Alle rechten voorbehouden Een variant van deze blog is te vinden op seniorennet op het volgende adres: http://blog.seniorennet.be/tisallemaiet/
07-11-2012
Four more years!
Four more years!
De zegekreet illustreert ongewild doch treffend het kortetermijndenken dat ondanks alles eigen is en blijft aan de westerse kapitalistische politiek in het algemeen. En ook het overdreven optimisme dat doet denken aan Chaplin's gedroomde dictator en derhalve de op de loer liggende onvoorzichtigheid klinken hierin door, want de politiek wordt allerminst bepaald door één enkele man: er zijn nog de vele volksvertegenwoordigers met elk hun eigen, vaak diametraal tegenover elkaar staande overtuigingen die resulteren in een beslissing nadat ze eerst door de molen van de stemming werden gedraaid, dewelke in feite elke inhoudelijke nuance tenietdoet, want wat uit de bus komt is niet meer dan een getal, een kwantiteit, inhoudsloos zoals ook het geld dat het kapitaal zelf vertegenwoordigt.
Het beste moet nog komen!
- aldus de overwinnaar, en wij juichen mee met hem, hij vertegenwoordigt ons en onze toekomst en in deze roes lijkt het er zelfs heel eventjes op dat wij inderdaad naar ergens op weg zijn, dat het beloofde land bestaat, de voltooiing, het eindpunt in het aardse paradijs. Ver op de achtergrond is zij verdwenen, die nachtmerrie van Kaspar Hauser uit de naar hem genoemde film van Werner Herzog waarin de zonderling die niet door het oorverdovende gepraat betoverd werd, de mensheid voort ziet trekken in de vorm van een uitgestrekte karavaan waaraan de kop ontbreekt. Het dringt maar heel traag tot ons door, na al dat handengeklap, dat wij, van deze wereld hier, niet ergens heen gaan, doch veeleer ergens weg van trekken, dat wij in feite voor iets op de vlucht zijn.
Minder honger in de wereld, minder leed en minder onrecht: voor allerlei ongemakken zijn wij op de vlucht en voor de dood tenslotte, die wij, alle opgeblazen wetenschappen ten spijt, alleen maar voor ons uit proberen te schuiven, want bekomen wij dan enig uitstel van de executie, dan ligt het verdict al vast sinds het allerprilste begin en geen mens, geen president kan daar ooit aan verhelpen.
Anfang im Ende
Ende im Anfang
- aldus luidt het welhaast verstenende chiasme van de hand van Daniel von Czepco und Reigersfeld (*). Deze zeventiende-eeuwse Duitse dramaturg en dichter schrijft:
Das Ende, das du suchst, das schleuß in Anfang ein,
Wilt du auf Erden weis', im Himmel seelig seyn.
Vrij vertaald: De aardse wijsheid en het hemelse geluk liggen hierin, dat het zozeer gezochte doel reeds door het begin zelf wordt ingesloten. Aldus biologiseert de wat mystieke dichter feitelijk onze geschiedenis door die impliciet te vergelijken met een ei dat immers eveneens het wezen dat daaruit tot voltooiing komen zal, al in zich heeft.
Nochtans vertelt het ei ons nimmer wat er van het kuiken worden zal, want de geschiedenis zelf wordt zeer complex van zodra de groei het louter biologische met zijn spel van zich ontrollende genen die tot wondere verschijning komen, overstijgt. En is dat dan niet het geval met de historie van het mensdom? Het is en blijft een kwestie welke maar niet opgelost geraakt daar alle discussies over vrijheid, determinisme, ontwikkeling en schepping reeds in het ei-stadium blijven steken. De dimensie van onze geschiedenis overstijgt immers deze van de tijd.
(J.B., 7 november 2012)
Noten:
(*) Daniel von Czepco und Reigersfeld leefde van 1605 tot 1660. Hij was latinist, arts en jurist en werd een tijdlang vervolgd omdat hij protestant was; later werd hij in de adelstand verheven. Hij werd beïnvloed door Paracelsus, Eckhart en Jacob Böhme - de twee laatst genoemden waren mystici.
01-11-2012
Het spook van de overproductie (delen 1 tot 4)
Het spook van de overproductie (delen 1 tot 4)
1.
Fabrieken sluiten, arbeiders worden werkloos en met de daling van de koopkracht daalt uiteraard de consumptie, waardoor onderconsumptie ontstaat, en dat is een ander woord voor de overproductie die fabrieken doet sluiten - ziedaar de vicieuze cirkel waarin onze huidige economie gevangen zit zoals een zwemmer in een draaikolk.
Bekijkt men die vicieuze cirkel ook aandachtig, dan merkt men dat men er pas uit geraakt als aan de consument krediet wordt toegekend, want krediet is een perfect vervangmiddel voor de ontbrekende koopkracht die fataal leidt tot onderconsumptie of overproductie, fabriekssluitingen en werkloosheid.
Hoezo, krediet aan mensen die niet werken!? - aldus hoort men alras de kritikaster mopperen. Het gemopper in het spoor van de voorgestelde politiek kan in de kiem worden gesmoord, maar dan wel alleen op voorwaarde dat de arbeidsethiek volledig wordt herzien. De huidige ethiek werkt immers volgens het principe van schuld en boete, dat het wraakprincipe is, wat een negatief en derhalve autodestructief beginsel is. Een vervangende ethiek zou positief zijn: arbeid wordt niet langer als een straf beschouwd doch als een eer, en krediet ziet men niet langer als een voordeel doch als een (al dan niet noodzakelijk) kwaad.
De mogelijke opmerking dat een ethiek van eer en oneer niet tot werkzaamheid kon aanzetten, wordt door de feiten onmiddellijk ontkracht: mensen sloven zich uit om ten langen leste in de adelstand te worden verheven of tenminste om zich met statussymbolen te omringen. En statussymbolen zijn in wezen volstrekt nutteloze maar wel peperdure attributen waarmee men - tenminste als men die eerlijk heeft verdiend - aan anderen kan tonen dat men heel hard heeft gewerkt. Dit bewijst dat wij in feite spontaan eer brengen aan wie voor ons werken. En omdat wij eerzuchtig zijn, streven wij het ook na om anderen te dienen.
Nu al kunnen rijkelui er niet omheen: zij moeten sponsor zijn van goede werken teneinde te kunnen aantonen dat zij hun rijkdom niet met nemen doch met geven hebben vergaard. Een huzarenstukje weliswaar, maar kennelijk vooralsnog niet onmogelijk. Goede werken kunnen artistieke hoogstandjes zijn zoals opera, musea en nog andere cultuurerfgoederen, maar al die rijkdommen kunnen pas van toorn worden gevrijwaard als men vooreerst de armen niet vergeet. Men herinnere zich de Franse revolutie met zijn uit een gelijkaardige toorn geboren guillotine: de uitzuigers konden zo te zien niet rap genoeg worden onthoofd.
Een staatshuishouden dat niet vooral de noden lenigen wil, doch maximale winst beoogt desnoods ten koste van noodlijdenden, is niet alleen onredelijk of dwaas, want als slechts dát het euvel van het kapitalisme was, dan was het ook met slechts wat uitleg te verhelpen. Een economie die winst omwille van die winst najaagt is, meer dan slechts een misser, in de eerste plaats een heel serieuze ziekte. De jacht op geldelijk gewin is hebzucht, het is een zonde, zo men wil, of een verslaving, en wie daaraan meedoen, die storten zich in uitzichtloze slavernij.
Maar de natuur past overal een mouw aan. Eigen aan het mechanisme van verslaving immers, is dat zij uiteindelijk zichzelf opheft, weze het nadat zij van haar oorzaak, haar slachtoffer heeft gemaakt: de verslaving doodt de verslaafde en houdt op deze wijze op. Zo doet een economie die slechts het geldelijk gewin nastreeft exact het tegenovergestelde van een die op de leniging der noden is gericht, want de laatstgenoemde houdt de mens in leven.
Overproductie is slechts een symptoom van heel die carrousel, het euvel ligt in onze ziel vanbinnen en willen wij genezen van een kwaal die onze doodsstrijd zelf is in de heksenketel van de wereld, dan rest ons als houvast de aloude moraal van het gezond verstand dat elke overdrijving bant. "Niets te veel", zo luidt reeds 't opschrift in de tempel van Apollo in het oude Delphi. (*)
Overproductie of onderconsumptie is een economische toestand gekenmerkt door een wanverhouding tussen productie en consumptie. Nu zijn er uiteraard twee soorten van wanverhouding tussen productie en consumptie: bij overproductie is de productie te groot in verhouding tot de consumptie, maar bij die andere wanverhouding is de productie te klein voor de consumptie.
Bekijken we eerst het laatst genoemde geval: de wanverhouding waarbij de productie te klein is voor de consumptie of dus de toestand waarbij het aanbod de vraag niet kan volgen. En in dat geval zijn er nog twee mogelijkheden: ofwel is de productie te klein, ofwel is de consumptie te groot, en dit telkenmale in functie van een 'ideale' verhouding, wat men daaronder ook moge verstaan.
Is de productie te klein in functie van de bevrediging van de primaire behoeften, dan is er honger. Wordt (vanuit eenzelfde behoeftenperspectief) de consumptie te hoog geacht in verhouding tot de productie, dan zegt men in wezen dat er sprake is van verspilling. De vraag wat genoeg is en wat teveel, blijft echter open, tenzij het gaat om manifeste mistoestanden.
In het eerstgenoemde geval - de wanverhouding tussen productie en consumptie waarbij de productie te groot is voor de consumptie of dus het geval van de overproductie - zijn er, analoog, opnieuw twee mogelijkheden. Ofwel wordt de productie te hoog geacht, ofwel wordt de consumptie ondermaats geacht. Het oordeel over de feitelijke toestand is opnieuw afhankelijk van de doelstellingen tenzij hetzij de overproductie hetzij de onderconsumptie manifest zijn. Edoch, de aandachtige lezer zal opmerken dat zich hier een wel heel bijzondere situatie voordoet, want wie kan ooit in alle ernst verkondigen dat er een teveel aan goederen is zonder meer, of een tekort aan verbruikers van die goederen?
Bij een tekort liggen de kaarten anders, want een tekort aan producten betekent armoede, en dat is honger en kou, kortom lijden en dood. En ook verspilling is een toestand die ons tegen de borst stuit, die onhoudbaar is en die daarom op termijn vanzelf verdwijnen zal. Maar hoe kon een overvloed ooit problematisch zijn? Hoe anders dan doordat zich dan het wel bijzonder luxueuze probleem voordoet dat wij het niet meer allemaal tijdig naar binnen kunnen werken?
In dat laatste geval schrijven artsen godbetert antimaagzuurpillen voor - niet voor niks de vandaag allersuccesrijkste farmacologische producten op de markt. En verder wordt het teveel op duizend-en-een mogelijke manieren 'opgestapeld' zodanig dat het in de weg komt te liggen en ons parten gaat spelen, precies zoals dat het geval is met het lichaamsvet van het groeiend aantal corpulenten onder ons: eerst rechtgetrokken wegen worden van snelheidsdrempels en bloembakken voorzien; perfect geïsoleerde huizen krijgen er een peperdure verluchtingsinstallatie bij; om te verhelpen aan de bewegingsarmoede veroorzaakt door de auto's waarmee we ons voor het gemak verplaatsen naar het werk, draaien wij 's avonds in het fitnesscenter rondjes op de hometrainer; en als klap op de vuurpijl ontslaan wij onszelf in onze fabrieken teneinde aldus nóg goedkoper te kunnen produceren en de concurrent voor te blijven... de concurrent die wij ten langen leste zélf blijken te zijn, want zonder inkomen is die auto onbetaalbaar en wordt hij een 'overproduct'.
De hometrainer is een overproduct, maar hij wordt verkocht, dankzij de automanie; de snelheidsdrempels zijn overproducten, maar zij worden verkocht, dankzij de perfecte autowegenmanie; de antimaagzuurpillen zijn een overproduct, maar zij worden verkocht dankzij onze overvoedingsmanie, de verluchtingsinstallatie is een overproduct, maar zij wordt verkocht dankzij de isoleringsmanie: op die manier nestelen zich allerlei overbodigheden en omwegen die nergens toe leiden in ons dagelijks leven en zij lopen ons voor de voeten en nemen de plaats in bestemd voor zaken die er wél toe doen. En zo, uiteindelijk, moet het een wonder heten dat onze maatschappij niet veel zieker is dan ze nu al is: vandaag eten wij niet langer ons brood in het zweet van ons aanschijn; vandaag eten wij niet langer om te leven; heden eten wij alleen nog om te kotsen. En misschien is dát wel het 'probleem': verspilling.
3.
De ziekte van de hebzucht onderwerpt de mens aan zijn eigen bezittingen en waar mensen bezeten worden van hun bezit, verzamelen zij veel meer dan nodig en resten hun tenminste twee mogelijkheden: ofwel schenken zij hun overschotten weg, ofwel verspillen ze die.
Waar overproductie heerst, vormen zich overschotten en die overschotten stapelen zich op. Zo hebben cultuurfilosofen uitgemaakt dat een geldberg en daarmee ook het kapitalisme ontstaan is door de combinatie van de arbeidsethiek en de lustangst in een protestantse samenleving: de combinatie van hard werken en afzien van de vruchten van zijn arbeid resulteert in een spaarpot en dat is dan... het kapitaal.
Men kan zijn bezit verkopen en de opbrengst aan de armen schenken en zulks is niet eens zo'n slecht idee aangezien het volgens de Zoon Gods zelf de weg is naar de hemel, zoals in de parabel van de rijke jongeling verhaald. Men kan ook zijn teveel verspillen en dat verkiezen zij die het principe van het recht hanteren, wat ook het beginsel van de wraak heet, hetwelke zegt dat elk zijn deel krijgt zoals hij verdiend heeft en niemand ook maar iets teveel of iets te weinig. Is de spilzucht tenslotte niet het middel bij uitstek waarmee de rijke zijn rijkdom etaleert waarvan hij wenst dat die zijn schuldenloosheid in de ogen van de anderen bewijst? Wie immers schulden heeft, heeft allerminst teveel en zal zich hoeden voor verspilling, zodat spilzuchtigen een aureool van schuldenloosheid en daardoor zowaar een zweem van heiligheid verkrijgen.
Edoch, er is ook nog een derde uitweg voor de zogenaamde overvloed, een uitweg die gelijk een hond wegloopt met het been waarvoor twee andere honden vechten. Want nog vooraleer men denken kan aan schenkingen of aan vuurwerk, feest of nog veel andere verspilsels, wordt het bezit dat men het zijne waant beslist begeerd door steeds weer andere lui wier hebzucht groter is dan men vermoeden kon. Reeds vooraleer de vrek zijn eigendom verwerft, is hij tot onderpand van niemand minder dan de duivel, daar steeds het kwaad zelf aan de grondslag ligt van de toch niets ontziende waan dat wat men heeft zou kunnen redden wat men mist te zijn.
Op die manier is elk 'teveel' dat in de wereld aan het licht komt, in feite een tekort waaraan niet meer te verhelpen valt, helaas, omdat geen mens in staat is weg te nemen wat hij mist. In wezen zijn het surplus en de luxe waarmee de 'gelukkigen' dezer wereld pronken, enkel schuldbewijzen en zo veroordelen de bozen ook zichzelf, niet tot de bedelstaf maar tot een lot veel harder om te dragen. Het teveel dat anderen ontberen, verstikt onwederroepelijk die het begeren.
4.
Misschien wel het allergrootste gevaar en ook de paradox bij uitstek van de overproductie is dat zij uiteindelijk gedoemd zal blijken om in haar tegendeel te verkeren, en dit zal niet gebeuren als een ongeluk doch als een in koelen bloede geplande, waanzinnige strategie met verschrikkelijke doch onomkeerbare gevolgen. Voorafspiegelingen van het doemscenario kan men nu reeds optekenen bij de observatie van de reeds algemeen gangbare dumppraktijken van bij uitstek levensmiddelen waardoor men geheel kunstmatig schaarste creëert teneinde aldus de marktwaarde van het voedsel de hoogte in te jagen en de winst te maximaliseren. Deze techniek bloeit in een economie die niet de bevrediging der behoeften op het oog heeft, niet het leven en de levensmiddelen, doch het domme ruilmiddel dat het geld is. Het is nauwelijks te geloven, maar in die intussen alom gangbare strategie worden de goederen die wij nodig hebben om te leven gewoon tegen het ruilmiddel zelf ingeruild: het voedsel zonder hetwelke wij moeten sterven, wordt opgeofferd aan het geld waarmee het kon worden gekocht... indien het er nog was! Welnu, bij de overproductie die wij heden kennen en die het teveel kenmerkt dat hand in hand met de verspilling gaat, dreigt men ten langen leste te zullen grijpen naar de dumppraktijk die men reeds jarenlang hanteert om het geheel fictieve goed dat het geld tenslotte is te redden ten koste van de producten die wij nodig hebben om te leven. En nu komt de horror van de hele story.
Ingrepen worden steeds meer geautomatiseerd, productiemiddelen worden ons uit de handen genomen en steeds verder gecentraliseerd naar een geheel onpersoonlijke doch onverbiddelijke macht en nu zelfs de ultieme productiemiddelen voor onze levensmiddelen - het zaad van plant en dier - geïndustrialiseerd zijn, bewerkt worden en vervolgens ook geprivatiseerd, kan worden gevreesd dat in het gen van wat ons tenslotte voeden moet, de schaarste zelf wordt geïmplanteerd.
Het klinkt onwezenlijk, weliswaar, maar zo klonk amper enkele decennia geleden eveneens de primitieve dumppraktijk toen aardappelen werden begraven en melk op de akkers werd gesproeid als mest omdat er zogezegd een overproductie aan die middelen was. Zogezegd, want tegelijk bleven onverminderd dagelijks twintigduizend kinderen van de honger sterven. Niets aan de hand, zo houden de trawanten van het gouden kalf dan telkenmale vol: alles naar wens want onze winsten zitten opnieuw in de lift! De kleur van geld is rood, zo zingen her en der artiesten en de handelaren in mensenbloed zingen godbetert de wijsjes mee.
