
            teksten over de hongerstakers: 
            
            1.
            "Wij zijn de heersers der
            aarde". Over totalitarisme vandaag 
            Boekverbranding
            is de voorbode van moordpartijen 
            
            Eerst
            legt men mensen het zwijgen op en in een volgende stap gaat men aan
            het moorden: het is een historisch geïllustreerde these van Hannah
            Arendt die verschrikkelijk is maar tevens niet zo moeilijk te
            verklaren. Om de logica die erachter zit te kunnen begrijpen,
            volstaat het dat men zich realiseert dat er dissidenten bestaan,
            activisten, hongerstakers,
            revolutionairen maar ook soldaten die bereid zijn om hun leven te
            riskeren aan het front. Het is weliswaar teveel gevraagd dat iederéén
            bewust zou leven maar het bestaan van de genoemde categorieën
            volstaat om te laten zien dat mensen vaker de dood verkiezen boven
            een leven in onvrijheid. 
             
            
            Tijdens
            de jongste hongerstaking van de asielzoekers hier ten lande kon men
            er andermaal getuige van zijn dat mensen die lange tijd in slavernij
            geleefd hebben en wiens vooruitzichten op beterschap gefnuikt worden
            door regeringsleden die lijden aan een schromelijk tekort aan
            empathie, prompt doch weloverwogen de dood verkiezen boven een
            mensonwaardig bestaan. Een leven in onvrijheid is mensonwaardig.
            Mensonwaardig is het te moeten zwijgen. Mensen zijn niet bereid om
            het eigen hachje te redden ten koste van ongeacht wat. De dood is met
            andere woorden niet het ergste wat een mens overkomt. 
             
            
            Dictators
            leven van de leugen en zij verplichten het volk om te liegen en
            derhalve om de waarheid te verzwijgen, om de andere kant op te kijken
            als mensen worden afgemaakt, om te applaudisseren voor in hun
            belachelijke kostuums uitgedoste, defilerende fascisten. Het zwijgen
            van de massa, het meedoen en het bezwijken onder de sociale druk,
            zoals in de hoogdagen van het katholicisme of zoals tijdens het
            regime van Ceaușescu,
            Franco, Stalin, Hitler, Pol Pot, Orban, Kim Jong-Un, Bouterse, de
            tsaren, de pausen en al die andere godsdienstwaanzinnigen, noem maar
            op - het mee heulen is extreem hypocriet en bij de eerste de beste
            gelegenheid, als de machthebber struikelt, maken zijn voormalige
            aanbidders hem genadeloos af. 
             
            De
            dictator weet dat zijn macht beperkt is, dat het applaus dat hij van
            het volk ontvangt, door hem zelf afgedwongen werd, dat de eer die hem
            betoond wordt, ongemeend is, dat achter het juichen van de massa die
            hij overheerst, mensen schuilen die geduldig wachten totdat het
            ogenblik gekomen is om zich aan het absurde toneel waarin zij in een
            rol gedwongen worden, te onttrekken. Hij weet dat zijn macht een
            vervaldag heeft, dat zij slechts beperkt houdbaar is en dat eenmaal
            het voor hem onzalige ogenblik is aangebroken, zijn regime begint te
            stinken. Geen mens onder de massa is er die de kans zal laten liggen
            om hem af te maken als hij struikelt en om die reden onderdrukt hij
            de mens in elk lid van de massa, om die reden wil hij dat allen
            gelijk zijn, een uniform dragen, dat er geen diversiteit is, dat er
            slechts één taal gesproken wordt en uniformiteit, newspeak,
            afvlakking ook en onnadenkendheid, gehoorzaamheid en dril: de
            massamens die hij fabrikeert, moet een instrument zijn van alleen
            maar zijn
            wil,
            een tentakel dat bij het minste teken van twijfel moet worden
            geamputeerd en afgemaakt. 
             
            Mensen
            verkiezen vaker de dood boven een leven dat gedoemd is tot slavernij
            en de dictator weet dat ook en om die reden is hij heel attent naar
            individuen die de dans die zij verwacht worden te dansen, trachten te
            ontspringen: hij liquideert hen zonder compassie omdat hij weet dat
            er geen plaats is voor én zijn leugens én de waarheid. Om die reden
            moeten zij die de waarheid spreken, zwijgen
            en
            willen
            zij
            niet zwijgen dan kan hij hen nog doen
            zwijgen
            door de voorwaarden die maken dat zij kunnen spreken, weg te nemen,
            met name door hen te vermoorden: het is een logica waar niemand
            omheen kan: op de boekverbranding volgen de moordpartijen. Heinrich
            Heine: "wo
            man Bücher verbrennt, verbrennt man auch am Ende Menschen"
            (Almansor,
            1820). 
            (J.B.,
            12 september 2021) 
            
            
  
             
            
            2.
            Hongerstakers
            en politici: een verhaal van durf en arrogantie 
            
            De
            hongerstaker berokkent kwaad aan zichzelf, maar hij doet dat met het
            oog op het bereiken van een goed. Het kwaad dat hij aan zichzelf
            berokkent, kan krachtens
            een eigen 'belofte' stopgezet
            worden door diegene van wie hij het beoogde goed probeert af te
            dwingen. Van zodra dan de gegijzelde de belofte gelooft en er ook
            naar handelt door aan de eisen van de gijzelnemer tegemoet te komen,
            wordt dat kwaad ogenschijnlijk
            stopgezet
            en tegelijk wordt het door de gijzelnemer beoogde goed bereikt. 
             
            
            Eerst
            twee niet onbelangrijke opmerkingen bij de gecursiveerde
            tekstgedeelten hier boven. 
             
