Alle rechten voorbehouden Een variant van deze blog is te vinden op seniorennet op het volgende adres: http://blog.seniorennet.be/tisallemaiet/
11-10-2013
Tussen droom en daad...
Tussen droom en daad...
Willem Elsschot [Alfons De Ridder] (1882-1960)
Van elke drie mensen is er een die vroeg of laat kanker zal krijgen en heel binnenkort zullen de helft van ons in dat geval zijn, maar wie er vooralsnog aan ontsnappen, blijken immuun voor deze informatie en zij blijven de oogkleppen dapper dragen: foto's van zwarte longen deren de rokers kennelijk niet, obesitas neemt alom toe en wij houden er niet mee op ons vol te stouwen met plastics, additieven en nog ander gif. Talloos zijn de illustraties van de stelling dat wij ogen hebben en niet zien en een wel heel bijzonder voorbeeld daarvan is onze blindheid voor de misdaad.
In verband met criminaliteit spreken wij immers veel liever over het veiligheidsgevoel, alsof niet de dagelijkse moordpartijen, de homejackings en de drugsdoden een probleem waren maar wel de vrees ervoor. Symptoombestrijding kenmerkt de strategie welke gevolgd wordt nadat men zich heeft neergelegd bij de overmacht van het kwaad. Men herstelt dan niet langer de veiligheid maar men probeert het veiligheidsgevoel wat op te krikken, precies zoals men enkel nog de pijn bestrijdt eenmaal de hoop verdampt is om aan de ziekte zelf nog wat te kunnen doen.
Edoch, in deze tijd van werkloosheid en crisis floreert de misdaad, heel simpel omdat misdaad loont. Wie zich afvragen waar het geld vandaan komt waarmee sommigen in een tijd van faillissementen en recessie kerken van huizen uit de grond blijven stampen, die zullen beslist wijzer worden na inzage van de rapporten ter zake.
Georganiseerde misdaadbendes, meestal rond drugs maar ook rond allerlei fraude, oplichting en witwassen, tellen in België gemiddeld negen leden, zij verbergen zich achter legale handeltjes, gebruiken geweld, intimidatie en moord, ook tegen eigen leden, vaak werken zij samen met andere bendes en opereren zij internationaal. De jaarlijkse buit van de meeste bendes bedraagt minstens 25.000 euro, één vijfde van de bendes verzamelt algauw meer dan 2,5 miljoen euro en zes percent van de bendes maakt een jaarwinst van meer dan 10 miljoen euro. De totale winst van de georganiseerde misdaad in België bedroeg bijvoorbeeld voor het jaar 2008 bijna een miljard euro.*
Bij witteboordencriminaliteit gaat het om plegers die niet de naam hebben gangsters te zijn; ze hebben een hoge sociale status en misbruiken de maatschappelijke kanalen en de instrumenten waarmee zij vertrouwd zijn om zich ongezien te verrijken op de kap van de staat en waar zij dat in groep doen, beschermen ze elkaar, zoals in de wereld van de banken, want hoe anders moet men het noemen wanneer de belastingbetaler via de staat verplichte steun verleent aan banken die riante premies uitreiken aan het personeel, CEO én filiaalhouders?
Tenslotte zijn er nog de individuele misdadigers, om zo te zeggen de gewone dieven, geweldenaren en moordenaars, die her en der, vaak ziek of impulsief maar dikwijls ook gepland, de wet overtreden en nadeel berokkenen aan derden.
Maar naast dit alles dat zich schaart onder de noemer van de misdaad, is er ook het geïnstitutionaliseerde onrecht, in het licht waarvan bepaalde vormen van criminaliteit zichzelf goedpraten als in een rebellie van verontwaardigden die slechts wanhopig zoeken naar een meer rechtvaardige maatschappij. Vandaag zijn zij nog criminelen en heeft het wereldlijk gezag het bij het rechte eind maar morgen, zo geloven zijn, zullen de rollen omkeren, zoals dat het geval was ten tijde van de Franse Revolutie en in zoveel andere burgeroorlogen.
Een blik op de geschiedenis leert ons dat goed en kwaad niet zoals zwart en wit zijn te onderscheiden doch dat er tussenin een grote grijze zone ligt en, meer dan dat, dat afhankelijk van de belichting en het perspectief de twee vlot in elkander overgaan. Als paus Franciscus vandaag beweert dat elkeen slechts naar zijn geweten hoeft te luisteren om te zien wat hem te doen staat, dan is het eigenlijk niet te vatten op welke gronden hij zomaar abstractie maakt van de bevinding uit de vergelijkende cultuurwetenschappen, maar ook en vooral reeds uit de teksten van het Paulinische christendom - de bevinding namelijk dat goed en kwaad bestaan bij de gratie van de wet, die uiteraard niet overal dezelfde is. Op die manier kon blindheid voor de misdaad zich uiteindelijk wel ongewild rechtvaardigen want wát is misdaad wanneer goed en kwaad op zich zo troebel blijken en misschien niet eens bestaan?
Zo is het ten langen leste meer dan duidelijk: mensen maken onderling afspraken en zo ontstaat de wet waaraan eenieder zich moet houden, de vele mogelijke interpretaties maken de zaak al lastig genoeg, het gefilosofeer over goed en kwaad doet hier niet eens ter zake. Wie in België een bepaalde wettige daad stelt, zal mogelijkerwijze daarvoor in Iran veroordeeld worden, en wat ongeacht waar vandaag vereist wordt, kan daar morgen streng verboden zijn en andersom. De gronden van een wet doen niet ter zake, een democratisch tot stand gekomen wet is een afspraak en zij vindt haar betekenis in de naleving ervan; illegaliteit is het niet nakomen van beloften en wát er zoal werd beloofd, en ook waarom, is althans hier volledig naast de kwestie.
Dat de veiligheid wordt aangetast door laksheid bij het toezicht op de naleving der wet en door het geheel onbestraft laten van overtredingen, staat als een paal boven water en dat wie van die laksheid moeten getuigen, zich ook niet langer door de wet beschermd weten en zich derhalve ook onveilig voelen, is uiteraard al even vanzelfsprekend. Begrip voor het niet nakomen van de afspraken die de wetten tenslotte zijn, is daarom geheel misplaatst en bovendien misdadig: het berokkent nadeel aan wie zich wél voegen naar de wet en groter nadeel nog aan de rechtsstaat als zodanig. Elke vrijheidsbeperking die de wet afdwingt, staat in het teken van een grotere bevrijding en pas waar dit niet langer het geval blijkt, vindt een gemeenschap een reden en een noodzaak om die wet te wijzigen, wel te verstaan middels de daartoe geëigende wegen en organen, en niet voordien. Alleen uitzonderlijke gevallen van overmacht, uitsluitend vast te stellen door een rechter of een tot rechtspraak vastgesteld lichaam, kunnen uitzonderingen of kwijtscheldingen verantwoorden.
Het is omdat wij wel blind lijken voor de uiteindelijke gevolgen van onze daden, dat wij wetten nodig hebben die ons dwingen waar wij weigeren om na te denken of veeleer om consequent met onze overtuigingen te handelen. De strenge wet vervangt als 't ware het gebrek dat quasi alle mensen delen en dat niet zozeer onwetendheid betreft of een onvermogen om te redeneren, als wel een kortzichtigheid, een onwil om wat ons klaar en duidelijk voor de geest moet staan als zijnde noodzakelijk, ook onverwijld te doen en om aan datgene waarvan wij de onmogelijkheid inzien, te verzaken.
Waarom de genoemde blindheid of die onwil of wat het ook mag wezen, ons flink parten blijft spelen, is een vraagstuk op zich dat de moeite loont om over na te denken. Hoe dan ook is het een gegeven waarmee men rekening moet houden, wil men wat er omgaat in een samenleving binnen de gewenste banen leiden. De klassieke opvoeding die zich enkel toespitst op het inzicht, baat hier uiteraard niet omdat dit menselijke mankement zich niet door inzicht laat genezen: verstokte rokers vindt men evenzeer onder artsen en dieven onder toppolitici. Het is bij de vertaling van een inzicht naar een daad volgens dat inzicht dat het fout loopt, waardoor de valse indruk wordt gewekt van blindheid of gebrek aan inzicht: het mankement ligt bij de overgang van droom naar daad, waarover een van onze grootste schrijvers ooit, het inmiddels lang geleden heeft gehad. (°)
De aarde warmt op en ten gevolge daarvan smelt het landijs en stijgt het waterpeil in de oceanen: dat is zowat de theorie welke ons vandaag wordt opgelegd van bovenaf. Dat de opwarming het resultaat is van een toename van het energieverbruik ingevolge overbevolking, wordt beschouwd als vanzelfsprekend en de remedie die zich aandient, is bevolkingsbeperking welke feitelijk neerkomt op het vanwege de overheid ontzeggen aan het volk van het recht op het hebben van eigen kinderen.
Nooit eerder in de menselijke geschiedenis werd een flagrantere leugen bedacht maar tegelijk zal het niemand verwonderen dat er gelogen wordt omwille van de macht.
In de meest recente periode van de onsmakelijke historie van de machtswellust hekelden op het einde van de negentiende eeuw Karl Marx en Friedrich Engels het euvel van het kapitalisme waarbij het naar zich toe halen van de productiemiddelen door de grootgeldbezitters werd aangeduid als de kern van een gigantische diefstal gepleegd door de ene op de andere groep (of klasse) van mensen.
Een nog huiveringwekkender ontvreemding, dit keer van de ultieme productiemiddelen, diende zich aan met de genetische manipulatie van ons voedsel door multinationals waarbij door de fabricage van onvruchtbare of zaadloze gewassen, de landbouwers van de exclusieve zaadbezitters afhankelijk werden gemaakt.
In een derde fase van die overweldigende machtsconcentratie wordt de mens tenslotte verhinderd om zichzelf nog te reproduceren: in de toekomst zal hij zijn bestaan danken aan de welwillendheid van een overheid die zich derhalve gedraagt als een godheid.
Dat het echter om een afgod gaat, verraadt zich meteen in het simpele feit dat hij zijn macht en gezag allerminst ontleent aan de scheppingskracht die de echte goden kenmerkt. Het ontbreekt de controlestaat immers aan elke vorm van creativiteit. Zij schenkt helemaal geen leven doch maakt het bestaan voorwaardelijk, zij eist er een tol op, zij chanteert de schepping en wil op die slinkse wijze de plaats innemen van de goede god waarvan zij de aanbidding verbiedt en voor zichzelf opeist. En als het hier niet gaat om Gods 'tegenstrever' die aangesteld als stadhouder met afgunst naar de schepping kijkt, welnu dan bestaat de duivel niet.
Voor de stijging van de zeespiegel met zowat twintig centimeter in de laatste honderddertig jaar worden in de wetenschap een aantal oorzaken opgesomd waaronder de opwarming van de aarde welke het water doet uitzetten en het landijs doet smelten. Rapporten schrijven aan de uitzetting van het zeewater ingevolge een temperatuurstijging van één graad Celsius, een stijging van het waterpeil met minder dan één meter toe. En het smelten van bijvoorbeeld al het landijs op Groenland zou een stijging veroorzaken van amper één tiende van een millimeter! En dan is er nog het grondwater dat wordt opgepompt en dat in zee terechtkomt. De ijsmassa's aan de polen die door de gravitatiekracht water aantrekken dat zich daar dan als het ware ophoopt. Tenslotte zijn daar ook nog de lokale bewegingen van de zeebodem die in Nederland bijvoorbeeld zakt.*
Maar met geen woord wordt er gerept over de erosie die alom de kusten aanvreet en over actieve vulkanen op de oceaanbodem waarvan men overigens sinds kort weet dat zij de bronnen van het leven zijn. Eveneens verzwijgt men een wellicht nog veel krachtiger factor die het waterpeil doet dansen maar dan in de omgekeerde zin, met name het fenomeen van de verdamping en de condensatie. Want als het warmer wordt dan houdt de lucht meer water vast in de vorm van damp - water dat uiteraard aan de zeeën wordt onttrokken. De opwarming van de aarde zou dan via deze allesbehalve te verwaarlozen werking het zeeniveau doen dalen.
Schuift men voor wat sommigen voorstellen als de dreiging van een nieuwe zondvloed de schuld in de schoenen van de zogenaamde overbevolking, dan lijkt het hek helemáál van de dam. Het getuigt eigenlijk van de menselijke zelfoverschatting om te stellen dat er een significant verband bestaat tussen ons energieverbruik en de opwarming van de aarde, en dit vanwege de verhoudingsgewijs geringe impact van de mens op het milieu vergeleken bij die van bijvoorbeeld vulkanen. Maar gesteld dat het menselijk energieverbruik er in de veronderstelde opwarming voor iets tussen zat, dan lag de verantwoordelijkheid daarvoor niet bij een vermeend teveel aan mensen maar wel bij een teveel aan verspillers. Dat het verbruik van een westerling zowat het duizendvoud bedraagt van dat van een Indische paria, is een gegeven dat standpunten als van David Attenborough behalve immoreel ook wetenschappelijk verwerpelijk maakt: die 'geleerden' pleiten er namelijk voor om inzake de armen, de hongerdood zijn werk te laten doen. Zij volgen de stompzinnige logica van de nazi's die aan de tekorten wil verhelpen, niet door verbeteringen aan te brengen maar door hen die ingevolge de tekorten lijden, uit de wereld te helpen.
Beschouwen we een ogenblik de stoutmoedige bewering dat er teveel mensen zijn, dan merken we eerst op dat zij zinledig is zolang zij niet gerelateerd wordt aan een functie of een doel in verhouding tot welke die bewering kan worden beschouwd als te beoordelen en derhalve als al dan niet waar. Zo bijvoorbeeld is de uitspraak dat er te weinig water is, zinledig, tenzij daar wordt aan toegevoegd waarvoor dat water dienen moet. Er is te weinig water om de dorst te lessen van alle hier aanwezigen, is een uitspraak die al redelijker klinkt omdat principieel kan worden nagegaan of hij al dan niet waar is. Zo ook is pas de uitspraak dat er teveel mensen zijn opdat zij allen gevoed zouden kunnen worden, op zijn waarheid controleerbaar en derhalve niet langer zinledig.
Zomaar zeggen dat er teveel mensen op de wereld zijn, is nonsens: men moet specificeren in functie van wie of wat dit wordt beweerd en pas op die voorwaarde wordt de uitspraak verifieerbaar en zinvol, wat betekent: waar of onwaar. In dit geval beoogt men uiteraard met Thomas Malthus te beweren dat er teveel mensen zijn opdat zij allen gevoed zouden kunnen worden, en die uitspraak is zinvol maar tegelijk onwaar: er wordt momenteel ruim genoeg voedsel voortgebracht om de totale wereldbevolking anderhalf keer te kunnen voeden. Niet een vermeend teveel aan mensen veroorzaakt de huidige hongersnood maar wel een onrechtvaardige verdeling van het voedsel, en het mag duidelijk zijn dat dit onrecht zeker niet zou worden weggewerkt door het aantal mensen op aarde te beperken.
Andermaal, de honger in de wereld is te wijten aan een onrechtvaardige verdeling van het voorhanden zijnde voedsel en het systeem dat die verdeling regelt, heeft daar schuld aan. Het hoeft geen betoog dat het hier gaat om het geldwezen: een som geld vertegenwoordigt een evenredige hoeveelheid aan rechten terwijl het natuurlijkerwijze de menselijke noden zijn welke recht geven op hun bevrediging. Zo bijvoorbeeld kan wie twee broden kan betalen, er een kopen om de eigen honger mee te stillen en een tweede om weg te gooien terwijl diegene die in hongersnood verkeert maar het niet betalen kan, er ook geen recht op heeft. Honger gaat hand in hand met verspilling.
Verspilling dan is inherent aan een kapitalistische economie omdat die niet op samenwerking draait maar wel op concurrentie terwijl die onderlinge strijd een spel is dat zijn zin ontleent aan het bestaan van winnaars en verliezers. Wie wint, wil tonen dat hij winnaar is en hem rest daartoe gewoon geen ander middel dan het etaleren van zijn bezit, wat zich wel moet vertalen in verspilling.
Onder diegenen die een teveel hebben aan geld, zijn er beslist die dit teveel afstaan aan wie nood lijden, maar een systeem om die transfer te regelen zodat geen kind nog onder een tekort gebukt moet gaan, is vooralsnog een mooi sprookje. Het lijkt er zeer sterk op dat alleen structurele maatregelen - het ten gronde veranderen van de economie - hier aarde aan de dijk kunnen brengen.
Maar intussen dringt de tijd, is de honger een feit zoals het onrecht in het algemeen en vestigt zich bij de gratie van een druk die zijn krachten uit dit onrecht put, een anonieme macht, een staat met verwisselbare leiders welke, gedreven door een waanzinnige logica, nog louter macht nastreven waaraan zij bereid zijn om al het andere op te offeren. Het leven zelf wordt aangevallen door leugens verkapt onder drogredenen, zoals dat het geval is met de bewering dat de aarde overbevolkt is en dat dit de oorzaak van de honger is. Niet de honger wordt bestreden maar wel het leven dat honger lijdt, de mens, de arme, het onschuldige kind. De pleger van dit onrecht, de moordenaar van de onschuldigen is principieel geen mens, het is een systeem, een onwezen met een navenant rijk waarvan de fundamenten loodrecht staan op de goddelijke schepping. Toch wordt aldus de mens niet vrijgepleit van schuld, hij is hiervan immers getuige. Weigeren wij om in te grijpen, dan rust de volle verantwoordelijkheid voor het zich ontplooien van de hel op aarde bij niemand anders dan bij ons.
Het gentiaanblauwtje is een vlinder die zijn ei legt waar de mieren het kunnen vinden en in de waan dat ze de rups uit dat ei buitmaken, slepen deze naarstige insecten haar naar hun nest. Aldaar verhult de rups zich in een geur van mierenlarven en wordt met rust gelaten wanneer zij zich met deze larven voedt.
De cuculus canorus is een vogel die geen tijd en moeite spendeert aan het grootbrengen van jongen: hij deponeert zijn ei in het nest van een ander en, eenmaal uitgebroed, duwt het koekoeksjong de kroost van zijn gastheer recht de dieperik in.
In acht genomen dat het mensenkind in de baarmoeder wordt uitgebroed en verder in een huisgezin volwassen wordt, doet het allemaal een beetje denken aan draagmoeders om den brode maar ook aan verkrachting en aan roof. In de laatst genoemde gevallen verspilt de 'parasiet' immers evenmin tijd en krachten aan arbeid nodig voor het grootbrengen van het nageslacht en het blijft zeer de vraag of de opvoeding in het gastgezin een genetisch misschien wel compleet bepaald gedrag kon wijzigen.
Overigens dient men zich ook rekenschap te geven van meer afgeleide vormen van parasitisme, zoals in het kolonialisme met of zonder slavernij, in het neokolonialisme met zijn pseudovrijheid en in de schijndemocratieën welke vaak kastenmaatschappijen verkappen.
Helemaal onontwarbaar wordt het kluwen tenslotte door de vervalsing van zowel de mantel als het vlees. Bij de vervalsing van de mantel gaat het om mimicry - het getiaanblauwtje speelt het paard van Troje na - maar het gaat evenzeer om de onbetrouwbaarheid van labels, titels, rollen en functies. Bij de vervalsing van het vlees spreekt men van geïnstitutionaliseerd bedrog middels bijvoorbeeld mensonwaardige economieën welke om te floreren niet zozeer de intelligentie behoeven als wel de gewetenloosheid. En met dit laatste kenmerk werd naast de mantel en het vlees ook nog de ziel van onze wereld aangetast, wat de vraag doet rijzen of er überhaupt nog wat te redden valt.
Ja, er valt nog wat te redden want van geen pasgeboren kind kan iemand zeggen dat het doortrapt is, corrupt, schijnheilig of moordlustig: de onschuld van elke nieuw geborene raakt het restant van ieders hart en doet daar een vaak lang vergeten hoop herrijzen op de bevrijding van alle schuld en op een schone lei voor heel de wereld.
Helaas wordt dan alras gegrepen naar de zondebok, sinds oudsher de gemakkelijkste maar ook de lafste aller remedies, door sommigen zelfs in de schoenen van het christendom geschoven. Onterecht omdat het onderscheid tussen enerzijds de zondebok en anderzijds Christus en de christenen zo breed is als de hemel zelf. De zondebok immers wordt tegen zijn wil door derden gekruisigd terwijl de martelaren welke de christenen bij uitstek zijn, zichzelf opofferen precies met de bedoeling te getuigen van een Waarheid die geen misdaad raken kan.