U leest het niet verkeerd: om overproductie te voorkomen zal de schaarste zelf worden geïmplanteerd in het zaad van plant en dier, zoals men heden in die genen zogezegd een resistentie inplant tegen ziekten om de oogst te maximaliseren. Zogezegd, want de bedoeling van de ingreep is vooreerst de patentering van het zaad, en dat wil zeggen: de toeëigening van wat alleen van de natuur zelf was, de privatisering van het gewas, welke ons horens zet, gigantischer nog dan het gewei waarmee wij 'pronken' ingevolge de privatisering van de grond. Maar die met zichzelf vloekende gang van zaken waarbij eerst de productie opgedreven wordt en daarna wordt geremd, met nota bene telkens 't zelfde doel van winstopdrijving, zou in feite helemaal geen verwondering meer mogen wekken, daar wij inmiddels dan toch ook niet langer protesteren tegen de wraakroepende verspillingen waarover wij het hoger hadden: alle kieren der gebouwen superdicht geïsoleerd en dan verluchtingsinstallaties; met makkelijke auto's naar het werk en 's avonds zweten in de fitness; vreten om te kotsen, verspilling of destructie als ultiem symbool van de allerhoogste status...
Het is waar dat de dood elke mogelijke vijand overwonnen heeft, zelfs de allersterkste zal zich niet riskeren om met het onleven in duel te gaan, en zo moet het leven zich neerleggen bij een tweede plaats op het ereschavot. Maar of het niet langer hebben van vijanden uiteindelijk een teken is van sterkte, valt heel sterk te betwijfelen. Wie meezingt met het heden alles en allen vergiftigend refrein dat men zich maar dient te voegen naar wie men niet verslaan kan - "if you can't beat them, join them" - die capituleert bij voorbaat voor de dood en hij verdient dan ook het leven niet dat immers ondanks alles tegen die dood blijft vechten en dat bij de gratie van die schijnbaar onbegonnen en tot mislukking gedoemde activiteit, bestáát en bovendien al 't levenloze aan zich onderwerpt.
Tot dat levenloze behoren nu ook de onpersoonlijke machten die wij kunnen samenvatten in het gouden kalf, het kapitaal, het levenloos gedrocht dat zijn bestaan put uit het bloed van mens en ander leven, precies zoals vampieren doen die dood zijn en nooit opnieuw tot leven kunnen komen doch gedoemd zijn tot de on-dood ten koste van wie leven. De hoorn des overvloeds als het ultieme kwaad: wie had dat ooit durven denken? Maar ondoorgrondelijk zijn de wegen van het Wezen dat ons ver te boven gaat en van niets dan arrogantie getuigen al onze gissingen in een volstrekte duisternis die zich nauwelijks onderscheidt van de holte van het graf.
(J.B., 30 oktober - 1 november 2012)
17-10-2012
Separatisme
Separatisme
De partij is slechts het ommetje langs waar elkeen stemt voor zijn belang: steuntrekkers stemmen socialist om het deel waarop zij recht hebben van de rijken af te kunnen dwingen; zelfstandigen stemmen liberaal om voor belastingen te vluchten want zij houden liever alles voor zichzelf; loontrekkenden beveiligen hun job door in de eigen zuil te blijven - lang leve immers de vriendjespolitiek. Groen is voor wie echt vrezen straks niet meer te kunnen ademen, blauw voor wie al eens met straatbendes te maken kreeg, oranje voor diegenen die ondanks de Verlichting bleven vrezen voor de hel. Ja, elke burger kiest zichzelf en de politicus verbergt het naamloze gezicht achter zijn bekende tronie teneinde het aldus te redden voor gezichtsverlies want uiteindelijk smeken vanop alle plakkaten alle jannen met de pet alle andere gepette jannen om aalmoezen.
Jeder für Sich und Gott gegen Alle, maar wat een bedrog als de ganse meute dan ook nog wil scheiden, en wel van zichzelf, wat zij uiteraard doet door zich te delen: een noordelijk deel en een deel in het zuiden, vervolgens scheiden zich uiteraard ook oost en west en Vlaams en Frans en dan groot en klein en hoog en laag, totdat helemaal op 't eind elke resterende burger, ook burgervader is van zijn eigen lap grond. Zijn eigen koning is hij dan en zijn talloze ministers, zijn senaat alsook zijn voltallig parlement en pas in die vele hoedanigheden is hij tenslotte compleet content.
Maar als dan het delen niet op wil houden, ingevolge de wet van de traagheid, helaas, dan gaat elk individu ook zichzelf verdelen, in een bovenste en ook een onderste eind. De rechterkant distantieert zich van de linker, het hoofd wil de voeten niet langer aan 't lijf, de vingers van een hand willen niet samen hinken, de armen nemen de benen, de duimen verstoten de pinken.
Uiteindelijk verschijnen sorteermachines, reusachtig, om al die partikels op te slaan; de vingers en de tenen in aparte kabines; knieën, enkels, neuzen gaan eraan; in glazen bokalen: de ogen en de oren; de ellebogen ook en de navels en de longen; het haar en de gaten die bij de leidingen horen; de pezen, de tanden, de huigen en de tongen; wangen, kaken, kelen en lippen: geen kat kan aan het werk van de sorteermachine tippen. Netjes in bakken, zelfs gerangschikt volgens kleur, gaan ze via de containers naar de markten, te leur. Al onze onderdelen in giganteske magazijnen. Maar helaas zijn al die woorden heden parels voor de zwijnen.
(J.B., 17 oktober 2012)
12-10-2012
Over associatie, dissociatie, de hemel en de hel
Over associatie, dissociatie, de hemel en de hel
Dat wij allen het woord 'kuddegeest' begrijpen, neemt kennelijk niet weg dat wij de betekenis ervan met betrekking tot onszelf vaak alleraardigst verpakken en verkappen, en dit uitgerekend ingevolge de werking ervan op ons gemoed. In dat verband is het devies van Socrates - "Ken uzelf!" - actueler dan ooit in een wereld waar de zelfkennis plaatsmaakt voor een zelfbedrog waarvan het bestaan zelfs door de allerbekwaamste psychologen niet werd vermoed.
Een en ander heeft ongetwijfeld te maken met een bijzonder kompas in het dierlijke deel van onze ziel, dat zich onafgebroken richt op de groep of op haar leider, en dit wars van alle mogelijke redelijke of morele overwegingen waaraan wij zo graag onze keuzen toeschrijven alsook ons gedrag, dat immers bedachtzaam moet lijken, gestuurd door rationele argumenten en derhalve verantwoordbaar.
Want dat heet dan 'gewetensvol', tenminste waar wij tegen heug en meug zijn blijven geloven dat het geweten huist in de kern van de onsterfelijke ziel van elke door God geschapen persoon, en wel als een aangeboren feilloos onderscheidingsvermogen inzake goed en kwaad. Zoals overigens elke andere wetenschap, staat ook die van de ethiek nog in haar kinderschoenen, maar alvast wordt daar duidelijk uit vergelijkend onderzoek van verschillende culturen, dat de politieke en morele of religieuze wetten waaraan wij gehoorzamen, niet in geweten werden en worden gemaakt doch dat, geheel andersom, het geweten resulteert uit de interiorisering van opgelegde wetten die het vaakst worden gesteld vanuit pure noodzaak.
Ons intussen onder allerlei invloeden geëvolueerd empathisch vermogen dicteert ons geweten dat wij geen vogeltjes met geweren uit de lucht mogen schieten, en de wet beschermt ze dan ook, tenminste zolang zij geen plaag worden die de oogst dreigt te vernielen en de gevreesde honger uit lang vergeten verhalen of uit verre streken omturnt tot een rauwe realiteit die ook ons hier naar het leven staat. Dieren hebben recht op leven, maar geen mens twijfelt eraan zijn luizen genadeloos met vergif te verdelgen, de ratten die met hun met pest geïnfecteerde tanden aan zijn voorraad knagen, met tallium te voederen of de met hondsdolheid besmette huisdieren een spuitje te geven.
Goed en kwaad bestaan, maar dan meestal als minder goed en beter, erger, minder erg, verkieslijker of te vermijden... naar gelang de immer wisselende omstandigheden. Alles vloeit, alles verandert, zo zegde het Herakleitos, de alleroudste Griekse filosoof die de oorlog de vader van alle dingen noemde. Zo vervloeit de tijd, en met de tijd veranderen de feiten, met de feiten ook de gedachten en de oordelen. Goed en kwaad zijn er niet minder om, maar een vaste ijkmeter moeten wij vooralsnog ontberen en die lijkt ook hoe langer hoe minder in het verschiet.
Dit excuseert niettemin het gedrag der windhanen niet, daar zij zich helemaal niets gelegen laten zijn aan de subtiele veranderingen en de noodwendigheden welke ons ertoe brengen om onze ethische oordelen te herbekijken en zo nodig bij te schaven: windhanen gaan zoals het woord zelf dat zegt, elke weerstand uit de weg, zodat zij altijd 'windmeewaarts' drijven, terwijl de wind zo blind is dat hij aan elk doel a priori voorbij blaast. Een windhaan kiest de richting waarheen hij kijkt niet zelf, het lijkt slechts zo, doch wie zich laten vangen door zijn loos gedraai, die zijn verloren voor immer en drie dagen.
En zo is er de wind der kudde, die alle neuzen in dezelfde blinde richting zet; het oogt wel fraai, zelfs artistiek, van buitenaf bezichtigd, als men aldus een vlucht van regenwulpen observeert of nevelen van muggen boven koele meren in een zomeravond of scholen vol met vis in 't diepste deel der oceanen. Maar terwijl die zwermen toch nog altijd bogen kunnen op een doel waarop zij overigens als dieren recht hebben, liggen de zaken in de mensenwereld niet zo makkelijk te verontschuldigen.
De kuddegeest mist niet alleen een doel: hij is slechts de afwezigheid van geest, alsook het zo rampzalige ontbreken van een wil, een rede en een weg. En dat maakt dan dat hij niet alleen geen waarheid in zich hebben kan, maar ook geen goedheid en nog minder schoonheid. De kuddegeest is vooral eigen aan de bozen die zich een ander helemaal niet ter harte nemen; zij maken zich geen zorgen dan om de eigenste onmiddellijke winst. Ontsierend bovendien omwille van die lafheid, daar de windhaan o zo makkelijk wisselt van paard, of hoe zegt men dat? Een haan te paard zal men zelden observeren, desalniettemin zetten alle windhanen in op meer paarden tegelijk.
De windhaan associeert zich met alwie het voor de wind gaat en dezen die de wind tegen hebben, laat hij prompt links liggen. Andersom krijgen allen die men links laat liggen ook de wind tegen, en op die manier onstaat zomaar uit het niets die vreselijke paradox, aan de duivel gelijk, dat op het eind van het verhaal de windhaan zelf de windrichting gaat bepalen. Wie ongelijk hebben, rijven met andere woorden hun gelijk binnen door het aan zichzelf te schenken, zoals bijvoorbeeld ook de EU dat dezer dagen doet, zij het via de omweg van de Nobelprijs, in casu voor de Vrede, die eerder, niet te verwonderen, al te beurt viel aan lui waarvan gezegd wordt dat zij dood en vernieling zaaiden of beloven te zaaien.
De tegenstander wordt eerst gedemoniseerd, zodat hij alom verstoten wordt en, eenmaal verstoten, wil niemand zich nog met hem associëren omdat elkeen, bijna zonder uitzondering, voor de kuddegeest bezwijkt, want vreest om anders hetzelfde lot te zullen ondergaan. Hij wordt afgezonderd in een cel zonder muren, die erger is dan eentje mét muren, waaruit men immers nog ontsnappen kon. Hij verdampt dan zoals water uit een plas verdampt, enkel nog een zwarte plek nalatend, omkringeld door wat vuil schuim. De wind blaast erover, gras schiet uit de aarde op en alles is al vergeten.
De zogenaamde receptiementaliteit, vooral eigen aan politici, aan lieden die vooraanstaand willen zijn, die willen 'zetelen' in plaats van zweten: praten met een hoger geplaatste, hem honing aan de baard smerend, gul maar onaandachtig en derhalve morsend, want reeds uitkijkend naar een nóg hoger geplaatste voor wie men de eerste laat vallen van zodra die tweede, op zijn beurt in de steek gelaten, op bijval staat te azen welke hem beletten moet om het gezicht te verliezen. Niets dan komedie, het spel ten koste van de mens.
De pikorde kan niet bestaan zonder de kaste der gepluimde kippen: alleen de aanwezigheid der pluimlozen kan het laten uitschijnen dat een verenvacht onvanzelfsprekend is en dus geen gift van moeder natuur doch een gunst van de notabelen. Alvast het behoud zijner pluimen is aan de willekeur dezer boosdoeners te danken en zo moet men er naar streven om in hun gunst te staan; de zwarte lijst van die heren dient men te schuwen, wil men niet vergaan zoals de waterplas. En het gros van de mensheid verkoopt dan ook de eigen ziel voor de gevulde maag waarvan de arbeid voortaan helaas elk doel ontberen moet. Of zegden wij zopas dat onze ziel toch maar een windbuil was?
Wie zich associëren met de onaanraakbaren, die worden zoals zij niet langer aangeraakt en zij komen derhalve van de mensen los, en van de aarde, en worden weggeblazen door de wind en zij verenigen zich met zonlicht, lucht en hoge wolken. Wie zich daarentegen gaan vertonen met de machtigen der aarde, die worden net als zij gevreesd en dus ook opgemerkt. Met een boogje gaat men om hen heen om zich aldus voor hen veilig te stellen: met het boogje van de aansprekingen waarop zij staan en ook de titels die zij voeren. Maar zo worden ook zij niet langer aangeraakt, worden zij zwaarder en donkerder obstakels, totdat zij in tegenstelling tot dezen die zij zo angstvallig mijden, gaan wegen, zwaarder nog dan lood, en zinken door de bodem van drijfzand waarop hun gewicht geloofde ooit te kunnen rusten. En zo krijgen zij op 't einde van de wereld toch elk nog hun bekomst: de gewichtlozen als vrije vlinders in de hoge hemel en de zwaargewichten, samenklonterend tot slechts massa, in het uiteindelijk bewegingloze en versteende magma van de hel.
(J.B., 12 oktober 2012)
10-10-2012
Deontologie, hysterie en macht
Deontologie, hysterie en macht
Naar aanleiding van de bekentenissen van een gerenommeerd psychiater die zogenaamd ongepaste relaties aanging met zijn patiënten, komt de deontologie van het vak der zorgverleners opnieuw ter discussie: zij kunnen geen relaties aangaan met mensen die bij hen hulp zoeken, en wel omwille van de machtsverhouding tussen patiënt en hulpverlener. Het is immers een feit dat mensen die bij een maatschappelijk erkende hulpverstrekker gaan aankloppen, hun vertrouwen schenken aan die hulpverlener, waardoor deze een zekere macht krijgt over hen. Maar de zaak blijkt niet onproblematisch van zodra men zich realiseert dat zulks niet alleen het geval is in de relatie tussen dokter en patiënt of in de relatie tussen hulpzoekenden en zorgverstrekkers in het algemeen.
Waar een psychiater of een verpleger sex heeft met een psychiatrische patiënt, is de zin van de regel even duidelijk als in het geval van kindermisbruik. Betreft het echter een geestelijk gezonde en toerekeningsvatbare meerderjarige die een arts raadpleegt voor een schrammetje, dan kan men zich al vragen stellen over het recht van derden om zich te bemoeien met wat zich tussen twee gezonde en vrije volwassenen afspeelt.
Het argument dat ook hier macht speelt, is helemaal niet onjuist want op de keper beschouwd kan een dokter zijn patiënt verminken in plaats van hem te helpen: de arts bezit nu eenmaal een kennis die zijn patiënt ontbeert en die hij jegens die patiënt ook kon misbruiken; de patiënt beseft dat ook en schenkt derhalve per definitie noodzakelijkerwijze vertrouwen en dus ook macht over hem aan zijn arts. Maar wordt dit argument ook erkend als basis voor een deontologische regel die bijvoorbeeld aan de arts verbiedt om met ongeacht welke patiënt een relatie aan te gaan, dan discrimineert men de arts wiens vrijheid men aldus drastisch gaat beperken, terwijl men alle andere relaties, die immers óók machtsrelaties zijn omdat relaties zonder vertrouwen niet bestaan, buiten schot laat. Men gaat dan de zorgsector viseren, zoals men volgens sommigen in de voorbije jaren ook heel selectief andere maatschappelijke sectoren heeft geviseerd.
Relaties hebben altijd met macht te maken omdat relaties wars van het vertrouwen volstrekt ondenkbaar zijn - daarom ook kan men helemaal geen relatie hebben met een computer of met enig ander (gebruiks)voorwerp zonder meer. Wie eetwaar koopt, dient zijn kruidenier te vertrouwen want in principe valt niet uit te sluiten dat deze hem vergiftigt in plaats van hem van voedsel te voorzien: het gebeurt vaker dat mensen ziek worden na het eten van bedorven voedsel ingevolge een tekort aan zorg en hygiëne vanwege de verkoper. Wie eender welke lessen volgen, die vertrouwen er ook op dat de leerkrachten kennis van zaken hebben en dat zij tevens goede lering geven; in principe is het immers niet uitgesloten dat bijvoorbeeld een leerkracht geschiedenis liegt, al was het maar door opzettelijk feiten te verzwijgen, bijvoorbeeld omdat zijn opdrachtgever dit vereist. Vandaag is dit misbruik van vertrouwen zelfs wijd en zijd verbreid en wel in die mate dat objectieve lering feitelijk bijzonder zeldzaam is. Omdat vriendjespolitiek alom de regel is, worden heel wat jobs bezet door volstrekt onbekwamen die uiteraard sowieso het vertrouwen dat in hen gesteld wordt, helemaal niet waard zijn. Kortom: indien men de regel die men aan zorgverstrekkers oplegt, zou veralgemenen, dan kon uiteindelijk niemand nog met een ander een relatie aangaan want aan alle relaties is vertrouwen inherent en derhalve ook macht.