            
            Bekijkt
            men ten eerste de 'belofte' van de gijzelnemer dat hij zijn kwaad -
            alsnog een dreiging - zal stopzetten op voorwaarde dat de gijzelnemer
            zijn eisen inwilligt: die 'belofte' is in wezen een schijn-afspraak;
            ze is een eis met het uitzicht van een afspraak, maar ze is geen
            afspraak want ze is eenzijdig. Bovendien
            is ze bedrieglijk omdat ze een ander behept met schuldgevoelens
            terwijl er bij hem van schuld althans aanvankelijk geen sprake kan
            zijn; de gijzelnemer zegt namelijk: "Als jij X
            doet,
            dan beloof ik je dat ik Y
            zal
            doen; jij kunt dus bepalen wat ik doe", terwijl het a
            priori de
            gijzelnemer zelf is die dat alles bepaalt omdat hij eenzijdig alle
            voorwaarden bepaalt. 
            
            Ten
            tweede is met het inwilligen van de eisen van de gijzelnemer de
            afwending van het kwaad door de gegijzelde slechts schijn.
            En het is schijn omdat het betreffende kwaad in wezen een dreiging
            was
            terwijl die dreiging uiteraard gecontinueerd want bekrachtigd wordt
            in geval van toegevingen. Met andere woorden neemt een toegeving het
            onmiddellijke kwaad weliswaar weg, maar in dezelfde beweging wordt
            het ook als zijnde effectief bekrachtigd. Het is derhalve de
            toegeving die het kwaad als zodanig in het leven roept of duldt. 
             
            
            Vandaar
            zit aan het middel
            waarmee
            de gijzelnemer zijn doel tracht te bereiken hoe dan ook een geurtje
            en het minste wat ervan gezegd kan worden is dat
            het Machiavellistisch is. En hier beschouwen de gegijzelden die in de
            actuele Belgische historie bewindslieden zijn, het verhaal als ten
            einde. Maar het verhaal werd hiermee pas half verteld... 
            
            Rest
            ons namelijk ook nog het door de gijzelnemer vooropgestelde doel
            onder de loep te nemen, en dat blijkt alras een heel ander paar
            mouwen. 
            
            Zoals
            gezegd dreigt de gijzelnemer met een kwaad, en deze dreiging gebruikt
            hij als een middel voor het bereiken van een door hem vooropgesteld
            doel. Op het eerste gezicht lijkt het er nu op, dat het doel van de
            gijzelnemer een persoonlijk goed zal zijn, of althans een goed dat
            aan hem en aan zijn medestanders ten goede zal komen, terwijl het
            tegelijk de gegijzelde(n) een zeker nadeel zal berokkenen. Edoch, van
            zodra het door de gijzelnemer vooropgestelde goed ook maar een schijn
            van objectiviteit
            krijgt,
            kan de hele zaak niet langer zonder meer als chantage van de hand
            worden gedaan. 
            
            En
            het door de gijzelnemer nagestreefde goed krijgt reeds die schijn van
            objectiviteit van zodra het voor veralgemening
            vatbaar wordt, en dat wil zeggen: relatief makkelijk. 
             
            
            Wanneer
            bijvoorbeeld mensen een economisch voordeel proberen af te dwingen
            met een of andere spectaculaire stunt, dan kan men hen weliswaar
            attent maken op het feit dat de middelen beperkt zijn en dat anderen,
            die te bescheiden zijn om zich te doen opmerken, deze
            tegemoetkomingen veel meer verdienden omdat zij er ook veel erger aan
            toe zijn. Men antwoordt dan in feite aan de eisenstellers: "Wacht
            uw beurt af in de rij, er zijn er immers die het nog slechter
            hebben!" Maar zijn er inderdaad mensen die het nog slechter
            hebben, dan repliceren de eisenstellers onmiddellijk dat het ook voor
            dézen is dat zij actie voeren én dat het beperkt karakter van de
            middelen kennelijk pas geldt als eerst abstractie wordt gemaakt van
            de superrijken die geheel wettelijk
            en
            derhalve ongehinderd hen allen bestelen! Want zijn zij het niet die
            onnodig beslag leggen op wat anderen wél nodig en broodnodig hebben?
            Zonder enige twijfel is hier, hetzij gewild
            hetzij ongewild door de 'gijzelnemers', inderdaad een objectief goed
            in het geding, hetwelke - gebeurlijk onverhoopt - de zaak van de
            gijzelnemers zal steunen omdat een hoger recht het onrecht dat zij
            uitoefenen zoniet rechtvaardigt dan toch begrijpelijk maakt of zelfs
            verontschuldigt. En wie dan nog vasthoudt aan de wet met de regel
            dura lex
            sed lex,
            acht ethiek onmogelijk en beschouwt zichzelf derhalve automatisch als
            een onmens: een burger die de wet volgt weliswaar, maar tegelijk een
            onmens. Een bevraging van de wet wordt dan niet eens getolereerd,
            alsof die wet er van godswege was gekomen en niet door en voor mensen
            werd gemaakt - een eeuwige, goddelijke wet, geheel onwrikbaar en
            onaanpasbaar, precies zoals de spreekwoordelijke wet van Meden en
            Perzen die toentertijd de Oud-Testamentische Daniël onschuldig in de
            leeuwenkuil deed belanden. Maar of die blinde politieke arrogantie
            ook vandaag nog zal bestraft worden met het onverwachte lot waarop
            Daniël kon bogen, valt nog af te wachten. 
            
            (J.B.,
            30 maart 2012) 
             
            
            
  
             
             |