Zelfopoffering is derhalve alles wat een mensheid rest die op een betere wereld wenst te kunnen hopen. Een mensheid die dit vuur ontbeert, is niet de naam van mensheid waardig. Een volk dat zijn heilig haardvuur mist, wordt uitgehold en zal verteren door vreemde vlammen. Eerst zullen andersoortigen zich meester maken van het eigen huis, zoals de koekoek doet. Uiteindelijk zal het leven als zodanig ingenomen worden door de dood. Maar wat het christendom ons leert, is het kwade te verkeren in het goede, precies zoals wij wensen dat Christus zelf de dood verwisselt voor het eeuwig leven: Fac eas, Domine, de morte transire ad vitam.1
(J.B., 6 oktober 2013)
Noten:
1 Het gaat hier om een vers uit de tekst van het requiem dat herinnert aan een goddelijke belofte aan de mensheid: Wil ervoor zorgen, Heer, dat zij [de zielen van onze overledenen] overgaan van de dood naar het leven. Met het bovennatuurlijke gebod zijn vijanden te beminnen, vergeldt men de gang van zaken die het goede in het kwade doet verkeren en het leven in de dood.
03-10-2013
Navid Sharifi en de rechtvaardige rechters
Navid Sharifi en de rechtvaardige rechters
Het verzet in de zaak van de eenentwintigjarige naar Afghanistan uitgeprocedeerde asielzoeker Navid Sharifi is ongetwijfeld zeer begrijpelijk aangezien bezwaarlijk sprake kan zijn van een consequent beleid inzake het asielzoekersprobleem terwijl inconsequenties sowieso een ideale voedingsbodem vormen voor de ondermijning van het gezag van wie zich daaraan schuldig maken. Edoch, dat de man in kwestie principieel geen verhaal heeft tegen de beslissing van het ministerie, vindt zijn uiteindelijke gronden in het feit dat het aantal plaatsen voor asielzoekers beperkt is, wat wil zeggen dat voor elke toegeving aan iemand die geen asiel verdient, de rechten van een ander die het wél verdient, moeten worden opgeofferd.
Maar het onderliggende gelijkheidsprincipe waar het hele probleem tenslotte om draait, kan bezwaarlijk selectief worden toegepast op straffe van zijn eigen ondermijning: het gelijkheidsbeginsel geldt voor asielzoekers maar het geldt evengoed voor alle andere burgers. Zo zijn de middelen van de staat altijd beperkt en geldt dat wat de ene geheel onverdiend naar zich toe trekt, aan een ander die er recht op heeft, zal moeten onthouden worden.
Wij kennen allemaal heel goed het onderscheid tussen de geest van de wet en zijn letter en wij weten dat er lieden bestaan die zich achter de letter van de wet verschuilen om dan van daaruit de geest ervan te kunnen verkrachten. Uiteraard zullen eerlijke, gewetensvolle en voorbeeldige burgers dat niet doen; dergelijke listen worden uitsluitend uitgebroed door lieden die allesbehalve begaan zijn met het welzijn van hun land.
Jammer genoeg wordt dergelijk oneerlijk gedrag mettertijd steeds talrijker en als meest wraakroepende voorbeelden gelden wel eens de multinationals: zeer in tegenstelling tot de overbelaste loonarbeider, betalen zij vaak geen frank aan taksen ofschoon zij miljardenwinsten boeken. En ieder van ons ziet stilaan in dat het feit dat zij niks onwettigs doen, helemaal niet kan verschonen dat zij aldus feitelijk het volk bestelen, want dat is moreel gezien ook wat zij doen, om het heel zacht te zeggen.
Het gaat hier weliswaar om anonieme firma's, concerns of hoe die machtsgroepen ook kunnen heten, waarin rijkelui hun valuta investeren met het oog op steeds meer winst; het gaat letterlijk om kluizen vol geld en zonder gezicht, wat aan de dieven hetzelfde comfort biedt als de maanloze nacht om ongezien hun slag te kunnen slaan.
Des te verschrikkelijker is het derhalve om vast te moeten stellen dat ook burgers mét gezicht zich durven wagen aan deze verachtelijke praktijken waarbij, het weze herhaald, in een list de letter van de wet gaat dienen om haar geest te doden. De bedoelde burgers doen niks illegaals, de letter van de wet verbiedt immers niet wat zij uitspoken, maar dat het volstrekt immoreel is om zijn medemensen grote sommen terecht verdiend geld afhandig te maken, behoeft geen betoog.
Niet zonder plaatsvervangende schaamte kan men bovendien vaststellen dat het hier niet gaat om anonieme beleggers maar om BV's en meer bepaald om politici, lui aan wie het volk zijn vertrouwen heeft geschonken, burgers van wie bij uitstek een voorbeeldfunctie wordt verwacht: zij bestelen niet alleen het volk, maar zij laten het tegelijk uitschijnen alsof zij alleen maar nemen wat hen toekomt; zij ontduiken niet alleen de wet maar zij gebruiken ze bovendien om zich er achter weg te steken.
Als klap op de vuurpijl komen deze 'leiders' in de media de vieze zaakjes die zij runnen ook nog eens verdedigen: de duizelingwekkende bedragen dienen naar hun eigen zeggen om hun nood te lenigen, ook als zij overstappen van de vetst betaalde functie van het land naar een nóg vetter betaalde job. In een tijd waarin het volk massaal onder het juk van de werkloosheid gebukt gaat, hebben zij het over hún onzekerheid!
Neem bijvoorbeeld volksvertegenwoordiger Stefaan De Clerck, gewezen burgervader, gewezen minister, en minister wil zeggen dienaar, meer bepaald minister van justitie, die de rechtspraak in het land in goede banen leiden moet, gewezen senator ook, die verondersteld wordt wijs te zijn en ook voorbeeldig: hoe rijmt gij het om ons, die gij vertegenwoordigt, te willen bestelen als gij het niet doet middels de wet die gij zo goed kent maar waarvan gij toch ook zult weten dat zij daarentegen dient om misdaad te verhinderen? Verschiet gij er dan van dat de misdaad toeneemt in het land als uitgerekend gij het voorbeeld geeft? Rooms-katholiek en Christen-democraat, zo zegt uw uithangbord als het niet liegt: heeft Christus u dan voorgedaan hoe gij, die niets tekort komt, uw op de koop toe noodlijdende naaste in de doeken dient te doen en toon ons eens waar dat dan in de bijbel staat of hebt gij dan ook het goddelijke wetboek helemaal herschreven? Gij ziet nu de onredelijkheid in van uw eis, of betreft het zijn onhoudbaarheid? Gij weet toch zeker wel dat iedereen nu kan getuigen hoe gij alsnog munt probeert te slaan uit deze wanpraktijken door wat gij wel niet anders kunt dan het te laten schieten, nog voor te stellen als een gulle gift voor goede werken? En leg ons maar meteen uit: welke booswichten hebben ervoor gezorgd dat niet alleen christendemocraten zoals ze zichzelf noemen maar ook christenen zonder meer vandaag als huichelaars gebrandmerkt zijn en steeds vaker voor vervolging moeten vrezen? En wíe vervolgt dan de christenen vandaag, of zijt gij niet in staat om de consequenties van uw daden in te zien?
Dezer dagen beslist het ministerie om een kind te kijk te zetten op de sinds jaar en dag zo zwaar belegerde luchthaven van Kaboel die geen uur uit het nieuws is vanwege bomaanslagen met allang niet meer te tellen doden na de wereldoorlog die daar feitelijk nog uitgevochten wordt. Het is allemaal legaal want 't aantal plaatsen is beperkt, zo zegt het ministerie: wat onverdiend wordt toegekend aan de ene, wordt immers aan een ander die het wél verdient, ontzegd.
Ik stel voor dat we Navid Sharifi tot staatssecretaris maken voor het asielbeleid en dat we in zijn plaats bijvoorbeeld Stefaan De Clerck of Maggie De Block gaan deponeren op de vlieghaven van Kaboel. Zij zijn ruim meerderjarig, hoogopgeleid en onderlegd, ongetwijfeld polyglot, beslist hebben zij een uit de kluiten gewassen spaarpot en zijn ze mans genoeg om zich aldaar te kunnen oriënteren, hun mannetje te staan en het binnen de kortste keren te schoppen tot minister van justitie of tot staatssecretaris van asielbeleid!
(Jan Bauwens, 3 oktober 2013)
28-09-2013
Terroristenorganisatie Al Quaeda spant andermaal de NAVO voor haar kar
Terroristenorganisatie Al Qaeda spant andermaal de NAVO voor haar kar
De geschiedenis herhaalt zich. In Syrië worden terroristen door het Westen gesteund tegen de gematigde en pluralistische regering van Assad. In mei 2013 mocht blogger Willy Van Damme uit Dendermonde het uitleggen op de Russische Televisie (*) maar in augustus 2012 was het al duidelijk: toen reeds werd de NAVO voor de kar van Al Qaeda gespannen: http://www.bloggen.be/tisallemaiet/archief.php?ID=1937303 (d.d. 8 augustus 2012)
Ik kan de naam 'Vlaanderen' niet meer uitspreken. Ik kan de naam 'Vlaanderen' niet meer uitspreken zonder dat onmiddellijk de blikken van alle omstaanders op mij gevestigd zijn. Ze nemen mij op, op de meest beledigende manier die men maar kan bedenken: van kop tot teen. Het zijn koude ogen met blauwe, purperen en zwarte schaduwen, en met opgeplakte lange wimpers, starend vanuit weggeverfde gezichten, gladgepoederde maskers van fatsoen, façon, façade. "Vlaanderen", herhaal ik, en ze maken plaats voor het woord, zoals men plaats maakt voor een teringlijder.
Tweeduizend jaar geleden rekende Julius Caesar de toenmalige Vlaamse volksstammen tot zijn rijk - en niet zonder slag of stoot. Vier eeuwen later lijfden de Franken onze gebieden in. Onenigheid bij de overheersers maakte dat onafhankelijke Vlaamse graafschappen zich gingen vormen en uiteindelijk, onder de gouwgraven Boudewijn I en II, het vorstendom Vlaanderen dat zich handhaafde tegenover de Franse kroon (1302). In Lotharingen ontstond uit het graafschap Leuven het hertogdom Brabant (1106), en het prinsbisdom Luik hield tot de Franse revolutie stand. Lodewijk van Male was de laatste graaf van Vlaanderen (1384): zijn dochter huwde Filips de Stoute, zoon van de Franse koning. In 1598 onder de Spaanse kroon, in 1713 onder Oostenrijk, in 1794 opnieuw onder de Fransen (Napoleon) tot de slag van Waterloo (1815). Volgde het Koninkrijk der Nederlanden onder Willem, die Vlaanderen weg wilde, tot in 1830 de onafhankelijkheid van België werd uitgeroepen en in 1831, uit een Duitse tak van het Britse vorstenhuis, Leopold I hier de troon besteeg.
Wie met zevenmijlslaarzen de geschiedenis doorwaadt, kan zich niet ontdoen van de indruk dat België inderhaast werd opgericht. Net zoals een jonge vrouw die rap-rap trouwt: niet omdat ze de liefde gevonden heeft, maar omdat ze weg wil thuis. Het is immers bekend dat geen band hechter is dan deze die gevormd wordt door een gemeenschappelijke vijand - in dit geval de dwingelandij van vreemde heersers. Edoch, geen band is ook tijdelijker: eenmaal de dwingelanden uit het gezichtsveld, staan de partners ontnuchterd tegenover elkaar: ware het niet van de kinderen, dan zouden zij onverwijld scheiden.
Ikzelf, en de nu ouder wordende generatie met mij, associeer Vlaanderen met een thuis. Niet zomaar een flat in een stad, maar een lap grond en een soevereine hoeve. Een hoeve, gastvrij voor "goed volk" en genereus voor de bedelaars, maar beducht voor leurders en andere wolven in schapenkleren, zoals ons het sprookje leert. Uitgedoste vreemden die met schone maar goedkope woorden onze dochters komen kapen en die, als ze hun zin niet krijgen, de zuur verdiende oogst stelen waarvan onze kinderen moeten eten, kunnen kennis maken met de zeis. Ik associeer Vlaanderen met mijn haard. Edoch: waar is die haard gebleven?
Waar is de tijd gebleven dat de heer des huizes nog heer was in zijn huis, en kon zeggen tot de indringer: "Gij hebt hier geen zaken, maak dat ge wegkomt en dat we u hier nooit meer zien"? Waar is de tijd gebleven dat de bewuste indringer hiervan schrok, achteruitdeinsde en het op een lopen zette, achternagezeten door de hond? De indringers zijn heer en meester in dit huis, en ik heb het niet over de zogenaamde 'vreemdelingen', die immers altijd hebben kunnen rekenen op de Vlaamse gastvrijheid: ik heb het over een heel ander paar mouwen.
Nog niet zo heel lang geleden verliepen onze avonden, naargelang het zomer of winter was in de boomgaard of bij het vuur, maar altijd in het gezelschap van de stamvaders en de kinderen: tot wij slapen gingen, werden verhalen verteld, dag aan dag. Verhalen van de voorbije werkdag, van de voorbije jaren, van de voorbije generaties, tot heel ver in de eeuwen. En tegen de tijd dat wij rijp waren voor het stichten van een toekomst, waren wij ook verbonden met onze wortels: wij wisten exact waar we vandaan kwamen en daarom ook wisten wij welke kant uit te gaan.
Sinds enkele decennia is het anders. Totaal afwezige entiteiten die in feite alleen maar maskers zijn, zeggen voorgekauwde teksten op: leugens, verhalen die de onze niet zijn en die ons niets goeds leren. Met intriges over onbestaande zaken weten zij de aandacht van zowel de allerkleinsten als van de stamoudsten naar zich toe te trekken, en bovendien doen zij zich daarvoor betalen. Zomer en winter, dag aan dag, totdat wij slapen gaan, bepalen zij onze gedachten en gevoelens terwijl ze al onze bewegingen bevriezen. En tegen de tijd dat wij moeten gaan denken aan het stichten van een toekomst, zijn wij helemaal gehersenspoeld: wij weten niet meer waar we vandaan komen, noch welke kant uit te gaan. Die vreemde, ontzielende betovering heet 'televisie', is heel ingeburgerd en heeft zelfs zo'n goede naam dat mensen pas echt bestaan als ze in die fictieve wereld paraderen.
Maar het gaat van de regen in den drop. De jongste tijd blijken televisiemakers zich toe te spitsen op het scheppen van een werkelijkheid naast de echte, een soort evenbeeld ervan, maar dan met een 'eigen' perspectief. Het stopt inderdaad niet bij het verzwijgen of verdraaien van nieuwsberichten en van informatie (*): met hun eigen belastinggeld, hun afgetroggeld onder het voorwendsel van opvoeding, worden de burgers niet slechts belogen maar nu ook nog publiekelijk beledigd en bespot voor miljoenen kijkers door een zootje zogenaamde BV's die zelfs niet de moeite nemen om zich in Algemeen Nederlands uit te drukken - tenminste als ze al iets te vertellen hadden. En het gaat er in soap-vorm in en derhalve zoals zoete koek. (°) Men hoeft beslist niet koningsgezind te zijn of van smartlappen te houden om hier vanuit de grond van zijn hart te gaan wensen dat recht zal geschieden.
De
moderne republiek Turkije telt zestig miljoen Turken (en nog twintig
miljoen leden van andere volkeren) en werd gesticht in 19231
door Mustafa Kemal, later genoemd "vader der Turken" of
Atatürk.
Om
de moderniteit van het land te illustreren: in België vond het
stemrecht voor vrouwen ingang in 1948, in Turkije in 1934. Vóór de
komst van de Turken ("Turken" betekent: "sterke
mannen") heette het land (zonder het Europese deel) Klein-Azië
of Anatolië, het land waar de door Homeros in zijn Ilias en Odyssee
bezongen stad Troje ligt en waar Vergilius en Maecenas vandaan komen,
het thuisland van de Etrusken en van de Amazonen, wat betekent de
borstelozen: het mythische volk van vrouwelijke ruiters van wie de
rechter borst werd geamputeerd om beter met de boog te kunnen
schieten. Ook in Anatolië liggen Milete waar vandaan de Griekse
filosofen stammen en het bijbelse Efeze.
Uiteraard zijn de Turken zelf
veel ouder dan het moderne Turkije: zij stammen grotendeels af van de
Oğuzen2
uit het Altai-gebergte (gelegen in het noorden van het huidige
Mongolië) waarvan al sprake in de derde eeuw vóór Christus. Bekend
als uitstekende boogschutters te paard, trokken zij vanaf de zevende
eeuw westwaarts om het Oost-Romeinse (of Byzantijnse) Rijk te
veroveren maar onder meer ook Indië waar ze in Agra de Taj Mahal3
bouwden. Uit de Oğuzen stammen bijvoorbeeld de Seltsjoeken en de
Ottomanen, die elk een groot rijk stichtten, alsook de Turkmenen, een
nomadenstam vooral verblijvend in Turkmenistan, Afghanistan en
noordoostelijk Iran.4
In
667 vóór Christus stichtten de Grieken Byzantion (Byzantium), dat
in 330 (ná Christus) als Nova Roma (Nieuw Rome) de hoofdstad werd
van het Romeinse Rijk en (na de splitsing in 395) als Constantinopel
(stad van [keizer] Constantijn) de hoofdstad van het Oost-Romeinse of
Byzantijnse Rijk. In 1453 werd zij de hoofdstad van het Ottomaanse
Rijk onder de naam Istanbul en haar Byzantijnse kathedraal Hagia
Sophia (waarvan tien zuilen nog stammen van de tempel van Artemis in
Efeze5
uit 550 vóór Christus) werd omgebouwd tot de moskee Aya Sophia6
maar in 1934 maakte Atatürk er een (seculier) museum van. Istanbul
is nu een Turkse metropool7
en ligt voor de helft in Europa en voor de andere helft in Azië.
Nog vermeldenswaardig is dat de
oudste bekende nederzetting ooit zich in Turkije bevindt, meer
bepaald in Çatalhöyük en ook de oudste bekende tempels zijn Turks,
ze staan in Göbekli Tepe. Jaarlijks bezoeken meer dan dertig miljoen
toeristen het land.
Het
transcontinentale Turkije is een democratie met een parlement en een
president. Het land ligt in feite in het centrum van de wereld want
mooi tussen Europa, Azië en Afrika in. En zou men de Zwarte Zee
beschouwen als een deel van de Middellandse Zee, waarmee zij immers
door zee-engten verbonden is, dan lag het grootste deel van het land
ook middenin die Middellandse Zee, net zoals Italië en Griekenland;
rond elk van deze drie plekken heeft zich dan ook een wereldrijk
gevormd.
In
de negentiende eeuw absorbeerde Turkije een toevloed van miljoenen
vluchtelingen uit het omliggende maar ook uit Centraal-Azië, vaak
ging het om verdreven moslims.
In
W.O.I, die in zekere zin de Derde Balkanoorlog was die draaide om de
gebieden van de Ottomanen, vochten zij met de Duitsers mee terwijl de
Armeniërs uit Turkije met de Russen meevochten omdat die hun
onafhankelijkheid beloofden - om die reden werden zij dan ook
gedeporteerd. Ook werden de Griekse en Assyrische volkeren gedwongen
te verhuizen en velen kwamen om.8
Toen
de Duitsers de oorlog hadden verloren werd Anatolië verdeeld onder
de geallieerden9
maar de Turken verzetten zich tegen de vreemde bezetters, onder meer
tegen Griekenland, en in 1923 bereikten zij opnieuw hun
onafhankelijkheid met Mustafa Kemal (Atatürk).10
In
datzelfde jaar volgde nog een bijzondere want religieus gekleurde
bevolkingsuitwisseling (eerder een 'uitwijzing') tussen Turken en
Grieken: anderhalf miljoen voornamelijk Grieks-orthodoxen die in
Turkije woonden, moesten naar Griekenland verhuizen en een half
miljoen moslims die in Griekenland woonden, werden naar Turkije
gedeporteerd. In feite was dit een etnische zuivering en een grote
tragedie met rellen en vluchtelingenstromen naar Libanon, Egypte,
Syrië en later ook naar West-Europa en de Verenigde Staten. In
Turkije leefden sindsdien hoofdzakelijk Turken (73 pct.) en Koerden
(21 pct.).