Zou een gezonde volwassen vrouw zich sexueel laten intimideren door een arts die haar immers wel eens een borst kon amputeren waar dat helemaal niet nodig was? Dan moet men ook de deontologie van de kruidenier verstrengen, die immers aan die dames die niet op zijn avances wilden ingaan, rattenvergif voor spaghettikruiden kon verkopen. Misbruik van vertrouwen is nooit uit te sluiten maar de voorgestelde verregaande inperking van de vrijheid van diegenen die nu eenmaal over kennis en macht beschikken - en dat doen wij allemaal op ons eigen terrein - zal uiteindelijk onhoudbaar blijken. Kan een koning geen relatie hebben met iemand van zijn landgenoten? Meer algemeen: kan men geen relatie aangaan met iemand uit een lagere sociale klasse? Als wij dat eenmaal onderschrijven, dan keren we met zijn allen prompt terug naar de standenmaatschappij zoals die bestond in de tijdperken van het allervreselijkste misbruik, zoals het nu nog bestaat in landen die geen boodschap hebben aan mensenrechten en aan democratie.
In het genoemde geval zegt de psychiater die zijn misbruik bekende tevens dat de relaties die hij er met zijn patiënten op na hield, een geheim karakter hadden: hij hield ze verborgen omdat hij zich van schuld bewust was of tenminste dan toch van het vermoeden dat hij hierom had kunnen beschuldigd worden indien die relaties aan het licht waren gekomen. En opnieuw komt hiermee een facet van de problematiek naar boven dat niet zonder problemen is: in welke mate moeten vrije burgers de relaties die zij onderling aangaan ook openbaar maken? Met andere woorden: welk recht hebben derden om op de hoogte te worden gebracht van wat bijvoorbeeld twee (volwassen en toerekeningsvatbare) verliefden doen? Moet wat mensen in vrijheid verrichten dan eerst ter goedkeuring worden voorgelegd aan het grote publiek? Of moet men dan terugkeren naar de oude stelling die nog gangbaar is binnen onder meer het katholicisme, dat alle buitenhuwelijkse relaties zondig zijn, en binnen bepaalde 'religies' die kerk en staat niet scheiden, zelfs strafbaar? Tot niet zo lang geleden achtten Hollanders zich zedelijk verplicht om 's avonds de gordijnen van hun huisjes open te laten, teneinde aldus de voorbijgangers op straat ervan te kunnen overtuigen dat daarbinnen niks onzedelijks gebeurde. Een puritanisme dat gedijt op een bodem van geïnstitutionaliseerde massahysterie verkapt als transparantie, is een verregaande vorm van hypocrisie maar vooral ook een vorm van slavernij bekomen met psychopolitieke middelen, om eens een term te gebruiken uit de leerboeken van Lavrenti Beria, hoofd van de KGB (toen nog NKGB) uit het duistere communistische verleden van vervolging en terreur. In bepaalde streken veroordelen homo's zichzelf ter dood als zij hun relatie niet verbergen.
Maar misschien zijn terreur en vernieling wel de verborgen, onderliggende bedoelingen van wie her en der ondoordacht aan het rommelen gaan in de interne keukens die met vallen en opstaan dagelijks bouwen en brouwen aan het delicate evenwicht dat in elke menswaardige maatschappij dagdagelijks moet worden bijgesteld. Wetteloosheid is één zaak maar het vastgieten van de dagelijkse maatschappelijke handel en wandel in ontelbare reglementen en regeltjes blijkt uiteindelijk een troef in de handen van wie zich almaar weer beroepen op de letter van de wet en dat zijn, zoals de ervaring leert, doorgaans dezelfden die erop uit zijn om de geest van de wet te verkrachten. Indien hetzij het ene, hetzij het andere uiterste heilzaam bleek, dan ware de wereld bijzonder simpel, maar de waarheid ligt zoals zo vaak in het midden, meer bepaald, en zoals de Hellenen het zegden, ligt het evenwicht middenin de onderling tegengestelde extremen. Tot de koorddanserij is het mensdom verdoemd - of moet men zeggen: 'uitverkoren'?
(J.B., 10 oktober 2012)
04-10-2012
De 'ziel' van ons monetair systeem: de nood als schuld (delen 1 tot 4)
De 'ziel' van ons monetair systeem: de nood als schuld (delen 1 tot 4)
1.
Het geld definiëren als een betaalmiddel is een veel te vriendelijke bejegening van wie zweren bij het systeem dat er op stoelt want het woord betalen verkapt al te zeer het be-tollen, het heffen van tol of het tollenaarschap, dat in het evangelie niet zómaar veroordeeld wordt. (1) Een tollenaar is iemand die een ander verhindert om zijn weg te vervolgen tenzij die ander bereid is om aan zijn belager bezittingen af te staan. Jan de Lichte (1723-1748) met zijn bende viel toentertijd binnen bij de boeren in het Aalsterse en hij legde hen letterlijk het vuur aan de schenen met het oog op hun geldbeurs. (2) Mongoolse veroveraars zoals Genghis Khan (1162-1227) en Timur Leng (1336-1405) richtten massale slachtpartijen aan onder de volkeren van wie zij zowat alles opeisten en als afschrikmiddel bouwden zij ter plekke piramides van mensenhoofden. (3) Onze huidige regeringen eisen een aanzienlijk deel van het loon der burgers op, op straffe van vrijheidsberoving en nog hogere boetes. En alwie vandaag honger heeft of enige andere nood, kan die pas lenigen als hij voor het benodigde betaalt met geld dat, op grond van afspraken, tijd en levenskracht vertegenwoordigt: op die manier hebben de grootste afpersers uit de geschiedenis zich in ons weten te vermenigvuldigen en te vereeuwigen. Het tollenaarschap is zelfs schering en inslag in een kerk die zich uitgeeft voor het mystieke lichaam van de Heer - de grootste bestrijder ooit van de chantage - zodat bijvoorbeeld in 2012 de Duitse kerk de toediening van sacramenten opschort aan wie (naar aanleiding van de pedofilieschandelen) weigeren om nog langer kerkbelasting te betalen. (4) Wie overigens meenden dat de sacramenten elders gratis waren, dienen zich eens te informeren over de afspraken tussen kerk en staat. (5)
Akkoord gaan met het monetair systeem houdt in dat men het afpersingsmechanisme ondersteunt dat dit systeem in leven houdt. In twee woorden: mensen hebben van nature - en dus geheel ongevraagd en ongewild - noden en het zou een mensenrecht moeten zijn dat iedereen zijn natuurlijke noden kan lenigen, maar precies dat wordt verhinderd door het geldsysteem dat wezenlijk pervers is, want het bestempelt natuurlijke noden als schulden welke met geld moeten worden afgekocht. Die perversie kadert in de megalomane opvatting van de wereldlijke machten die bijvoorbeeld ook het mens-zijn ondergeschikt maken aan het burgerschap, zoals onder meer blijkt uit uitspraken van het Europese Hof dat aan ongeborenen alle recht op leven ontzegt omdat zij het burgerschap pas na de geboorte ontvangen, wat bijvoorbeeld vrij spel geeft aan plegers van abortus. Waar de wereld het leven beschermt, doet hij dat slechts in zoverre dit leven nodig is voor het burgerschap - vraag het maar aan al diegenen die slechts vleselijk bestaan en niet op papier.
Het genoemde afpersingssysteem haalt zijn succes uit zijn afschrikkingskracht: door geen mededogen te betonen met wie uit de boot vielen, demonstreert het aan alle insiders wat voor vreselijks er met hen zal gebeuren indien zij het systeem niet langer ondersteunen. En het ondersteunen van het systeem betekent dat men het goedkeurt, wat gebeurt door op zijn beurt weer anderen af te persen, wat zich concreet niet zozeer vertaalt als het handeldrijven met geld, het kopen en verkopen van levensmiddelen, maar veeleer als de weigering om aan andermans noden tegemoet te komen buiten dit systeem om. Het morele kwaad bestaat erin dat men aan behoeftigen de leniging van hun noden onthoudt op grond van het argument dat zij er niet voor betalen. Echt schrikwekkend wordt het geldsysteem waar het schenkingen aan behoeftigen bestraft of zelfs onmogelijk maakt. Sommigen gaan zo ver dat zij vermeend 'economisch onrendabelen' aldus willen dwingen om deel te nemen aan programma's die hen onvruchtbaar maken: zij bieden behoeftigen een som aan (die zij nodig hebben om te kunnen eten) in ruil voor hun vruchtbaarheid.
Het achterhalen van het scharniermoment in de geschiedenis waar het kwaad van deze vorm van handeldrijven ingang heeft gevonden, is een bijzonder vraagstuk apart dat de aandacht verdient. Zeker is dat die scharnier bestaat, en zij betekent niet zomaar de overgang van het geven en het nemen dat mensen kennen of kenden binnen de gezins- en familieverbanden naar het kopen en verkopen op de markt: het gaat meer bepaald om een fundamenteel onrecht waarbij noden worden verklaard tot schulden, die dan aan de schuldeisers het recht geven op het bezit van de noodlijdenden. En dat is de zuiverste vorm van het 'recht van de sterkste', dat in wezen allerminst een recht is.
2.
Waar ligt het scharniermoment waarop de overgang geschied is van het geven en het nemen dat eigen is aan gezins- en familierelaties naar het kopen en verkopen op de markt? En vooraf nog dit: de eerste vorm van uitwisseling van 'bezit' richt zich op de menselijke noden, waarbij die noden zelf rechten zijn: wie nood heeft aan voedsel, die heeft daar ook recht op, en wel om de eenvoudige reden dat hij er nood aan heeft: nood is recht. Op een bepaald ogenblik is er dan een overgang gebeurd die niet zomaar te omschrijven valt als de invoering van een ruilmiddel: het lijkt veeleer te gaan om een totale omkering van de betreffende ethiek, aangezien dan plotseling geldt dat de nood niet langer een recht is maar wel het tegendeel daarvan: nood wordt gelijkgesteld aan schuld!
In de oorspronkelijke toestand is nood gelijk aan recht en dat betekent dat wie een tekort heeft, daardoor ook recht heeft op een aanvulling die dat tekort wegwerkt. De onderliggende redenering kan van tweeërlei aard zijn: de nood kan worden beschouwd als een leed en dan zou een empathie met de medemens ervoor zorgen dat dit leed wordt weggewerkt; de nood kan ook worden gezien als een tekort, maar dan uiteraard in de betekenis van een ongelijkheid, en in dat geval zou men dan vanuit een gelijkheidsbeginsel streven naar een gelijkmaking door het tekort aan te vullen. In de beide gevallen is wellicht sprake van gedaanten waarin zich de kuddegeest vermomt: in het eerste geval wil men het leed van de anderen bestrijden omdat wie lijden, een bedreiging vormen voor de groep; in het andere geval kon ongelijkheid een bron van onlusten zijn.
Dat de nood een recht is, betekent dat hij moet gelenigd of weggewerkt worden... precies zoals een schuld volgens het recht moet weggewerkt worden, en hier wordt duidelijk hoezeer het recht en de schuld elkaar nabij zijn. Om het nog duidelijker te stellen: dat de nood een recht is waaraan tegemoet moet worden gekomen, wil zeggen dat de nood van een bepaald individu, schuld impliceert bij de andere groepsleden: de groep is schuldig aan de nood van elk groepslid. In de nieuwe toestand echter acht de groep zich niet langer schuldig aan de noden van de groepsleden: wie uit de boot valt, wordt voortaan niet langer geholpen doch hij wordt verstoten. De verandering die heeft plaatsgevonden mag nu duidelijk wezen: in de oorspronkelijke toestand werkten de groepsleden samen, terwijl zij in de huidige constellatie elkaar beconcurreren.
De overgang van het geven en nemen naar het handeldrijven is derhalve de overgang van samenwerking naar concurrentie (binnen eenzelfde groep). Samenwerkende groepsleden zijn onderling empathisch verbonden en streven naar gelijkheid; elkaar beconcurrerende groepsleden daarentegen hanteren een veel harder beginsel, waarbij niet langer het welzijn van de leden voorop staat maar wel de sterkte van de groep - althans op korte termijn. Immers, zwakkere leden verzwakken de groep en die groep heeft er baat bij als hij zijn eigen zwakke elementen elimineert. Het scharniermoment naar hetwelke we hier op zoek zijn, betekent het ontstaan van groepen die zichzelf zo sterk mogelijk willen maken en die dat doen ten koste van hun zwakkere groepsleden.
Maar als groepen sterker willen worden en als zij daartoe het genoemde offer willen brengen, dan moet er ook iets zijn dat hen hiertoe noodzaakt. En wat groepen ertoe brengt om zichzelf op de beschreven drastische manier te versterken, is de concurrentie tussen verschillende groepen onderling. Met andere woorden: oorlog, of alvast de dreiging ervan, verandert de wetten binnen de groepen zelf op zo'n manier dat de oorlog voerende groepen de eerste slachtoffers onder de eigen groepsleden maken. Groepen die zich op de oorlog voorbereiden, ontdoen zich van die leden die hen in functie van de oorlog nadeel konden berokkenen. Een groep neemt dan de noden van haar noodlijdende leden weg, niet door ze te lenigen maar door die leden zelf te elimineren.
Dit voor de groep extreem gedrag dat weliswaar zelfreddend kon zijn in oorlogstijd, wordt op lange termijn uiteraard suicidaal omdat een groep aldus roofbouw pleegt op zichzelf. Het gaat met andere woorden om een gedrag dat een rechtstreeks gevolg is van een korte termijnvisie die op haar beurt bijzonder kenmerkend is voor het extreem egoïsme dat deze tijd markeert. De overgang van samenwerking naar concurrentie is dezelfde als de overgang van het vergevingsprincipe naar het wraakprincipe. In het vergevingsprincipe neemt men de schuld van de ander over - een gedrag dat kenmerkend is voor ouders jegens hun kinderen - terwijl in het wraakprincipe ieder voor zichzelf vecht: een oog voor een oog en een tand voor een tand.
Waar het wraakprincipe de plaats innam van het vergevingsprincipe, wordt de groei die kenmerkend is voor gezinsverbanden, families en opeenvolgende generaties, gefnuikt, zodat daar voortaan alleen nog sprake van zijn van de-generatie. Een wereld van geldhandel is een degenererende wereld, het is cultuur die zich bevindt in de fase van zijn ondergang, het is een zichzelf opvretende of vernietigende 'samenleving' waarvan de cellen zich net zo gedragen als kankercellen dat doen in een levend organisme: zij vergaten hun taak en bestaan alleen nog voor zichzelf - althans zo lang als dat duren kan, want zij woekeren ten koste van het geheel dat hen draagt. Een wereld gesteund op de geldhandel is onvermijdelijk een wereld die de tak afzaagt waarop hij zelf zit. De wetten van een ondergaande wereld zijn per definitie deze die de ondergang bespoedigen.
3.
Het geld heeft niet altijd bestaan: ooit was er het gratuïte geven en nemen dat wij uit de gezins- en familierelaties kennen, en dat eigen is aan de stam: nood is recht. Maar op een gegeven ogenblik in de geschiedenis kwam dan ineens die handel van "voor wat hoort wat" en vanaf dat moment zet men elkaar dan ook alles betaald en geldt: nood is schuld. Vanaf dat scharniermoment neemt niemand de schulden van een ander nog op zich. Het zal niet lang meer duren of men zal het zijn kinderen aanrekenen dat men hen heeft gevoed en opgevoed, precies zoals men steeds vaker de ouderen daarvan weet te overtuigen dat zij hun begrafeniskosten best zelf afhandelen. Nu er euthanasie bestaat, hoeft men de lastpost die men gewis wordt niet langer aan zijn kinderen door te spelen, en om zich tegenover kinderen met zware handicaps niet te hoeven verontschuldigen, is er de optie abortus - zo willen alvast sommigen het gezegd hebben.
De overgang waarvan sprake, is die waarbij menselijke noden niet langer gezien worden als gelegenheden tot humaniteit in de vorm van hulpvaardigheid maar daarentegen worden die noden nu aangegrepen om het recht op roof te rechtvaardigen. Zo leerde men ooit aan de kinderen hoe zij een blindeman konden helpen om veilig de straat over te steken, terwijl men vandaag leert wat blinden nodig hebben in functie van de vraag wat men hun zoal zou kunnen verkopen. Ooit werd voor ouderen zorg gedragen, vandaag worden zij middels gespecialiseerde tehuizen gepluimd, en wie daaraan nog twijfelen, dienen zich eens af te vragen waarom er dan tehuizen bestaan van eerste, tweede en derde klas, als de fundamentele noden dan toch dezelfde zijn voor alle mensen. Wat men ooit aan anderen kon geven, ontneemt men hun vandaag door het hun te verkopen, en zo ontneemt men ook aan zichzelf de mogelijkheid tot geven, terwijl uitgerekend het geven zozeer de goden kenmerkt, uit wiens handen immers alles wordt ontvangen.
Wie eertijds honger hadden, hadden tevens recht op voedsel; maar wie vandaag honger hebben, die hebben helemaal geen recht - zij zijn daarentegen schuldig: zij moeten betalen om hun honger te kunnen lenigen. Eertijds lag de schuld van de behoeftigen bij al wie die nood konden bevredigen; vandaag wordt de schuld voor de nood bij de noodlijdenden zelf gelegd, en zo lijden zij dubbel: zij moeten hun tekort zelf dragen en willen zij het uiteindelijk opheffen, dan dienen zij er ook nog eens voor te betalen, wat in feite geheel onmogelijk is aangezien wie tekorten lijden, per definitie geen overschot hebben waarmee zij zouden kúnnen betalen. In een poging tot de rechtvaardiging van dit onrecht wordt zelfs het Evangelie erbij gehaald, met name wordt dan verwezen naar het Mattheuseffect, dat zegt dat aan wie heeft, zal gegeven worden, terwijl diegenen die niet hebben, ook het weinige dat zij hebben, zal worden ontnomen. Men ziet blijkbaar graag over het hoofd dat hier de Lucasprofetie speelt die allen die de verantwoordelijkheid over anderen van zich af willen schuiven, terechtwijst. (6)
In tijden van oorlog mag een groep zijn eigen leden doden als ze een last vormen, teneinde aldus zichzelf als groep te kunnen versterken, want waar de vijand het voor het zeggen krijgt, verdwijnt sowieso elk mededogen: dat is al te vaak de onderliggende legitimering voor een verstrenging van het regime ten opzichte van haar eigen onderdanen. Vaak ziet men ook dat landen die onder het juk van een dictator het oorlogspad kiezen, zoveel mogelijk burgers omscholen tot soldaten - soms is zelfs sprake van kindsoldaten. En wie niet vechten kunnen, die moeten dan maar hard werken; voor wie niet werken kunnen tenslotte, rest geen hoop meer want zij kunnen gemist worden als de pest, zij worden bijvoorbeeld gecolloqueerd en vergast, ofwel anticipeert men op hun bestaan. De concurrentie binnen de eigen groep volgt uit de concurrentie van de groep met vreemde groepen; de oorlog veroorzaakt de interne repressie; het geweld van buiten keert zich naar binnen; de vijand van de koning incarneert zich in de koning zelf die zich daarop tegen zijn eigen onderdanen keert; het gevaar buiten is reeds binnengedrongen vooraleer het zichtbaar explodeert in de strijd; men verzoent zich niet met de vijand dan door aan zijn eisen tegemoet te komen en alleen op die wijze kan de vrede wederkeren waarvoor men sowieso een tol betaalt. Die tol betaalt men tenslotte aan de vijand die van de nood aan vrede een schuld weet te maken en op die manier is de cirkel rond: een regering betaalt haar schulden aan de vijand niet anders dan door het eigen volk het vuur aan de schenen te leggen. Om te vermijden dat de piramides van doodshoofden nog hoger worden, staat men aan de invaller zijn hebben en houden af. Men heeft schuld van zodra men in nood verkeert omdat wie aan het kortste eindje trekken, het altijd moeten ontgelden in een universum waar het recht van de sterkste heerst.
