De mot in het geloof
Aflevering 3. Costica Bradatan over sterven voor een idee
Het trotseren van wereldlijk nadeel, fysieke pijn en schade tot en met het risico van om te komen, gedood te worden of zelfs het bewust kiezen voor de dood zijn niet slechts waanzin, zij getuigen van een 'heilige waanzin' welke gepaard gaat met extase. In Sterven voor een idee onderzoekt de Roemeense filosoof Costica Bradatan de ultieme zelfopoffering bij een aantal filosofen, meer bepaald waar dezen belanden op een punt waar zij hun geloofwaardigheid zouden verliezen als zij de beker (van het lijden) aan zich lieten voorbijgaan.
Het toonbeeld hier is uiteraard Socrates die zich in zijn verdedigingsrede aldus richtte tot het volk: “Schaamt u zich niet dat u zich bekommert om geld (…) en om aanzien en eer, zonder zorg of aandacht te hebben voor bezonnenheid en waarheid en voor uw ziel (…)?” Met het ledigen van de gifbeker vereeuwigde Socrates zijn filosofie: de dood in dienst van de onsterfelijkheid.
Een gelijkaardig lot deelden de Alexandrijnse heidense platoniste Hypatia wiens lichaam in 415 werd uiteen gereten door een knokploeg van het regime van patriarch Cyrillus, de Dominicaan Giordano Bruno die in 1600 als ketter op een Romeinse brandstapel belandde en de Tsjechische fenomenoloog en woordvoerder van de mensenrechtenbeweging Charta 77, Jan PatoÄka, die in 1977 bezweek aan een hersenbloeding ingevolge uitputtende politieverhoren.
De betrokkenen blijken 'gewogen' te worden en Bradatan spreekt inzake het doorstaan van de 'test' over zelfverwerkelijking (c.q. Hadot) en 'zelftranscendentie' maar ook over 'martelaarschap', (c.q. Girard) over 'sacralisatie' en 'sacrificatie' en (c.q. PatoÄka en Foucault) over de 'zorg voor de ziel' die tegelijk een zorg is voor de gemeenschap, waarbij filosofen (sec. Rilke, Marx en Hadot) uiteindelijk het leven en de wereld moeten veranderen. Het trotseren van de last van het leven vindt zijn kracht in het doel, de hoogten waarin [e.g. Friedrich Nietzsche] triomfeert over alle kwellingen en vertwijfeling.
“Filosofie is vleesgeworden woord”, zo schrijft Bradatan. “Indien Socrates de Atheense rechtbank bijvoorbeeld om vergeving had gevraagd, zou dit (…) zijn gehele filosofische onderneming ondermijnd hebben.” Ook Montaigne vreest de dood niet: “'We moeten hem telkens weer voor ons geestesoog oproepen, in al zijn verschijningsvormen.'” Bradatan verwijst naar de gewoonte van de oude Egyptenaren om hun banketten te onderbreken met het te voorschijn halen van een menselijk skelet en naar het Zelfportret met knekelarm van Edvard Munch.
Heidegger vergelijkt in zijn Sein und Zeit het leven als 'Sein-zum-Tode' met een rijpingsproces: “Een vrucht is niets tenzij hij rijp is, maar zodra hij zijn rijpheid nadert, is hij zo goed als dood.” Hij wijst erop dat het onpersoonlijke ('das Man') ons van de dood vervreemt ('Seinsvergessenheit') en Bradatan wijst op gelijkenissen met Leo Tolstoj in De dood van Ivan Iljitsj. Het hoofdpersonage uit die roman heeft geleefd volgens de eisen van het 'men' dat de dood verdoezelt alsof die gold voor iedereen behalve voor hem. “'Het 'sterven' wordt [in het licht van het 'men'] genivelleerd tot een voorval […] dat aan niemand in het bijzonder toebehoort.'”, zo citeert Bradatan het commentaar van Heidegger. Tolstoj verhaalt “over de fundamentele leugen waarop de 'publieke opinie' is gebaseerd en de effecten die deze kan hebben op het leven. Het is het verhaal van de meesten van ons.” Met het onpersoonlijk maken ervan geloven wij de dood te beheersen maar “de dood ontsnapt ons (…) [terwijl] niemand van ons aan de dood ontsnapt.”
En dan richt de auteur zich met het mysterie tot de christelijke denker Paul-Louis Landsberg die, in een reactie op Heidegger, de dood (van de ander) ziet als een mystieke ervaring. Op het doodsbed wordt de persoon geboren: “Ons vitale medelijden (…), wordt [bij het doodsbed, direct na het overlijden] vervangen door het diepe besef dat dit wezen, in al de uniciteit van zijn persoon, er niet meer is en niet langer in dit lichaam kan terugkeren.'” De plotse en onomkeerbare afwezigheid van de overledene brengt ineens de unieke persoon aan het licht. “We ontdekken dat ons bestaan een brug tussen twee werelden is.” Landsberg spreekt (met Plato) over een extatische ervaring en verwijst verder naar het mystieke christendom dat “geen godsdienst van het leven is, de conventionele zienswijze, maar een godsdienst van de dood - van de dood als toegangspoort tot het eeuwig leven.” In de dood ervaart de mysticus volgens Landsberg “'de anticipatie op de dood in extase.'”
Zoals de stier de arena in stormt, onwetend over het gevecht en zijn gewisse dood, zo komt de boorling spelend “'in een lichte wereld die hem onwetend laat over zijn bestemming en over de gevaren ervan'”, aldus citeert Bradatan Landsberg, wiens 'ontmoeting' met de dood (d.d. 1936) in Ingmar Bergmans Det sjunde inseglet (d.d. 1957 en geïnspireerd door de vijftiende-eeuwse Zweedse schilder Albertus Pictor) werd verfilmd. “Alvorens hem te vernietigen, 'speelt' de dood een tijdje met de mens - bij Bergman speelt hij schaak, bij Landsberg corrida; de mens speelt het spel wanhopig, hij blijft tegen beter weten in hopen dat hij op de een of andere manier een kans heeft (…) de dood behaalt uiteindelijk een verpletterende overwinning.”
Nota bene: een indrukwekkende variatie op het thema waarbij schaak gespeeld wordt voor het leven (in de gedaante van de liefde) en waarbij de ingewanden van de dood het leven een voetje lijken te lichten, vindt men terug in Kris Vansteenbrugges meesterlijke vertelling, getiteld: “Pat, godverdomme”.
In de beide verhalen primeert de waardigheid waarmee de dood tegemoet getreden wordt. “Het is de wijsheid van Sisiphus [verwijzend naar Albert Camus]”, aldus Bradatan: “Het absurde van de situatie, het feit dat er geen ontsnappen aan is, de onvermijdelijkheid van de afloop; uiteindelijk doet dit alles er niet toe. Wat ertoe doet, is de daad zelf [het gevecht]. De daad is zijn eigen beloning.”
(Wordt vervolgd)
(J.B., 21 april 2025 - Paasmaandag)
|