Reeds
in de negentiende eeuw was in Anatolië een (later afgebroken)
secularisering aan de gang met inperking van de sharia en
gelijkberechtiging van alle burgers, en die ontwikkeling werd als een
ware laïcisering11
naar het model van de Franse lekenstaat voortgezet
onder Atatürk (het zogenaamde Kemalisme), gesteund door het leger.
Zo bijvoorbeeld gold er een verbod op het dragen van de hoofddoek in
openbare ruimten. Communisme, fascisme en religieus fundamentalisme
werden en zijn nog steeds verboden. Ook vandaag blijft er een
spanning tussen enerzijds het leger dat de lekenstaat in stand houdt
en anderzijds de islam-geestelijken die een theocratie beogen.
Vijfennegentig
percent van de Turken zijn moslim (waarvan vier vijfden soenniet en
de rest aleviet) maar een derde van hen neemt zijn geloof niet
ernstig. In het begin van de negentiende eeuw waren nog dertig
percent van de Turken christenen (Efeze en Smyrna, om er maar twee te
noemen, zijn bekende bijbelse steden waar de eerste christenen
verbleven) maar zij werden vervolgd en/of weken uit en vandaag is nog
slechts één per vijfhonderd Turken christen of joods.
In
W.O.II ondersteunde het officieel neutrale Turkije Duitsland met zijn
inlichtingendiensten (met het oog op een versterking van het
panturkisme) maar tegelijk ving het joodse vluchtelingen op: dezen
met Turkse voorouders kregen een paspoort en werden aldus van de
concentratiekampen gered. In 1945 sloot Turkije zich symbolisch bij
de geallieerden aan.
In
1952 trad Turkije tot de NAVO toe (waarvan zijn leger het tweede
grootste is), overigens samen met Griekenland. Het neemt deel aan
vredesmissies van de V.N. alom ter wereld. Nog wat betreft defensie
bevinden zich op Turks grondgebied negentig kernbommen. Verder
behoort Turkije tot de Raad van Europa, zijn lidmaatschap van de EU
is in de maak en het heeft ook nauwe betrekkingen met de V.S. voor
o.m. militaire samenwerking.
Het
leger pleegde drie keer achtereenvolgens een staatsgreep (in 1960,
1971 en 1980) met rellen en een paar duizend doden maar uiteindelijk
zonder succes. In 1960 begon ook de oorlog om (het Brits
gekoloniseerde) Cyprus dat onder Turken en Grieken werd verdeeld. In
1980 laaide een guerilla-strijd op met de Turkse Koerden (van de in
het Westen als 'terroristisch' bestempelde PKK) waarvan leider Öcalan
werd opgepakt.
Sinds 2002 regeert in Turkije de
AKP, de Partij voor Rechtvaardigheid en Ontwikkeling, met in 2002
Abdullah Gül als premier en vanaf 2003 Recep Tayyip Erdoğan met Gül
eerst als minister van buitenlandse zaken en vanaf 2007 als (elfde)
Turkse president.12
Het
waren de aanslagen van 11 september 2001 die Turkije uit zijn diepe
economische crisis haalden omdat het land plots belangrijk werd als
bemiddelaar tussen het Westen en de islam. De interne spanningen met
de Koerden losten zich op maar de strijd herbegon na aanslagen van de
PKK in 2011; na de Koerdische hongerstakingen in 2012 werd opnieuw
aan een toenaderingsproces gewerkt. De moorden in 2013 op drie
Koerden in Parijs bleken door de PKK zelf opgezet.
Nog
te vermelden dat Erdogan voor de verkiezingen van 2014 een
presidentieel systeem wenst in te voeren, wellicht omdat hij zich dan
opnieuw verkiesbaar kan stellen nu zijn ambtstermijn verstreken is.
(J.B.,
25 september 2013)
Noten:
1
Dit gebeurde bij de Vrede van Lausanne.
2 De Oğuzen zijn
volgens de legende afstammelingen van Oğuz Han maar in feite
afstammelingen van Mete Han.
3
Dit wit marmeren mausoleum werd in 1632-'48 gebouwd door Mogolheerser
Shah Jahan voor zijn vrouw Mumtaz Mahal. Het grafmonument van Humayun
in Delhi (gebouwd door diens zoon Akbar in 1562-'71) is een ander
bekend voorbeeld onder die talloze architectonische hoogstandjes.
4
De in Turkije verblijvende Turkmenen heten Yörük'n en ook Atatürk
was een Yörük.
5
Efeze ligt heden in de buurt van het Turkse Izmir, voorheen het
Griekse Smyrna, stammend uit de elfde eeuw vóór Christus.
7
Istanbul is de grootste Europese metropool met 19 miljoen inwoners,
en dat is het dubbele van Parijs. Ter vergelijking: in Moskou en
Londen wonen 13 miljoen mensen.
8
Men gewaagt nog steeds van een genocide die echter door de Turken
wordt ontkend, wat een eeuw later een obstakel blijkt voor de
toetreding van het land bij de Europese Unie.
9
Bij die verdeling [in de Vrede van Sèvres] ging o.m. het Westen naar
Griekenland en een Oostelijke brok naar Armenië.
10
Dit nieuwe verdrag heet de Vrede van Lausanne.
11
In de lekenstaat zijn kerk en staat gescheiden en geldt religie
als een privézaak.
12
Hij werd voorafgegaan door Sezer (2000-'07), Demirel
(1993-2000), Özal (1989-'93), Evren ('80-'89), Korutürk ('73-'80),
Sunay ('66-'73), Gürsel ('60-'66), Bayar ('50-'60), Inönü
('38-'50) en... Mustafa Kemal Atatürk ('23-'38).
'Geleerde' gekken en hun 'mensenplaag': absolute immoraliteit onder een ethische vlag
'Geleerde' gekken en hun 'mensenplaag': absolute immoraliteit onder een ethische vlag
Sir Attenborough vervoegt het rijtje van de zichzelf verlicht achtende academici die het mensdom een plaag noemen en die deze plaag willen bestrijden door de derde wereld te elimineren middels de hongerdood. (1)
Een klok telt in onze plaats. Wanneer wij aldus niets tellen, tenzij de getallen zelf, dan doen we eigenlijk niets anders dan weerspiegelen hoe wijzelf geteld worden. Ons lijdend-voorwerp-zijn noemen wij onze 'tijd'. De ervaring die wij de tijdservaring noemen, is niets anders dan het bewustzijn van onze oneindig verregaande en afgrondelijke heteronomie.
Wij zijn onderhevig aan een beweging, aan een verandering, waaraan de dode dingen niet onderhevig zijn. Wij lijden aan een soort van afhankelijkheid waarvan de dode dingen niet te lijden hebben. Deze afhankelijkheid betreft ons eigen zijn, dat we door de feitelijkheid van de beweging voortdurend 'verliezen'. Hetzelfde zijn dat ons gegeven wordt, wordt ons weer ontnomen, en dit gebeurt telkens door die beweging zelf waardoor wij leven en geleefd worden. Wij delen in een beweging welke niet de onze is. Wij zijn de tijd - beter gezegd: wij zijn de tijd die ons gegeven wordt.
Een ding wordt pas geschenk van zodra het een betekenis ontvangt binnen een betekeniswereld die de eigen wereld van het ding-zijn volkomen te boven gaat. Ons eigen zijn gaat ons te boven. Wie zijn of waren wij dan 'vooraleer' wij ons zijn, dat ons te boven gaat, ontvingen? Wat is een ding vooraleer het een geschenk werd? Wat is een ding-op-zichzelf?
Die- of datgene wat het leven ontvangt, is tegelijk niets bepaalds en al het mogelijke; het is het volkomen onbepaalde. De stok, nog voordat hij geschenk werd aan de oude man, en dus wandelstok, had hetzelfde statuut als het idee of het plan dat nog niet verwerkelijkt was. De stok behoorde nog niet tot de werkelijkheid, hij bestond enkel in de droomwereld van de milde schenker, in het plan van zijn bezitter. Zo ook bestonden wij, vooraleer wij onze tijd en daarmee ons leven ontvingen, niet in de werkelijkheid, maar enkel in de droom van Diegene die ons een bestemming gaf binnen Zijn betekeniswereld. Er is, met andere woorden, geen zijn zonder zin. Van zodra wij leven, leven wij bij de gratie van de bedoeling waarmee we geschonken of geschapen zijn - een bedoeling die ons noodzakelijkerwijze te boven gaat.
Wanneer alom ter wereld en doorheen de tijden ontelbare klokken in onze naam de getallen tellen, en wij aldus trachten te bezweren dat wij geteld worden, gekocht en verkocht, in een 'handel' die ons ontgaat en te boven gaat, maar waaraan wij tegelijk ons bestaan verschuldigd zijn, dan belijden wij onze wezenlijke heteronomie, precies door haar zodoende te willen controleren.
De pogingen van de mens om het meesterschap te verwerven over zichzelf, vertalen zich aldus in zijn verwoede pogingen om de tijd te beheersen. Dit vertaalt zich concreet in het opdrijven van de snelheid van de bewegingen die het menselijke handelen dragen. Daarbij ontgaat het de mens blijkbaar dat hij zodoende tegendoelmatig wordt, want het inkorten van de benodigde tijdspannen voor het realiseren van zijn handelingen kan nimmer tot nul herleid worden, terwijl de activiteit die zich aandient om 'gecomprimeerd' te worden, noodzakelijkerwijze toeneemt tot in het oneindige. Het gevolg is dat de noodzakelijkerwijze geautomatiseerde (supersnelle) handelingen volkomen aan zijn greep gaan ontsnappen, zodat hij er zelf door geïnstrumentaliseerd wordt in plaats van er meesterschap over te hebben.
Zo kan de mens niet ontsnappen aan zijn tijdelijkheid. Hij kan onmogelijk tegelijk 'zijn' en niet 'gegeven zijn'. Zoals de wandelstok zich niet kan onttrekken aan zijn functie zonder daardoor weg te glijden uit de werkelijkheid naar zijn aanvankelijke 'droomtoestand' van noch zijn noch niet-zijn, zo ook kan de mens zich niet onttrekken aan de tijd zonder aldus als mens volledig te verdwijnen. Zoals de wandelstok zijn wezen ontleent aan een betekenisgever die hem te boven gaat, zo ook ontleent de mens zijn mens-zijn aan het Transcendente, en blijft hij noodzakelijk heteronoom.
Het opdrijven van de snelheid van de bewegingen is één vermeend middel waarmee de mens aan zijn tijdelijkheid tracht te ontsnappen. Het opdrijven van de efficiëntie van zijn bewegingen is een ander. Wij zijn danig gewend aan de positieve appreciatie van elke maximalisatie van efficiëntie, dat we de uiteindelijke zin ervan niet meer in vraag stellen, wat een tragische vergissing is. Het opdrijven van de efficiëntie wordt haast unaniem geïdentificeerd met 'vooruitgang', terwijl het hier niets anders betreft dan de illusie zich te bevrijden van z'n tijdelijkheid. Aldus resulteert een cultuur die de menselijke autonomie op die manier nastreeft, in niets anders dan in een verwording van de rust en de vrede tot een toestand van haast. Precies omdat haast de tijdservaring vertroebelt, is ook hier sprake van tegendoelmatigheid: de haastige verliest zijn tijdsbeleving, alleen voor de rustige is er nog duur in de tijd.
Doch ook de duur is eindig. Tijd is een probleem voor ons, niet omdat hij er is, maar omdat hij eindig is, dat wil zeggen: omdat hij er ook 'niet' kan zijn. Het tekort aan of de afwezigheid van tijd is problematisch, is een kwaad, en lijkt wel het kwaad bij uitstek. Wat ons meteen duidelijk maakt dat de tijd zelf een goed is.
De tijd is een goed omdat hij tegemoet komt aan een wezenlijke behoefte van ons. Aan welke van onze fundamentele behoeften beantwoordt het bestaan van de tijd? Waarom kunnen wij de tijd niet missen, en lijden wij wanneer wij hem missen?
Wie over onvoldoende tijd beschikt, heeft haast. Tijd wordt ons, net zoals voedsel, toegevoerd van buiten af. Als die toevoer stopt, als onze tijd erop zit, dan houden wij met leven op. Zelfs een enkele onderbreking van onze tijdstoevoer volstaat voor onze onherroepelijke verbanning uit het leven, want het leven verdraagt geen discontinuïteit, en daarom ook spreekt men in de volksmond heel passend over de levens-draad die, eenmaal doorgeknipt, voorgoed is doorgeknipt.
Hetzelfde geldt voor een teveel: een teveel aan tijd wekt onze verveling en brengt ons in de toestand van het wachten. De wachtende tracht zich van de overtollige tijd te ontdoen en hij zoekt een tijdverdrijf.
Het is, met andere woorden, goed dat de tijd of de tijden begrensd zijn, en dat er aan alles een einde kan komen. Een tekort aan tijdelijkheid geldt evenzeer als een kwaad als het tijdsgebrek zelf.
Het probleem waarmee wij, mensen, te worstelen hebben, is daarom noch dat van de tijd, noch dat van de tijdelijkheid: ons probleem met de tijd is een probleem van tijds-harmonie, met andere woorden: een probleem van ritme, dans en muziek. Wij kampen met de verdeling van de tijd, met de ordening ervan. Omdat ooit onze tijd helemaal op raakt, kunnen wij schijnbaar niets beters doen dan de ordening van onze tijd af te stemmen op het einde, zoals dat ook gebeurt met de compositie van een lied. Alleen dienen wij hierbij goed voor ogen te houden, dat wij van het lied dat wij zingen niet zelf de maker zijn. En daarom dienen wij eerst te zoeken naar de gegeven orde in de tijd, vooraleer wij in staat zijn om de ons toegemeten tijd in orde te brengen.
Elk ogenblik heeft zijn eigen karakter, en zo zijn onze jonge dagen overwegend gevuld met verwachtingen, terwijl in de oude dag onze geest in de ban van herinneringen is. In zijn jeugd tracht een mens naar de toekomst, in zijn ouderdom vreest hij de toekomst en zijn betrachting van het verleden plaatst hem oog in oog met zijn onvermogen om terug te keren: de tijd toont zich dan in zijn volle gewicht, als een torenhoge muur, een niet in te nemen vesting, en dan is het hem ernst met de tijd, die zijn tijd geworden is. De ouderling kijkt op tegen de tijd en hij herkent zichzelf. En de tijd spreekt tot hem, en zegt: "Ik", en hij merkt dat hijzelf het is die spreekt - hijzelf, een ander geworden: "Dat was ik".
Is het verleden al datgene wat wij gewonnen hebben? Of is het datgene wat we voorgoed verloren? Een oud Indisch spreekwoord zegt dat al wat niet gegeven is, verloren is. Daarmee wordt ontegenzeggelijk aangeduid dat het wezen van alle dingen samenvalt met hun geschenk-zijn, en dat er buiten dat geschenk-zijn geen zijn te zoeken valt. Vandaar is het verleden ook een winst indien het een gegeven tijd betekent, maar een verlies indien het slaat op de voor zichzelf 'gewonnen' tijd. Want wat gegeven werd kan niet meer worden afgenomen: het goede wordt daarom slechts behouden als geschenk. En net zo wordt de gekregen tijd goed in die mate dat we daarvoor dank betuigen. Het geschenk dient te herinneren aan de Schenker, en aan zijn milde gift. In wezen dient het geschenk om de vereniging te bezegelen tussen de schenker en de ontvanger. Daarom dient de gegeven tijd van een mensenleven niets anders te zijn dan een weg naar God, want daartoe is die tijd ook bestemd.
De uiteindelijke reden waarom de kloof tussen de werkelijkheid zelf en ons werkelijkheidsbeeld onvermijdelijk en dus noodzakelijk is, bestaat hierin dat er geen 'objectieve werkelijkheid', of dus geen 'werkelijkheid los van het subject', kan bestaan. Er is pas tijd omdat er, zoals Augustinus zegt, wezens bestaan die herinneringen en verwachtingen kunnen hebben.
Volgens Augustinus is de tijd een schepping van God. Meer bepaald denkt Augustinus dat de tijd wellicht de (uitgestrektheid van) de geest zelf is. Gods heerlijkheid, aldus Augustinus, kent komen noch voorbijgaan (XI,xxix,39). "(...) er is geen sprake van 'nooit' waar geen tijd is. [God heeft dus] in geen tijd iets gemaakt (...) zonder geschapenheid is geen tijd bestaanbaar" (XI,xxx,40). En hiermee is dan ook duidelijk dat de tijd en de schepping onlosmakelijk verbonden zijn, net zoals geluiden samenhangen met het bestaan van horende wezens en pijnstillers met het bestaan van voelende wezens.
Het 'nu' dat Augustinus uitsprak, is 'oud' geworden nu het mijn oor heeft bereikt. Het lijkt niet meer het 'nu' dat ik met mijn tijdgenoten deel. Maar wanneer ik het 'nu' niet opvat als een oneindig 'smal' ogenblik, maar wel als tijds-periode, een 'ogenblik' met een bepaalde duur, dan merk ik plotseling hoe het 'nu' van Augustinus werkelijk heeft voortgeduurd tot aan 'mijn' 'nu'.
Elkeen heeft zijn eigen 'nu', zijn eigen tijd, maar wij kunnen onze tijden onderling verbinden. Alles samen genomen, verenigen zich tijden in eenzelfde, zich wijds expanderend 'nu'. Wij kunnen meer ruimten beslaan en meer tijden bereizen dan ons individuele bestaan ons dat principieel en natuurlijkerwijze toelaat, op voorwaarde dat wij bereid zijn tot communicatie, dat wil zeggen: vereniging met andere personen, erkenning. In de aanspreking en in het aangesproken worden ontvouwt zich daarom pas echt de betekenis van de tijd, als een 'vermogen' dat de expansie van de enkeling tot de eeuwigdurende gemeenschap toelaat.
Wat is de grond voor de onomkeerbaarheid van de tijd? Stel dat de tijd omkeerbaar was, dan zouden onze beslissingen, welke bestaande oorzakelijkheidskettingen actualiseren, omkeerbaar worden. Dat zou echter betekenen dat onze beslissingen er wezenlijk niet toe doen. Met andere woorden: onze (beslissings)vrijheid zou onbestaande zijn. De onomkeerbaarheid van de tijd vormt een mogelijkheidsvoorwaarde voor de feitelijkheid van onze vrijheid: het fysisch determinisme is de mogelijkheidsvoorwaarde voor onze trans-fysische vrijheid.
We hebben nu de ervaring dat, naarmate er meer tijd verstreken is, de tijd ook sneller lijkt te gaan.
Enerzijds devalueert de belevingswaarde van de 'fysisch constante tijdsperiode' omdat zij relatief is aan (- afgemeten wordt aan) de door het individu reeds ervaren tijdsduur. Maar naast deze devaluatie van de individuele tijdsbeleving is echter ook sprake van een devaluatie van onze (voor zover dat mogelijk is) collectieve tijdsbeleving: wij hebben het gevoel dat de jaren 'sneller' voorbijgaan naarmate de geschiedenis verder vordert.
Deze collectieve tijdsdevaluatie is verklaarbaar op grond van onder meer deze twee 'ontvreemdingen': (1°) de 'wereldse' tijds-'diefstal'; (2°) de tijds-'diefstal' welke resulteert uit de 'diefstal' van aandacht, wetende dat onze tijdsbeleving een zaak is van specifieke aandachtspunten, welke ons samen met onze autonomie ontstolen worden door een groeiend collectief complex.
We zegden dat de erfzonde uitdrukbaar is als de noodzakelijkerwijze tegendoelmatige streving van de mens om de tijd te beheersen. Tegendoelmatig is deze streving, aangezien met de tijd aan de mens zijn leven geschonken wordt: zo is het leven noodzakelijk heteronoom, en spreekt de wil tot autonomie de condities van het leven zelf tegen. Die kwade wil uit zich in alle menselijke pogingen tot het opdrijven van de 'snelheid' waarmee hij leeft, alsof hij aldus de beperktheid van de hem toegemeten tijd poogde te compenseren met het opdrijven van de inmiddels afgelegde 'afstand': heel wat mensen geloven hun levenskwaliteit te mogen identificeren met de hoeveelheid en de intensiteit van de (lustvolle) 'prikkels' die op hen afkomen. Zo ontstaat in een tijd-is-geld-samenleving een sociale machtsstrijd, waarbij de sterkere zoveel mogelijk leed op de rug van de zwakkere legt, terwijl hij hem tegelijk van zoveel mogelijk genot berooft.
Maar op de keper beschouwd, gaat geen van beiden vrijuit, want elk blijven zij ten prooi aan een eindeloze reeks van verleidingen. Geen tijdswinst dus, voor geen van allen, maar wel een gigantische tijdsroof vanwege het systeem zelf, waarin zich de erfzonde materialiseert - een tijdroof gepleegd op alle zondaren. Wanneer wij nu in rekening brengen dat ons bestaan geen andere bestemming heeft dan het herstel van het heil na de zondeval, en dat dit herstel mogelijk gemaakt wordt door een ons gratis geschonken tijdspanne waarin wij tot bezinning kunnen komen, dan wordt ook duidelijk hoe tragisch het lot wel is van diegenen die deze kostbare tijd verkwisten, precies door toedoen van hun poging om er over te heersen.
We zien dus dat de tijd ons gegeven is, en dat ons bestaan zijn betekenis volledig ontleent aan dat geschenk-zijn dat een goed is dat ons te boven gaat. In de ondankbare poging om ons de geschonken tijd toe te eigenen, ontnemen we hem aan onszelf, en verspillen wij tegelijk de mogelijkheid tot heilsherstel, die onze tijd wezenlijk is.
Zo is tijd niets anders dan genade. De misdaad tegenover de tijd bestaat erin dat wij deze genade verwerpen door ons de tijd toe te eigenen, dat wil zeggen: door hem te gebruiken zoals het ons zelf goeddunkt. Deze misdaad is noodlottig, want de ons gegeven tijd is beperkt. Hij is ook noodzakelijk beperkt, precies omdat het zijn bestaansreden is dat hij ons de mogelijkheid biedt om een vrije keuze te maken. Indien onze tijd eindeloos zou blijven duren, dan zou niets ons nopen tot het maken van een keuze. Precies aan zijn eindigheid ontleent de ons geschonken tijd zijn helend vermogen. Zo zal de keuze die wij maken, even definitief zijn als het lijden en de dood die ons sinds de zondeval te beurt vallen: het gelijke wordt immers met het gelijke betaald.
een Copernicaanse revolutie vanuit de getallenleer
een boekbespreking
Het gebeurt niet elke dag dat de wetenschappen het over een andere boeg gaan gooien: het heliocentrisme, de evolutietheorie, de relativiteitstheorie en de ontdekking van het DNA zijn enkele gekende voorbeelden van grote sprongen voorwaarts in het leven van de geest. De toetssteen bij uitstek voor de waarde van zo'n nieuwe theorie is dat zij met gemak oude raadsels en problemen kan oplossen. Het klinkt ongewoon, maar het onderhavig werk doorstaat deze proef.
De Oerwiskunde. Wiskundige Ethiek (SABAM ISBN 19467 d.d. 31-05-'05) mag ongetwijfeld de bekroning van Coppitters' werk heten. Van de hand van deze Vlaamse geleerde verschenen reeds talrijke publicaties over serieuze grondproblemen in de algebra. Kenmerkend voor zijn werk is dat Coppitters de wiskunde, met haar geschiedenis, tot leven brengt en accuraat weet te verbinden met de filosofie, de theologie, de wetenschappen en zelfs met de politiek.
In Het Dualistisch en Complementair Karakter van Schepping en Evolutie (1961-'64) wordt uitgelegd, haarfijn en met sprekende voorbeelden en toepassingen, hoe de scheppingsleer en het evolutionisme elkaar raken in het visionair beeld van de "evoluerende schepping".[i] Daartoe wordt, onder meer, de kwantumfysica benut, welke in dat werk een onovertroffen duidelijke uitleg krijgt. In het licht van zijn vernieuwende visie komen telkens de wijsbegeerte en de wijsheden van de grote wereldgodsdiensten tot hun recht. De Universele Getaltheorie. Priemgetallen - Restklassen en Modulaire Vormen (1998), geeft onder meer het bewijs van de Grote Stelling van Fermat en van de verbeterde conjectuur van Taniyama-Shimura. Dit werk kondigt eigenlijk het onderhavige, lang verwachte boek aan: De Oerwiskunde.[ii]
De geschiedenis leert dat menig vernieuwer heeft moeten opboksen tegen muren van onbegrip, hypocrisie, onwetendheid en machtsmisbruik. In de huidige tijd, gekenmerkt door vriendjespolitiek en navenante onbekwaamheid, is dit euvel er niet minder op geworden. Wetenschappelijke fondsen schamen zich niet om prijzen uit te schrijven die alleen voor burgers van de provincie toegankelijk zijn, of om inzendingen spoorloos te laten verdwijnen, zoals in 1967 ook gebeurde met Coppitters' Filosofie in een Assenkruis[iii]. De industriële spionage kende nooit zo'n meedogenloze impact als vandaag. Het wetenschappelijk onderzoek verwordt tot een middel om de roem van kapitaalkrachtige industrieën te verzekeren. Bovendien maken gevestigde machten en theorieën meer dan ooit aanspraak op onschendbaarheid. Kortom: niettemin wij leven in de schijn van het tegendeel, blijkt het vandaag haast onmogelijk geworden om het nieuwe ingang te doen vinden. Maar middenin dit slagveld is DeOerwiskunde nochtans een wonderlijk feit.
Dit werk is zo omvattend dat een beknopte bespreking het onvermijdelijk tekort doet. Toch weze hier alvast een tipje van de sluier opgelicht: waarover gaat het boek en waarom is het van onschatbare betekenis, niet alleen voor de wiskunde, maar voor elke wetenschap waarvan de 'oerwiskunde' zich als de moeder openbaart.
Nu de dictatuur van de vrijheid heerst, aldus de auteur, is er weer vraag naar oerwaarheid en originaliteit: de oorsprong is zoek en moet teruggevonden worden in functie van onze nood aan zekerheid en aan betrouwbaarheid.
In De Oerwiskunde voltrekt zich deze zoektocht naar de eerste en onaantastbare beginselen van de algebra. Meteen worden talloze mimicry's ontmaskerd die in de loop der tijden de getallenleer hebben besmet. Die 'schijnwaarheden' hebben de wiskunde danig scheefgetrokken, dat zij nu opgescheept zit met een aantal onoplosbare raadsels, waarvan wij de ronkende namen kennen: de Grote Stelling van Fermat (1637), het Vermoeden van Goldbach (1742), het Vermoeden van Poincaré (1875?), de conjectuur van Taniyama-Shimura (1955) en nog andere. Het bestaan van deze mysterieuze raadsels laat vermoeden dat de wiskunde zelf ergens op een fout spoor is beland. Dat al de hier genoemde problemen middels de 'oerwiskunde' perfect oplosbaar worden, bewijst onomstotelijk de kracht en de waarde van Coppitters' theorie.
De auteur herinnert eraan dat de waarheid principieel eenvoudig is: slechts de leugen wordt gekenmerkt door een complexiteit met de bedoeling verwarring te stichten. De waarheid dient in onze wereld en met onze begrippen uitdrukbaar te zijn, niet met begrippen die betrekking hebben op het onwaarneembaar kleine of grote. Zij moet bovendien naar de "eenvoudigste uitdrukking" zoeken. De grondwet van de 'oerwiskunde', of de Grondstelling van de Universele Getallentheorie geeft "geordende vrijheid", niet door een compromis, (zoals dat het geval is met vele schijnwaarheden die zich beroepen op vele kenmerken van het ware terwijl zij het essentiële kenmerk ontberen), maar door volkomen respect voor de waarheid. Vandaar start het werk met het meest eenvoudige, zijnde de rij van de natuurlijke getallen.
De natuurlijke getallenrij bestaat uit priemgetallen, samengestelde getallen, énen en nullen. Alle getallen zijn afleidbaar door bewerkingen te maken op de gehele getallen. De zogenaamde 'irrationele getallen', bijvoorbeeld, scheppen slechts verwarring en dienen uit de indeling verwijderd te worden. Het 'irrationele' duikt op wanneer men bijvoorbeeld delingen maakt zoals 43:7. Hanteert men de klassieke staartdeling, dan bekomt men een getal met een eindeloze reeks cijfers na de komma: 43:7=6,142857... Maar met het alternatief - de restdeling - wordt deze deling exact opgelost als volgt: 43:7 is gelijk aan 6 met rest 1. De toepassing is analoog voor worteltrekkingen. De restdeling, die helemaal vrij is van 'irrationele' getallen, wordt nu in Coppitters' getallenleer benut als middel ('determinant') voor een (perfecte) ordening van de getallenrij.
We kennen de ordening met één grondtal, bijvoorbeeld in het decimaal of in het binair stelsel, waarbij de getallen geschreven worden als som van de machten van het grondtal. Maar er is ook een ordening met twee grondtallen mogelijk, waardoor men uitdrukking kan geven aan, onder meer, de zogenaamde 'complexe getallen' (a+bi). Zo bijvoorbeeld staat het paar (3,2), in de (modulaire) vorm a²+b², voor 3²+2² of dus het getal 13. In de (modulaire) vorm a²-b² wordt 13 gevormd door het paar (7,6), aangezien 7²-6²=13. Het voordeel van deze schrijfwijze is dat ze "een wisselwerking in het hart van de wiskunde" mogelijk maakt: "de wiskunde wordt interactief, net zoals de natuurkunde", en de absolute zekerheden gelden als de "glans van het mysterie".[iv] De grondwet van de Universele Getaltheorie stelt nu dat de volledige verzameling van de priemgetallen kan gereproduceerd worden op elk exponentieel niveau (waarbij de 'exponent' slaat op het betreffende priemgetal[v]), door gebruik te maken van drie modulaire vormen, namelijk: (A) a²+pb²; (B) a²+b²; (C) a²-pb², terwijl de priemgetallen zelf op grond van hun respectievelijke restklasse (bij deling door 4pR, of dus: modulo 4pR) ingedeeld worden in vier groepen, namelijk ABC, A, B en C. Iedere classificatie, op deze wijze bekomen, is een unieke transformatie van de volledige verzameling van de priemgetallen.[vi] Coppitters noemt de modulaire vermenigvuldiging "de geslachtelijke X in de wiskunde".[vii]
Het kan hier niet de bedoeling zijn om in detail te treden, maar het weze alvast vermeld dat De Oerwiskunde haar grondwet in detail illustreert, wat ettelijke bladzijden met veel uitgewerkt tabellenmateriaal in beslag neemt. Interessant is dat, in de loop van dit bewijs, actuele wiskundige problemen ter sprake worden gebracht en worden opgelost. Ziehier slechts één voorbeeld:
In de zoektocht naar een bewijs voor Fermat's theorema, heeft men zich altijd blindgestaard op de zogenaamde 'Pythagoras-tripels', alom gekend in hun eenvoudigste grondvorm, zijnde: (3,4,5), welke staat voor: 3²+4²=5². (Het oneindig aantal van al deze tripels is principieel berekenbaar met een relatief eenvoudige formule). Edoch, deze tripels hebben niets met Fermat te maken: ze gelijken weliswaar op de notatie an+bn=cn in zijn theorema, maar daarmee is dan ook alles gezegd. De oerwiskunde brengt aan het licht hoe de blunder is kunnen ontstaan: in werkelijkheid is hier immers geen tripel aan het werk, maar wel een vierterm waarvan de vierde term bij de tweede machten toevallig altijd gelijk is aan 0. Coppitters: "De nul mag niet worden weggelaten want ze is het resultaat van een modulaire bewerking, net als 3, 4 en 5".[viii] De betrokken paren in ons voorbeeld zijn immers (3,4) en (5,0). Uit (a,b) en (c,d), alhier (2,1) en (2,1), volgt immers als eerste oplossing dat x=ac-bd=3 en dat y=bc+ad=4, waaruit het eerste koppel (3,4), en als tweede oplossing dat x=ac+bd=5 en dat y=bc-ad=0, waaruit het tweede koppel (5,0). Coppitters: "De wiskundigen uit de 16de eeuw liepen met open ogen in die val, verblind als ze waren door de ontdekking van de analytische meetkunde. En deze verblinding, nog verergerd door een paar andere blunders in de 18de eeuw, bleef vernietigend werken op elke poging om Fermat te bewijzen".[ix]
Op analoge manier worden het Vermoeden van Goldbach en al de andere genoemde getaltheoretische raadsels uit de doeken gedaan: Coppitters verklaart telkenmale de grond van het probleem, en toont aan hoe het zich oplost in het licht van de 'oerwiskunde'.
De 'Universele Getallentheorie' op zich vraagt een ernstige en diepgaande studie, maar zij is principieel voor iedereen die deze inspanning wil leveren toegankelijk, en dat is een grote troef. De wiskundige ontdekkingen op die weg, blijken tevens niet zonder gevolgen op buiten-wiskundige terreinen: de implicaties van deze verrassende theorie zijn legio. Coppitters: "De oerwiskunde is in zijn specifieke gevallen even voorspelbaar als de natuur! Wetmatigheid sluit in het algemeen alle toeval uit, maar veroorzaakt daardoor geen eentonigheid! Integendeel, de wiskunde, en speciaal de oerwiskunde, is een onuitputtelijke bron van spelletjes en andere vermakelijkheden (...) die juist steunen op het onverwachte element dat zich in sommige specifieke gevallen voordoet. Een mirakel is een gebeurtenis die niet onmogelijk mag zijn maar die slechts onder zeldzame samenloop van omstandigheden kan optreden. Ook in de getallenleer zijn daar mooie voorbeelden van die allemaal beantwoorden aan de wetten van de oerwiskunde".[x]
De 'sophisticated nonsense', de 'wiskundige erfzonde' en de 'Emmaüs-gangers' krijgen een plaats; een heel netwerk van tot nu toe onbekende relaties komen aan het licht; Wiles, Faltings, Darwin, Bernouillie, Kümmer & Dirichlet, Mordell, G.B. Dantzig, Oesterlee & Masser, Frey, S. Hawking, Gauss en vele anderen worden uitgebreid besproken in het perspectief van de 'oerwiskunde'.
Nog belangrijk is, dat blijkt dat specifieke 'denkfouten' uit de wiskunde ook opduiken in andere wetenschappen, en in de politiek, welke er door gecorrumpeerd worden. De theorie van Coppitters biedt een sublieme blauwdruk van toepasselijke oplossingen.
En dan blijft wellicht de pertinente vraag van de kritische lezer deze: worden de genoemde Vermoedens van Fermat, Goldbach en nog andere, hiermee daadwerkelijk bewezen? Over het antwoord kan geen enkele twijfel bestaan: binnen de Universele Getallentheorie zijn de bewijzen onbetwijfelbaar en sluitend. De Universele Getallentheorie zelf steunt uiteraard op haar (hoger beschreven) "grondstelling". Een mogelijke tegenwerping, namelijk dat deze grondstelling weliswaar waarschijnlijk is maar misschien ook wel 'ns onbewijsbaar kon blijken, ware mijns inziens onterecht. In de eerste plaats omdat de fundamenten (axiomata) van een getallentheorie per definitie aanvaard dienen te worden. Bovendien: wie de theorie als zodanig verwerpt, dient zich rekenschap te geven van het feit dat zij nochtans alle genoemde problemen onder één noemer brengt en oplost. Maar dat is werk voor deskundigen terzake.
Wie er meer wil over weten, dient het boek zelf te lezen. Het zal dan duidelijk worden waarom dit werk mettertijd zal gaan behoren tot een van de belangrijkste uit de geschiedenis van het hedendaagse denken.
René Coppitters, De Oerwiskunde. Wiskundige Ethiek, SABAM ISBN 19467 d.d. 31-05-'05, is verkrijgbaar op CD zoals aangekondigd op het internet.
[ii]De uitgave, getiteld: De Universele Getaltheorie wordt hier enkel ter vervollediging vermeld. In de bijzonder leerzame correspondentie die recensent dezer met de auteur van het besproken werk mocht hebben, legt de Heer Coppitters er de nadruk op dat met De Oerwiskunde het boek uit 1998 verbeterd wordt, o.m. in een belangrijke correctie m.b.t. de differentieerbare structuren. Hij raadt dan ook aan om niet de Universele Getaltheorie te lezen, dat zou immers voor misverstanden kunnen zorgen: De Oerwiskunde (2005) vervangt én verbetert het boek uit 1998.
[v]Opgelet: de term "exponent" slaat hier niet op een gewone machtsverheffing, evenmin als de term "machten" in de lijsten die in het werk aan bod komen, maar wel slaat deze term op de waarde van de coëfficiënt van bin de modulaire vormen a²+pb² en a²-pb². Die coëfficiënten zijn telkenmale priemgetallen, met uitzondering van de coëfficiënt van b in de eerste lijst, die gelijk is aan 1. Zo geeft de lijst van de zgn. "eerste machten" met als modulaire vormen: (AB) a²-b² en a²+b², (A) a²-b², en (B) a²+b², een waarde van pgelijk aan 1. In de lijst van de zgn. "tweede machten" met als modulaire vormen: (ABC) a²+2b²,a²+b² en a²-2b², (A) a²+2b², (B) a²+b², en (C) a²-2b², een waarde van pgelijk aan 2. In de lijst van de zgn. "derde machten" met als modulaire vormen: (ABC) a²+3b²,a²+b² en a²-3b², (A) a²+3b², (B) a²+b², en (C) a²-3b², een waarde van pgelijk aan 3. In de lijst van de zgn. "vijfde machten" met als modulaire vormen: (ABC) a²-5b²,a²+b² en a²+5b², (A) a²-5b², (B) a²+b², en (C) a²+5b², een waarde van pgelijk aan 5. Enzovoort.
[vi]Voor een letterlijke weergave, cf.: o.c.: 43. Principieel kunnen er zoveel classificaties (lijsten) geconstrueerd worden als er priemgetallen bestaan. In De Oerwiskunde worden lijsten weergegeven voor de machten 1, 2, 3, 5, 7, 11, 19, 13, 17 en 37, maar ook worden de 'mimicry's' ('nabootsingen') belicht in bvb. de derde machten (m.b.t. Fermat en Poincaré) en in de vierde machten.
[vii]Persoonlijke correspondentie met recensent dezer, bijlage bij Coppitters 1998, pagina 3, handschrift in de marge.
De drieëntachtigjarige Josefien
krijgt een gemeentelijk bevel om haar identiteitskaart te laten
vernieuwen en zij vraagt zich af wat de bedoeling daarvan kan zijn
want het kost alleen maar handenvol geld en bovendien: de oude kaart
is lang niet versleten en aan de inhoud zal helemaal niets gewijzigd
worden.
- Het is zuiver geldklopperij,
zo beweert haar echtgenoot, Kamiel: ze moeten in Brussel hun
zogenaamd begrotingstekort aanzuiveren en dat is dan ook de enige
reden voor de verplichte verversing van die prutsen: het is zonder
meer een schijnreden, een vals argument, een openlijk bedrog, ja: het
is diefstal! Hebt gij ooit al een schoenmaker gekend die een klant
kan verplichten om in zijn winkel zijn schoenen te komen vernieuwen
alleen omdat ze vijf jaar oud zijn, ook als hij ze nog nauwelijks
heeft gedragen? Het kost de klant een flinke som waarvoor hij
helemaal niets in ruil krijgt en bovendien is het weggegooid geld
wanneer ongebruikt schoeisel moet worden ingeleverd en vernietigd.
Alleen de schoenmaker lijkt daar beter van te worden of tenminste
toch rijker.
En nu komt de kat op de koord,
want er staan vandaag legers economen klaar om te beweren dat wij
hier over het hoofd zien dat deze schijnbaar nutteloze uitgaven de
economische groei stimuleren en aldus de algemene welvaart ten goede
komen en zo doende ook de welvaart van Josefien, van haar Kamiel en
van alle andere landgenoten. Economische groei is immers de toename
van economische activiteit en dat is alvast in onze economie de
parameter bij uitstek voor de welvaart!
Dat er aan die logica wat
schort, kan zelfs een analfabeet becijferen, want zegt zij niet dat
verspilling de welvaart bevordert terwijl ons gezond verstand ons
voorhoudt dat bij verspilling nimmer sprake kan zijn van winst? Wie
verspilling met welvaart verwisselen, kunnen met dezelfde drogreden
dan ook maar de praktijk van de diefstal promoten: wordt de dief daar
tenslotte niet beter van? In beide gevallen staart men zich blind op
een fragment van het plaatje: de dief vereenzelvigt het goede met
zijn persoonlijke winst en maakt abstractie van het onrecht en dat
doet ook onze economie: zij vereenzelvigt het rollen van geld met de
toename van rijkdom. Sommigen gaan nog verder op het pad van die
waanzin en zij trachten ons voor te houden dat het vermeerderen van
de geldmassa volstaat om de rijkdom te bevorderen.
In dat laatste geval lijkt
inderdaad de koopkracht toe te nemen, maar uiteraard zal de waarde
van de goederen afnemen naarmate er meer geld in omloop wordt
gebracht en de toegenomen koopkracht is dan louter oogverblinding:
binnen de kortste keren haalt de inflatie haar in op precies dezelfde
manier waarop immer weer de waarheid de leugen inhaalt.
Het geheim van de schone schijn
van een kapitalistische economie verbergt zich in haar rekbaarheid.
Maar net zoals de leugen slechts houdbaar is tot op het ogenblik van
haar ontmaskering, net zo is de rekbaarheid van onze economie
beperkt: de inflatie ontbloot het bedrog van het geld dat immers
luchtkastelen bouwt. Luchtkastelen kunnen fundamenten missen, maar
dan wel alleen maar omdat zij helemaal zonder gewicht of waarde zijn.
En is dat niet de grote crisis die de jongste jaren het hele westen
aanvreet?
Dat een groter verbruik de
welvaart doet toenemen, is een bedrog dat zelfs te lui blijkt om zich
te verkappen en het is bovendien tekenend voor een economie gebaseerd
op concurrentie in plaats van samenwerking. In een kapitalistisch
systeem worden menselijke werkzaamheden in eenzelfde mal gegoten als
de sport en het spel, waarvan de motor de wil is om te overwinnen.
Maar een spel met overwinnaars vereist ook verliezers en men vergeet
in de roes van de strijd dat op die ene overwinnaar na, vaak alle
andere spelers verliezers zullen zijn. Met sport en spel en met de
wil om te overwinnen is helemaal niets mis zolang wij niet onze
soortgenoten bekampen maar wel onze vijanden: het natuurgeweld, de
ziekten, de tekorten, het ongeluk, de onwetendheid en noem maar op.
Déze zaken en allerminst onze medespelers bestrijden wij in sport en
spel: sportiviteit betekent immers dat kampende spelers voor elkaar
geen vijanden zijn doch hefbomen bij het verleggen van de menselijke
grenzen als zodanig. Datzelfde inzicht zou ook onze economie moeten
dragen, terwijl zij daarentegen maar al te vaak blind blijkt voor
samenwerking want, andermaal: waar wij soortgenoten naar het leven
staan, doodt de mens uiteindelijk zichzelf en is het niet al erg
genoeg dat wij nog steeds niet hebben opgehouden met het uitroeien
van de andere soorten?
In het
economische systeem dat ons gevangen houdt, bestaat een onderlinge en
vaak meedogenloze strijd die van hele legers burgers verliezers
maakt, verliezers ook van het geluk dat immers met succes
gelijkgesteld wordt en met geldelijke rijkdom omdat geluk vandaag ten
onrechte tot een kwestie van sociale vergelijking is verworden. De
minderheid der overwinnaars dan, manifesteren zich in dit systeem pas
door ook aan anderen te tonen dat zij de overwinnaars zijn, en hoe
anders kunnen zij dat doen dan door hun geld tentoon te spreiden,
meer bepaald door het ook uit te geven? Overwinnaars zijn per
definitie kooplustigen en waar men alles bezit wat men behoeft,
begint men zich ook luxe aan te schaffen en overbodigheden
allerhande, kortom: men gaat verspillen. De winnaars van het spel
houden het niet bij het stillen van de honger en het laven van de
dorst, zij maken ook nog vuurwerk en andere grote sier, zij doen
allerlei op de keper beschouwd geheel nutteloze uitgaven, enkel en
alleen om aan anderen te tonen dat zij overwinnaars zijn. Op hun
beurt doen zij met hun exuberante uitgaven weliswaar het geld rollen
maar, andermaal: als een verhoogde consumptie ook een economische
groei meebrengt dan betekent die groei geenszins een vermeerdering
van de algemene welvaart omdat daar helemaal geen productie van
goederen tegenover staat. Zeer in tegendeel komt al datgene wat door
de rijken wordt verspild of verbrast, in feite toe aan de armen omdat
zij daar ook nood aan hebben. Een kind heeft recht
op voeding en opvoeding omdat het daar ook nood
aan heeft en wie beweren dat het
recht van
een kind niet wordt bepaald door zijn nood doch door zijn bezit (of door dat
van zijn ouders), die beweert dat niet de nood doch het bezit recht
geeft op nog
meer
bezit, wat uiteraard een bijzonder cynisch standpunt is. Zij die
geloven dat geld recht is, laten zich zo doende niet zozeer kennen
als overwinnaars doch veeleer als onmensen: zij zijn de grote
verliezers in de strijd om meer menselijkheid.
Regeringen die de menselijkheid
in het schild voeren terwijl zij een economie steunen die deze
feitelijk tegenwerkt op de beschreven wijze, ondermijnen hun eigen
krediet en zijn ten dode opgeschreven. Vroeg of laat, maar in deze
tijd van snelle communicatie eerder vroeg dan laat, zal ook hier de
waarheid de leugen inhalen en zullen mensen het inzicht verwerven dat
nodig is voor het stellen van een eis die reeds alom luider klinkt en
die slechts de eenvoudige vraag is naar waarheid, samenhang en de
veroordeling van aperte leugens. Mensen met valse doch legaal
onderschreven voorwendsels het geld uit de zakken kloppen is een vorm
van machtsmisbruik dat thuishoort in de donkere middeleeuwen; in het
derde millennium kunnen alleen geschiedkundig onwetenden zich hieraan
nog bezondigen.
(J.B., 12 september 2013)
08-09-2013
Het 'onderricht' der 'grootmachten'
Het 'onderricht' der 'grootmachten'
Elke tijd heeft zijn eigenheden en ook deze periode heeft beslist een uniek en complex karakter maar niemand zal betwisten dat in de huidige dagen van elk voor zich en time is money het luisterend oor wel met de noorderzon vertrokken lijkt. En in de eerste plaats kadert dit fenomeen in die vreselijke perversie die onze cultuur aanvreet sinds het prille begin: de middel-doelomkering die alles vierkant laat draaien of tegendoelmatig maakt.
Men werkt niet om te leven doch men leeft om te werken want men is verslaafd aan werken of aan eender wat en inderdaad: de verslaving kenmerkt de genoemde perversie in die mate dat ze er welhaast synoniem van is. Want als men leeft om te eten in plaats van andersom dan is men verslaafd aan eten; men is verslaafd aan informatie als men leeft om te leren. De levensmiddelen van het voedsel en de kennis worden doel op zich en zo ook al het andere onder de zon, incluis wat ooit het onderricht was of de opvoeding.
Ooit was er de vader die zijn kinderen onderwees of de leraar die zijn klas van pakweg dertig scholieren de elementaire kennis bijbracht nodig voor het samenleven. Maar vandaag stellen kinderen eisen aan hun ouders en aan hun opvoeders en dit geheel volgens het beginsel van de vrije markt waar de klant koning is: hij dicteert dan wat hij wil leren, wie zijn god mag zijn of hoe zijn moraal zal luiden. Hij meent zelfs te kunnen bepalen hoe de wetten van de natuur er horen uit te zien, zoals dat bijvoorbeeld wordt geïllustreerd door die verhitte discussie over Darwin en de schepping.
De tijd dat een schrijver zijn volk leerde lezen behoort tot een vergeten eeuw: vandaag leest niemand nog een boek. Anderzijds floreren nu talloze drukkerijen waar elkeen zijn eigen boek kan uitgeven, zelfs op één enkel exemplaar. Elk individu waant zich het centrum van de wereld, ieder is zijn eigen god en beschouwt al het andere als het zijne - indien niet door hem geschapen dan toch door hem getolereerd. En ziedaar de godsdienstwaanzin die men vandaag - alle perversies op een stokje - probeert aan te wrijven aan wie nog de éne God erkennen.
Het spellen van de les aan anderen zonder dat men daartoe bekwaam geacht wordt of gemachtigd is, komt overeen met het plegen van diefstal want ook in dat geval eigent men zich zaken toe die helemaal niet tot het eigen bezit behoren. Het heeft jaren geduurd vooraleer het stelen van elektriciteit bestraft kon worden omdat een achterop hinkende wet het inzake diefstal enkel over stoffelijke dingen in de enge betekenis had, en zo ook ziet de wet vandaag de diefstal van heel wat immateriële goederen nog al te vaak over het hoofd. Desinformatie woekert, het wantrouwen neemt overhand toe en de algehele teloorgang van de kennis is het uiteindelijke en onvermijdelijke gevolg.
Aan anderen voorhouden hoe het moet, kan pas gegrond geschieden als het ontspringt aan de wens om voor die anderen het goede te realiseren en dus als men het lot van die anderen letterlijk tot het zijne maakt. De goede herder laat zijn kudde achter en begeeft zich in de woestenij om één verloren schaap te redden. De in Litouwen geboren Frans-joodse filosoof Emmanuel Levinas zegt dat men aan anderen slechts kan bevelen wat goed voor hen is, maar bovendien benadrukt hij het recht op de andersheid van elke ander.
Het is respectloos om anderen te willen veranderen, naar zijn hand te willen zetten of ook maar in het eigen mens- en wereldbeeld in te willen passen. Andere mensen maar ook andere volkeren verschillen onderling niet zómaar, zoals ook vissen en vogels niet zomaar verschillend zijn. Wij zijn zo gegroeid en niet anders omdat wij allen een eigen bodem hebben en een eigen situatie, ook als onze doelstelling - overleven en leven - eender is. Alles wat leeft, wil hetzelfde - leven - maar de hele schepping bestaat in de allergrootste verscheidenheid. Uniformiteit blijkt al te vaak een waan, de natuur zal die nooit ofte nimmer omhelzen.
Individuen verschillen onderling, en volkeren en culturen, maar reeds onze eigen lichaamscellen hebben zich opgesplitst in een maximale diversiteit en dit al vanaf het prille levensbegin; de bevruchting brengt de celdeling op gang en elke cel gaat een eigen weg zoals het einddoel dat ook vereist: de complete mens met zijn ontelbare gespecialiseerde cellen, zijn doeltreffende weefsels en zijn complexe organen. Het opdringen van eigen wanen aan anderen over hoe zij moeten bestaan, eender of het individuen betreft of volkeren, is een misdaad - het is diefstal.
Waar het ene volk het andere onderwerpt en probeert om het naar zijn hand te zetten, doet het dat in de regel niet zozeer om te onderrichten of te beschaven, de geschiedenis leert immers dat al te vaak de veroveraar de cultuur van de fysiek onderworpenen overneemt. Zo werden de joden door Rome onderworpen terwijl het minuscule, van origine joodse christendom het lot heeft bepaald van het gigantische Romeinse Rijk en van de toekomstige wereld. Elk kind erft het materiële bezit van zijn ouders terwijl de geest van de ouders zich van de kinderen heeft meester gemaakt lang voor zij dat ook gaan beseffen - áls ze dat ooit doen.
In het aan de gang zijnde wereldconflict dat helemaal niet veel behoeft om te exploderen, worden wij geconfronteerd met nog een heel ander niveau van arrogantie. Hier kunnen de moraal en de ethiek hun status van drijfveer voor het goede handelen zelfs niet meer herkennen, daar zij verworden zijn tot louter wapenen in een brute strijd. De morele kwestie en de zaak van het zich houden aan afspraken wordt immers als een ordinair wapen gebruikt, als een verantwoording voor het maken van een begin met geweld en met het vermoorden van onschuldige mensen met het oog op het verwerven van rijkdommen uit aardolie en gas. Misschien wordt het een genocide, of zelfs het einde van het mensdom en het leven.
Hoe naïef of hoe gehersenspoeld moeten mensen niet zijn om te geloven dat het met de allerbeste bedoelingen is, zowel voor ons als voor hen, dat men massaal zijn soortgenoten begint uit te roeien? Hoe diep moet die hel niet zijn waarin de gevallen, blinde politici vertoeven die zich daar op de top van de wereld wanen?
(J.B., 8 september 2013)
06-09-2013
Libanon beknopt
Libanon beknopt
Al 5000 jaar is er sprake van Libanon. Het 'witte land' verwijst naar de Libanon of de (op Google Earth goed zichtbare) 240 km lange besneeuwde bergketen die zich voor twee derden in Libanon uitstrekt en voor het overige derde in Syrië.1 Het ligt aan de oostkust van de Middellandse Zee, boven Israël en verder ingesloten door Syrië.
In 1920 kwamen Libanon en Syrië onder Frans bewind met de hulp van de Oosters-Katholieken, de zogenaamde Maronieten, die blij waren dat de Fransen hen kwamen bevrijden van het juk van de islam. Maar bij het verzet van 1943 werden de Libanezen weer onafhankelijk, ze namen zich voor om in elk conflict neutraal te blijven en zij verdeelden de macht als volgt: de Libanese president zou voortaan een Maroniet zijn, de premier een moslim van de soennitische strekking en de parlementsvoorzitter een moslim van de sjiietische strekking (waartoe ook de jihadistische Hezbollah behoort). Maar in de huidige situatie zijn er alweer 60 pct. islamieten terwijl de overgebleven 40 pct. Maronieten gestaag het land ontvluchten.
Een moslimopstand van 1958 werd met Amerikaanse hulp onderdrukt. In 1973 kwam de regering in aanvaring met de PLO van Arafat en de Maronieten (falangisten) streden met de moslims, wat in 1975 leidde tot de Libanese burgeroorlog, gekenmerkt door talloze bomaanslagen en chaos met 120.000 slachtoffers. In 1976 kwamen Syrische troepen het land binnen, in 1977 en 1982 VN-troepen en Israëli's. Omstreeks 2000 trokken de Israëlische troepen zich uit Libanon terug.
Allerlei intriges vormden zich sinds in 2005 de Libanese premier Hariri werd vermoord: achtereenvolgens werden de Syrische troepen in Libanon verdacht, de Hezbollah en Israël en massademonstraties verjoegen tenslotte de Syriërs. In de zomer van 2006 beschoten de Libanese Hezbollah en Israël elkaar met raketten. En in 2008 waren er nog interne gevechten.
Libanon is qua oppervakte en qua aantal inwoners vergelijkbaar met Vlaanderen. Het huidige staatshoofd is president Michel Suleyman, de premier is Tammam Salam. "Azië's poort naar het Westen", zoals het land vaak wordt genoemd, verzamelt het erfgoed van de grootste culturen uit de oudheid: Feniciërs, Assyriërs, Perzen, Grieken, Romeinen, Arabieren, Kruisvaarders, Ottomanen. De moderne Libanezen (1 op 4 is internetgebruiker) vertegenwoordigen zowat het intellect van de Arabische wereld waar ze alom werkzaam zijn, ze zijn tevens befaamde handelaars en wijntelers.
Libanon vangt vandaag naast zowat een half miljoen Palestijnse, een miljoen Syrische vluchtelingen op (- voor de helft kinderen!) waarvan er zeven miljoen zijn in totaal (dat is een derde van de Syrische bevolking), waarvan twee miljoen buiten de grenzen - een aantal dat nog elke dag toeneemt ingevolge het Syrië-conflict (dat reeds 110.000 doden telt).
Dit gebeurt terwijl de G20 - gedomineerd door de rijkste landen ter wereld, de wereldbankiers of noem het maar het gouden kalf - grote sier maken in Sint-Petersburg waar de V.S. erop aandringen om de ellende van de Syriërs nog wat te gaan opkloppen met stompzinnige hoogtechnologische bommen. (°) Het geweten slinkt nu eenmaal naarmate de afstand toeneemt tussen dader en slachtoffer. (J.B., 6 september 2013)
Noten:
1 Parallel met de Libanon ligt op de grens met Syrië het gebergte de Anti-Libanon en tussen de twee ligt de Bekavallei (met daarin Baalbek, wat betekent: de vallei van Baäl), brandpunt der gevechten in de burgeroorlog en heden een bloeiende wijnstreek (- Baäl is toevallig de oorlogsgod én de god van de vruchtbaarheid en in Baalbek staat een Romeinse Bacchustempel). Ten oosten van de Anti-Libanon en dus in Syrië ligt een vallei met daarin Damascus, wellicht 's werelds oudste stad. (°) Zie ook: http://chomsky.info/interviews/20130907.htm .
De Saoed-dynastie (sinds 1932 Koninkrijk Saoedi-Arabië) ontstond toen in 1744 Mohammed bin Saoed, plaatselijk stamhoofd nabij de huidige hoofdstad Riyad, een pakt sloot met de fundamentalistische islamiet Mohammed Ibn Abd al-Wahhaab, de stichter van het (soennitische) Wahabisme1 - de dochter van laatstgenoemde huwde de zoon van eerstgenoemde2 - en zij en hun opvolgers veroverden een woestijnachtig gebied op het Arabische schiereiland met de heilige steden Mekka en Medina waar van ca. 570 tot 632 de profeet Mohammed de Islam stichtte.
Op 3 maart 1938 verandert Saoedi-Arabië drastisch: de Amerikaanse firma Standard Oil Company of California (het huidige Chevron[Texaco]) waarvan de moedermaatschappij Standard Oil Company in 1870 werd gesticht door de rijkste man aller tijden, John D. Rockefeller (1839-1937)3ontdekt dat de bodem er vol zit met aardolie. (In 1932 was daar dichtbij in Bahrein al olie gevonden).
Inmiddels is gebleken dat het gaat om de grootste voorraad ter wereld - een kwart van de wereldvoorraad - de huidige productie kan nog ruim 80 jaar doorgaan - waarvan twee derden wordt afgenomen door China en zijn buren.
Aanvankelijk werd de winst gedeeld met de Amerikanen maar sinds 1980 komt de volledige opbrengst toe aan het staatsbedrijf Saudi-Aramco5 [Arabian American Oil Company] en in feite aan de Saoedische vorst en zijn vijfduizend koppen tellende familie.
Sinds 1950 brengt een 1700 km lange pijpleiding de Saoedische olie over Libanon naar de Middellandse Zee.5
Het land met 27 miljoen (vooral jonge en in steden residerende) inwoners (waarvan een vierde buitenlanders) kende tot in 1962 de slavernij die immers door de islam allerminst verboden wordt, terwijl in Saoedi-Arabië de sharia4 heerst maar nog steeds werken daar anderhalf miljoen (vooral Zuid-Aziatische, vaak mishandelde) huishoudsters in feitelijke slavernij.
Sinds de vierde eeuw gekerstend, werd sinds de komst van de enige erkende religie, de (soennitische) islam (het Wahabisme) het christendom in het land verdrongen en verboden.
De theocratie voert nog steeds lijfstraffen uit en (openbare) onthoofding voor onder meer overspel, homofilie, tovenarij en afvalligheid van de islam en arrestaties zijn geheel arbitair; in de gevangenissen wordt gemarteld.
Alcohol en films zijn verboden maar de koninklijke familie blijkt aan zichzelf toe te staan wat ze aan anderen verbiedt.6
Er is sinds 1993 een schijnparlement van 150 leden (waarvan er sinds 2013 dertig vrouwelijk moeten zijn): het is louter raadgevend, de koning behoudt het laatste woord. Er zijn sinds 2005 ook schijngemeenteraden: enkel mannen kunnen (slechts) de helft van de raadsleden benoemen.
Vrouwen mogen niet onvergezeld over straat lopen, zij dienen in abaya (een soort zwarte burka) gekleed te zijn7 en mogen zelfs niet autorijden; ze mogen vanaf hun negende of zelfs vroeger huwen (of beter: uitgehuwelijkt worden).
Ook is er openlijk racisme: de wet verbiedt aan joden de toegang tot het land!