Bijzonder mag nu wel de ontdekking heten dat dit recht van de sterkste niet verwijst naar een primitievere vorm van samenleving dan de huidige: het recht van de sterkste dat heden de wet maakt, is daarentegen van relatief recente datum, en het kwam in de plaats van de geheel geldloze maatschappij waarin noden werden ontvangen als een verrijking want als een uitnodiging tot het bieden van een helpende hand. Ooit waren noden, rechten maar sinds dat scharniermoment verwerden zij tot schulden: in gelijke tred met de klim van de technologie, is er een morele achteruitgang die het gewonnene weer teniet doet, alsof al hetgeen verkregen werd hoe dan ook terug moet worden betaald.
4.
Dankbaarheid wordt irrelevant waar levensmiddelen niet langer gegeven en ontvangen worden maar verkocht en gekocht. Het kopen en verkopen sluit het geven en het nemen uit omdat wie koopt, neemt terwijl hij er precies zoveel voor teruggeeft als het genomene waard is. Wie verkoopt, geeft, maar eist er exact zoveel voor terug als het gegevene waard is. Bij een schenking daarentegen, wordt iets waardevols gegeven terwijl daar niets wordt voor teruggeëist, maar het schuldgevoel dat daardoor ontstaat, wordt door de schuldeiser zelf weggenomen doordat hij de schuld niet opeist doch kwijtscheldt, en het gevoel dat dit bij de ontvanger teweegbrengt, heet dankbaarheid. Dankbaarheid is derhalve het gevoel bevrijd te zijn van anonieme natuurlijke wetmatigheden en dit door de vrije tussenkomst van een persoon. Wie dankbaar is, ervaart boven de anonieme natuurwetten verheven te worden door de milde tussenkomst van een persoon. In de dankbaarheid getuigt men van de realiteit van de mogelijkheid om het louter natuurlijke te overstijgen. Daarbij wordt tevens ervaren hoe dit overstijgen van het louter natuurlijke weliswaar principieel onmogelijk is voor een individu apart terwijl het wel degelijk kan plaatsgrijpen middels de persoonlijke tussenkomst van een ander. Het transcenderen van de wetten van de natuur gebeurt enkel en alleen met de hefboom van het interpersoonlijke dat immers gehoorzaamt aan wetten die sterker zijn dan de natuurlijke. Het interpersoonlijke overwint immers de natuurwetten telkenmale als een persoon de natuur in zichzelf overwint, wat zich uitsluitend kan manifesteren in interpersoonlijke relaties, en bij uitstek in de act van de vergeving, waarvan het gratuïte geven een specifieke verschijningsvorm is. Dat de leeuw en het lam met elkaar in vrede zullen leven wordt pas mogelijk in een tuin waarin de beide soorten gehoorzamen aan menselijke wetten die stellen dat zij niet langer rivalen zijn doch beide huisdieren van de mens uit wiens handen zij eten en aan wiens wetten zij derhalve gehoorzaamheid verschuldigd zijn.
Wie geeft zonder daarvoor iets van gelijke waarde terug te eisen, overtreedt weliswaar de natuurwetten; edoch, wie zou hem dat verbieden als hij immers sterker is dan de natuur (in hemzelf) die hem (vanuit het wraakprincipe) tot de terugvordering van het gegevene zou aanzetten? De persoon van de milde schenker stelt zich zodoende boven de (onpersoonlijke) natuur, en daar is ook zijn plaats omdat de persoonlijke willekeur nu eenmaal verheven is boven de natuurlijke noodzaak. Het intermenselijke verkeer hoeft immers geen louter verlengstuk van het onpersoonlijke natuurlijke reilen en zeilen te zijn, ofschoon zulks niet alleen mogelijk is doch tevens algemeen gangbaar: eenmaal de mens werd wakker geschud en hij binnen de dimensie van het humane tot ontwaken komt, zal hij de natuurlijke traagheid spontaan aan zijn rede onderwerpen en het onmiddellijke persoonlijke nadeel dat hij daardoor kon ondervinden zal niet opwegen tegen het machtsgevoel waarop zijn overwinning op de anonieme natuurkrachten hem vergast. Dit machtsgevoel gaat simultaan over in een vreugdegevoel omdat mét de overstijging van het dierlijke, het menselijke zich in zijn volle pracht en praal ontplooit. Het gratuïte geven is daarom een magische handeling en zij wordt door het christendom in onze eindige werkelijkheid naar binnen gebracht, welke ze dan van binnenuit transformeert en onsterfelijk maakt.
(J.B., 29 september - 4 oktober 2012)
Noten:
(1) Zie o.m.: Mattheus 9:9-13, Marcus 2:13-17, Lucas 19:1-10.
(2) De bende van Jan de Lichte is ons vooral bekend via het werk van Louis Paul Boon of via het nog oudere werk van de schrijver Van Den Steen dat zowat een eeuw geleden alom ten lande op winteravonden werd voorgelezen.
(5) Afspraken tussen kerk en staat bestaan doorheen de hele geschiedenis; de bekendste komen aan het licht in het Concordaat van Worms uit 1122, in concordaat tussen Napoleon Bonaparte en paus Pius VII in 1801, en in het Verdrag van Lateranen uit 1929.
Volgens de katholieke leer zijn sacramentele handelingen, handelingen die door Christus zelf worden gesteld en waarbij de priester louter instrumenteel werkzaam is. In het sacrament van de vergeving van de zonden in de biecht, bijvoorbeeld, is het Christus die vergeeft: de priester vergeeft in naam van Christus, die immers met zijn bloed betaald heeft (aan de duivel) voor de redding van de zielen der gelovigen. Welnu, in september 2012 heeft de Duitse bisschoppencongregatie besloten dat mensen die hun kerkbelasting niet langer betalen (omdat ze weigeren op te draaien voor de kosten van de pedofilieschandalen), ook geen sacramenten meer zullen krijgen.
Tussen haakjes: in Duitsland maken de individuele burgers kenbaar voor welke kerk of andere gelijkaardige instantie zij bijdragen willen storten; in België krijgt de kerk, samen met alle andere erkende godsdiensten, haar geld rechtstreeks van de staat, maar dat systeem is eender: ook hier ten lande zijn de sacramenten allerminst gratis.
Nu komt men in de katholieke hemel helemaal niet binnen als men met zonden beladen is: men dient eerst te biechten en vergiffenis te krijgen en daarvoor moet men dus betalen. Geen toegang tot de hemel voor wie niet betaalt. Voor alle duidelijkheid: het hemelse entree-kaartje moet wel degelijk worden betaald met het slijk der aarde, met het goud waarvan Christus zelf gezegd heeft dat het behoort tot de schatten die men niet moet verzamelen omdat ze stoffelijk zijn, vergaan en dus geen waarde hebben.
Iedereen weet dat de wereld des duivels is en dat de wereldse rijkdommen behoren tot het geluk van de bozen: men verwerft ze door te knielen voor de duivel. Christus zelf was zondenvrij, maar alwie weigeren om te knielen voor de duivel, kunnen ook geen wereldse rijkdommen verwerven, geen geld en bijgevolg geen middelen om zich van hun zonden vrij te kopen. Edoch, als de katholieke hemel enkel voor de rijken is, geldt dan niet, in wat men een mysterie der tweevuldigheid zou kunnen noemen, dat de persoon van de paus wel dezelfde moet zijn als de persoon van de duivel?
"Gij zijt Petrus en op deze steenrots zal ik mijn kerk bouwen" - aldus sprak Jezus Christus tot zijn apostel Simon. (1) De bijnaam 'Petrus' betekent 'steenrots' en uiteraard wist men ook tweeduizend jaar geleden al dat grote bouwwerken degelijke fundamenten nodig hebben terwijl er geen betere fundering bestaat dan rots. In het oude Jeruzalem bevindt zich behalve de berg Zion en de Olijfberg ook nog de sinds zesduizend jaar bewoonde rots waarop de joden hun tempel moesten bouwen, zoals in het jaar 1050 voor Christus door de profeet Samuel vermeld wordt. Samuel verklapt daar tevens dat die rots toen (al minstens duizend jaar) fungeerde als dorsvloer van Arauna, gelegen in de burcht Jebus van de Kaänieten. Voor wie het niet meer weten zou: graan dorsen is met dorsvlegels (of anderszins) slaan tegen het graan dat wordt uitgespreid op een harde ondergrond teneinde aldus de lichte graanpelletjes of het kaf, mede middels de werking van de wind, van het zwaardere koren te scheiden. Uitgerekend dat - maar dan in de overdrachtelijke zin - is wat volgens dezelfde bijbel ook zal geschieden in de eindtijd en wel op diezelfde plek waar immers de joden de komst en de christenen de wederkomst van de messias verwachten. (2)
Ongelovigen kunnen tegenwerpen dat dit mythen zijn, maar de geschriften van de profeten zijn een feit, samen met de rots in Jeruzalem die door elk van de drie religies van het Boek als superheiligdom wordt opgeëist, en dit in een escalerende oorlog die op een nucleaire ramp dreigt uit te draaien in een eveneens bijbels voorspeld armageddon. Ziehier de wortels van die 'ruzie'.
De rots in Jeruzalem heet de Tempelberg omdat de joodse koning Salomo er de eerste tempel bouwde nadat zijn vader, koning David, er een altaar had. Volgens de christenen en de joden zou aldaar het nog veel oudere altaar liggen waar de aartsvader Abraham op het punt stond om er aan Jahweh zijn zoon Isaak te offeren. Volgens de moslims evenwel ging het om zoon Ismaël en was dit altaar de zogenaamde 'zwarte steen': een meteoriet, witter dan wit maar door de zonden zwart geworden. Zoals intussen elkeen weet, wordt de zwarte steen bewaard in de kaäba te Mekka, onafgebroken omkringeld door moslimbedevaarders uit alle hoeken van de wereld. Nebukadnezar II (de bouwmeester van de Hangende tuinen van Babylon, door Herodotos ook Labynetos genoemd en ook de figuur over wie in 1842 Guiseppe Verdi zijn 'Nabucco' schreef) vernietigde de tempel van Salomo in 586 v.C.
In 516 werd een tweede tempel opgericht die in 19 v.C. werd gerestaureerd door Herodes de Grote die er ook de Antoniaburcht bouwde, de plek waar Pontius Pilatus Jezus zou berechten. De joodse Klaagmuur is nog een restant van die tweede tempel. Onder Titus vernietigden de romeinen in 70 n.C. de hele Tempelberg en in 130 kwam daar in de plaats een heiligdom ter ere van Jupiter. In 325 bouwde de moeder van keizer Constantijn op de Tempelberg een christelijke kerk die in 363 alweer gesloopt werd door de antichristelijke keizer Julianus.
En dan kwam de islam: in 610 viel Jeruzalem in handen van de Sassaniden, die de stad overdroegen aan de christenen, die daar het intussen opgerichte joodse heiligdom kelderden. In 630 bouwde Omar op de Tempelberg een houten moskee en in 681 bouwde Abd Al-Malik daar de Rotskoepel (die in 1920 met goud bedekt zou worden). In 715 verving Kalief Al-Walid I de houten moskee door de Al-Aqsamoskee op de plek waar de profeet Mohammed ten hemel zou zijn opgestegen. Vandaar zien de moslims Jeruzalem als hún heiligste stad na Mekka en Medina.
Met de eerste kruistocht, in de elfde eeuw, vestigde zich op de Tempelberg de Tempeliersorde die van de moskee de Salomonstempel maakte en de Rotskoepel werd tot kerk gewijd. De Tempeliers werden in 1187 weggevaagd door moslimleider Saladin. Na de Israëlisch-Arabische oorlog van 1948 kwam het oude Jeruzalem onder Jordaans bewind met verboden toegang voor joden. In 1967 heroverde Israël Jeruzalem. Officieel zijn de joden meester op de Tempelberg maar feitelijk berust de zeggenschap er bij de moslims.
Joden, moslims én christenen eisen de Tempelberg voor zich op. Volgens bepaalde katholieken zal in de eindtijd op de Tempelberg de tempel voor de derde en laatste keer worden opgebouwd, al wordt daar aan toegevoegd dat men dit symbolisch moet verstaan. Zoals dat inmiddels het geval is met het overgrote deel van de katholieke leer. Het katholicisme verspreidde zich immers vooral in de westerse wereld, die zich sinds de Verlichting niet meer zo makkelijk allerlei curieuze verzinsels op de mouw laat spelden. Het is omzeggens van binnenuit door de rede leeggevreten. Gebeurde hetzelfde ook met de andere religies, dan was er nu wellicht helemaal geen sprake van het escalerende geweld en de nucleaire dreiging in het Midden-Oosten. Of ware dat een veel te optimistische visie, en zijn die religies slechts verkappingen van niet te stuiten irrationele wervelingen die de mensheid sinds de oudste tijden meesleuren tegen beter weten in? (3)
(J.B., 24 september 2012)
Noten:
(1) Volgens het evangelie van Matteüs 16,18.
(2) Zie:
2 Samuel 24:16 alsook 2 Samuel 24:18-25 en Lc 3:17 en Mt 3:12.
Waarom worden moslims - en mensen in het algemeen - kwaad als een buitenstaander hun leider in zijn hemd zet? Precies, omdat op die manier al zijn volgelingen dat lot delen. Maar wat dan zet ons op ons paard als wij in ons hemd worden gezet? Zit de essentie van een mens dan niet vanbinnen, onaantastbaar? Of is de mens ónder zijn pak of zijn verpakking dan sowieso bespottelijk?
Het zijn allerminst ongevaarlijke vragen omdat zij raken aan een fundamenteel taboe betreffende de waarheid. Want is het niet een van onze meest verbijsterende paradoxen dat wij allen horen te pretenderen op zoek te zijn naar waarheid terwijl de ontsluiering ervan in feite als ontluistering of heiligschennis wordt aanzien? Is men op de keper beschouwd niet doodsbenauwd van wat men voorhoudt na te streven? Verbergt men niet angstvallig alles wat de moeite van 't bekijken waard is? Onttrekt men niet voortdurend aan het oog wat de bestaansreden van het zien zelf uitmaakt? Of is men dan als de dood voor de mogelijke ontdekking dat onze veelkleurige gewaden helemaal niets meer verbergen? En vallen wij aldus met onze kunstvacht samen? Maken de kleren echt de man en is een naakte mens een aap? Zijn wij slechts aangeklede apen?
En als mensen aangeklede apen zijn, zijn onze goden dan niet slechts mensen van wie wij de tekorten eigen aan een mens verbergen onder wat wij dan de goddelijke attributen noemen?
Alvast is het sinds Andreas Vesalius niet langer een publiek geheim dat de gladste perzikenhuid gewis alleen een wirwar van organen, pezen, spieren en van bloederige darmen wegsteekt. En zijn het niet de kleren die de huid verbergen? En de ronkende namen en titels allerhande die op hun beurt het vlees maar ook de rest van de persoon aan onze blik onttrekken?
Wat zich verbergt, wordt niet gezien terwijl het zelf wellicht heel heimelijk aan 't observeren is, zodat het een gevaar is, en wie bedreigt, beangstigt tevens en wordt door elkeen met respect benaderd. Maar dat respect valt uiteraard ook weg van zodra datgene waarvoor men terugdeinst, in zijn hemd gezet is: men zegt ervan dat het helemaal niets om het lijf heeft, en dat betekent dat men er niet bang voor hoeft te zijn: het is dan ook letterlijk niet meer omgord met mogelijkerwijze wapentuig dat ons kon doden terwijl het zelf wel kwetsbaar blijft want eensgelijks letterlijk blootstaat aan geweld. Als moslims samen met hun leider van allerlei respect afdwingende sluiers worden ontdaan, dan staan zij ook bloot aan die spot die wij allen delen wanneer men ons van ronkende titels berooft en van onze goede naam, wanneer een deurwaarder ons uit onze huizen naar buiten op de straat sleurt, wanneer men ons van onze kostbare gewaden ontdoet en wanneer men ons misschien zelfs vilt zoals men dat nog in de gruwelijke middeleeuwen deed. Een mens zonder al zijn attributen ziet er alras niet zo heel anders meer uit dan een worm: valt die in de blik van een voorbijvliegende kraai, dan verdwijnt die alras in zijn harde zwarte snavel.
Iemand beledigen is iemand leed geven, belagen, de (volle) laag geven, be-lachen, uitlachen of bespotten. Be-lachen is belagen want reeds in de spotlach zit het plezier vervat dat een aanvaller beleeft aan het doden van zijn prooi, wat door dit kenmerkende plezier vooraf wordt aangekondigd. In de spot drukt de belager de belaagde met de neus op diens aanstaande dood, zodat alwie bespot wordt reeds natuurlijkerwijze naar verweer grijpt en dit zelfs geheel terecht doet binnen het kader van de wettige zelfverdediging. Meer zelfs: het ware omgekeerd bijna een raadsel indien diegene die bespot werd, helemaal niet zou reageren, zoals bij uitstek Jezus Christus deed, van wie men kan verwachten dat hij hierin alleen door goede christenen wordt gevolgd.
Het christendom heeft kennelijk iets dat strijdt met het natuurlijke, althans zoals wij dat in seculiere termen plegen op te vatten, maar dat is in de islam blijkbaar niet 't geval.
De naastenliefde zonder teugels kennen slechts de christenen (die men wel dient te onderscheiden van allerlei kerken en sekten) daar zij alle mensen zonder een enkele uitzondering tot hun broeders moeten rekenen, terwijl in andere religies men zich beperkt tot 't eigen volk: sommigen zeggen dat de joden mogen sjacheren jegens de niet-joden; dat de mohammedanen alle niet-moslims als ongelovigen beschouwen; dat de samenwerking van de communisten op het wederzijdse voordeel stoelt. De brahmanen helpen de paria's niet die immers zélf hun schulden of hun karma moeten uitboeten teneinde in een later leven in een hogere kaste terecht te kunnen komen en de boeddhisten moeten dan weer berusten in het leed, zowel in 't eigen leed als in dat van hun naastbestaanden. Kortom, alleen Christus laat zijn andere wang zien als hij slaag krijgt en deze vorm van liefde kunnen niet-christenen niet begrijpen. Rekening houdend met het feit dat het hele westen werd gekerstend, en dit sinds meer dan duizend jaar, rekent men het best ook de zelfverklaarde Europese atheïsten tot het christendom. Door die kerstening delen wij één geweten vol met regels die wij doorheen de tijd als vanzelfsprekend zijn gaan beschouwen: gij zult niet doden, niet stelen en niet liegen. Edoch, de stilzwijgende veronderstelling dat álle mensen van nature gehoorzamen aan die innerlijke wetten, is een reusachtig misverstand. Er zijn volkeren die niets liever doen dan plunderen; anderen moorden dat het een lieve lust is, of zij maken van het stelen en bedriegen hun geliefkoosde sport. Wij vergaten dat de imperatieven binnenin onszelf van buiten komen. Wij zien vaak over 't hoofd dat niets vanzelf spreekt en dat alles eens werd voorgezegd of voorgebeden. En voorbidders of priesters zijn er van zoveel soorten als er religies en levensovertuigingen zijn.
Om kort te gaan: mensen die beledigd worden reageren reeds geheel natuurlijkerwijze en zij hebben ook het recht op zelfverdediging als de belediging ook een belaging is. De vraag luidt slechts hoe die reactie er dan uit mag zien want, raar maar waar: onze cultuur die zo hoog oploopt met zichzelf, erkent uiteindelijk nog nauwelijks beledigingen als bedreigingen. En als het feit dat mensen met een andere vorming dan de christelijke, in plaats van hun linkerwang aan te bieden, meteen op hun paard zitten en naar de wapens grijpen - als dat feit ons als een kaakslag voorkomt, dan dienen wij als goede christenen ook onze andere wang aan te bieden. Immers, alleen op de manier der martelaren getuigen wij ook van de kracht van ons geloof. Vraag het maar aan onze kardinalen die zich immers kleden in het rood om aldus hulde te brengen aan die uitmuntende waarheid.
(J.B., 21 september 2012)
13-09-2012
Omwegen
Omwegen
De elektrische eierkoker is een mooi voorbeeld van hoe het ook ingewikkeld kan, trouwens net zoals de elektrische tandenborsel, de stofzuiger, de vaatwasser en het rekenmachientje. Maar de rij is eindeloos want er zijn quasi geen tuigen, theorieën of systemen die ook maar enig nut hebben zonder dat dit tegelijk teniet gedaan wordt door wat men dan de keerzijde van het hele ding gaat noemen. Vervangt men het levende, vriendelijke en menselijke trekpaard door de tractor, dan haalt men een zielloos tuig in huis dat mensen plat zal rijden, dat gif uitwasemt en dat longkankers doet ontkiemen, dat afval produceert dat reeds in korte tijd 't milieu om zeep helpt en ga zo maar door. Waakt de trouwe hond dan niet veel beter dan de af te betalen alarminstallatie? En als men zich verzekert tegen onheil en 't slaat toe, dan blijkt men steeds vaker in de clausules te vallen, zodat men veel beter af is met het handje hulp van goede vrienden waarop men wel kan rekenen. Maar de simpele, handige bezem maakt nu eenmaal heel wat minder lawaai dan zijn gemotoriseerde concurrent die draait op moordende kernenergie.
Wie ze aandachtig bekijkt, die zal algauw opmerken dat al die overbodige tuigen en systemen één ding gemeen hebben: ze kosten geld. Want dingen die geld opbrengen, dienen ook verkocht te worden en voor hen voor wie geld een eindwaarde is, dienen zij verkocht te worden te allen prijze. Dat is de reden waarom zij uiteindelijk door volstrekt gehersenspoelde consumenten worden opgekocht en niet omdat ze nuttig zouden zijn. Als zij al enig nut hadden, dan enkel en alleen omdat zij de economie deden draaien. Edoch, ook dat is slechts een schijn van nut want het waanbeeld van de ongeremde economie is alleen al wegens de eindigheid der grondstofvoorraden een onherroepelijke ecologische catastrofe.
Isoleersystemen voor woningen garanderen binnen de kortste keren schimmelvorming en zodoende ook ongeneeslijke longziekten bij de bewoners van die huizen, zodat de installatie van isolatie dient gecompenseerd te worden door - eveneens peperdure - verluchtingssystemen. Men vult de gratis natuurlijke gaten kunstmatig op en men maakt er dure kunstmatige bij: een ommetje om ten slotte weer terecht te komen bij het punt van vertrek. Alleen ziet men voortaan zijn bankrekening wat lichter worden en worden andermaal kostbare grondstoffen massaal verspild.
Landweggetjes worden eerst rechtgetrokken en gebetonneerd teneinde daarop met rappe autootjes te kunnen rijden, maar als dan blijkt dat auto's doodrijders zijn alsook bezoedelaars, dan maakt men die wegen kunstmatig onberijdbaar door de inplanting van bloembakken waar men slalommend omheen moet en hobbels die men ontziet op straffe van peperdure blikscha.
De brave huisvader gaat werken met de wagen en geeft 's avonds zijn geld uit in een fitnesscentrum alwaar hij op een hometrainer het door zijn autootje in de hand gewerkte tekort aan lichaamsbeweging weer goedmaakt.
Een voedingsindustrie met een steeds hogere productie noopt tot het prikkelen van de consumptie... met obesitas tot gevolg... hetgeen dan weer gecompenseerd moet worden met dure vastenkuren gesuperviseerd door de diëtiste.
Mensen blijken van omwegen te houden, zij vermaken zich met rondjes lopen en gaan dan door het dolle heen, het uitschreeuwend dat dit cultuur is en beschaving, wetenschap, vooruitgang, diplomatie en spitstechnologie. Edoch, ten langen leste wacht op elk van de gekken uit het zothuis dat wij samen hier voor korte tijd bewonen, dat domme eindpunt aan ons loos gespartel, dat helemaal geen omweg nodig had, geen eierkokers en geen andere apparaten waarmee wij ons de haren uit de oksels schoren of de benen vanonder het lijf draaiden. Tuigen om de tijd te doden hebben wij genoeg; het mangelt onze 'vooruitgang' alleen aan dat soort van applicaties waarmee wij weer de weg op konden achterwaarts!
(J.B., 13 september 2012)
07-09-2012
Wat is bewustzijn? (deel 2)
Wat is bewustzijn? (deel 2)
Zoals gezegd (1) is het bewustzijn helemaal niet het bezit van een enkeling, het is daarentegen altijd een eigenschap van een groep. Bewustzijn bezit men niet, zoals men ook de taal niet bezit: men participeert eraan, men participeert aan een gesprek zoals men deelneemt aan een gevecht, dat men per definitie nooit alleen voert. Het (na)denken is een afgeleide vorm van het gesprek, waarbij men zelf beurtelings de eigen rol en die van de ander vertolkt. Het bewustzijn bestaat niet los van de tijd, het is steeds een verhaal dat van a tot z verteld dient te worden, het wordt aldus als het ware door het oog van een naald gehaald, en dat oog is het heden, het tegenwoordige ogenblik.
Dat laatste toont heel duidelijk aan dat het bewustzijn in feite te groot is voor de stoffelijke wereld en dat het wezenlijk tot een heel andere en ruimere wereld behoort. Het bewustzijn dat zich steeds in een te vertellen verhaal bevindt, kan immers slechts in stukjes en brokjes in deze wereld verschijnen, in kleine fragmentjes die het ene na het andere in een vaste volgorde bestaan, en dat gebeurt waar het verhaal dat ermee samenvalt, verteld wordt. Het wordt namelijk woord na woord en zin na zin verteld, waarbij slechts één fragmentje tegelijkertijd in deze stoffelijke wereld bestaat; het bestaat, het wordt uitgesproken of gelezen, en dan maakt het plaats voor een ander. En dat verhaal zou volstrekt onmogelijk zijn indien er niet tevens ons geheugen was dat beschikt over het wondere vermogen om al die stukjes 'ergens' terug aan elkander te rijgen in de volgorde waarin ze worden verteld en in de samenhang waarin ze bestaan in die andere en veel ruimere wereld die de stoffelijkheid overstijgt.
Het boek waarin het verhaal wordt neergeschreven kan dienst doen als een zinnebeeld voor ons geheugen, daar ook het boek als het ware tegelijkertijd alle fragmenten van het verhaal in de goede orde vasthoudt. Temeer daar het boek met het geheugen die eigenschap deelt dat het moet gelezen worden, zin na zin, woord na woord, en letter na letter, opdat zijn inhoud aan het licht zou kunnen komen en (door een ander aan wie het gericht is) begrepen zou kunnen worden. Alle stukjes van het boek moeten door het oog van een naald worden gehaald en dat oog is het heden waarin wij ook echt stoffelijk bestaan.
Derhalve bestaat de inhoud van het boek nooit ofte nimmer in de stoffelijke wereld, die immers niet in staat is om het bewustzijn te huisvesten dat zich noodzakelijk uitspreidt in de tijd. In de stoffelijke wereld is er alleen het heden: de smalle grens tussen het verleden en de toekomst die immer wijzigt, zodat alles er vloeit en vergaat van zodra het geboren wordt. Het bewustzijn daarentegen zou niet eens kunnen bestaan indien het aan de wetten van de stoffelijke wereld onderhevig was, aangezien het zich noodzakelijk uitspreidt in de tijd, en die verspreiding wordt pas één geheel in het geheugen, dat op een wondere manier een stuk van de tijd kan omvatten en dat uit de volgorde van de fragmenten die door het oog van de naald van het heden worden gehaald, het geheel reconstrueert in een andere dan de stoffelijke wereld.
Een mooi maar ook schokkend voorbeeld van het feit dat het bewustzijn niet bestaat tenzij als eigenschap van een groep of als verhaal dat men aan elkaar vertelt, is het fenomeen van de doofpotoperatie. De doofpotoperatie is een beproefde tactiek waarbij een streng opgelegde zwijgplicht het aan het licht komen verhindert van het verhaal dat drager is van ware gebeurtenissen. Feiten doen zich voor, doch zij dringen nauwelijks tot het bewustzijn door zolang daar niet de woorden zijn die ze benoemen en de zinnen die deze feiten ook vertellen. De auteur dezer heeft zelf ooit de proef op de som genomen door de vraag te stellen aan bezoekers van het Lam Godsretabel die de Sint-Baafskathedraal te Gent verlieten - de vraag wat zij dan gezien hadden en meer bepaald de vraag uit hoeveel luiken het kunstwerk volgens hen bestond. Bleek dat het merendeel van de bezoekers het antwoord op die vraag schuldig moesten blijven, ofwel vergisten zij zich grondig; alleen wat de gids hen ook daadwerkelijk verteld had, konden zij zich herinneren als datgene wat ze ook gezien hadden. In de doofpotoperatie wordt van dit verschijnsel gebruik gemaakt door het spreken te verbieden: de feiten voltrekken zich, doch zij dringen niet in de vorm van verhalen tot het bewustzijn door en zo laten ze ook nauwelijks een spoor achter in het geheugen, tenzij het vage spoor dat verwant is met het spoor dat ook dromen kunnen nalaten. De doofpotoperatie wist de waarheid uit.
Zo werd op 6 september 2012 door de VRT een programma uitgezonden over door priesters verkrachte vrouwen. Een van hen werd als zestienjarige verkracht in 1978 en dit slachtoffer verhaalde hoe zij bij het baren van haar kind een masker moest dragen: op die manier kon zij niet zien of het om een zoon ging ofwel om een dochter. De tactiek beoogde kennelijk het bemoeilijken van een moeder-kindrelatie, daar het kind onmiddellijk van de moeder werd afgenomen en in een voor de moeder geheim gehouden adoptiegezin werd geplaatst. Dit bewijst dat de kerkelijke overheid de tactiek heel bewust hanteerde, ook daar waar zij alle (door priesters verkrachte) vrouwen in haar 'moederhuis' streng spreekverbod oplegde. Een non getuigde dat zij zelf over de ware toedracht van dit bedrog helemaal niets afwist, wat uiteraard bijzonder bezwarend is voor de kerkelijke overheden: aan de 'roem' van een machtig instituut offeren criminelen die zich hoogwaardigheidsbekleders laten noemen nog steeds het welzijn en het geluk van onschuldigen op. (2)
Op een gelijkaardige manier kan de even gretig gebruikte tweelingsbroer van de doofpotoperatie de leugen in de werkelijkheid introduceren, en dat is de gekende tactiek van de roddel: verhalen worden verspreid zonder dat er feiten aan beantwoorden. De tactiek wordt beoefend in bijzonder verfijnde vormen waarbij ware feiten worden gebruikt die in een nieuwe, valse orde aaneen worden geregen, feiten worden geselecteerd ofwel vermengd met loutere verhalen om de indruk te wekken dat met die verhalen een werkelijkheid overeenstemt. De fabricage van 'werkelijkheden' gebeurt openlijk en zodoende ook onschuldig in de kunst als fictie, maar zij is gevaarlijk waar zij voor de waarheid door wil gaan, zoals dat bij uitstek het geval is in de religies en in de politiek: ideologieën maar ook titels en omkaderingen allerhande verbergen niet zelden de grofste misdaden.
Het wiel wordt algemeen beschouwd als de grootste uitvinding aller tijden. Voor het verplaatsen van lasten ter land functioneerde lange tijd de mens zelf als voertuig waarmee hij trouwens in eerste instantie zichzelf verplaatste. Het verplaatsingsmiddel van de poten of de benen is dat van het voortdurend wisselende steunpunt onder de druk van een zichzelf na elke stap uit zijn evenwicht brengende vracht. Dat proces is echter nogal energierovend, onder meer omdat de beweging van de onderste ledematen voortdurend met de traagheid in gevecht verkeert: van wie zich verplaatsen aan een welbepaalde snelheid, verplaatsen zich de voeten - grosso modo - gedurende de helft van de tijd beurtelings aan het tweevoud van die loopsnelheid, terwijl ze in de resterende tijdsintervallen stilstaan. De voeten, maar ook - zij het in mindere mate - de onderbenen en in nog mindere mate de bovenbenen. Het overwinnen van de traagheid kost veel energie. Hoe meer gewicht in de uiteinden van de onderste ledematen, hoe minder efficiënt het lopen.
Zo eenvoudig als deze verklaring is, zo lang duurde het echter ook vooraleer men ze toepaste in bijvoorbeeld een onderzoek van ettelijke jaren naar een plausibele uitleg voor het fenomeen dat alle grote loopwedstrijden over middellange en lange afstanden veel vaker dan men voor mogelijk hield door Ethiopiërs gewonnen werden: zij hebben, vergelijkbaar met de poten van bij uitstek de reeën en de herten, relatief dunne kuiten en derhalve lichte onderbenen. En uitgerekend dát vormde het discussiepunt bij de kandidatuur van de Zuid-Afrikaanse atleet Pistorius voor deelname aan de Olympische Spelen in Londen in 2012: zijn onderbenen zijn immers kunstledematen van zeer gering gewicht. Niet de spieren zorgen voor (het aanhouden van) de snelheid maar wel de 'vernuftige' constructie van het voertuig welke de spierarbeid overbodig maakt. Op die manier lijkt het allerslimste voertuig wel... het wiel.
Edoch, lange tijd vooraleer het wiel in gebruik genomen werd, gaf moeder natuur al superwielen aan elke te verplaatsen vracht, met name in de gedaante van het water. In een vloeistof immers rollen de moleculen (waarvan er vierhonderd triljoen in één waterdruppel zitten) zo gesmeerd over elkaar dat de wrijving met de boot die de lading moet verplaatsen quasi nul is. Water staat stil ofwel loopt het naar beneden. Alvast stroomafwaarts of anderszins middels een door zeilen gestuurde windkracht wordt het jaagpad waarop paarden middels touwen schepen kunnen verplaatsen, overbodig.
Waterwegen: zij reduceren elk gewicht tot nul en de massa aan goederen die onze vrachtschepen kunnen verplaatsen, is dan ook gigantisch; vaak worden met cargoschepen vrachten van duizenden ton getransporteerd. Geen wonder dat er werk gemaakt werd van de waterwegen. Eigenlijk werden zij ten onrechte vergeten na de heisa die het wiel teweegbracht, gecombineerd met de locomotief op het spoor en later met de ontploffingsmotor op de autowegen. Men staat er niet bij stil dat het autootje waarvan de enkeling zich zo gezwind bedient, minstens het tienvoudige bedraagt van het gewicht van zijn bestuurder, wat een enorme energieverspilling betekent want de vracht van de auto zelf hoeft helemaal nergens heen. Ter vergelijking bedraagt het gewicht van een koersfiets minder dan het tiende deel van het gewicht van zijn berijder: hij is aldus minstens zo'n honderd keer lichter dan de auto. Maar de efficiëntie van verplaatsingen over het water breekt wel alle records. Het zo vaak onbenut laten van de waterwegen is daarom even irrationeel als het feit dat wij mét de verplaatsing van onszelf volstrekt doelloos voertuigen meesleuren die tonnen wegen.
Hier ten lande hadden wij sinds oudsher de grote stromen: Schelde, Maas en Rijn, elk met hun vele bijrivieren en beken, alsook de rivier IJzer. In de Schelde monden de Schijn uit en de Rupel en in deze laatste vervloeien Nete en Dijle (met als zijtakken onder meer Zenne, gevoed door beken zoals Molenbeek en Linkebeek, en Demer gevoed door keinere stromen zoals Gete) en verder komen in de Schelde ook Durme, Dender, Leie, Zwalm, Ronne en Hene. Enkele bekende bijrivieren van de Belgische Maas zijn Oeter, Geul, Jeker, Voer, Ourthe, Samber, Lesse en Semois. (1) Opdat men van de ene naar de andere rivier zou kunnen varen doorheen het hele land, werden de natuurlijke waterwegen mettertijd op vele plaatsen ook onderling verbonden met intussen meer dan zestig kanalen.
Kanalen, grachten of door de mens aangelegde waterwegen beoogden aanvankelijk de bevloeiing van het land: het waren irrigatiekanalen. Maar totdat het vervoer op sporen en later het vrachtwagentransport een aanvang namen, waren zij ook belangrijke transportwegen. Toen in 1626 de Spanjaarden de handel wilden afleiden van de vijandige Nederlanden naar Antwerpen toe, begonnen zij met de verbinding van Maas en Rijn middels het (onafgewerkte, 50 km lange) kanaal, Fossa Eugeniana, genaamd naar de toenmalige Spaanse regentes alhier onder Filips II. (1) Onder de leiding van Giovanni di Medici werkten daar zo'n 8000 arbeiders aan... toentertijd met schop en spade! Maar de werkzaamheden vielen stil toen in 1628 de Hollander Piet Hein, de Zilvervloot, die de rijkdommen van de Spaanse kolonieën in Zuid- en Midden-Amerika naar Spanje bracht, veroverde. In 1804 startte Napoleon Bonaparte een gelijkaardig project om Schelde, Maas en Rijn te verbinden met zijn Grand Canal du Nord maar ook dit werd (in 1810) stopgezet. Zo'n 20 jaar geleden werd langs de Fossa Eugeniana een fiets- en wandelroute aangelegd. (3)
Maar nog voor de tijd van de Fossa Eugeniana werden verschillende kanalen gegraven met mankracht, zoals het kanaal Gent-Brugge: nadat daar 250 jaar eerder al pogingen toe geweest waren, werd dit kanaal tussen 1613 en 1623 gebouwd door voornamelijk Engelse graafwerkers die met hun gezin in hutten langs het kanaal kwamen wonen. Uiteraard lieten vele delvers daar het leven bij, maar het was ofwel dat, ofwel de hongerdood. En zo groot als de ellende van deze arbeiders was, zo groot was ook de luxe der vermogenden: het kanaal was nog maar pas gegraven of in 1624 werd daarop speciaal voor rijkelui een trekschuit ingelegd, de zogenaamde Gentse barge. Dat was een schip voortgetrokken vanop het jaagpad door vijf paarden - bij gunstig weer werd er ook gezeild - dat aanlegde aan de Bargiekaai te Gent en aan het Minnewater en later aan de Katelijnepoort te Brugge. Dit luxeschip voorzien van keuken, wijnkelder en zelfs een grote open haard, pendelde dagelijks tussen Gent en Brugge in een reis van acht uur, voor het transport van de hogere burgerij - onder meer tsaar Peter de Grote reisde ermee en later ook koning Leopold I. Zij bleef in gebruik tot kort voor de eerste wereldoorlog - de laatste halve eeuw als nachtschuit. (4)
Kanalen zijn kunstmatige waterwegen en willen zij bevaarbaar zijn, dan moet het water op peil worden gehouden, wat gebeurt middels een ingenieus netwerk van talloze sluizen. Over het beroep van sluiswachter schreef Jacques Brel die, zoals ook blijkt uit zijn songs zelf een fervent bevaarder was van de Vlaamse kanalen, een duister lied, een van zijn onbekende meesterwerken. Hij bezingt het trieste leven der sluiswachters die uit de in ellende gegraven kanalen, die door grote siermakers werden bevaren, zovele drenkelingen moeten opvissen. (5)
Begrippen kunnen heel bedrieglijk zijn en dat is hier niet anders. Zo zouden we spontaan kunnen veronderstellen dat bewustzijn een eigenschap is welke toebehoort aan een individu, terwijl dat zeker niet zo is: bewustzijn is er pas waar iemand iets tot een ander zegt, en zo bestaat het ook in een afgeleide vorm als het spreken met zichzelf, dat wij het denken zijn gaan noemen. De taal waarin men zich bewust is, veronderstelt een derde, en dus een groep, en het spreken tot die derde is geen onstoffelijke gebeurtenis doch een activiteit, een handeling, iets dat men een ander aandoet, iets dat men elkander aandoet als men met elkander spreekt. Bewustzijn is daarom een gebeurtenis of, precieser nog, een handeling, een geheel van handelingen, meer bepaald een geheel van interacties tussen meer personen. Bewustzijn is een eigenschap van een groep.
Wie nog niet overtuigd is, dient zich maar eens te bezinnen over het begrip 'gedachte'. Zoals we dat begrip hanteren, lijkt het immers wel alsof een gedachte een op zich staande realiteit kon zijn. Een valse indruk is dat uiteraard, en hij volgt uit de verzelfstandiging van een werkwoord, want in feite zijn er geen gedachten: er is alleen maar de activiteit van het denken, welke zich dan ook uitdrukt in het werkwoord 'denken'. Op dezelfde manier is het denken of het bewustzijn geen toestand en ook geen eigenschap van een enkeling, doch een activiteit welke principieel noodzakelijk door een groep van individuen wordt verricht.
Bewustzijn is bijvoorbeeld spreken tot een ander, of luisteren, maar het kan ook neuriën zijn, tekenen of dansen. Het met elkaar in een gevecht verwikkeld zijn van katten is evenzeer bewustzijn als het onderonsen van bisschoppen op een congres. Van zodra een activiteit wezenlijk verschillende individuen in zich betrekt, kan sprake zijn van bewustzijn. In het woord bewustzijn zit wellicht al een stam van 'wijzen' of 'aanwijzen', namelijk aan een ander, wat er van de kwestie is, en die ander kan dan het aangewezene al dan niet be-grijpen. In het Franse 'conscience' gaat het duidelijk om een kennis ('science') welke met anderen gedeeld wordt ('con'). Ook het woord 'weten' is wellicht verwant aan 'wijzen' of 'aanwijzen'.
Eigen aan interacties waarbij meer individuen betrokken zijn, is dat zij verlopen met een zekere alertheid, en dan vooral wanneer het gaat om de meest oorspronkelijke interacties, namelijk deze waarbij het ene dier het andere opeet ofwel ermee in een gevecht op leven en dood betrokken is. Het is daar een kwestie van to be or not to be, eten of gegeten worden, doden of gedood worden, zijn of niet meer zijn en dus: vechten, interageren met een ander, zich bevinden op de smalle en gevaarlijke scheidingslijn tussen leven en dood of tussen het ik en de ander. Het zich verweren - tegen de ander, die uiteraard de vijand is - om niet ten onder te moeten gaan, is bewustzijn. In feite worden hier de zaken op hun kop gezet, want we moeten veeleer zeggen dat bewustzijn niet bestaat, of tenminste is het niet iets dat wezenlijk verschilt van het gevecht dat men voert voor zijn leven.
Naarmate wezens complexer worden, worden ook hun activiteiten en hun onderlinge interacties dat, en zo komt het dat twee mensen die elkaar ontmoeten in de regel niet op de vuist gaan maar bijvoorbeeld alleen maar een gesprek voeren. Men hoeft trouwens geen mens te zijn om reeds complex genoeg te zijn om dat te kunnen: dieren communiceren evenzeer als mensen en communicatie in de vorm van samenwerking is ook een afgeleide van - uiteindelijk - de 'oorlog' die reeds door Herakleitos - de allereerste filosoof in onze beschaving - 'de vader van alle dingen' werd genoemd.
Bewustzijn is geen eigenschap van een enkeling, het is een eigenschap van een groep; er is namelijk een groep nodig opdat sprake zou kunnen zijn van de interactie die wij 'bewustzijn' noemen. We zeggen wel dat een enkeling bewustzijn bezit, maar het ware correcter om te zeggen dat een specifiek bewustzijn de enkelingen bezit die het creëren of gecreëerd hebben. Zo ook is het niet een enkeling die vecht: een enkeling neemt deel aan een gevecht. Het is niet een enkeling die spreekt: een enkeling neemt deel aan een gesprek, en hij doet dat omdat hij altijd anderen toespreekt, die zich principieel kunnen verzetten tegen wat hij zegt, precies zoals men zich in een gevecht verzetten kan.
Het bewustzijn situeert zich derhalve helemaal niet in de geest van enkelingen, alleen al omdat het zich niet bij een enkeling situeert maar noodzakelijk bij een groep. Het bewustzijn is datgene wat gebeurt tussen meer individuen, het is de interactie tussen individuen in een groep. Het bewustzijn situeert zich in de groep, in het midden waarin de groepsleden onderling communiceren, en dat bewustzijn valt daarmee ook samen. Het bewustzijn is het gevecht dat twee mannen voeren. Het bewustzijn is het gesprek dat drie vrouwen hebben. Maar de groepsleden die aldus communiceren, houden uiteraard een herinnering over aan hun communicatie, en dat is een spoor van dat bewustzijn dat echter vaak verkeerdelijk met het bewustzijn zelf wordt geïdentificeerd.
Het spoor dat iemand na een gesprek daarvan overhoudt in zijn hersenen, is wezenlijk niet verschillend van het spoor als geluidsopname op een tape of van het spoor als schriftelijke neerslag in een boek. Het boek is, net zoals het geheugen, op zich inactief, en het komt pas (opnieuw) tot het bewustzijn of het wordt pas (weer) bewustzijn waar het gelezen wordt, wat wil zeggen dat de interactie, die zijn wezen is, dan pas weer werkelijkheid wordt. Het boek heeft een bepaald volume en zo lijkt het wel een inhoud te hebben, maar die indruk is bedrieglijk, want het volume van een boek staat voor niets anders dan voor de tijdspanne die nodig is om het te lezen: de periode van de duur van de interactie. Een boek lezen in een bepaalde tijdspanne betekent wezenlijk dat dit boek van a tot z door het oog van een naald dient gehaald te worden - als ik het heden, dat immers zo smal is als het oog van een naald, voor de gelegenheid eens op die manier zou mogen benoemen. De gehele geschiedenis van de interactie dient afgespeeld te worden opdat het bewustzijn waarmee zij samenvalt, zou kunnen bestaan. Ons geheugen leeft evenmin als een papieren boek - tenminste tot op het ogenblik dat wij de inhoud ervan door het oog van de genoemde naald halen, en dat is voorwaar een activiteit en principieel is het een groepsactiviteit want de taal waarin wij denken is helemaal geen persoonlijk bezit. Dit is weliswaar een nog te vervolgen verhaal...
(J.B., 16 november 2010)
30-08-2012
Over de opgang en de ondergang
Over de opgang en de ondergang
Zoals we intussen genoegzaam weten, is de vooruitgang een schone mythe. Het vooruitgangsgeloof is voltooid verleden tijd. Ooit was er, ook hier in het Westen, een enthousiasme dat leidde tot wereldtentoonstellingen en moderne Olympische Spelen. Het menselijke kunnen dat de beperkingen van de schepping zelf ophief. De mens die zijn God te kakken zette, om het een keer in de taal van vandaag te zeggen. Maar al die mega-evenementen zijn heden niet alleen uitgebloeid en uit de tijd, ze beginnen ons ook duchtig op de zenuwen te werken. Het enthousiasme dat ze uitlokten, bleek bijzonder geaffecteerd. Mensen applaudisseerden ervoor onder sociale druk. Nu die druk geweken is, vallen ons de schellen van de ogen en gaan wij ons ergeren aan de groteske drukdoenerij van lui die het kennelijk alleen op onze centen hadden gemunt. De economie moest nu eenmaal draaien. De kapitalistische economie, de reklame en de aangekweekte behoeften. Heden bijten wij in 't zand.
Men had het al kunnen zien aankomen toen de illustere marxist en jezuïet Ivan Illich het van de daken schreeuwde dat de snelheid waarmee een voetganger zich verplaatst, niet moet onderdoen voor de gemiddelde snelheid van de moderne auto. Dat wij de slaaf werden van automaten, bedoeld om ons te bevrijden. Dat scholen onze kinderen dom maken en dat verder al onze andere hulpmiddelen ons afstompen en een blok aan het been zijn. Kortom, er zijn grenzen aan de groei en derhalve zal elke groei vroeg of laat zichzelf een voetje lichten, net zoals de groei van de toren van Babel. Elke ongelimiteerde groei is per definitie... kanker.
In zijn Alzo sprach Zarathustra liet de grote filosoof en dichter, Friedrich Wilhelm Nietzsche, er geen twijfel over bestaan: het vooruitgangsgeloof is een vrucht van het joods-christelijke geloof in het eschaton, het einde der tijden, het punt omega. Een perverse theorie, aldus Nietzsche, want de geschiedenis is geen stijle klim naar boven, de tijd heeft daarentegen een cirkelgang: er is een eeuwige wederkeer, een opgang gevolgd door een ondergang. De Oude Grieken hanteerden dit model, maar ook de Indiërs kenden goden van de vruchtbaarheid en goden der vernietiging. Vele culturen dachten in termen van cycli, en zij wezen erop dat men slechts hoefde te kijken naar de seizoenen om zich te kunnen vergewissen van de eenvoud die voor deze waarheid garant staat.
De seizoenen, of de generaties: geboorte, groei, ouderdom, dood en ... hergeboorte. Men herinnert zich de vroege kindertijd en zijn afhankelijkheid van anderen. De ouders dragen weliswaar zorg voor de kleintjes, maar die zorg is tijdelijk want de kleintjes worden groot. De kleintjes worden voorbereid op het latere leven, zij leren op de eigen benen staan, zij leren te voorzien in hun onderhoud, want uiteindelijk worden zij overgelaten aan hun lot. Het kan niet anders, aangezien de ouderen sterven vooraleer de dood zich aandient bij de jongeren. Hadden ze dat dan niet kunnen voorzien? De oude dag is wellicht de noodlottige terugkeer naar die ellendige toestand die men zich herinnert als zijn kindertijd. Geen ouderling wordt getroost met de woorden dat hij maar geen angst moet hebben want dat de dood slechts een kwade droom is, een verhaaltje van boze tongen. Geen mens die eraan denkt om een ouderling van het graf te redden, hem of haar eruit te halen of daar tot gezel te zijn.
Toen mijn grootmoeder na vele jaren weduwschap uiteindelijk overleed, bleef het kleine huisje waar zij had geleefd nog lange tijd onaangeroerd. In het bouwval groeide gras, klimop wentelde zich om de trapleuningen, bomen duwden in hun opgang de tegels weg en vervolgens ook de pannen van het dak. Niemand dacht eraan om de woonst te slopen of te verkopen, het leek wel dat grootmoeder daar nog altijd woonde, alleen was zij onttrokken aan het zicht. En op een zomernacht werd ik wakker en wandelde ik naar het oude huis.
Het verhaal over de ontdekking die mij daar te wachten stond, heb ik elders verteld (*), maar een ding is zeker: ik heb mij tegen haar benarde toestand niet verzet, ik heb haar in de waan gelaten dat zij op de beschreven wijze vredig verder leefde in haar huisje, en dit terwijl ik heel goed besefte dat zij het mis had en dat de waarheid mij gebood om haar dit ook te zeggen. Toch voelde ik mij achteraf niet de bedrieger die ik in feite was geweest door over al die zaken mijn mond te houden. Het was alsof de illusie waarin zij verder leefde, niet zomaar een leugen was. Deze leugen, zo geloof ik toen toch te hebben begrepen, was hoe dan ook beter dan helemaal niets. Als een mens niets meer heeft, als hij zelfs zijn eigen leven missen moet en als hem bovendien een plek ontzegd wordt in het huis dat het zijne is en waarin hij zijn hele leven doorbracht, dan lijkt het mij dat elke leugen die de pijn van deze waarheid kan verzachten, beter dan de waarheid is.
De waarheid is schoon en hij past bij de opgang; de ondergang echter is zodanig ontluisterend dat hij helemaal niet zonder verbloemingen kan, en dat zijn derhalve leugens. En de leugens spreken niet over een ondergang, terwijl ze die toch ook niet kunnen ontkennen als hij zich afspeelt voor eenieders ogen. Vandaar laten de leugens ons geloven dat wat zich voor onze ogen ontrolt, slechts schijn is. Onze zintuigen bedriegen ons, zo prediken zij: de zintuiglijk waargenomen wereld is een begoocheling van jewelste. Pas áchter die wereld verbergt zich de waarheid, en die is het tegendeel van wat we zien.
Aldus wordt uit de hoogste nood deamor fati geboren, de perversie der perversies, maar tegelijk misschien de hoogste deugd waarin zich de waarheid en de leugen eenmaken zoals man en vrouw.
(**) Friedrich Wilhelm Nietzsche: Also sprach Zarathustra. Ein Buch für Alle und Keinen - Kapitel 5.
26-08-2012
Demystificatie der drievuldigheid
Demystificatie der drievuldigheid
Een ochtend in het staartje van augustus met achter het raam een zondvloed, maar amper één uur later kan het weer al keren: Felix Timmermans laat de zon bazuinen door de wolken en zij wijken voor misschien wel de allerwarmste dag van 't jaar. Wonder boven wonder hoe het weer verkeren kon... totdat wij de computer binnenhaalden die ons up-to-date verklapt hoe 't slechts de wolkenvelden zijn die schuiven tussen een immer schijnende zon en onze hoofden in. Wij dansen niet meer om de regen zoals de zwarten doen in verre streken want wij zien uren en soms dagen van tevoren welke luchten zich begeven naar de plek waar wij verblijven. Koele doch correcte beelden van een satelliet versnipperen de poëzie van zonneschijn en regen, zij is voor de sprookjesmand.
De kat is zo'n wonder wezen - een mens haast, zo zou men denken, want ofschoon men zegt dat de Oude Egyptenaren de kat hypnotiseerden en hem aldus domesticeerden, is wellicht het omgekeerde waar en betoverde hij óns. Voorwaar is de mens die vele dieren tam maakte en voor zijn kar spande, sinds mensenheugenis op zijn beurt de slaafse dienaar van de kat die hij zelfs als een god aanbidt. Edoch, de wetenschap leert ons iets anders: de kat is voor de mens wat het moederkoren voor het koren is, een parasiet. De kat aapt het mensenkind na, doet zich voor als hulpeloos schepsel dat niet uit de voeten kan, het jankt om voedsel, vleit zich aan tegen bij voorkeur de moederschoot van vrouwen van wie het kroost allang het huis uit is. En wie aandachtig zijn kat observeert, zal zien dat niet hijzelf zo interessant is voor dat beest, maar wel wat hij te bieden heeft aan voedsel aan dat sluwe dier. Een kattenkop lijkt wel een mensenhoofd maar zonder die verraderlijke pels krijgt elke kat alras de gedaante van de listige slang.
Het weer, de kat, maar ook de mens, kunnen op die wijze aardig tegenvallen. Deze laatste als 't vergrootglas van de kennis hem beschrijft: de klieren die zijn humeur besturen, de brandstoffen zonder welke hij niet opstaan kan, de bloederige wirwar van pezen, spieren en organen onder een zomers gebronzeerde huid. En achter een waas van alleraardigste argumenten en bedoelingen, soms de verschrikkelijkste egoïstische motieven.
De mens, maar ook zijn instellingen delen in de klappen, en zo bijvoorbeeld wurmt zich het Europa van de solidariteit onze geschiedenis naar binnen als een grote sprong naar voren, terwijl nu blijkt dat die constructie enkel dient als instrument van superrijken waarmee zij de gedweeë schapen van dit werelddeel de wol afscheren. De landen moeten onderling solidair zijn, zo verkondigen de sluwe vossen en zij ontstelen armelui hun brood om daarmee het overschot der rijken - want dat is wat de banken zijn - nog aan te vullen. Een verpakking met een strik omheen een valstrik.
En wat gezegd van onze godsdiensten, onze religies, onze zogenaamde eerbetoningen aan het opperwezen zelf? Gedraagt de mens zich hier niet net zoals de kat zich jegens hem opstelt? Sluw en listig, hypocriet, doortrapt, geveinsd hulpeloos en hongerig met smeekbeden en aanbidding? Het vergrootglas van de wetenschap laat er geen twijfel over bestaan en demystificeert ook hier wat eerst zo dichterlijk en luisterrijk weerklonk: de godsdiensten vormen de basis van de oorlogen. De redenen, de argumenten en zelfs het oogmerk schenken ons de religies in de waanzin van de heiligheid, de vlag, het hoger doel waarvoor men zijn leven veil heeft omwille van dat nog béter leven in 't hiernamaals dat men pas verdiend zal hebben door de dood. Lees maar: de moord.
Kennis ontluistert, en dat is wat de dichterlijke liefhebbers der poëzie dan ook verwijten aan die geleerden die niet rijmen willen met kwatrijnen en terzinen, maar enkel cijferen en meten kunnen. Kennis ontsluiert, zo beantwoorden zij het verwijt met een nieuwe beschuldiging, als ware het schone de opponent van het ware: kennis ontsluiert de waarheid die zich voordien onder schoonheid verschool en derhalve is schoonheid slechts schijn!
Ja, zo ver is 't nu gekomen dat het ware oorlogt met het schone. Zo ook kan het nu niet anders of het ware zal ook aan het goede de oorlog verklaren. En kijk: goedheid is zwakheid, zo leren ons de wetenschappen, terwijl de waarheid sterk en machtig is. De twee kunnen elkaar niet luchten. Resten nog het goede en het schone met de vraag of ook zij met elkaar in aanvaring kunnen komen. En oordeel zelf maar: is het verhaal van de goede, schone fee en de lelijke, slechte heks dan waar, of verbergen door de band de snoodaards zich achter een aanlokkelijk masker terwijl goed en werkzaam volk er meestal afgetobd uitziet?
(J.B., 26 augustus 2012)
21-08-2012
De derde stof
De derde stof
De hedendaagse geleerden zeggen dat er slechts twee soorten van stof zijn: de dode en de levende. Onder de laatst genoemde wordt verstaan: het stoffelijke leven, want op de keper beschouwd is de uitdrukking 'levende stof' een innerlijke tegenspraak. Nochtans wordt elk schepsel onafgebroken en letterlijk met de neus gedrukt op het bestaan van een derde soort van stof die niet behoort tot de dode stof maar die evenmin deel uitmaakt van het stoffelijke leven. Die derde stof is het voedsel dat wijzelf en alle andere schepselen dagelijks moeten nuttigen teneinde in leven te kunnen blijven.
Honger zorgt ervoor dat het nog niemand ontgaan is: geen schepsel Gods kan blijven bestaan zonder de dagelijkse eetpartijen. We eten kip, varken, graan, appelen en bananen, rijst, kersen, olijven, duiven, noten en druiven... Een kleine reflectie volstaat om vast te kunnen stellen dat hetgeen wij tot ons nemen, altijd gewezen leven is. Het gaat immers om gedode kippen, runderen en duiven, en geoogst graan, appelen en pruimen. En eten wij iets levend op, dan sterft het gewis tijdens het proces van vertering. Tegelijk verschilt al dat voedsel grondig van de dode stof, want van zand en stenen kan niets of niemand leven. Het voedsel dat ons leven schenkt, is zowaar een derde soort van stof. En de vraag rijst wat er aan die derde stof nu zo bijzonder is.
Op haar concilie van Trente dat plaats had in de jaren 1545 tot 1563, bevestigde de katholieke kerk de door haar toen reeds driehonderddertig jaar eerder beschreven leer dat tijdens de consecratie in de heilige eucharistie een zogenaamde transsubstantiatie plaatsvindt: een wezenlijke verandering van het brood en de wijn in het lichaam en het bloed van Jezus Christus. En de kerk leert dit, zeer in tegenstelling tot wat de vier door haar gecanoniseerde evangelisten erover schrijven, want die hebben het helemaal niet over een verandering. Wél suggereren zij dat het voedsel door de goddelijke zoon met zichzelf wordt geïdentificeerd, en dat gebeurt dan met de woorden: "Neemt en eet, dit is mijn lichaam; neemt en drinkt, dit is mijn bloed!" Er is dus helemaal geen sprake van een verandering, echter wél van een identificatie, meer bepaald waar Christus zegt: het voedsel dat gij tot u moet nemen om te kunnen leven, dat ben ik! Ons voedsel is derhalve noch stoffelijk leven noch dode stof: het is God zelf!
Naast de dode stof en het stoffelijke leven, is ons dagelijks voedsel een derde stof. Die derde stof zorgt ervoor dat we in leven blijven: het is een scheppende of dan toch een herscheppende stof, met andere woorden: ons voedsel is de góddelijke stof. Het voedsel maakt dat het stoffelijke leven in leven blijft, precies zoals de benzine ervoor zorgt dat een motor blijft draaien. Maar er is een belangrijk verschil.
Het voedsel continueert het leven in het stoffelijke leven met brand- en bouwstof. Maar die brand- en bouwstof zijn géén dode stof, zoals bijvoorbeeld benzine dat wel is. Onze brand- en bouwstoffen zijn afkomstig van ander stoffelijk leven dat met het oog op zijn transformatie in voedsel, werd gedood.
Hernemen wij het bovenstaande teneinde ons niet te laten verrassen door mogelijke wolfijzers en schietgeweren. Wat leeft, behoeft voedsel, en voedsel is iets stoffelijks. Maar voedsel is niet zomaar iets stoffelijks zoals ook zand dat is. Voedsel is stof afkomstig van stoffelijk leven en stof die niet afkomstig is van stoffelijk leven kan geen voedsel zijn. Het lijkt er dus op dat al wat leeft, ook leeft dankzij een heel bijzondere stof waarmee het als het ware aangekleed is: een stof die op de een of andere manier zeer grondig verschilt van bijvoorbeeld zand of stenen, en die men alleen terugvindt in de lichamen van levende wezens. Wie in leven wil blijven, is genoodzaakt om zich de lichamen van andere levende wezens toe te eigenen, en hij kan dat doen door eerst die wezens te doden en vervolgens hun lichamen via zijn mond tot zich te nemen.
Levende wezens moeten de lichamen van andere levende wezens tot zich nemen teneinde in leven te kunnen blijven en derhalve leven alle levende wezens ten koste van andere levende wezens. Het voedsel dat in dit proces de cruciale rol speelt, bestaat uit de lichamen van levende wezens, die kennelijk grondig verschillen van de dode stof en die op de een of andere manier het leven als zodanig in zich dragen. Een levend wezen, dat op het eerste gezicht het uitzicht had van een levende ziel bekleed met dode stof, blijkt helemaal niet bekleed te zijn met dode stof, maar wel met een lichaam en zijn onderdelen welke, zeer in tegenstelling tot de dode stof, voedingskracht bezitten, en die geven ze dan vrij aan wie hen verorberen.
De 'stof' van de voedzame lichamen, die wij ook wel 'organische stof' noemen, wat wil zeggen stof afkomstig van levende organismen, kan door geen mens worden samengesteld: organische stof moet groeien en is derhalve altijd want noodzakelijk met de levende wezens verbonden. Geen stukje organische stof kan derhalve worden bemachtigd zonder dat een wezen wordt gedood. Tenzij men zichzelf beschouwt als een 'kind' of een 'deel' van andere wezens van wiens moedermelk en eieren men leeft.
In twee woorden is er vooreerst de dode stof, vervolgens is er het stoffelijke leven van de schepselen en tenslotte is er nog de godheid waarmee alle schepselen zich voeden. En samen vormen zij een drie-eenheid. Drie, omdat er drie soorten van stof zijn - andermaal: de dode stof, het stoffelijke leven en het goddelijke want levenskrachtige voedsel. En die drie vormen een eenheid omdat ze elkaar nodig hebben. Over die eenheid nog het volgende.
De dode stof is chaos, ook wanorde genoemd: het is stof die geen orde heeft en die derhalve onherkenbaar en uiteraard ook onaanspreekbaar is: de dode stof is niet gelijk aan zichzelf, zij valt met zichzelf niet samen, zij is geen entiteit, laat staan een identiteit en daarom ook is zij het niets. De chaos en het niets zijn een en hetzelfde en daarom ook kan in den beginne de godheid scheppen uit de chaos, meer bepaald door die te ordenen.
Het aanbrengen van orde in de chaos is niets anders dan het signeren van de stof: het aanbrengen van een naam, een teken of een signum, een sig-nomen, een zegsnaam of een aanspreeknaam in de stof. God signeert of tekent de stof, hij geeft de stof een naam en maakt haar daardoor aanspreekbaar, hij kan de stof bevelen te zijn wie ze is, heel eenvoudig door haar naam uit te spreken en daardoor valt de stof voortaan ook samen met zichzelf: zij kan dan ook niet meer veranderen, zij is bepaald want zij werd geordend, zij is dit of dat bepaald deeltje, in het bezit van welbepaalde eigenschappen. De stof heeft een naam gekregen, en een naam voor een stof is in zijn allereenvoudigste verschijning een vorm.
De stof krijgt een vorm en zij kan die niet zomaar wijzigen precies omdat haar vorm niet van haar zelf afkomstig is doch van haar schepper. De vorm is niet het bezit van de stof, hij is wel haar bepaaldheid of haar naam, hij is het teken waarmee de stof gelijk wordt aan zichzelf, zodat er over haar kan gesproken worden als over iets dat er is, wat inhoudt dat het niet zomaar kan verdwijnen in het niets: het is geschapen.
De stof bezit de vorm niet maar andersom bezit de vorm de stof wél omdat zij zonder vorm slechts chaos was, wat hetzelfde is als helemaal niets want chaos is de ongeschapen toestand van alle dingen. De vorm is meester van de stof omdat hij haar in het bestaan naar binnen brengt precies zoals de vorm waarin het grafiet van een potlood gegoten wordt, de cirkel, de driehoek of de rechthoek schept. En vanaf het ogenblik dat zij een eerste keer geschapen werden, doch geen moment eerder, bestaan deze vormen voor eeuwig en drie dagen, wat letterlijk te nemen is: zij kunnen onmogelijk nog worden weggedacht omdat ze er eenmaal zijn geweest. Zo hebben alle schepselen noodzakelijk een begin maar een einde kunnen zij niet hebben omdat een terugkeer tot de chaos voor het geschapene even onmogelijk is als een omkering van de wetten van de entropie.
Het leggen van een teken in de chaotische, dode stof doet haar opstaan binnen de wereld van het bestaan en dit teken is dan ook het teken van de schepper of de godheid zelf: zoals het ordenende principe het niet zijnde of het chaotische tot bestaan of tot orde wekt, zo ook zorgt het voedsel ervoor dat het lichaam in de sfeer van de orde blijft vertoeven of met andere woorden dat het in leven blijft. Het voedsel handhaaft de orde die het leven is binnen het lichaam zoals de vorm het wezen handhaaft van de stof die haar identiteit (haar samenvallen met zichzelf) aan haar vorm te danken heeft. Derhalve kan de stof niet leven zonder de vorm: stof, leven en vorm zijn hierin dan ook de drie onherroepelijk verenigde elementen.
Niet een essentie, een innerlijk of een ziel plant zich voort, doch een mantel van vlees, die wordt opgegeten van zodra de krachten van zijn bezitter het hebben laten afweten. Die mantel - het vlees - heeft een geschiedenis die even oud is als de schepping van het leven zelf, en bij het tot zich nemen ervan in de maaltijd verplaatst zich die eeuwenoude 'structuur' naar haar verorberaar. Het voedsel bezit aldus het eeuwig leven: de organische stof waaruit het bestaat wordt weliswaar afgebroken en vervolgens heropgebouwd ofwel verbrand, maar het eindresultaat is weer organisch, er wordt zelfs orde toegevoegd aan de bestaande, ook nadat die afgebroken werd in de vertering.
Dat de zoon Gods benoemd wordt als het Lam Gods dat zich offert opdat anderen zouden kunnen leven, kan bijgevolg heel letterlijk worden opgevat: in het christendom is God zelf ons dagelijks voedsel dat ons toelaat om ons bestaan op aarde voort te zetten. Niet een ziel omhuld met vlees zijn wij, maar wel een vlezen mantel rond een heel leeg gat. En in die vlezen mantel rust ons goddelijke zijn, dat uiteindelijk doorgegeven wordt als voedsel om zich via deze weg dan voort te planten door de eeuwigheid. Het doet ons zowaar denken aan de aloude spreuk: "de kleren maken de man". En als de man versleten is, dan wordt zijn beste pak een erfstuk aan de volgende generatie doorgegeven. Of zo was het vroeger toch. Misschien is het nu anders. Heel wat dingen zijn nu anders.
(J.B., 21 augustus 2012)
09-08-2012
Het waardevolle en de nep
Het waardevolle en de nep
Wat is de waarde van het Lam Gods - het paneel van de gebroeders Jan en Hubert Van Eyck uit 1432? Het antwoord van de gids die het voor de bezoeker van de Gentse Sint-Baafskathedraal van commentaar voorziet, luidt steevast: "Onschatbaar". Soms wil een kind wel weten hoeveel euro 'onschatbaar' dan wel mag zijn want een mens leert al vroeg de waarde van de dingen te herleiden tot hun marktwaarde: de som geld die men bereid is te betalen om het ding in kwestie te bezitten. Onze hebberigheid heeft ons waardegevoel aardig scheefgetrokken, om niet te zeggen dat wij door de band niet meer in staat zijn tot authentieke waardering. De marktwaarde van een ding heeft immers niets te maken met zijn intrinsieke waarde, die per definitie altíjd onschatbaar is. Elk handeldrijven vereist sowieso een verkrachting van de werkelijkheid in de betekenis van haar reductie tot een louter spel. Indien het Lam Godsretabel ooit per opbod werd verkocht, dan zou het hoogste bod zijn toenmalige marktwaarde bepalen, maar dat die prijs met de werkelijke waarde helemaal geen uitstaans heeft, blijkt waar geen bod volstaat om het verlies ervan te compenseren: het kunstwerk kan niet opnieuw worden gemaakt, het is uniek.
Wie een hand moet verliezen, weet dat haar waarde onschatbaar is en zo spreekt men over gigantische kosten als over "stukken van mensen". Dat gezondheid onbetaalbaar is, weten pas diegenen die haar moeten missen. Een stervende miljardair zou beslist met zijn ganse kapitaal betalen voor nog één dag en misschien zelfs voor amper één uur extra levenstijd. Wat gezegd van de waarde van een sigaret die immers geen tien cent kost doch tien minuten van het bestaan van de roker, hetgeen haar onbetaalbaar maakt? En als wij voor een roman vijftig euro neertellen, verhindert onze manke waardering ons om op te merken hoe verwaarloosbaar die som is vergeleken bij de stukken van ons leven waarvan de lectuur van die roman ons onherroepelijk zal beroven.
Maar hoe erg het met de pervertering van ons waarderingsvermogen is gesteld, wordt pas duidelijk waar blijkt dat mensen voor hetzelfde geld de beweringen van hierboven gewoon op hun kop zetten. Beweren zij immers niet dat voor de hongerige amper één euro het verschil kan maken tussen leven en dood? Wanneer dan ook met deze logica derde wereldwerkers financiële hulp proberen in te zamelen in tijden van rampspoed, wordt duidelijk hoezeer het gouden kalf zijn best doet om de zeggenschap over het leven naar zich toe te trekken: zonder in staat te zijn om ook maar één verloren leven terug te geven, kan het geldwezen het leven wél dwarsbomen door er een tol te gaan op heffen. Het lijkt dan wel alsof een dode munt de werkelijke macht bezit over het leven van een mens die immers honger heeft maar in feite blijven wij zelf altijd verantwoordelijk voor het delegeren van die macht aan dode dingen of aan geld. De munten waarmee wij betaald worden en betalen zijn hoe dan ook niets anders dan de executoren van het wraakprincipe dat we onderschrijven als we instemmen met de reductie van de dingen tot hun marktwaarde, en dat doen we telkenmale als wij kopen of verkopen.
Een leugen met een nefaste vernietigingskracht is de reductie van de dingen tot hun geldprijs, vooral omdat het geldwezen het geweten ernstig aantast door de versluiering van het kwaad waarvan dat geldwezen een voertuig is. Zo komt het dan dat in het maatschappelijke verkeer probleemloos met cijfers wordt gegoocheld als het in feite gaat om de instrinsieke en dus de onschatbare waarde van de dingen. Dat er op een welbepaalde plaats een zebrapad zal worden aangelegd, kan pas worden beslist indien de calculus waarin naast het verlies aan mensenlevens bij de voetgangers ook het verlies aan tijd bij de automobilisten wordt verrekend, in het voordeel van de veiligheid gaat overslaan. Cru uitgedrukt moeten er eerst genoeg doden vallen vooraleer men de waarde van het leven der voetgangers in rekening wil brengen: het risico wordt met nauwkeurigheid berekend in koelen bloede. De maatschappij behoeft het monetaire stelsel, niet zozeer in functie van de orde die het handhaaft maar veeleer in functie van de macht. Alleen getuigt ons scheefgetrokken waardegevoel ervan dat onze inschatting van het ware karakter van die macht de werkelijkheid zelfs niet benadert. Want ten langen leste komt die hooggeachte en gevreesde macht aan niemand toe, daar zij inzake anonimiteit niet voor het geld zelf moet onderdoen. Niet alleen van elke enkeling vervreemdt die macht zich, maar ook van de gemeenschap als geheel, daar zij de maatschappij in haar hoedanigheid van machine als een doel beschouwt, terwijl zij als machine feitelijk een middel hoort te zijn welke de enkeling moet toelaten te leven. Deze macht stelt dan het leven zelf in dienst van de machine; zoals het geld zelf doet, verwisselt zij de doelen en de middelen. Op die manier is wat men als een macht benoemd heeft, door haar anonimiteit en haar perverterende vermogen feitelijk een onmacht.
Inmiddels reeds een halve eeuw geleden heeft de cultuurfilosofie van Ivan Illich ons verlost van de illusie dat de vooruitgang waarin wij geloofden ook werkelijk bestond: dat de snelheid van onze auto's toeneemt, betekent allerminst dat zij ons toelaten om tijd te winnen. Meestal is het tegendeel het geval en dat geldt voor het gros van onze moderne instrumenten. Als men de rekensom correct uitvoert, dan moet men vaststellen dat alle gebruiksvoorwerpen van dat kaliber in wezen instrumenten zijn in handen van de rijkste klasse die daarmee de armen van hun levenstijd berooft. Het is met andere woorden andermaal de slavernij maar dit keer in een wel bijzonder verleidelijke doos verpakt. Het zielige is dat bij dit verhaal uiteindelijk de bestolene noch de dief nog garen kunnen spinnen omdat de 'winst' wordt opgeslorpt door het zwarte gat van de desillusie: de werkelijkheidswaarde van 'winst' beperkt zich immers tot het geldspel, het heeft geen instrinsieke waarde. Men wacht best niet totdat men aan den lijve ondervinden moet dat de schatten die men heeft vergaard ten koste van zovele levensjaren en misschien ook wel voor de prijs van het geluk, de oud geworden mens uiteindelijk in de vrieskou zullen achterlaten.
(J.B., 9 augustus 2012)
08-08-2012
W.O. III: de wereld in handen van terroristen?
W.O. III: de wereld in handen van terroristen?
In een nu bijzonder klein geworden wereld zijn zoals iedereen wel inziet, alle oorlogen ook wereldoorlogen en zo heeft het begrip 'wereldoorlog' aan kracht ingeboet maar allerminst aan afschrikking. En die afschrikking is ook groot voor wie vandaag niet langer volharden in de blindheid eigen aan een hypocrisie welke sinds zijn allerprilste begin onze kapitalistisch gekleurde wereld kentekent. Is het intussen immers niet een publiek geheim geworden dat om het leven van één 'democratische' westerling mogelijk te maken, welgeteld vijftig slaven nodig zijn in de derde en de vierde wereld? Dit zonder verder acht te slaan op de tallozen die sowieso door de mammon onder de voet worden gelopen.
Dat is in feite niet te verwonderen aangezien ónze democratie er in dit licht niet anders uitziet dan haar bakermat, de Helleense, waar eveneens gold dat de vrijheid van een handvol burgers enkel mogelijk was dankzij de slavernij van velen. Maar dan wel met dit betekenisvolle verschil dat in de Oudheid het genoemde systeem doorzichtig was voor iedereen, terwijl het vandaag verdonkeremaand wordt: uitgerekend die hypocrisie onderscheidt de huidige westerse democratie van haar oorspronkelijke, Griekse verschijningsvorm.
Dat het westen democratisch is, wil in feite zeggen dat alle westerse burgers, prinsen zijn. Maar 'prinsen' betekent 'vooraanstaanden' en de logica zelf vereist dat dit begrip geheel van zijn betekenis werd ontdaan indien de achterhoeden ontbraken. Er kunnen met andere woorden geen mensen vooraan staan zonder dat er anderen áchter hen staan: prinsen zonder dienaren zijn onmogelijk en zo ook leven de westerse democraten bij de gratie van ontzaglijke legers slaven. De hypocrisie maakt er abstractie van maar de slavernij waarop de democratie gevestigd is, wordt in stand gehouden door de meest onmenselijke dictaturen die door datzelfde westen zijn gesticht. Tot geen halve eeuw geleden ging het om westerse mogendheden met elk hun eigen kolonies. Na een zogenaamde 'onafhankelijkheidsstrijd' werden die kolonies allerminst opgeheven: ze zijn daarentegen 'onzichtbaar' geworden en daardoor ook quasi onbestrijdbaar.
Derde wereldlanden vallen sinds de verdonkeremaning der kolonies onder het gezag van door het westen aangestelde (en met wapentuig bevoorrade) militaire dictators, de eigenlijke slavendrijvers die de spotgoedkope (menselijke!) krachten leveren waarop de westerse 'democratische' machine draait. In twee woorden: democratie en dictatuur zijn de twee zijden van één en dezelfde medaille, en zoals dat ook met een medaille het geval is, kan geen van haar zijden de andere zijde ontmoeten omdat zij elk een andere kant opkijken. Dit systeem genereert een hypocrisie bij wie er voordeel uit halen: met het oog op het continueren van hun parasitisme, ontkennen zij immers dat zij teren op de kap van de anderen.
Vandaag echter botst dit systeem zelf op zijn grenzen, en wel middels de haast letterlijk op te vatten kortsluiting welke ontstaat doordat de zich van elkaar immer verwijderende uitersten uiteindelijk wel móeten samenkomen. In de praktijk kan men dan ook aanschouwen hoe westerse, democratische grootmachten, de democratische krachten steunen bij het volk dat opstaat tegen de door datzelfde westen gevestigde dicaturen waaronder het te lijden heeft: de ogen van de wereld dwingen de hypocriete verdrukker om partij te kiezen voor de door hemzelf verdrukte, en dit afzichtelijke spectakel van een nooit geziene kortsluiting speelt zich nu af op wereldvlak, in de internationale politiek.
In de Levant, het tweestromenland, het decor voor de tuin van Eden, het land van melk en honing, probeert Assad zijn macht te handhaven tegenover de opstandelingen - een scenario dat feitelijk een echo is van wat zich daar exact dertig jaar geleden al eens afspeelde onder het regime van Assad's vader. Dertig jaar geleden slaagde Assad erin om de opstand te onderdrukken, zoals ook in de toenmalige Egypte-crisis na de moord op Sadat, de dictatuur hersteld werd met Moebarak. Maar vandaag liggen de kaarten anders.
Het godsdienstvrije regime in Syrië (waar minderheden van bijvoorbeeld christenen nog beschermd worden tegen al te voortvarende moslimextremisten) wordt gesteund door Rusland en door China en daardoor ook door China-bondgenoot Iran. De Syrische opstandelingen daarentegen krijgen alvast de belofte van steun van het 'democratische' westen: in de eerste plaats van de V.S. en zo ook van V.S.-bondgenoot Saoedi-Arabië. Maar het spookbeeld van de dubbele boekhouding of agenda doemt reeds op wanneer op een Arabische top, de koning van Saoedi-Arabië, de Iraanse president van harte uitnodigt om deel te nemen aan de gesprekken over 'het probleem' en terecht kan men zich afvragen of achter die scenario's niet het gevreesde zogenaamde 'pan-islamisme' werkzaam is, waarvoor intussen al enkele decennia geleden de bevrijdingstheologie plaats moest ruimen omdat dit nieuwe stelsel veel beter in staat zou zijn om het volk onder het juk te houden. Zoals men weet verenigt het pan-islamisme het communisme met de islam, terwijl de intussen verwaterde bevrijdingstheologie de politiek van het communisme voor dezelfde kar spande als het katholicisme. Het gemak waarmee die wissel geschiedde (- met name het panislamisme volgde op de bevrijdingstheologie) kan overigens doen vermoeden dat hier inderdaad een verborgen elitarisme actief is van de drie genoemde onderdrukkende systemen. (*)
Dat uitgerekend in Syrië de kortsluiting moet plaatsgrijpen en dat zij zich niet reeds heeft voorgedaan in bijvoorbeeld Tunesië, Egypte of Lybië, vindt uiteraard zijn reden in het simpele feit dat Assad geen westers-democratische dictator is: Assad wordt gesteund door de communistische mogendheden terwijl hij kennelijk wordt belaagd door moslimbroeders, wat betekent dat ook het totalitaire systeem van het communisme een veeg krijgt uit dezelfde pan als de westerse democratie in een gelijkaardige kortsluiting. De paradoxale situatie van amper een paar jaar geleden waarbij de strijdkrachten van het westen gemobiliseerd werden door de opstandige moslims in de noordelijke Afrikaanse regionen - en volgens de ultieme roep van Kadafi ging het daar om terroristen, zodat gevreesd mag worden dat aldus Al-Qaeda de strijdkrachten van de ganse Nato voor zich heeft laten vechten - die situatie dreigt zich te zullen herhalen in Syrië op een nog veel complexere schaal omdat zij daar de zichzelf ondergravende democratie confronteert met nu eens de boosdoener van het elitarisme (in dit geval het communisme) die in hetzelfde bedje ziek blijkt. Hierdoor dreigt de opstand van 'het volk' tegen haar uitbuiters verplaatst te worden naar een oorlog tussen uitbuiters van elk een verschillend pluimage, met name, enerzijds, communisten en, anderzijds, kapitalisten. Of moet men zeggen dat het inderdaad niet het volk is dat in opstand komt, doch een terreurgroep, en moet men het dan laten gebeuren dat terroristen het voor mekaar krijgen dat de twee grote wereldmachten het met elkaar aan de stok krijgen?
Uitgerekend dit scenario was reeds in 1990 een van de nachtmerries van ethicus Jaap Kruithof: de angst dat op een dag terroristen het roer van het wereldse schip zouden overnemen. Het is nooit anders geweest, zo kon men opwerpen. Alleen blijkt die opmerking ineens elke relativerende kracht te missen. Een grondige ontleding van de toestand dringt zich op, temeer daar zich de grote blinde vlek in deze wereldomvattende manoeuvers situeert in de kwestie of het dan werkelijk terroristen zijn die dingen naar de wereldheerschappij, ofwel arbeiders aller landen die zich verenigen. Of hébben die twee zich al verenigd, zoals hoger aangegeven? Of is er dan niet nog een andere en nog veel gruwelijkere mogelijkheid? Alvast geeft de hachelijke toestand van de internationale politiek de vrije teugel aan alle paranoïa die de wereld rijk is, en een goede zaak voor de vrede kan men dit nimmer noemen.
Iets geloven is iets aannemen dat men niet hard kan maken met enigerlei vorm van bewijs. Ik ben vrij om te geloven dat ikzelf de beste van alle mensen ben, en alle andere mensen mogen hetzelfde geloven over zichzelf. Gesteld dat iedereen dit over zichzelf zou geloven, dan zou men de vrede wellicht pas kunnen bewaren op voorwaarde dat men het geloof als een strikt persoonlijke zaak beschouwde, of beter nog: op voorwaarde dat ieder die 'eigen' geloofsinhoud voor zichzelf hield. Dat is ook wat sommigen onder 'godsdienstvrijheid' zouden willen verstaan, maar zij vergissen zich.
Zij vergissen zich omdat een religie zich onderscheidt van zomaar een geloof doordat een religie een geloof is dat méér mensen gemeenschappelijk hebben. Dat brengt ook met zich dat een religie noodzakelijkerwijze zal uitgaan van een religieuze leider die het te gelovene aan anderen voorhoudt. Zo'n leider moet er wel voor zorgen dat hetgeen hij aan anderen voorhoudt te geloven, consistent is. Zo kan hij bijvoorbeeld onmogelijk een geloofspunt maken van de stelling dat élke mens de beste van alle mensen is.
Een religieuze leider heeft het in zekere zin veel makkelijker dan een man of vrouw van de wetenschap. Terwijl een positieve wetenschapper er moet voor zorgen dat de waarheid van zijn stellingen principieel door elkeen verifieerbaar is, heeft de religieuze leider een veel beperktere opgave: hij mag spreken zolang hij er voor zorgt dat niemand kan aantonen dat zijn stellingen fout zijn. De religieuze leider doet een bewering, zweert dat ze waar is, en zadelt zijn toehoorder op met de bewijslast van het tegendeel.
Als wat een religieuze leider beweert, mogelijk geacht kan worden, dan maakt hij al kans dat anderen hem gaan geloven. Als zijn leer bovendien plausibel klinkt, maakt hij nog meer kans. Maar de beste kansen maakt hij waarschijnlijk op voorwaarde dat velen de zaken die hij vertelt ook graag wíllen horen. Zo zal waarschijnlijk elke profeet stellen dat met de dood het leven niet voorbij is. Een godsdienst die voorhoudt dat alleen god onsterfelijk is terwijl al zijn schepselen een eindig leven hebben, is onaantrekkelijk en wellicht voelt niemand de behoefte om dat te geloven, ook al kon die stelling als quasi bewezen worden beschouwd.
Soms klinkt wat een profeet vertelt 'wijs' zonder dat het wetenschappelijk waar hoeft te zijn, bijvoorbeeld omdat het gaat om zegswijzen waarop de wetenschappelijke bewijsbaarheid helemaal niet van toepassing kan zijn, zoals dat het geval is met imperatieven, suggesties en raadgevingen. Het gebod elkander te beminnen, zegt niets over een te inspecteren werkelijkheid en is aldus geen wetenschappelijk te staven of te weerleggen uitspraak. God gebiedt dan bij monde van de profeet aan zijn schepselen om dingen te doen en te laten, en aan de gehoorzaamheid aan die geboden en verboden verbindt hij beloningen en straffen. De waarheid die profeten verkondigen, is de waarheid van de belofte: iets zal waar blijken te zijn op voorwaarde dat door de gelovige bepaalde handelingen worden gesteld. De gelovige krijgt als het ware richtlijnen welke hem tot bij een beloofde waarheid zullen brengen als hij ze maar volgt. Zo wordt aan de gelovige voorgehouden dat hij zelf zijn toekomst mee kan bepalen, met andere woorden dat hij zijn wensen waar kan maken. Het onmogelijke wordt mogelijk mits men aan welbepaalde condities voldoet en die voorwaarden worden gesteld - of dan toch geopenbaard - door de religieuze leider.
Per definitie schenken alle leden van een religie vertrouwen aan hun leider, wat wil zeggen dat zij de aanspraak die hij maakt op de waarheid van wat hij voorhoudt te geloven, met hun geloof beantwoorden. De gelovigen doen met andere woorden wat hun religieuze leider hen opdraagt te doen. Zij handelen niet langer vanuit een persoonlijk inzicht doch op grond van het vertrouwen dat zij in de leider stellen. In feite hebben zij zichzelf tot werktuigen gemaakt van hun religieuze leider. Zij geloven dat zij de wil van god volbrengen door datgene te doen wat hun religieuze leider hen ook opdraagt.
Nu bestaan er talloze religies en elk hebben ze een of meer religieuze leiders of profeten; elk tellen ze vele duizenden, miljoenen, soms miljarden volgelingen. De gelovigen van religie R1 geloven dat zij de wil van god volbrengen maar ook de gelovigen van religie R2 en die van religie R3 geloven dat, terwijl zij alle drie verschillende profeten hebben en bovendien vaak heel verschillende richtlijnen volgen. Maar er zijn geen drie religies, er zijn er meer dan drieduizend. In het beste geval is hoogstens één ervan in het bezit van de waarheid en in élk geval vergissen zodoende miljarden mensen zich bijzonder schromelijk. Religies hebben in dat opzicht iets van goktenten, maar zij onderscheiden zich daarvan ook in die zin dat men noch de eigen winst of het verlies, noch die van anderen aan de weet kan komen in dit leven.
Het al dan niet vermeend gezond verstand fluistert een steeds talrijker wordende massa in dat het spel van de religies doorgestoken kaart is: gebruik makend van diep menselijke verzuchtingen, zouden religieuze leiders massa's mensen instrumentaliseren zoals de slavendrijvers dat in de oudheid deden met hun zwepen. De negatieve sancties van toentertijd werden vervangen door beloningen, zij het dat deze zich feitelijk beperken tot louter beloften, maar het systeem der slavernij bleef verder ongewijzigd.
Op het eerste gezicht lijkt dit alvast het geval, maar als men beter toekijkt, dan kan men al duidelijk een nieuwe verschijningsvorm van diezelfde slavernij ontwaren. Want wie zich van hun aloude religie hebben losgemaakt, belanden niet zelden van de regen in den drop: zij dreigen nu gestrikt te worden door veel ondoorzichtiger systemen van bedrog die maken dat de uitbuiting waarvan zij het slachtoffer worden, completer zal zijn dan men ooit kon vrezen.
Het mensdom moest nu maar eens ophouden te geloven dat met het zich ontdoen van de religie men zich ook bevrijd had van de ultieme slavernij. Er resten nog de wetenschappen - de religie van de moderne tijd - alsook de vele ideologische systemen die ons verknechten en, hoe men het ook draait of keert: al zijn mooie dromen ten spijt blijft elk levend wezen uiteindelijk fataal onderworpen aan de stof. Wij kunnen alleen nog niet zien wat van die twee dan het geval is: ofwel of wij slechts stof zijn, ofwel of de stof ons slechts beperkt. In het eerste geval zijn wij slechts producten van de stof: ons denken, ons voelen en onze gehele ziel verdwijnen dan van zodra het leven uit ons lichaam wegebt. In het andere geval is ons lijf slechts een beperking: het is dan de zogenaamde kerker van onze ziel. Alleen de getuigen van de Transfiguratie wisten het bij leven.
Strijders voor eerlijke landbouw worden gecriminaliseerd terwijl aan het licht komt dat genetisch gemanipuleerde gewassen een gevaarlijk virus bevatten - zie: