Van Rembrandt is bekend dat hij zich voor zijn kunstwerken vaak inspireerde op vage en chaotische schimmelvlekken en schaduwen op muren en plafonds. Men hoeft trouwens geen artiest te zijn om bijvoorbeeld in de wolken een fraai gezicht te zien. Menig fabrieksarbeider zal getuigen dat uit het constante lawaai van machines op den duur een melodie te voorschijn komt, en de hit "To the machine" van de legendarische popgroep Pink Floyd is, zoals elkeen dat kan horen, ontegensprekelijk rechtstreeks uit het machinegeraas zelf geboren. De Schepper van hemel en aarde tenslotte, bracht volgens het ontstaansverhaal in Genesis de wereld helemaal niet uit het niets tot stand, doch uit de chaos en de woestenij die in het begin der tijden heerste. Op de keper beschouwd is het niets zelf trouwens ook niet anders denkbaar dan als een 'chaotisch iets'.
De cruciale vraag luidt nu of uiteindelijk niet alles wat er is - of dan tenminste toch alles waarvan wij kunnen veronderstellen dat het er is, wijzelf inbegrepen - voortgekomen is door de projectie van dromerige fantasieën op het niets of op de chaos. Toegegeven, het is een ietwat vreemde vraag die denken doet aan de mythische slang die zichzelf in de staart bijt, maar het is niettemin een vraag die zich menigmaal opwerpt en die vaak ook talloze vermeend realistische wereldbeelden naar de prullenmand heeft verwezen.
Zogenaamde realisten zullen immers geneigd zijn om aan te nemen dat dromen afgeleiden uit de werkelijkheid zijn en dat zij dus de werkelijkheid nodig hebben om te kunnen bestaan, zoals ook de illusie van Magritte's "pipe", die immers van verf op doek is en daarom "pas une pipe", wél echte verf nodig heeft om zich te manifesteren. Evenzo, zeggen zij, kunnen dromen niet bestaan zonder echte en klare gedachten... in echte (lees: materiële of stoffelijke) hersenen.
Edoch, sinds geruime tijd moet hierbij worden opgemerkt dat niet alleen de droom vaag en chaotisch is: ook schijnbaar klare gedachten zijn dat, en zelfs hersenen: de stof waarvan naïeve realisten lange tijd geloofden dat zij solide was, blijkt als men ze van wat naderbij nauwkeurig observeert, louter chaos.
Stof immers kan niet zonder vorm bestaan - om te beginnen - en vorm is chaos totdat een wezen zoals u en ik daarin iets gaan herkennen. Een wezen zoals u en ik, maar ook de schepper van hemel en aarde speelt hier mee want hij kan uiteraard tenminste presteren wat ook zijn schepselen doen. Een kristal heeft een chaotische vorm totdat u en ik daar 'rechte' en 'meetkundige' 'vormen' in herkennen... maar uiteraard zijn die vormen ook los van onze waarneming een feit, maar dan alleen omdat God ze als zodanig herkent.
Die laatste opmerking mag dan vreemd lijken: zij is van het allergrootste belang en de ganse geschiedenis van het ernstige menselijke denken heeft daar ook nooit omheen gekund. Als het bestaan van vormen afhangt van bewuste herkenning of dus van bewustzijn, en als zodoende een vorm geen zijn heeft zonder een bewustzijn... terwijl uiteraard geen enkel stukje stof zonder vorm kan bestaan... dan betekent zulks meteen dat stof los van bewustzijn onbestaande is. Wie dan nog blijft geloven in het solide karakter van de materie, die moet uiteraard ook aannemen dat er, naast de vergankelijke mens, een onvergankelijk wezen is in wiens bewustzijn de stof voortleeft wanneer de mens en de andere bewuste schepselen er niet (meer) zijn of er nog niet waren. En is dat laatste niet in twee woorden wat bisschop Berkeley beweert?
Wat op het eerste gezicht ingewikkeld lijkt, kan ook eenvoudig worden gezegd: er bestaat geen stof zonder vorm, daarmee zal elk weldenkend mens het eens zijn. Maar er bestaat uiteraard ook geen vorm zonder vormherkenning. Wie in een welbepaalde vorm een huis ziet, die doet dat omdat hij dat huis herkent en dus ook als zodanig kent. Een huis, een cirkel, een welbepaalde kleur en noem maar op. Zelfs een beweging kan niet worden waargenomen zonder wezens die benul hebben van het tijdsverloop, en men zou zelfs gaan denken dat tijd pas kan beginnen met bestaan als er eerst wezens bestaan die hem meten.
Geen stof zonder vorm, geen vorm zonder vormherkenning en dus zonder een wezen dat zich van vormen welbewust is. Als materie zonder de mens blijft voortbestaan (en dat is wat materialisten geloven, want zij beschouwen mensen als wezens die uit de materie geboren zijn) dan kan dat alleen dankzij het goddelijke bewustzijn. Een materialist die niet in god gelooft, spreekt bijgevolg zichzelf hard tegen. Maar hier zit uiteraard nog heel wat meer in dan wat nu gezegd kan worden...
De werkelijkheid van een kunstwerk is uit de droom ontstaan en dat geldt ook voor de werkelijkheid van zowat élk menselijk maaksel: het komt voort uit onze fantasie die echter niet geheel losstaat van de realiteit: elke fantasie moet zich aan de werkelijkheid voeden ofwel inspireren, evengoed als de werkelijkheid zich inspireert aan wat fantastisch is. Er ligt een land van onbepaaldheid tussen het echte en de droom, dit land kan groeien ofwel krimpen, het vormt een grens die gevaarlijk is als drijfzand, want het is zowaar een bron - dé bron - van al wat is en niet is. Dit grensgebied is onbepaald maar tegelijk bepalend voor datgene wat het afgrenst, het is gevaar omdat het niets dan onzekerheid is, het is een tol die men betalen moet op straffe van het wegzinken van alles in het niets.
Maar wat dan gezegd als wij aannamen dat er géén god was en dat, bijgevolg, het bestaan van al het stoffelijke volgde op dat van ons bewustzijn? Met andere woorden: wat gedaan indien de stof hetzelfde statuut had als de droom, en indien er aldus geen onderscheid was tussen beide?
In dat geval zou de fantasie waarvan de inhoud immers per definitie van fantaserende wezens afhankelijk is, nimmer eenduidig kunnen zijn, aangezien elkeen het zijne wel bedenkt en samenhang dan heel ver te zoeken was, ja, geheel onmogelijk werd. Het onderscheid tussen werkelijkheid en droom is nodig voor het voortbestaan van onze vrijheid zelf, zo blijkt aldus, en zoals die grens vaag is, die het echte en het gedroomde uiteen houdt, zo ook is onze vrijheid zelf niet voor de volle honderd procent eenduidig. Onze vrijheid én ons eigen Zijn: ze zijn er niet, ze zijn er veeleer bijna, en of ze er ooit helemààl zullen zijn, lijkt wel af te hangen van de inspanningen die wij ons getroosten, allen samen, om de grenzen te eerbiedigen tussen wat echt is en wat niet. Weliswaar zijn wij daar ietwat blind of dom, maar wellicht precies daarom transponeren wij 't probleem van echt en onecht naar dat van goed en kwaad dat daar uiteindelijk zeer diep mee samenhangt.
(J.B., 16.10.2009)