Saoedi-Arabië moge dan rijk zijn en heilig, het land wordt alvast niet letterlijk door de hemel gezegend want het regent er nauwelijks, er zijn geen rivieren of meren, al het water wordt opgepompt op (eindige) ondergrondse bronnen ofwel gewonnen uit zeewater dat ontzilt wordt.
Toch behoort het land tot de VN, tot de G20, tot de WHO en tot de OPEC en het ageert binnen het IMF en de Wereldbank en steunt (islamitische) ontwikkelingsprojecten in Arabië en in Afrika.
Bij dit laatste gegeven over de sponsoring van een bijzonder vermogend en tegelijk zeer extremistisch, racistisch en fundamentalistisch land, kan men zich ook in de huidige politieke en economische wereldconstellatie zeer ernstige vragen stellen.
Het leven als reis - enkele beschouwingen (delen 1 en 2)
HET
LEVEN ALS REIS - ENKELE BESCHOUWINGEN (delen 1 en 2)
1.
In
dimidio dierum meorum/ vadam ad portas inferni - aldus Isaïas,
vers 38. Voor de anders-geletterden: In het midden van mijn
levensdagen/ zal ik gaan naar de poorten van de onderwereld.
We
gaan ons niet verliezen in citaten, maar voor de epigonen die we tot
op zekere hoogte toch allemaal zijn, ware het zonde om hier de
onsterfelijke Dante te vergeten. De eerste verzen van de eerste zang
in het eerste lied van zijn Commedia luiden als volgt: Juist
midden op de reistocht van ons leven/ zag ik mij in een donker woud
verloren,/ daar ik van t goede pad was afgeweken.
U
zal merken dat deze verzen eigenlijk best als leidmotieven kunnen
fungeren. Maar laten we de hele zaak eerst eens in filosofisch
perspectief plaatsen.
Want
eigenlijk heeft een van de grootste filosofen van de twintigste eeuw
- met name Alfred North Whitehead - van het Zijn - U weet, het
Zijn waarover filosofen het altijd hebben - Whitehead heeft van
dat Zijn eigenlijk een Reizen gemaakt. De titel van zijn groot werk,
Process and Reality, spreekt voor zich: het bestaan - ook ons
bestaan - is in werkelijkheid geen Zijn, maar een Worden: het
bestaan is wezenlijk een proces, dat wil zeggen: een onderweg-zijn.
Dat wij bestaan, betekent: dat wij onderweg zijn. Elk bestaan, elk
leven, is onderweg. Wat stagneert, wat niet meer vooruitgaat, wat
niet meer zoekt en wrocht, kan alleen maar... dood zijn.
Nu
is de hele realiteit een zaak die ons uiteindelijk boven het hoofd
gaat - de filosofen spreken in dit verband van het transcendente
- datgene dat groter is dan wat wijzelf zijn, datgene waarvan wij
deel uitmaken. Onze weg - fysisch, psychisch, sociaal, economisch,
kosmisch zelfs - past in een groter geheel - een geheel, waarvan men
zou kunnen zeggen dat het altijd op weg is.
Het
onderweg-zijn is een gebeuren dat wij samen én ondergaan, én
realiseren, scheppen, waar maken.
Dit
brengt vanzelfsprekend met zich mee, dat wij al een heel eind weegs
zijn, op het moment dat wij ons ueberhaupt realiseren dat wij
effectief onderweg zijn. De weg die we al hebben afgelegd op het
ogenblik dat wij gaan beseffen dat we ergens heen gaan, was dus niet
alleen maar de onze.
Wij
zijn van bij onze geboorte, een weg gegaan die ons door de natuur
gegeven werd. En dat geldt vanzelfsprekend niet alleen voor ons
allen, individueel, maar ook voor onze soort, dé mens.
Dat
geldt ook voor hét leven, voor de kosmos, voor het hele bestaan:
behalve datgene wat we zelf creëren, vormt ook al datgene waarvan
wij deel uitmaken - de hele lange geschiedenis door - één groot
proces. Het is één reusachtig Onderweg-Zijn. Wij waren reeds
onderweg, lang voordat wij dat gingen beseffen.
Keren
we nu een ogenblik terug naar Dante Alighieri.
Dante
was vijfendertig, dus ongeveer halverwege op zijn levensreis, toen
hij - zoals wij het zouden uitdrukken - zijn andropauze
beleefde. De grote dichter verloor zijn platonische geliefde,
Beatrice, heel vroeg, en daarbij kwam nog dat hij uit zijn
geboortestad, Firenze, verbannen werd. Wij weten vanzelfsprekend -
hoe jammer het ook is - dat het ongeluk vaak de rijkste voedingsbodem
van de wijsheid is gebleken. Pas de van zijn geluk verbannen mens, is
de grote dichter geworden.
Kortom:
zijn ballingschap bracht Dante tot inkeer: over de weg die hij had
afgelegd, over de weg die hij nog af te leggen had, over dé Weg die
wij allen te gaan hebben.
Het
moet nu ook worden gezegd, dat ook de eerste filosofen bannelingen,
of breder nog: reizigers, ontheemden, of gastarbeiders waren.
Wij
weten dat aan de basis van onze Westerse beschaving de Griekse
cultuur ligt. Maar eigenlijk waren het niet de Grieken zelf die de
sophia, de wijsheid, stichtten: de eerste filosofen waren
sofisten, inwijkelingen afkomstig van Ionië, Klein-Azië, mensen die
hun kennis als enige koopwaar aan de man trachtten te brengen.
Mensen
ook die, precies omdat ze van elders kwamen, niet verblind werden
door de waas van vanzelfsprekendheden die ons allen begoochelt. Zij
brachten een ander perspectief, zij deden dingen zien die wij niet
meer zagen. Zij waren - ook letterlijk - op weg: weg van thuis, weg
van het vanzelfsprekende en van het gewone.
Wij
staan er eigenlijk niet bij stil, maar eigenlijk is niéts
gewoon.
Dat
niéts gewoon is, ontdekken we meestal pas wanneer we gehinderd
worden in onze gewone gang van zaken. En wie van ons verkeert, vroeg
of laat, niet een keer in dat geval?
Wij
zijn onvolmaakte wezens, ons leven verloopt niet - nooit -
vlekkeloos, soms zijn wij de weg bijster, en willen wij plots wég
van de plaats waar we ons dan bevinden: wij willen dan uit het slop
geraken, wij creëren een opstand, wij gaan opstaan en we gaan
wég.
We
gaan op zoek naar onze oorsprong, naar het begin van onze weg. Wij
vragen ons af waar onze weg ons heen leidt. Wij willen niet
verstarren, en daarom willen wij opstaan, en ergens heen gaan.
De
commedia van Dante schildert een reis die als het ware een
allegorie vormt op onze levensreis zelf. Welnu, ongetwijfeld is het
zo, dat wij onze eigen levensreis beter kunnen leren begrijpen...
wanneer wij ons die op een allegorische of metaforische manier kunnen
bewust worden... door het maken van een kleine reis, of een
pelgrimage.
Laten
we ons eens bezinnen over deze manier van reizen, over dit...
pelgrimschap, dit op weg zijn, en over de zin ervan.
We
zouden ons eerst de volgende, eenvoudige vraag kunnen stellen: Wat
is reizen?
Wanneer
wij om het even welke onderneming starten, tasten wij eigenlijk in
het duister naar de uiteindelijke afloop ervan.
We
bouwen een huis, of we vatten een studie aan, of we willen een
voordracht bijwonen - het is om het even: telkens kunnen we ons
voorbereiden op wat we van plan zijn te doen - we verzamelen
informatie, we doen prospecties, we verzekeren ons om eventuele
risicos uit te schakelen - maar tenslotte kunnen we nooit volkomen
anticiperen op wat komen gaat.
Stel
dat we een perfect plan hebben voor een huis: we halen de beste
architect in huis, en we informeren ons bij de meest ervaren
adviseurs. Met gesofisticeerde computerprogrammas kunnen we, bij
wijze van spreken, al door de kamers wandelen, nog voor de eerste
steen van het huis gelegd is.
De
bouw neemt een aanvang, en na enkele maanden trekken wij er in. En
wat blijkt? We vergaten de kelder. Of we komen plotseling tot de
ontdekking dat we de kamers een nog veel leukere bestemming kunnen
geven dan deze waarvoor ze aanvankelijk bedoeld waren. De buren
vallen mee of tegen. Onvoorziene lawaaihinder in gevolge plots
aangevangen wegwerkzaamheden zullen ons jarenlang tergen. Of we
bevinden ons onverhoopt in een oase van rust en stilte. Of iemand
wordt ziek en de trap moet herbouwd worden.
Kortom:
telkens wij iets ondernemen, hoe omzichtig we ook te werk gaan - er
blijft steeds de factor van het onverwachte, het onbepaalde, het
niet-voorspelbare. En die dingen kunnen zowel gelukkig als ongelukkig
uitvallen.
Welnu,
indien wij ons niet op voorhand kunnen neerleggen bij de realiteit
van het onvoorziene, dan zullen we ook niet en nooit in staat zijn om
keuzen en beslissingen te maken.
Dat
geldt voor het bouwen van een huis, voor het aangaan van een studie
of een werk, en ook en vooral geldt dit voor het hele leven zelf.
Morgen
doen wij aan eugenetica, en zullen wij misschien mensen op
bestelling maken. Maar niets of niemand zal verhinderen dat alles
toch anders zal blijven verlopen dan wij hadden verwacht, of gepland.
De
reis, als metafoor van het leven, bevat al deze kenmerken op de meest
pregnante manier. Wij leven niet om te reizen, maar wij reizen om te
leren... leven.
Want
net zoals het leven, houdt elke reis in dat men een weg volgt. De weg
is voor de reiziger zelf onbekend, maar het feit dat er een weg is,
betekent vanzelfsprekend dat anderen in het verleden het traject al
hebben afgelegd.
Dat
de weg werd aangelegd, betekent ook dat hij ergens heen leidt, want
niemand haalt het in zn hoofd om zomaar een weg te bouwen:
elke weg heeft een doel.
Wij
kunnen, door allen dezelfde weg te gaan, dit doel tot het onze maken,
maar tegelijk blijft het een persoonlijk doel: we komen dan
aan op dezelfde plaats, maar we bereiken elk een andere
bestemming.
De
Vlaming en de Moslim-migrant bereiken, via dezelfde weg, dezelfde
plaats - bij voorbeeld de heilige stad Mekka. Maar hun bestemming is
verschillend: de Vlaming komt aan in zijn vakantie-oord, of, wanneer
hij als journalist vertrekt, op zijn werkterrein, en de Moslim komt
aan bij zijn God. De ene is op zakenreis, de andere reist als
pelgrim.
Zelfs
wanneer alles er aan de buitenkant gelijkaardig uitziet, is elke reis
die wij ondernemen, aan de binnenkant, een hoogst persoonlijke weg,
met eigen bedoelingen, verwachtingen en betekenissen.
We
kunnen met verschillende bedoelingen reizen, maar wanneer we ons
willen bezinnen over het leven, dan moeten wij reizen zoals wij
leven. En daarbij is het dan onze bestemming om het leven beter te
begrijpen.
En
dit soort van reizen mag wel heel bijzonder heten, want, anders
uitgedrukt, is onze reisbestemming deze: de bestemming van het
leven te achterhalen.
Nu
kunnen wij de bestemming, de zin van het leven, ongetwijfeld
terugvinden in de reis. Maar dan moeten we ook de moeite doen om na
te denken over de betekenis van het op weg zijn.
En,
om te beginnen, houdt elke tocht in, dat wij ergens weggaan.
Wie
reist, laat het vertrouwde achter zich, zoals men het verleden achter
zich laat: hij neemt afscheid - van een plaats, maar ook van alle
mensen en gebeurtenissen die aan deze plaats verbonden zijn.
Hij
neemt ook afscheid van zichzelf, als verbondene met die vertrouwde
omgeving.
Hij
bevrijdt zich van zijn verleden, terwijl hij het toch onoverkomelijk
met zich mee zal blijven dragen - in zijn herinneringen, maar ook in
zijn verwachtingen en in zijn wensen, wanneer hij zal terugdenken
aan, of terugkeren naar die plaats.
Hij
bevrijdt zich van bepaalde banden en verplichtingen, maar ook
verliest hij tegelijk verworven zekerheden en geborgenheden.
Hij
ruilt het oude voor het nieuwe in: het bekende voor het onbekende,
het geplande voor het ongeplande, het verleden voor de toekomst.
Eigenlijk
verbreekt hij voor een stuk de continuïteit van zijn bestaan: hij
slaat een bres in zijn dagen, hij schept zelf een kloof, hij gaat
plotseling een door anderen niet verwachte richting uit, en hij laat
vallen wat hij heeft, blijkbaar om iets anders te verwerven - iets
waarnaar hij zozeer verlangt dat hij er alles, voorlopig, voor achter
laat.
De
reiziger kan een doel hebben, en zijn doel kenbaar maken, en,
bijvoorbeeld, zeggen: Ik ga naar Santiago de Compostella. Maar
zijn eigenlijke bestemming blijft voor alle anderen, die deze plaats
nochtans goed kunnen situeren, één groot raadsel.
Tout
choix est une sacrifice, schreef de Franse filosoof Henri Bergson.
Welnu,
de bestemming van de weg moet dit offer zeker waard zijn.
En
ongetwijfeld is dit het geval waar wij de bestemming van het leven
zelf voor ogen hebben.
Nu
heeft niet iedereen een pelgrimage nodig, want niet iedereen is de
weg - van het leven - bijster. Of beter: niet iedereen beseft het,
de weg bijster te zijn.
De
echte bedevaarder zal daarom nooit pogingen ondernemen om anderen met
zich mee te trekken: als de bestemming, in de vorm van de
verwachting, niet reeds in het hart ligt van bij het vertrek, dan
heeft het geen enkele zin om op reis te gaan.
De
pelgrim reist per definitie alleen - hij vertrekt
althans alleen. Wanneer hij voor een kortere of langere tijd kompanen
zal krijgen, zullen die onverwacht, misschien onverhoopt, maar zeer
zeker ongepland zijn.
Over
de bestemming die zij tegemoet gaan, kan hij leren, door het samen
onderweg zijn, en hierdoor kan ook licht op zijn eigen bestemming
worden geworpen.
Bekijken
we nu eens onze pelgrim. Ik bedoel: vragen we ons eens af, wat
iemand tot pelgrim maakt.
En
het is hier belangrijk om twee manieren van reizen te
onderscheiden.
Want
er zijn mensen die ergens willen zijn, en er zijn anderen die
willen wegvluchten van de situatie in dewelke ze zich bevinden.
De
eersten, zij die een doel voor ogen hebben, zullen dit doel
beschouwen als kostbaar genoeg om er de inspanningen en de tijd aan
te spenderen.
Bij
de laatst genoemden, zij die alleen maar willen wegvluchten, stelt
zich het probleem van het offer niet: zij hebben immers niets te
verliezen, en ze zijn er van overtuigd dat het alleen maar beter kan
worden wanneer zij hun pakken achterlaten.
De
eerst genoemden streven een hoogstaand doel na, de laatst genoemden
zijn eigenlijk vluchtelingen, of ballingen.
Het
is duidelijk dat wij het hier niet over de vluchtelingen zullen
hebben. Maar tegelijk moet gezegd worden, dat wij in wezen allemaal
voor een stuk ballingen zijn.
Miltons
Paradise Lost of Vondels Adam in ballingschap: het
is doorheen de hele geschiedenis van de literatuur, maar ook elders,
een constant gegeven.
Wanneer
Noord-Afrikanen, haast zonder middelen, het leven riskeren in een
vermetele overtocht naar het beloofde land van Europa, dan is het
uiteindelijk niets anders dan die drang naar het Verloren Paradijs,
die hen daartoe de - vaak bovenmenselijke - kracht geeft.
Weliswaar
werden de meesten van hen misleid door sterke maar leugenachtige
verhalen, zodat ze meestal reeds na een kortstondig verblijf geen
andere verzuchting meer koesteren dan zo gauw mogelijk terug te keren
naar de plaats van herkomst - als dit tenminste nog mogelijk is.
Deze
dikwijls zieltergende tragedies zijn ons maar al te goed bekend. Dat
mensen toch steeds weer bereid blijken zich in dergelijke roekeloze
avonturen te storten, kan ons alleen maar van de ernst van hun
armoedige situatie overtuigen.
Met
andere woorden: vluchten is geen hoogstaand doel, maar toch moet het
gezegd worden: hoe erger het met ons gesteld is, des te meer zijn wij
bereid - of voorbereid - om te vertrekken.
En
hoe is het met ons gesteld? - en ik doel hier niet op onze materiële
verzuchtingen, ik doel hier niet op zaken zoals onze carrière, zelfs
niet op onze gezondheid: ik bedoel hier enkel en alleen onze
condition humaine in vraag te stellen.
Meteen
kunnen wij het antwoord distilleren uit de lading die aan de
uitdrukking - condition humaine - zelf haar diepe betekenis
heeft gegeven: met de mens is het, welhaast per definitie, niet te
best gesteld.
Van
nature zijn wij, mensen, onafgewerkte dieren. Wij dragen geen pels,
onze jongen kunnen niet overleven als wij hen niet vele jaren
lang met zorg ommantelen, onze soort zou weldra uitsterven indien wij
ons niet met techniek inlieten, en indien de duizenden problemen van
de wetenschap niet de onze waren.
Maar
ook als mens, zijn wij onaf, en voelen wij - althans in momenten
waarop wij tot eerlijkheid met onszelf gedwongen worden - in het
diepste van onze ziel, een vage ontevredenheid, een verre heimwee, en
een pijn als van een groot verlies.
Ook
voelen wij, haast voortdurend, dat wij onze bestemming nog niet
hebben bereikt: we willen vooruitgang, verandering, vernieuwing, en
wij hopen daarbij telkens een stapje dichter te zullen komen bij
datgene waarvan we ons leven lang dromen, terwijl we het toch niet
exact kunnen benoemen.
Citeren
we nogmaals Dante, de verzen 124 tot 126 uit het tiende gezang van
het Purgatorium: Non v accorgete voi, che noi siam
vermi,/ nati a formar l angelica farfalla,/ che vola alla
quistizia senza schermi?
In
vertaling: Beseft ge niet, dat wij de rups gelijken,/ waaruit de
hemelvlinder zich ontwikkelt,/ die onverhuld ten oordeel op moet
stijgen?
Wij
kùnnen, om het met andere woorden te zeggen, onmogelijk berusten in
de situatie waarin wij verkeren, omdat het ons lot is om naar het
hogere te streven: de mens heeft een roeping, hij moét hogerop, hij
is gedoemd om, keer na keer, het verworvene en het vertrouwde gedag
te zeggen, nieuwe horizonten te verkennen, risicos te nemen, het
onbekende recht in de ogen te kijken, en het te overwinnen, om zo
hogerop te gaan. dat is de enige weg die ons kan vrijwaren voor een
troosteloze ondergang. De mens is aan een eeuwige verpopping
onderhevig. En het is precies dank zij dit juk, dank zij zijn
heimwee en zijn troosteloze zoeken, dat hij zich mens kan
noemen. De mens, de nooit gearriveerde, de altijd op weg zijnde, de
reiziger bij uitstek.
(J.B., 1995)
2.
We
kennen allen het verhaal van het doel en de weg erheen, maar als
inderdaad niet het doel het belangrijkste is, doch de weg erheen, dan
perverteert het kapitalisme de vooruitgang omdat het tijd
identificeert met geld terwijl het mikt op snelheid of tijdwinst.
Indien
het maar mogelijk was dan zou de kapitalist ervoor zorgen dat men in
helemaal géén tijd van punt A naar punt B kon reizen. Het zou dan
volstaan om in B te willen zijn om daar ook effectief te arriveren.
Wie dacht aan B, was al in B aanwezig. Het onderscheid tussen de wens
en het feit ware onbestaande, het verschil tussen werkelijkheid en
droom opgeheven. De vraag luidt echter of er dan überhaupt nog iets
zou (kunnen) zijn.
In
zijn Jeder
für Sich und Gott gegen alle uit
1974 laat
de Duitse cineast Werner Herzog, de vondeling Kaspar Hauser enkele
van zijn visioenen vertellen nadat hij werd bevrijd uit de kelder
waarin hij zijn hele kindertijd heeft doorgebracht. In een van die
visioenen ziet de zonderling een lange karavaan van mensen die over
de wereld trekken, maar de karavaan heeft kop noch staart, de mensen
blijken helemaal nergens heen te gaan. (1)
In
dezelfde zeventiger jaren publiceerde de prestigieuze Club
Van Rome,
een boek over de
grenzen aan de groei,
dat herinnert aan de legendarische toren van Babel: de toren groeit
totdat hij op een dag niet verder groeien kan omdat het materiaal dat
aangevoerd wordt voor de verdere bouw, voor de
onderhoudswerkzaamheden onderweg wordt opgebruikt.
Onze
communicatiemiddelen worden complexer, onze taal differentieert en op
den duur verstaan we elkaar niet meer en loopt alles in het honderd.
De instrumenten die ons leven makkelijker moeten maken, bemoeilijken
het. Tuigen die ons moeten helpen om tijd te winnen, nemen ons hele
leven in beslag. Scholen maken ons afhankelijk en dom. De
tegendoelmatigheid uit de Griekse tragedies blijkt ook ónze vloek;
de weg is een modderpoel en aan de einder verzwinden onze
doelstellingen in een dichte mist.
De
mensheid verlangt naar vrijheid én naar veiligheid; de vrijheid
schept met ongeremde droom het doel maar de veiligheid verspert de
weg erheen daar deze ligt bezaaid met wolfijzers en schietgeweren. De
vrijen gaan op weg en de voorzichtigen blijven bij de pakken zitten
omdat zij geloven sowieso hetzelfde lot te delen: worden zij niet
allen buit gemaakt door de dood? Zij die op weg willen naar hun doel,
wensen alleen niet te beseffen dat wat gebeuren moet, hoe dan ook
gebeuren zal; zij verkeren in de waan dat zij hun toekomst kiezen.
Als
het leven een reis is dan leidt hij naar de dood, zoveel is zeker en
geen mens die dapper genoeg is om de feiten onder ogen te zien, zal
dit ontkennen. Toch geven wij allen een eigen betekenis aan het einde
van onze weg en dat doen we heel terecht, alleen al omdat er geen
einde is zonder weg, zodat het steeds gaat over het specifieke einde
van een specifieke weg. Het einde van een plezierreis is daar waar
het plezier ophoudt - het is een triestig einde; het einde van een
lijdensweg is daar waar geen leed meer is - het is een verlossing. De
dood kan eruit zien als een dief die het genot wegsteelt of als een
zalf die alle wonden heelt. Elk eindpunt wordt bepaald door de weg
die daaraan voorafgaat en omdat wijzelf het zijn die een weg kiezen,
kiezen we ook een eigen eindpunt.
Het
begrip vooruitgang
zelf - het vooruitgaan - bevat reeds het op weg zijn, maar tevens
duidt vooruitgang op een toename of een vermeerdering, een groei van
al datgene wat de toekomst tegemoet gaat. Dat wij vooruitgaan
betekent dat wij winst boeken, het wil zeggen dat wij klimmen, van
niveau veranderen, carrière maken, hogerop geraken. En zo begint een
honderd jaar oud lied als volgt:
Heidewitsjka!
Vooruit geef gas! Dat oude getreuzel komt niet meer van pas!
Het
gaat hier om de letterlijke vooruitgang die geboekt wordt door de
uitvinding van de auto, die zal toelaten dat wij ons sneller
verplaatsen. Sneller,
hoger, sterker,
zo scanderen de Olympische atleten het in hun vurige vlaggen. Want er
moet tijd gewonnen worden, tijd is immers geld, of is het veeleer
andersom? Onze levenstijd is beperkt, gewis heeft elk van ons een
eigen dood welke geduldig op hem wacht, de tijd tikt weg en niemand
kan hem stoppen; daarom ook zoeken wij soelaas in het opdrijven van
de snelheid waarmee wij door het leven gaan of razen. Ergens
spiegelen wij onszelf voor dat als onze snelheid maar hoog genoeg is,
de dood ons niet zal inhalen. Maar Achilles haalt de schildpad in,
wat Zeno ons ook wil laten geloven. Een hogere snelheid laat ons toe
om in dezelfde tijd een grotere afstand af te leggen, maar de tijd
blijft uiteraard dezelfde, er komt geen fractie van een seconde bij.
Het is bovendien zo dat grote snelheden onze aandacht zozeer
opslorpen, dat wij als het ware helemaal onttrokken worden aan de weg
en aan de plaatsen waaraan wij nog slechts voorbijrazen, terwijl zij
ooit, in veel tragere tijden, rustpauzen boden en lafenis, verhalen
en histories, geheimen en beloften. Vandaag lijken alle plaatsen
eender, zij zijn verworden tot louter punten op de rechte lijn
waartoe onze reis herleid werd. En inderhaast hebben wij helemaal
niets gewonnen, integendeel vergooien we aldus het weinige dat wij
ooit bezaten of ervoeren. En naast die hypersnelle verplaatsingen
spenderen wij ons hele leven aan de fabricatie van de supersnelle
tuigen en aan het bijeenschrapen van energie en andere middelen om ze
te laten werken. Winst boeken wij niet bij die hele onderneming, zeer
in tegendeel: rust verkeert in haast en drukte, ons bestaan verwordt
tot dat van een robot die sowieso geen tijdsbesef meer heeft.
De
weg is belangrijker dan het doel en zeg nu zelf wat uw voorkeur
geniet: een langzame uitstap met paard en kar via veldwegels tussen
bloemen en bossen met een picknick her en der, een schuilplaats als
een onweer losbarst, een fazant of een haas op een geïmproviseerde
barbecue en spannende verhalen na de zonsondergang bij een kampvuur
na een frisse duik in een of andere wal - ofwel een reis per
supersonische raket waarin men stokstijf neerligt, niet bewegen kan,
een zuurstofmasker op de snuit en instrumentenborden die doen
duizelen.
Weliswaar
geraakt men met de raket véél verder dan met de houten kar,
misschien wel honderdduizend keren verder, misschien belandt men met
die tuigen op de maan, op Mars of in een ander zonnestelsel, terwijl
de kar ons zelfs niet van de aarde kan verheffen, geen stroom kan
oversteken en bij ontij wachten moet. Maar andermaal: indien het
inderdaad zo is dat het doel er niet toe doet en dat het om de weg
gaat die erheen leidt, zou men dan kiezen voor een leven in de
gevangenis van een astronautenpak en in de hoogspanning van aandacht
en gevaar terwijl daar altijd nog het aards paradijs te wachten ligt
van bij 't begin der tijden om ontdekt te worden?
(J.B.,
31 augustus 2013)
28-08-2013
"Zie, Damascus..."
"Zie,
Damascus..."
Nog
heel onlangs begonnen de Verenigde Staten een wrede oorlog tegen Irak
op grond van de beschuldiging dat het land over atoomwapens
beschikte, en er werd gewag gemaakt van satellietfoto's die het bewijs
leverden daarvan - de beschuldigingen bleken vals nadat de oorlog een
feit geworden was.
Vandaag
wordt de Syrische regering ervan beschuldigd chemische wapens tegen
de eigen bevolking te hebben ingezet, het onderzoek loopt nog maar de
beschuldigers vinden het kennelijk niet nodig om de uitslag af te
wachten en het advies van de Verenigde Naties; het lijkt wel alsof
zij handelen in een onweerstaanbare drang.
2200
jaar geleden was Damascus de hoofdstad van het Arameese rijk (het
koninkrijk Aram-Damascus) en het Aramees was een wereldtaal, het was
de taal die Jezus Christus sprak. Vandaag wordt het Aramees enkel nog
gesproken door de tweeduizend christenen van het dorpje Ma'loula,
gelegen op een boogscheut ten Noord-Oosten van Damascus. De taal die
Jezus sprak en die een wereldtaal was en de taal ook der verzoening,
is weggekwijnd; een heel andere taal heerst nu over de wereld, het
is de taal van de vergelding en de wraak.
Men
kan heden vele argumenten opdissen om de stelling te voeden dat het
einde der tijden niet ver meer af is, waaronder de visioenen van de
middeleeuwse Malachias over de laatste paus (°) en de vele 'tekenen des
tijds' zoals onder meer in de Apocalyps beschreven. Maar de vandaag
meest griezelig klinkende profetieën zijn ongetwijfeld deze van
Jeremia en Jesaja die voorspellen dat wanneer het nooit eerder
vernielde Damascus - de alleroudste stad ter wereld - met de grond
wordt gelijkgemaakt, het einde nakend is.
Jeremia
schrijft: "Ontmoedigd is Damascus, het keert zich tot de
vlucht en schrik heeft het bevangen, benauwdheid en weeën hebben het
aangegrepen als een barende. Hoe is de roemrijke stad verlaten, de
veste der vreugde! Daarom zullen haar jonge mannen vallen op haar
pleinen en al de krijgslieden te dien dage omkomen, luidt het woord
van de HERE der heerscharen, en Ik zal een vuur aansteken binnen de
muur van Damascus, dat de burchten van Benhadad zal verteren."
(Jeremia 49: 24-27) En Jesaja schrijft: "Zie, Damascus
wordt weggenomen, zodat het geen stad meer is: het wordt een
puinhoop, een bouwval." (Jesaja 17:1) (1)
De
wezenlijke kritieken op het kapitalisme stammen al van lang voor de
tijd van de negentiende eeuwse Karl Marx en Friedrich Engels; reeds
Augustinus (354-430) had het er over alsook de schrijvers uit de
klassieke oudheid. Wie herinnert zich niet de ongelukkige koning
Midas van Frygië die alles wat hij aanraakte in goud veranderde,
incluis zijn voedsel en zijn kind? Het edelmetaal of het geld in het
algemeen is weliswaar een handig ruilmiddel dat echter eenmaal tot
doel geperverteerd kennelijk alleen nog onheil brengen kan.
De
middel-doelomkering, zo heet de perversie die zeer zeker behoort tot
de meest tragische vergissingen van het mensdom. Als het middel de
controle overneemt, overmeestert de knecht zijn heer zoals in de oude
joodse sage van de golem. Dan maakt de computer zijn bedienaar tot
zijn slaaf. Dan wordt het instrument dat onze maatschappij is, een
dictatuur van big brother. Alles wordt dan tegendoelmatig. En
niet slechts de mensheid, ook de Schepper zelf deelt die tragiek want
net zoals de golem werd reeds Adam door Jahweh uit klei gevormd.
Golem betekent vormeloos begin of embryo. De
eerste mens at van de boom der kennis, werd aan God gelijk en
verklaarde zijn meester tenslotte dood. Niets minder dan de almacht
en het eeuwig leven zit hij sindsdien op de hielen.
Dat
het middel doel wordt, betekent enerzijds dat men zich blind gaat
staren op zaken die dat helemaal niet waard zijn maar het wil
anderzijds ook zeggen dat de doelen zelf uit het oog worden verloren.
Als bijvoorbeeld het ruilmiddel van het geld het doel wordt, terwijl
het dat uiteraard niet waard is, dan zal meteen datgene wat geruild
wordt en waar het in feite ook om gaat, worden beschouwd als het
middel: een bijkomstigheid, iets verwisselbaars, iets dat op zichzelf
elke verdere betekenis mist. Het geld is niet langer het middel
waarmee brood geruild wordt tegen kledij, maar brood en kledij zijn
voortaan de middelen welke dienen om daarin een smak geld te
investeren welke bij de verkoop van die waren moet toenemen in
omvang.
De
geldzucht zelf zorgt ervoor dat de absurditeit van die omkering zich
aan ons begrip onttrekt, maar zij is danig groot dat zij het vermag
om uiteindelijk alles van waarde te vernietigen terwijl het volstrekt
waardeloze, met name het geld, dat tenslotte niets anders is dan een
getal met een louter fictief bestaan, wordt nagestreefd. Als die
perversie geen ziekte is, dan bestaan er geen ziekten onder de zon.
Een
van de meest betreurbare doch even vaak voorkomende vormen van de
middel-doelomkering bestaat waar een schijnrede vooropgestelde doelen
dient. Bij uitstek is dat het geval in de reklame die met
nepmotivatie en drogredenen de consumptie aanzwengelt van zelfs zeer
schadelijke producten. Onvermijdelijk is die perversie eveneens de
regel in de democratie omdat ook daar de kiezer een met reklame
overstelpte klant is en dan gaat waanzin schuil onder de dekmantel
der redelijkheid.
Soms
gaat het zo ver dat een politicus met één en hetzelfde argument én
zijn tegenstander afkeurt én zichzelf aanprijst, zoals onlangs nog
Karel De Gucht tot zijn laatste snik beloofde te vechten tegen het nationalisme en tegen een
partij omdat haar personeel "nationalistische bloedlijnen"
zou hebben! (1) Uiteraard heeft niemand over zijn eigen afkomst of
geboorte ook maar iets in de pap te brokken gehad en om die reden is
het nationalisme (van het Latijnse natus, het voltooid
deelwoord van nasci, dat geboren worden betekent) even
verwerpelijk als de aristocratie, de slavernij, de theocratie en noem
maar op. Maar als men mensen met een nationalistische voorouder mag
beschuldigen van nationalisme, dan mag men een burger veroordelen
voor een misdaad van zijn overgrootvader.
In
de parlementaire democratie heeft via stemming de meerderheid de
uiteindelijke beslissingsmacht en in die stemming verdampen dan ook
alle argumenten uit het debat: het geweld haalt het niet alleen op de
redelijkheid maar tevens weet het zich zo als de redelijkheid zelf te
verkappen. In extenso dringt een product zich zelfs op als zijnde
helemaal niet opdringerig, wat echter slechts mogelijk is door
zichzelf als een objectieve noodzaak te propageren, zoals dat het
geval is met de volstrekte irrationaliteit van religies.
In
wezen is de middel-doelomkering in al haar vormen niets anders dan
een verschijning van de onwaarheid of de leugen. De leugenaar is
immers iemand die de waarheid probeert te verduisteren opdat die geen
licht zou werpen op het geweld dat hij de werkelijkheid aandoet. Hij
poogt de werkelijkheid te verdraaien met de bedoeling zichzelf daarin
elders te positioneren dan op de plaats die hem toekomt. (2) Een
spreker produceert de waarheid niet, hij moet de waarheid dienen, hij
is het middel of het kanaal en niet hij doch de waarheid is het doel.
De waarheid en daardoor ook de werkelijkheid worden geweld aangedaan
door de leugen en zo vernietigt de leugen onze wereld die zonder de
waarheid slechts een schaduw was, precies zoals de wereld slechts
chaos was in het tijdperk voorafgaand aan het Woord.
deel 2
Elke katholiek en dus het gros van de bevolking kent het verhaal van de erfzonde ofschoon niet zo heel veel mensen weten dat in die geschiedenis het geheim van onze werkelijkheid zelf schuilgaat. Over de erfzonde werd veel geschreven maar de kern van de kwestie komt in twee woorden neer op de tragedie van het verlies van onze oorspronkelijke menselijke vrijheid.
In het paradijs verbiedt God de mens te eten van de vruchten van de boom van de kennis van goed en kwaad. Dat verbod schenkt hem de keuzevrijheid om het al dan niet in acht te nemen en daarmee ook de vrijheid zonder meer. Aurelius Augustinus sprak over de vrijheid om al dan niet te zondigen, over de toestand van het kunnen zondigen - in het Latijn: posse peccare.
Maar een ingrijpende toestandsverandering treedt op waar zijn nieuwsgierigheid de mens doet eten: hij zondigt en zo belandt hij in een nieuwe toestand, een toestand waarin hij nu eenmaal gezondigd hééft, zodat hij niet langer kan kiezen om al dan niet te zondigen: de mens is zijn vrijheid om al dan niet te zondigen kwijt; hij is zijn vrijheid zonder meer kwijt. Augustinus spreekt hier over de toestand van na de zondeval als over een toestand van niet kunnen niet zondigen - non posse non peccare: voortaan zijn we gedoemd om in zonde te leven.
Het erfzondeverhaal vertelt ons hoe wij onze oorspronkelijke vrijheid verloren en meteen leert het ons ook dat wij die vrijheid niet zozeer te danken hadden aan een daad maar veeleer aan een gelofte. Wij bevrijden onszelf niet door in de werkelijkheid in te grijpen maar wel door er met een zeker vertrouwen in te berusten. Het ondervragen van de werkelijkheid - en dat is waar het in elk wetenschappelijk engagement om gaat - zou uit den boze zijn omdat het fundamenteel berust op wantrouwen, terwijl alleen een blinde overgave aan de Schepper ons geluk kon garanderen. Het overtreden van de goddelijke geboden - de zonde - beperkt onze vrijheid en zo ook ons bestaan zelf, terwijl het onderhouden ervan ons ten volle laat leven.
Zozeer zijn wij intussen gewend aan het wetenschapsgeloof dat wij ons de vraag helemaal niet meer stellen naar het uiteindelijke morele gehalte ervan. Door het in twijfel trekken van de meerwaarde van de wetenschappelijke attitude welke zomaar met de studiezin wordt vereenzelvigd, brengt men zich vandaag in bijzonder moeilijke papieren omdat dit in een tijd waarin de wetenschap de plaats van de religie heeft ingenomen als heiligschennis wordt ervaren. Toch is het niet slechts geoorloofd maar intussen zelfs van levensbelang om er op te wijzen dat de werkelijkheid pas zichzelf kan zijn dankzij het vertrouwen terwijl het afdwingen van antwoorden van de natuur een tactiek is naar het voorbeeld van de middeleeuwse folterpraktijken, wat dan ook de bekentenissen - de onderzoeksresultaten - navenant maakt. De wetenschappelijke kennis is met andere woorden een amalgaam van afgeperste antwoorden op vragen die in feite de werkelijkheid geweld aandoen. En het vertrouwen of de berusting in het niet-weten is in wezen het zaad van al wat is.
In wat andere bewoordingen kon men ook stellen dat onze werkelijkheid pas bestaat doordat zij zich ervan weerhoudt zichzelf als autonoom te manifesteren. Wij bestaan bij de gratie van ons niet-bestaan, of eerder nog bestaan wij enkel in een zekere afhankelijkheid - ons zijn hangt ten langen leste af van de erkenning door een ander. Als we nu in acht nemen dat we bestaan in de mate dat we vrij zijn, dan kunnen we, het erfzondeverhaal indachtig, ook begrijpen dat het met ons bestaan gesteld is zoals met onze vrijheid: we bestaan omdat we ons bestaan niet op de proef stellen, omdat we het in het midden laten, omdat we er blindelings op vertrouwen.
Meteen houdt deze stelling in dat we ons bestaan ook dreigen te verliezen van zodra we het aan een (wetenschappelijk) onderzoek gaan onderwerpen. De wetenschappen kwantificeren werkelijkheden die in wezen kwaliteiten zijn en zo kan men ook zeggen dat het identificeren van de dingen met bepaalde kwantificeringen ervan, de werkelijkheid verarmen en zelfs vernietigen. Het opdringen van onze maatstaven aan de werkelijkheid is een reductionisme dat zich onvermijdelijk zal wreken omdat wij aldus de tak afzagen die ons draagt. En in dit licht weergalmen spontaan de oudtestamentische goddelijke woorden gericht aan de onterecht ontevreden en opstandige mens:
"Waar waart gij, toen Ik de aarde grondde? Geef het te kennen, indien gij kloek van verstand zijt.
Wie heeft haar maten gezet, want gij weet het; of wie heeft over haar een richtsnoer getrokken?
Waarop zijn haar grondvesten nedergezonken, of wie heeft haar hoeksteen gelegd?
Toen de morgensterren te zamen vrolijk zongen, en al de kinderen Gods juichten." (3)
Het beperken van de zinvolle uitspraken tot enkel deze die experimenteel verifieerbaar zijn is het reduceren van de mogelijkheden welke de taal ons biedt tot een onooglijke fractie ervan en meer bepaald tot het triviale gedeelte dat op de keper beschouwd helemaal geen taal nodig heeft. Geboden, verboden, beloften maar ook alle nuances die de rijkdom van de taal zelf uitmaken, zouden dan moeten worden geschrapt als wartaal terwijl alleen steriele uitdrukkingen bleven welke niet gronden in het leven zelf doch in een stramien van door minder of meer verstandige geesten vastgelegde en per definitie voorlopige maar altijd reductionistische axiomata. (4)
Werkelijkheden kunnen des te exacter worden uitgedrukt in de mate dat ze ook armer aan inhoud zijn. Het punt (x,y) wordt exact bepaald in het vlak dat geconstitueerd wordt door een gecoördineerd assenstelsel (X,Y) omdat het elke verdere inhoud mist en dat betekent dat de beschrijving met coördinaten van het gezochte punt, ook met het wezen van dat punt zelf samenvalt. Een punt in het vlak is inhoudelijk arm omdat het slechts een idee is, het heeft geen bestaan los van het bestaan dat wij daaraan eerst hebben toegekend, het bestaat niet anders dan als zijn beschrijving, het is zijn beschrijving zelf. Heel anders is het gesteld met de vele mogelijke beschrijvingen van bijvoorbeeld de zon, mijn schoen en uw buurvrouw: zij kunnen eventueel wel worden gesitueerd in de ruimte en in de tijd maar zij zijn reële dingen of personen, zij zijn oneindig veel meer dan hun positie en zij kunnen nooit uitputtend worden beschreven of gedefinieerd. Wanneer een onderwerp reëler wordt, wordt het ook onmogelijker om te zeggen wat het is en over menselijke personen kan men zelfs niet zeggen dat zij iets zijn omdat men hen sowieso tekort doet waar men hen objectiveert. Van wat werkelijk is, kan slechts een schaduw in onze geest naar binnen vallen, zo zou Plato het misschien zeggen.
Dat wij tekort schieten in onze beschrijvingen van de werkelijkheid is derhalve een bijzonder misleidende uitdrukking omdat zij het doet uitschijnen alsof de werkelijkheid zich principieel wel laat beschrijven terwijl de mislukking daarvan helemaal voor rekening van de beschrijver is: als de beschrijving maar keurig genoeg was, dan zou zij in staat zijn om de realiteit te omvatten, zo suggereert zij. Maar in feite blijft de kloof tussen de dingen of de personen enerzijds en anderzijds hun beschrijvingen, fataal onoverbrugbaar. Dat wil echter ook zeggen dat de waarheid a priori een bijzonder leugenachtig beestje is. Spreken mag dan zilver zijn: zwijgen is voor immer goud.
Het verzaken aan de neiging om ervaren werkelijkheden onder woorden te brengen, kan voor een schrijver een teken van luiheid zijn maar getuigt in een ander licht ook van een soort van generositeit omdat het vastpinnen van de dingen op hun beschrijvingen iets weg heeft van verraad in de betekenis van verklapping. Een verklapping betreft bijna spontaan een geheim en een geheim dat verklapt wordt, houdt op een geheim te zijn, het wordt gemeengoed, het verliest zijn kracht die het putte uit onze onwetendheid. Men herinnere zich de belastingcontroleur die slechts een klein deel van de mensen effectief bezoekt terwijl iederéén zich gedraagt alsof hij gecontroleerd zal worden: zijn invloed is te danken aan de onwetendheid omtrent zijn komst, die geheim moet blijven en indien men zijn bezoek kon voorspellen, dan verdween die invloed onverwijld. Maar nu is álles invloed, en zo is alles er dankzij zijn geheim karakter, zijn onuitdrukbaar wezen dat met zijn werkelijkheidswaarde samenvalt.
In de paradijselijke toestand is men vrij om al dan niet te eten van de vruchten van de boom van de kennis. De duivel zegt aan de mens dat áls hij eet, hij niet verdoemd zal zijn doch gelijk aan God zal worden. De mens wéét op de keper beschouwd helemaal niet wat er zal gebeuren als hij zondigt, maar wat hij wél weet is dat hij dan zijn gelofte aan zijn Schepper breekt. Hij kan het paradijs behouden door zijn gelofte te behouden en niet in te gaan op de verleiding welke Gods tegenstrever aan hem voorhoudt. De mens blijft met andere woorden vrij zolang hij de vrijheid die hij bezit, geheel onbenut laat. Of zo lijkt het althans, want ofschoon het eten van een vrucht lastiger lijkt dan ze gewoon aan de takken te laten hangen en verder helemaal niets te doen, vergt het bieden van weerstand aan de verzoeking van de duivel ongetwijfeld veel grotere inspanningen dan het toegeven daaraan. Wat iemand doet, speelt zich met andere woorden af in meer werelden dan alleen maar in de tastbare wereld van materie en energie, en dat in die andere werelden ook andere wetten gelden, blijkt duidelijk, alleen al uit het feit dat wij kunnen ervaren dat het verzaken aan de fysieke inspanning die een daad tenslotte lijkt, vaak veel lastiger kan zijn dan het voltrekken ervan. Onze handelingen zijn derhalve niet te herleiden tot de som van alle grote en kleine bewegingen in de ruimte en in de tijd; zij zijn meer en anders dan de energieën welke worden gespendeerd; zij blijken zich zelfs af te spelen in een wereld die zich verhoudt tot de materieel-energetische zoals een mens zich verhoudt tot zijn schaduw.
Wat werkelijk bestaat, speelt zich af in het voor ogen van vlees volstrekt onzichtbare en in het voor vleselijke oren volstrekt onhoorbare, in het ontastbare, in het onberekenbare. Wat écht is en wat er echt toe doet, treedt niet binnen in de wereld van de stof en houdt zich op in het geheim waar al het ongezegde zich mag troosten met het edele gezelschap van het onzegbare. De dingen bestaan in de mate dat zij uniek zijn en derhalve onderscheiden van het gemeengoed, volkomen geheim, onverraden, onverklapt en ongemanifesteerd in het stoffelijke dat immers erodeert. Meer zelfs: de wereld van de stof getuigt van hogere en ontastbare werkelijkheden door op uitgelezen ogenblikken zichzelf op te heffen voor de ogen van wie er niet in slagen om hem op eigen kracht te overstijgen.
Zolang ik niet kijk wat er onder de pokerhoed zit, blijven alle mogelijkheden open; als ik dan ook niet kijk en ik schud de hoed, dan is de toestand van de stenen van zopas niet slechts ongezien gebleven maar tevens geheel onbestaand. Dat is met zekerheid zo omwille van het feit dat de tekens op de vlakken van de dobbelstenen niet de minste betekenis en derhalve niet het geringste bestaan hebben los van diegene die hun betekenis kent. Alles aan de stenen en aan het spel bestaat pas bij de gratie van betekenissen, incluis de vlakken van de stenen en de stenen zelf. Zonder het waarnemend bewustzijn is er slechts de chaos die er ook was in den beginne, vóór de komst van het Woord.
deel 3
Dat werkelijkheden hun kracht en hun gehele zijn uiteindelijk ontlenen aan hun geheim karakter terwijl wat enkel uiterlijke schijn is en leeg vanbinnen, niets in petto heeft en ook niet bestaat, geldt ook voor de werkelijkheidswaarde van activiteiten en van handelingen. Bewegingen die worden uitgelokt door externe invloeden, door zenuwtrekken of door ongeordende prikkels allerhande, verdienen de naam van handelingen niet; zij zijn reacties, impulsen of reflexen, waarbij bijvoorbeeld het slaan van een hand niet door het verstand en de wil wordt veroorzaakt maar door het gekriebel op de huid veroorzaakt door een insect. De wesp beveelt mijn hand naar haar te slaan, de regenboog beveelt mijn ogenbollen in zijn richting te draaien, de dorst beveelt mij water te drinken, de kniepeesreflex beveelt mijn onderbeen om te schoppen, een prikkel binnenin mijn neusholte doet mij niezen en de macht der gewoonte zorgt ervoor dat als ik er op uit trek, ik mij op weg naar mijn werk blijf begeven, ook al ben ik al jaren met pensioen. Geen van die bewegingen wordt door een bewuste wil gestuurd en daarom ook zijn het geen echte activiteiten, het zijn acties zonder inhoud of planning, ze zijn perfect voorspelbaar en derhalve ook uitlokbaar. Hun bestaan maakt het mogelijk dat de hele wereld jammer genoeg maar al te vaak gestuurd wordt door wezenloze entiteiten die op de mens vegeteren en die hem aldus van zijn energie beroven en ook van zichzelf - denk aan de reclame die het koopgedrag regelt, dat op zijn beurt winstzoekende activiteiten in gang zet, welke niet noodzakelijk en veeleer niet dan wel het goede bevorderen. Door de wil gestuurde activiteiten daarentegen, verbergen zichzelf gedurende de hele tijdspanne van de planning en de voorbereiding, zij anticiperen op de werkelijkheid vooraleer zij zich manifesteren en zij halen ook hun hele kracht uit de aan henzelf voorafgaande periode van voorbereiding in het ongeziene.
De werkelijkheid zelf tenslotte, het geheel van alle gebeurtenissen die samen de wereld uitmaken, put uit een geheim met een wel oneindige omvang, want dat is het minste wat men kan zeggen over de toekomst. Voor ons, die aan de andere kant staan van de lijn, lijkt het alsof de toekomst er helemaal niet is; wij zeggen voorzichtigheidshalve dat zij er "nog niet" is, want ergens weten wij dat zij eraan komt, dat zij naar ons toe komt, dat zij zal overgaan in het heden; wij begrijpen immers dat het zich voortdurend vernieuwende heden niet kan opduiken uit een niemandsland. Indien de toekomst niet reeds 'ergens' was, dan zou het heden stilstaan, onveranderlijk, bevroren, versteend. De toekomst is het oneindig reservoir waarin elk ogenblik dat komen moet, wordt voorbereid, gepland en door een wil gestuurd die wij niet zien zoals ook niemand in staat is om onze eigen planning en wil waar te nemen die voorafgaat aan wat wij verwezenlijken.
Het geheim karakter van alle werkelijke dingen houdt ook verband met het feit dat alles wat bestaat, in wezen niets anders is dan zijn betekenis, die op haar beurt noodzakelijkerwijze met het bewustzijn van subjecten is verbonden maar tevens is het gelinkt aan de stoffelijkheid welke met de levende lichamen van subjecten samenhangt. Een hamer heeft een specifieke betekenis voor ons, het is een gebruiksvoorwerp en was het dat niet, dan kon het enkel nog een kunstvoorwerp zijn, zoals de pijp van René Magritte die geen pijp is. Maar ook suiker en zuurstof hebben een specifieke betekenis voor ons, ook als we dat niet begrijpen, omdat ons lichaam deze stoffen nodig heeft om in leven te blijven. Dat ons lichaam zuurstof en suiker nodig heeft om te kunnen leven, maakt deze stoffen betekenisvol voor ons, ook als wij helemaal geen kennis hebben van hun werking. Hun werking voltrekt zich dan in het geheim, zij is een geheim, zij is één van de ontelbare geheimen die samen het bestaan dragen. Wanneer wij uitpakken met onze kennis en met onze wetenschappen, dan gedragen wij ons alsof wij de geheimen die ons bestaan dragen, hebben blootgelegd; alsof er helemaal niets méér was dan datgene wat wij zien, horen, voelen en weten. Geen dier zou ooit zo'n onzin beweren, elk beestje trekt zich voortdurend schuw in zijn hol terug bij het geringste gerucht of geruis waarvan de oorsprong duister is, en zou het dat niet doen dan ware het alras een vogel voor de kat. Misschien moest het hedendaagse mensenbeest dat vergeleken bij de andere soorten eigenlijk nog piepjong en onervaren is, daar maar eens gauw een voorbeeld gaan aan nemen.
(4) Voor een uitgebreide kritiek op het reductionisme, zie: http://www.bloggen.be/bethina/ , de eerste paragrafen van "een zeer beknopte blik op het centrale thema van deze tekst" en eventueel het eerste deel van de tekst zelf.
29-07-2013
En liegt de laatste paus dan niet?
En
liegt de laatste paus dan niet?
Iemand
is pas homosexueel als deze persoon homosexuele daden pleegt - aldus
het standpunt van de katholieke kerk sinds oudsher. En die stelling
werd niet zelden geïllustreerd met het voorbeeld van de dief, want
het is duidelijk dat iemand pas een dief kan worden genoemd als hij
eerst een diefstal heeft gepleegd. Pas zijn daad maakt een mens tot
dief, of tot homosexueel - aldus de kerk.
Nu
beweert paus Franciscus bij zijn Braziliëbezoek dat de kerk niets
heeft tegen homosexuelen maar wel iets tegen homosexuele daden.
Edoch, volgens de hoger vermelde theorie van de kerk zelf, kunnen er
helemaal geen homosexuelen bestáán als er niet eerst homosexuele
daden werden gepleegd omdat het - andermaal volgens de leer van de
kerk - deze daden zelf zijn die iemand tot homosexueel maken, precies
zoals het zijn diefstal is die iemand tot dief maakt.
De
leer van de katholieke kerk in acht genomen is het met andere woorden
volstrekt onmogelijk om tolerant te zijn jegens homosexuelen en
tegelijk intolerant tegenover de daden welke iemand tot homosexueel
maken, eenvoudigweg omdat er geen homosexuelen kunnen zijn zonder
homosexualiteit.
Nu
bestaan er over geloof en moraal heel wat meningen en de menselijke
sexualiteit op zich blijkt nog steeds een ondoordringbaar mysterie,
zodat wij er inhoudelijk uiteindelijk weinig zinnigs of definitiefs
kunnen over zeggen. De tweeduizend jaar oude religie die het
katholicisme is, heeft omtrent homofilie altijd een afwijzend
standpunt ingenomen, dat zij ook theoretisch onderbouwde en dat
niemand die in ernst naar waarheid zocht, ongemoeid liet. Maar in
deze tijd liggen de kaarten ineens anders.
Is
de kerk haar boekje te buiten gegaan? Heeft haar eigenste megalomanie
haar gestrikt? Had zij het gehouden bij haar interpretatie van de
bijbel, dan had zij misschien nog een kans gemaakt, want
gezagsargumenten hoeven niet per se te worden verantwoord voor wie de
liefde tot de Vader het eerste gebod is. Edoch, de kerk heeft ook
willen verkláren waarom het zo is en niet anders; zij is de
verlichte Geest gaan spelen, alsof zij ook over de rede het
meesterschap had - de rede die nu eenmaal de troef is van een ándere
zoon Gods, met name Lucifer.
Heel
terecht keert men zich nu zelfzeker van haar af: gammele stellingen
kunnen niet goddelijk zijn want zij kunnen niet eens waar zijn. Over
moraal, geloof of sexualiteit hoeft men niet eens iets te weten om
vast te kunnen stellen dat een uitleg geheel oneigenlijk is. De leer
van de kerk is hier helaas geen sluitende theorie, zij heeft veel weg van
een verzinsel, om niet te zeggen een aperte leugen.
(J.B.,
29 juli 2013)
20-07-2013
Armoede
Armoede
"Armoe is geen schande": amper een halve eeuw oud is deze christelijke en wijze spreuk die ons eraan herinnert dat de wereld des duivels is en voor de durvers, dat ondankbaarheid haar loon is en dat al wie geven wat ze hebben, weliswaar waard zijn dat ze leven maar tevens uiteraard bezwaarlijk rijk kunnen worden en dat geldt ook voor noeste werkers, terwijl afpersers, dieven, tollenaars, comedianten en alle andere dienaren van het gouden kalf zich aan hun hebzuchten bezatten. Maar nu deze wereld seculariseert of zelfs grotendeels ontkerstent, staat men er niet bij stil dat met het verdwijnen van het christendom onder de pletwalsen der miljardairs, ook haar wijsheden verdampen en wie alsnog geven om hun naaste moeten nu tot hun verschrikking zien hoe de bezitlozen door het slijk worden gehaald en hoe elk verweer slinkt tegen de sterkste die met zijn geld meedogenloos zijn 'rechten' opeist, vaak ten koste van het leven van volstrekt onschuldigen - het zijn misdaden die volkomen legaal worden gepleegd en derhalve straffeloos.
Rijkdom is vandaag geen schande meer ofschoon elkeen dagelijks kan getuigen dat wie op rijkdom azen, bereid dienen te zijn om anderen het hart in te trappen, voor de gek te houden, te misbruiken. Rijkdom is nu weer een hele eer ofschoon niemand kan ontkennen dat uitgerekend het teveel der rijken aan de armen toekomt, behoeftigen hebben immers recht op bijstand. Maar de rijken doen al het menselijke in zijn tegendeel verkeren en zij stellen paradoxaal genoeg dat niet de nood rechten geeft doch het overschot of het teveel. Begrijpe wie kan: hoe meer iemand bezit, des te meer rechten heeft hij om nóg meer te bezitten. En dit overschot dat recht geeft op nog meer, materialiseert zich in het geld: geldbezitters kunnen het voedsel van de armen niet alleen opkopen maar bovendien kunnen zij het straffeloos vernietigen. De rijken hebben met andere woorden het recht om de armen om te brengen. Ziedaar wat het recht van de sterkste heet; zelfs de beesten eigenen zich dat niet toe.
Armoe is weer een schande en rijkdom een hele eer, nu Christus niet langer koning is die immers heeft geleerd dat zelfs de allerduurste gewaden verbleken bij de pracht van de bloemen in het veld en van de vogelen in de hemel. Vandaag worden de bloemen begraven onder een laag pijnlijk beton en de vogels in de lucht hebben hun ontsnapping aan onze agressie slechts te danken aan het feit dat wij volslagen blind geworden zijn voor hun aanwezigheid. De rijken omgorden zich met dode tuigen, met allerlei lawaaierige en levensgevaarlijke instrumenten die in wezen wapens zijn, tuigen die enkel dienen kunnen om te doden. Met hun technologische abracadabra geloven zij te kunnen terugwinnen wat zij nooit bezaten omdat zij het constant verloochenen, zij verkochten hun ziel immers aan de duivel.
Los van de afschuwelijke oorlog en de hypocriete politiek, rest er slechts een cultuur waarvan de inhoud zich beperkt tot de vernieling der natuur die zij afgunstig na probeert te bootsen, wat tot in den treure een belachelijke onderneming blijkt. Het toetsenwerk om via het steriele en ziekmakende internet zogenaamde contacten te kunnen leggen, heeft bezit genomen van het deel der mensheid dat nog slechts demonisch zit te tokkelen op plastieken trommels en dit geheel verstijfd en verslaafd totdat het brein het begeeft ofwel het hart, totdat tering intreedt, osteoporose, gewrichtskoorts, bloedarmoede, suikerziekte en dementie. Lawaai overstemt het ruisen van het ranke riet en de talloze talen gesproken door al wat leeft. Nerveuze cinema onttrekt het oog aan de stille dromen van de miraculeuze wolken. Met het verdwijnen van het luisterend oor verwerden onze verhalen tot zelfingenomen verzinsels, tot storende geluiden.
Waar is het trouwe paard gebleven dat ons zovele duizenden jaren naeen dag in dag uit heeft gediend? Waar zijn Baai en Blesse nu? Waar zijn de schaduwrijke stallen op het erf, de hooizolders, de schelfen en de zwaluwen die er jaarlijks nestelden? De vlinders met hun paradijslijke vleugels en de raadselachtige meikevers die ooit alle kinderen bestudeerden? Waar is de boomgaard met zijn oude kersebomen, zijn van sappen druipende kweeperenlaars, zijn frisse oogstappels, perziken en pruimen, zijn rode, witte en zwarte bessen? Waar zijn de akkers en waar is de onverdroten arbeid in de hitte van de zon uit De oogst van Streuvels?
Het verleden zal niet wederkeren want alles gaat voorbij en het verlies is zoals dat van 't sterven zelf, alleen sterft dit keer niet een mens: de aarde zelf loopt op haar laatste benen, of moet men zeggen dat zij om haar laatste as draait, die de as is van het kwaad? Het kwaad, zo ontdekte de wijze Aurelius Augustinus, is niet een welbepaald ding, het is een loutere afwezigheid of een tekort, het is een gemis aan het goede, een ontbreken ervan. En dat is nu de paradox van deze vreemde tijd die misschien wel de eindtijd is: de overvloed die ons te beurt valt, is een luchtspiegeling; het is de stad die van op een hoge berg de duivel zelf beloofde aan niemand minder dan Jezus Christus als Hij een knieval wilde doen voor het kwaad. De overvloed verkapt een schromelijk tekort, precies zoals het poezelige bont het roofdier wegsteekt dat meteen meedogenloos zal toeslaan.
Strijders voor eerlijke landbouw worden gecriminaliseerd terwijl aan het licht komt dat genetisch gemanipuleerde gewassen een gevaarlijk virus bevatten - zie: