Alle rechten voorbehouden Een variant van deze blog is te vinden op seniorennet op het volgende adres: http://blog.seniorennet.be/tisallemaiet/
21-09-2012
Moslimprotesten
Moslimprotesten
Waarom worden moslims - en mensen in het algemeen - kwaad als een buitenstaander hun leider in zijn hemd zet? Precies, omdat op die manier al zijn volgelingen dat lot delen. Maar wat dan zet ons op ons paard als wij in ons hemd worden gezet? Zit de essentie van een mens dan niet vanbinnen, onaantastbaar? Of is de mens ónder zijn pak of zijn verpakking dan sowieso bespottelijk?
Het zijn allerminst ongevaarlijke vragen omdat zij raken aan een fundamenteel taboe betreffende de waarheid. Want is het niet een van onze meest verbijsterende paradoxen dat wij allen horen te pretenderen op zoek te zijn naar waarheid terwijl de ontsluiering ervan in feite als ontluistering of heiligschennis wordt aanzien? Is men op de keper beschouwd niet doodsbenauwd van wat men voorhoudt na te streven? Verbergt men niet angstvallig alles wat de moeite van 't bekijken waard is? Onttrekt men niet voortdurend aan het oog wat de bestaansreden van het zien zelf uitmaakt? Of is men dan als de dood voor de mogelijke ontdekking dat onze veelkleurige gewaden helemaal niets meer verbergen? En vallen wij aldus met onze kunstvacht samen? Maken de kleren echt de man en is een naakte mens een aap? Zijn wij slechts aangeklede apen?
En als mensen aangeklede apen zijn, zijn onze goden dan niet slechts mensen van wie wij de tekorten eigen aan een mens verbergen onder wat wij dan de goddelijke attributen noemen?
Alvast is het sinds Andreas Vesalius niet langer een publiek geheim dat de gladste perzikenhuid gewis alleen een wirwar van organen, pezen, spieren en van bloederige darmen wegsteekt. En zijn het niet de kleren die de huid verbergen? En de ronkende namen en titels allerhande die op hun beurt het vlees maar ook de rest van de persoon aan onze blik onttrekken?
Wat zich verbergt, wordt niet gezien terwijl het zelf wellicht heel heimelijk aan 't observeren is, zodat het een gevaar is, en wie bedreigt, beangstigt tevens en wordt door elkeen met respect benaderd. Maar dat respect valt uiteraard ook weg van zodra datgene waarvoor men terugdeinst, in zijn hemd gezet is: men zegt ervan dat het helemaal niets om het lijf heeft, en dat betekent dat men er niet bang voor hoeft te zijn: het is dan ook letterlijk niet meer omgord met mogelijkerwijze wapentuig dat ons kon doden terwijl het zelf wel kwetsbaar blijft want eensgelijks letterlijk blootstaat aan geweld. Als moslims samen met hun leider van allerlei respect afdwingende sluiers worden ontdaan, dan staan zij ook bloot aan die spot die wij allen delen wanneer men ons van ronkende titels berooft en van onze goede naam, wanneer een deurwaarder ons uit onze huizen naar buiten op de straat sleurt, wanneer men ons van onze kostbare gewaden ontdoet en wanneer men ons misschien zelfs vilt zoals men dat nog in de gruwelijke middeleeuwen deed. Een mens zonder al zijn attributen ziet er alras niet zo heel anders meer uit dan een worm: valt die in de blik van een voorbijvliegende kraai, dan verdwijnt die alras in zijn harde zwarte snavel.
Iemand beledigen is iemand leed geven, belagen, de (volle) laag geven, be-lachen, uitlachen of bespotten. Be-lachen is belagen want reeds in de spotlach zit het plezier vervat dat een aanvaller beleeft aan het doden van zijn prooi, wat door dit kenmerkende plezier vooraf wordt aangekondigd. In de spot drukt de belager de belaagde met de neus op diens aanstaande dood, zodat alwie bespot wordt reeds natuurlijkerwijze naar verweer grijpt en dit zelfs geheel terecht doet binnen het kader van de wettige zelfverdediging. Meer zelfs: het ware omgekeerd bijna een raadsel indien diegene die bespot werd, helemaal niet zou reageren, zoals bij uitstek Jezus Christus deed, van wie men kan verwachten dat hij hierin alleen door goede christenen wordt gevolgd.
Het christendom heeft kennelijk iets dat strijdt met het natuurlijke, althans zoals wij dat in seculiere termen plegen op te vatten, maar dat is in de islam blijkbaar niet 't geval.
De naastenliefde zonder teugels kennen slechts de christenen (die men wel dient te onderscheiden van allerlei kerken en sekten) daar zij alle mensen zonder een enkele uitzondering tot hun broeders moeten rekenen, terwijl in andere religies men zich beperkt tot 't eigen volk: sommigen zeggen dat de joden mogen sjacheren jegens de niet-joden; dat de mohammedanen alle niet-moslims als ongelovigen beschouwen; dat de samenwerking van de communisten op het wederzijdse voordeel stoelt. De brahmanen helpen de paria's niet die immers zélf hun schulden of hun karma moeten uitboeten teneinde in een later leven in een hogere kaste terecht te kunnen komen en de boeddhisten moeten dan weer berusten in het leed, zowel in 't eigen leed als in dat van hun naastbestaanden. Kortom, alleen Christus laat zijn andere wang zien als hij slaag krijgt en deze vorm van liefde kunnen niet-christenen niet begrijpen. Rekening houdend met het feit dat het hele westen werd gekerstend, en dit sinds meer dan duizend jaar, rekent men het best ook de zelfverklaarde Europese atheïsten tot het christendom. Door die kerstening delen wij één geweten vol met regels die wij doorheen de tijd als vanzelfsprekend zijn gaan beschouwen: gij zult niet doden, niet stelen en niet liegen. Edoch, de stilzwijgende veronderstelling dat álle mensen van nature gehoorzamen aan die innerlijke wetten, is een reusachtig misverstand. Er zijn volkeren die niets liever doen dan plunderen; anderen moorden dat het een lieve lust is, of zij maken van het stelen en bedriegen hun geliefkoosde sport. Wij vergaten dat de imperatieven binnenin onszelf van buiten komen. Wij zien vaak over 't hoofd dat niets vanzelf spreekt en dat alles eens werd voorgezegd of voorgebeden. En voorbidders of priesters zijn er van zoveel soorten als er religies en levensovertuigingen zijn.
Om kort te gaan: mensen die beledigd worden reageren reeds geheel natuurlijkerwijze en zij hebben ook het recht op zelfverdediging als de belediging ook een belaging is. De vraag luidt slechts hoe die reactie er dan uit mag zien want, raar maar waar: onze cultuur die zo hoog oploopt met zichzelf, erkent uiteindelijk nog nauwelijks beledigingen als bedreigingen. En als het feit dat mensen met een andere vorming dan de christelijke, in plaats van hun linkerwang aan te bieden, meteen op hun paard zitten en naar de wapens grijpen - als dat feit ons als een kaakslag voorkomt, dan dienen wij als goede christenen ook onze andere wang aan te bieden. Immers, alleen op de manier der martelaren getuigen wij ook van de kracht van ons geloof. Vraag het maar aan onze kardinalen die zich immers kleden in het rood om aldus hulde te brengen aan die uitmuntende waarheid.
(J.B., 21 september 2012)
13-09-2012
Omwegen
Omwegen
De elektrische eierkoker is een mooi voorbeeld van hoe het ook ingewikkeld kan, trouwens net zoals de elektrische tandenborsel, de stofzuiger, de vaatwasser en het rekenmachientje. Maar de rij is eindeloos want er zijn quasi geen tuigen, theorieën of systemen die ook maar enig nut hebben zonder dat dit tegelijk teniet gedaan wordt door wat men dan de keerzijde van het hele ding gaat noemen. Vervangt men het levende, vriendelijke en menselijke trekpaard door de tractor, dan haalt men een zielloos tuig in huis dat mensen plat zal rijden, dat gif uitwasemt en dat longkankers doet ontkiemen, dat afval produceert dat reeds in korte tijd 't milieu om zeep helpt en ga zo maar door. Waakt de trouwe hond dan niet veel beter dan de af te betalen alarminstallatie? En als men zich verzekert tegen onheil en 't slaat toe, dan blijkt men steeds vaker in de clausules te vallen, zodat men veel beter af is met het handje hulp van goede vrienden waarop men wel kan rekenen. Maar de simpele, handige bezem maakt nu eenmaal heel wat minder lawaai dan zijn gemotoriseerde concurrent die draait op moordende kernenergie.
Wie ze aandachtig bekijkt, die zal algauw opmerken dat al die overbodige tuigen en systemen één ding gemeen hebben: ze kosten geld. Want dingen die geld opbrengen, dienen ook verkocht te worden en voor hen voor wie geld een eindwaarde is, dienen zij verkocht te worden te allen prijze. Dat is de reden waarom zij uiteindelijk door volstrekt gehersenspoelde consumenten worden opgekocht en niet omdat ze nuttig zouden zijn. Als zij al enig nut hadden, dan enkel en alleen omdat zij de economie deden draaien. Edoch, ook dat is slechts een schijn van nut want het waanbeeld van de ongeremde economie is alleen al wegens de eindigheid der grondstofvoorraden een onherroepelijke ecologische catastrofe.
Isoleersystemen voor woningen garanderen binnen de kortste keren schimmelvorming en zodoende ook ongeneeslijke longziekten bij de bewoners van die huizen, zodat de installatie van isolatie dient gecompenseerd te worden door - eveneens peperdure - verluchtingssystemen. Men vult de gratis natuurlijke gaten kunstmatig op en men maakt er dure kunstmatige bij: een ommetje om ten slotte weer terecht te komen bij het punt van vertrek. Alleen ziet men voortaan zijn bankrekening wat lichter worden en worden andermaal kostbare grondstoffen massaal verspild.
Landweggetjes worden eerst rechtgetrokken en gebetonneerd teneinde daarop met rappe autootjes te kunnen rijden, maar als dan blijkt dat auto's doodrijders zijn alsook bezoedelaars, dan maakt men die wegen kunstmatig onberijdbaar door de inplanting van bloembakken waar men slalommend omheen moet en hobbels die men ontziet op straffe van peperdure blikscha.
De brave huisvader gaat werken met de wagen en geeft 's avonds zijn geld uit in een fitnesscentrum alwaar hij op een hometrainer het door zijn autootje in de hand gewerkte tekort aan lichaamsbeweging weer goedmaakt.
Een voedingsindustrie met een steeds hogere productie noopt tot het prikkelen van de consumptie... met obesitas tot gevolg... hetgeen dan weer gecompenseerd moet worden met dure vastenkuren gesuperviseerd door de diëtiste.
Mensen blijken van omwegen te houden, zij vermaken zich met rondjes lopen en gaan dan door het dolle heen, het uitschreeuwend dat dit cultuur is en beschaving, wetenschap, vooruitgang, diplomatie en spitstechnologie. Edoch, ten langen leste wacht op elk van de gekken uit het zothuis dat wij samen hier voor korte tijd bewonen, dat domme eindpunt aan ons loos gespartel, dat helemaal geen omweg nodig had, geen eierkokers en geen andere apparaten waarmee wij ons de haren uit de oksels schoren of de benen vanonder het lijf draaiden. Tuigen om de tijd te doden hebben wij genoeg; het mangelt onze 'vooruitgang' alleen aan dat soort van applicaties waarmee wij weer de weg op konden achterwaarts!
(J.B., 13 september 2012)
07-09-2012
Wat is bewustzijn? (deel 2)
Wat is bewustzijn? (deel 2)
Zoals gezegd (1) is het bewustzijn helemaal niet het bezit van een enkeling, het is daarentegen altijd een eigenschap van een groep. Bewustzijn bezit men niet, zoals men ook de taal niet bezit: men participeert eraan, men participeert aan een gesprek zoals men deelneemt aan een gevecht, dat men per definitie nooit alleen voert. Het (na)denken is een afgeleide vorm van het gesprek, waarbij men zelf beurtelings de eigen rol en die van de ander vertolkt. Het bewustzijn bestaat niet los van de tijd, het is steeds een verhaal dat van a tot z verteld dient te worden, het wordt aldus als het ware door het oog van een naald gehaald, en dat oog is het heden, het tegenwoordige ogenblik.
Dat laatste toont heel duidelijk aan dat het bewustzijn in feite te groot is voor de stoffelijke wereld en dat het wezenlijk tot een heel andere en ruimere wereld behoort. Het bewustzijn dat zich steeds in een te vertellen verhaal bevindt, kan immers slechts in stukjes en brokjes in deze wereld verschijnen, in kleine fragmentjes die het ene na het andere in een vaste volgorde bestaan, en dat gebeurt waar het verhaal dat ermee samenvalt, verteld wordt. Het wordt namelijk woord na woord en zin na zin verteld, waarbij slechts één fragmentje tegelijkertijd in deze stoffelijke wereld bestaat; het bestaat, het wordt uitgesproken of gelezen, en dan maakt het plaats voor een ander. En dat verhaal zou volstrekt onmogelijk zijn indien er niet tevens ons geheugen was dat beschikt over het wondere vermogen om al die stukjes 'ergens' terug aan elkander te rijgen in de volgorde waarin ze worden verteld en in de samenhang waarin ze bestaan in die andere en veel ruimere wereld die de stoffelijkheid overstijgt.
Het boek waarin het verhaal wordt neergeschreven kan dienst doen als een zinnebeeld voor ons geheugen, daar ook het boek als het ware tegelijkertijd alle fragmenten van het verhaal in de goede orde vasthoudt. Temeer daar het boek met het geheugen die eigenschap deelt dat het moet gelezen worden, zin na zin, woord na woord, en letter na letter, opdat zijn inhoud aan het licht zou kunnen komen en (door een ander aan wie het gericht is) begrepen zou kunnen worden. Alle stukjes van het boek moeten door het oog van een naald worden gehaald en dat oog is het heden waarin wij ook echt stoffelijk bestaan.
Derhalve bestaat de inhoud van het boek nooit ofte nimmer in de stoffelijke wereld, die immers niet in staat is om het bewustzijn te huisvesten dat zich noodzakelijk uitspreidt in de tijd. In de stoffelijke wereld is er alleen het heden: de smalle grens tussen het verleden en de toekomst die immer wijzigt, zodat alles er vloeit en vergaat van zodra het geboren wordt. Het bewustzijn daarentegen zou niet eens kunnen bestaan indien het aan de wetten van de stoffelijke wereld onderhevig was, aangezien het zich noodzakelijk uitspreidt in de tijd, en die verspreiding wordt pas één geheel in het geheugen, dat op een wondere manier een stuk van de tijd kan omvatten en dat uit de volgorde van de fragmenten die door het oog van de naald van het heden worden gehaald, het geheel reconstrueert in een andere dan de stoffelijke wereld.
Een mooi maar ook schokkend voorbeeld van het feit dat het bewustzijn niet bestaat tenzij als eigenschap van een groep of als verhaal dat men aan elkaar vertelt, is het fenomeen van de doofpotoperatie. De doofpotoperatie is een beproefde tactiek waarbij een streng opgelegde zwijgplicht het aan het licht komen verhindert van het verhaal dat drager is van ware gebeurtenissen. Feiten doen zich voor, doch zij dringen nauwelijks tot het bewustzijn door zolang daar niet de woorden zijn die ze benoemen en de zinnen die deze feiten ook vertellen. De auteur dezer heeft zelf ooit de proef op de som genomen door de vraag te stellen aan bezoekers van het Lam Godsretabel die de Sint-Baafskathedraal te Gent verlieten - de vraag wat zij dan gezien hadden en meer bepaald de vraag uit hoeveel luiken het kunstwerk volgens hen bestond. Bleek dat het merendeel van de bezoekers het antwoord op die vraag schuldig moesten blijven, ofwel vergisten zij zich grondig; alleen wat de gids hen ook daadwerkelijk verteld had, konden zij zich herinneren als datgene wat ze ook gezien hadden. In de doofpotoperatie wordt van dit verschijnsel gebruik gemaakt door het spreken te verbieden: de feiten voltrekken zich, doch zij dringen niet in de vorm van verhalen tot het bewustzijn door en zo laten ze ook nauwelijks een spoor achter in het geheugen, tenzij het vage spoor dat verwant is met het spoor dat ook dromen kunnen nalaten. De doofpotoperatie wist de waarheid uit.
Zo werd op 6 september 2012 door de VRT een programma uitgezonden over door priesters verkrachte vrouwen. Een van hen werd als zestienjarige verkracht in 1978 en dit slachtoffer verhaalde hoe zij bij het baren van haar kind een masker moest dragen: op die manier kon zij niet zien of het om een zoon ging ofwel om een dochter. De tactiek beoogde kennelijk het bemoeilijken van een moeder-kindrelatie, daar het kind onmiddellijk van de moeder werd afgenomen en in een voor de moeder geheim gehouden adoptiegezin werd geplaatst. Dit bewijst dat de kerkelijke overheid de tactiek heel bewust hanteerde, ook daar waar zij alle (door priesters verkrachte) vrouwen in haar 'moederhuis' streng spreekverbod oplegde. Een non getuigde dat zij zelf over de ware toedracht van dit bedrog helemaal niets afwist, wat uiteraard bijzonder bezwarend is voor de kerkelijke overheden: aan de 'roem' van een machtig instituut offeren criminelen die zich hoogwaardigheidsbekleders laten noemen nog steeds het welzijn en het geluk van onschuldigen op. (2)
Op een gelijkaardige manier kan de even gretig gebruikte tweelingsbroer van de doofpotoperatie de leugen in de werkelijkheid introduceren, en dat is de gekende tactiek van de roddel: verhalen worden verspreid zonder dat er feiten aan beantwoorden. De tactiek wordt beoefend in bijzonder verfijnde vormen waarbij ware feiten worden gebruikt die in een nieuwe, valse orde aaneen worden geregen, feiten worden geselecteerd ofwel vermengd met loutere verhalen om de indruk te wekken dat met die verhalen een werkelijkheid overeenstemt. De fabricage van 'werkelijkheden' gebeurt openlijk en zodoende ook onschuldig in de kunst als fictie, maar zij is gevaarlijk waar zij voor de waarheid door wil gaan, zoals dat bij uitstek het geval is in de religies en in de politiek: ideologieën maar ook titels en omkaderingen allerhande verbergen niet zelden de grofste misdaden.
Het wiel wordt algemeen beschouwd als de grootste uitvinding aller tijden. Voor het verplaatsen van lasten ter land functioneerde lange tijd de mens zelf als voertuig waarmee hij trouwens in eerste instantie zichzelf verplaatste. Het verplaatsingsmiddel van de poten of de benen is dat van het voortdurend wisselende steunpunt onder de druk van een zichzelf na elke stap uit zijn evenwicht brengende vracht. Dat proces is echter nogal energierovend, onder meer omdat de beweging van de onderste ledematen voortdurend met de traagheid in gevecht verkeert: van wie zich verplaatsen aan een welbepaalde snelheid, verplaatsen zich de voeten - grosso modo - gedurende de helft van de tijd beurtelings aan het tweevoud van die loopsnelheid, terwijl ze in de resterende tijdsintervallen stilstaan. De voeten, maar ook - zij het in mindere mate - de onderbenen en in nog mindere mate de bovenbenen. Het overwinnen van de traagheid kost veel energie. Hoe meer gewicht in de uiteinden van de onderste ledematen, hoe minder efficiënt het lopen.
Zo eenvoudig als deze verklaring is, zo lang duurde het echter ook vooraleer men ze toepaste in bijvoorbeeld een onderzoek van ettelijke jaren naar een plausibele uitleg voor het fenomeen dat alle grote loopwedstrijden over middellange en lange afstanden veel vaker dan men voor mogelijk hield door Ethiopiërs gewonnen werden: zij hebben, vergelijkbaar met de poten van bij uitstek de reeën en de herten, relatief dunne kuiten en derhalve lichte onderbenen. En uitgerekend dát vormde het discussiepunt bij de kandidatuur van de Zuid-Afrikaanse atleet Pistorius voor deelname aan de Olympische Spelen in Londen in 2012: zijn onderbenen zijn immers kunstledematen van zeer gering gewicht. Niet de spieren zorgen voor (het aanhouden van) de snelheid maar wel de 'vernuftige' constructie van het voertuig welke de spierarbeid overbodig maakt. Op die manier lijkt het allerslimste voertuig wel... het wiel.
Edoch, lange tijd vooraleer het wiel in gebruik genomen werd, gaf moeder natuur al superwielen aan elke te verplaatsen vracht, met name in de gedaante van het water. In een vloeistof immers rollen de moleculen (waarvan er vierhonderd triljoen in één waterdruppel zitten) zo gesmeerd over elkaar dat de wrijving met de boot die de lading moet verplaatsen quasi nul is. Water staat stil ofwel loopt het naar beneden. Alvast stroomafwaarts of anderszins middels een door zeilen gestuurde windkracht wordt het jaagpad waarop paarden middels touwen schepen kunnen verplaatsen, overbodig.
Waterwegen: zij reduceren elk gewicht tot nul en de massa aan goederen die onze vrachtschepen kunnen verplaatsen, is dan ook gigantisch; vaak worden met cargoschepen vrachten van duizenden ton getransporteerd. Geen wonder dat er werk gemaakt werd van de waterwegen. Eigenlijk werden zij ten onrechte vergeten na de heisa die het wiel teweegbracht, gecombineerd met de locomotief op het spoor en later met de ontploffingsmotor op de autowegen. Men staat er niet bij stil dat het autootje waarvan de enkeling zich zo gezwind bedient, minstens het tienvoudige bedraagt van het gewicht van zijn bestuurder, wat een enorme energieverspilling betekent want de vracht van de auto zelf hoeft helemaal nergens heen. Ter vergelijking bedraagt het gewicht van een koersfiets minder dan het tiende deel van het gewicht van zijn berijder: hij is aldus minstens zo'n honderd keer lichter dan de auto. Maar de efficiëntie van verplaatsingen over het water breekt wel alle records. Het zo vaak onbenut laten van de waterwegen is daarom even irrationeel als het feit dat wij mét de verplaatsing van onszelf volstrekt doelloos voertuigen meesleuren die tonnen wegen.
Hier ten lande hadden wij sinds oudsher de grote stromen: Schelde, Maas en Rijn, elk met hun vele bijrivieren en beken, alsook de rivier IJzer. In de Schelde monden de Schijn uit en de Rupel en in deze laatste vervloeien Nete en Dijle (met als zijtakken onder meer Zenne, gevoed door beken zoals Molenbeek en Linkebeek, en Demer gevoed door keinere stromen zoals Gete) en verder komen in de Schelde ook Durme, Dender, Leie, Zwalm, Ronne en Hene. Enkele bekende bijrivieren van de Belgische Maas zijn Oeter, Geul, Jeker, Voer, Ourthe, Samber, Lesse en Semois. (1) Opdat men van de ene naar de andere rivier zou kunnen varen doorheen het hele land, werden de natuurlijke waterwegen mettertijd op vele plaatsen ook onderling verbonden met intussen meer dan zestig kanalen.
Kanalen, grachten of door de mens aangelegde waterwegen beoogden aanvankelijk de bevloeiing van het land: het waren irrigatiekanalen. Maar totdat het vervoer op sporen en later het vrachtwagentransport een aanvang namen, waren zij ook belangrijke transportwegen. Toen in 1626 de Spanjaarden de handel wilden afleiden van de vijandige Nederlanden naar Antwerpen toe, begonnen zij met de verbinding van Maas en Rijn middels het (onafgewerkte, 50 km lange) kanaal, Fossa Eugeniana, genaamd naar de toenmalige Spaanse regentes alhier onder Filips II. (1) Onder de leiding van Giovanni di Medici werkten daar zo'n 8000 arbeiders aan... toentertijd met schop en spade! Maar de werkzaamheden vielen stil toen in 1628 de Hollander Piet Hein, de Zilvervloot, die de rijkdommen van de Spaanse kolonieën in Zuid- en Midden-Amerika naar Spanje bracht, veroverde. In 1804 startte Napoleon Bonaparte een gelijkaardig project om Schelde, Maas en Rijn te verbinden met zijn Grand Canal du Nord maar ook dit werd (in 1810) stopgezet. Zo'n 20 jaar geleden werd langs de Fossa Eugeniana een fiets- en wandelroute aangelegd. (3)
Maar nog voor de tijd van de Fossa Eugeniana werden verschillende kanalen gegraven met mankracht, zoals het kanaal Gent-Brugge: nadat daar 250 jaar eerder al pogingen toe geweest waren, werd dit kanaal tussen 1613 en 1623 gebouwd door voornamelijk Engelse graafwerkers die met hun gezin in hutten langs het kanaal kwamen wonen. Uiteraard lieten vele delvers daar het leven bij, maar het was ofwel dat, ofwel de hongerdood. En zo groot als de ellende van deze arbeiders was, zo groot was ook de luxe der vermogenden: het kanaal was nog maar pas gegraven of in 1624 werd daarop speciaal voor rijkelui een trekschuit ingelegd, de zogenaamde Gentse barge. Dat was een schip voortgetrokken vanop het jaagpad door vijf paarden - bij gunstig weer werd er ook gezeild - dat aanlegde aan de Bargiekaai te Gent en aan het Minnewater en later aan de Katelijnepoort te Brugge. Dit luxeschip voorzien van keuken, wijnkelder en zelfs een grote open haard, pendelde dagelijks tussen Gent en Brugge in een reis van acht uur, voor het transport van de hogere burgerij - onder meer tsaar Peter de Grote reisde ermee en later ook koning Leopold I. Zij bleef in gebruik tot kort voor de eerste wereldoorlog - de laatste halve eeuw als nachtschuit. (4)
Kanalen zijn kunstmatige waterwegen en willen zij bevaarbaar zijn, dan moet het water op peil worden gehouden, wat gebeurt middels een ingenieus netwerk van talloze sluizen. Over het beroep van sluiswachter schreef Jacques Brel die, zoals ook blijkt uit zijn songs zelf een fervent bevaarder was van de Vlaamse kanalen, een duister lied, een van zijn onbekende meesterwerken. Hij bezingt het trieste leven der sluiswachters die uit de in ellende gegraven kanalen, die door grote siermakers werden bevaren, zovele drenkelingen moeten opvissen. (5)
Begrippen kunnen heel bedrieglijk zijn en dat is hier niet anders. Zo zouden we spontaan kunnen veronderstellen dat bewustzijn een eigenschap is welke toebehoort aan een individu, terwijl dat zeker niet zo is: bewustzijn is er pas waar iemand iets tot een ander zegt, en zo bestaat het ook in een afgeleide vorm als het spreken met zichzelf, dat wij het denken zijn gaan noemen. De taal waarin men zich bewust is, veronderstelt een derde, en dus een groep, en het spreken tot die derde is geen onstoffelijke gebeurtenis doch een activiteit, een handeling, iets dat men een ander aandoet, iets dat men elkander aandoet als men met elkander spreekt. Bewustzijn is daarom een gebeurtenis of, precieser nog, een handeling, een geheel van handelingen, meer bepaald een geheel van interacties tussen meer personen. Bewustzijn is een eigenschap van een groep.
Wie nog niet overtuigd is, dient zich maar eens te bezinnen over het begrip 'gedachte'. Zoals we dat begrip hanteren, lijkt het immers wel alsof een gedachte een op zich staande realiteit kon zijn. Een valse indruk is dat uiteraard, en hij volgt uit de verzelfstandiging van een werkwoord, want in feite zijn er geen gedachten: er is alleen maar de activiteit van het denken, welke zich dan ook uitdrukt in het werkwoord 'denken'. Op dezelfde manier is het denken of het bewustzijn geen toestand en ook geen eigenschap van een enkeling, doch een activiteit welke principieel noodzakelijk door een groep van individuen wordt verricht.
Bewustzijn is bijvoorbeeld spreken tot een ander, of luisteren, maar het kan ook neuriën zijn, tekenen of dansen. Het met elkaar in een gevecht verwikkeld zijn van katten is evenzeer bewustzijn als het onderonsen van bisschoppen op een congres. Van zodra een activiteit wezenlijk verschillende individuen in zich betrekt, kan sprake zijn van bewustzijn. In het woord bewustzijn zit wellicht al een stam van 'wijzen' of 'aanwijzen', namelijk aan een ander, wat er van de kwestie is, en die ander kan dan het aangewezene al dan niet be-grijpen. In het Franse 'conscience' gaat het duidelijk om een kennis ('science') welke met anderen gedeeld wordt ('con'). Ook het woord 'weten' is wellicht verwant aan 'wijzen' of 'aanwijzen'.
Eigen aan interacties waarbij meer individuen betrokken zijn, is dat zij verlopen met een zekere alertheid, en dan vooral wanneer het gaat om de meest oorspronkelijke interacties, namelijk deze waarbij het ene dier het andere opeet ofwel ermee in een gevecht op leven en dood betrokken is. Het is daar een kwestie van to be or not to be, eten of gegeten worden, doden of gedood worden, zijn of niet meer zijn en dus: vechten, interageren met een ander, zich bevinden op de smalle en gevaarlijke scheidingslijn tussen leven en dood of tussen het ik en de ander. Het zich verweren - tegen de ander, die uiteraard de vijand is - om niet ten onder te moeten gaan, is bewustzijn. In feite worden hier de zaken op hun kop gezet, want we moeten veeleer zeggen dat bewustzijn niet bestaat, of tenminste is het niet iets dat wezenlijk verschilt van het gevecht dat men voert voor zijn leven.
Naarmate wezens complexer worden, worden ook hun activiteiten en hun onderlinge interacties dat, en zo komt het dat twee mensen die elkaar ontmoeten in de regel niet op de vuist gaan maar bijvoorbeeld alleen maar een gesprek voeren. Men hoeft trouwens geen mens te zijn om reeds complex genoeg te zijn om dat te kunnen: dieren communiceren evenzeer als mensen en communicatie in de vorm van samenwerking is ook een afgeleide van - uiteindelijk - de 'oorlog' die reeds door Herakleitos - de allereerste filosoof in onze beschaving - 'de vader van alle dingen' werd genoemd.
Bewustzijn is geen eigenschap van een enkeling, het is een eigenschap van een groep; er is namelijk een groep nodig opdat sprake zou kunnen zijn van de interactie die wij 'bewustzijn' noemen. We zeggen wel dat een enkeling bewustzijn bezit, maar het ware correcter om te zeggen dat een specifiek bewustzijn de enkelingen bezit die het creëren of gecreëerd hebben. Zo ook is het niet een enkeling die vecht: een enkeling neemt deel aan een gevecht. Het is niet een enkeling die spreekt: een enkeling neemt deel aan een gesprek, en hij doet dat omdat hij altijd anderen toespreekt, die zich principieel kunnen verzetten tegen wat hij zegt, precies zoals men zich in een gevecht verzetten kan.
Het bewustzijn situeert zich derhalve helemaal niet in de geest van enkelingen, alleen al omdat het zich niet bij een enkeling situeert maar noodzakelijk bij een groep. Het bewustzijn is datgene wat gebeurt tussen meer individuen, het is de interactie tussen individuen in een groep. Het bewustzijn situeert zich in de groep, in het midden waarin de groepsleden onderling communiceren, en dat bewustzijn valt daarmee ook samen. Het bewustzijn is het gevecht dat twee mannen voeren. Het bewustzijn is het gesprek dat drie vrouwen hebben. Maar de groepsleden die aldus communiceren, houden uiteraard een herinnering over aan hun communicatie, en dat is een spoor van dat bewustzijn dat echter vaak verkeerdelijk met het bewustzijn zelf wordt geïdentificeerd.
Het spoor dat iemand na een gesprek daarvan overhoudt in zijn hersenen, is wezenlijk niet verschillend van het spoor als geluidsopname op een tape of van het spoor als schriftelijke neerslag in een boek. Het boek is, net zoals het geheugen, op zich inactief, en het komt pas (opnieuw) tot het bewustzijn of het wordt pas (weer) bewustzijn waar het gelezen wordt, wat wil zeggen dat de interactie, die zijn wezen is, dan pas weer werkelijkheid wordt. Het boek heeft een bepaald volume en zo lijkt het wel een inhoud te hebben, maar die indruk is bedrieglijk, want het volume van een boek staat voor niets anders dan voor de tijdspanne die nodig is om het te lezen: de periode van de duur van de interactie. Een boek lezen in een bepaalde tijdspanne betekent wezenlijk dat dit boek van a tot z door het oog van een naald dient gehaald te worden - als ik het heden, dat immers zo smal is als het oog van een naald, voor de gelegenheid eens op die manier zou mogen benoemen. De gehele geschiedenis van de interactie dient afgespeeld te worden opdat het bewustzijn waarmee zij samenvalt, zou kunnen bestaan. Ons geheugen leeft evenmin als een papieren boek - tenminste tot op het ogenblik dat wij de inhoud ervan door het oog van de genoemde naald halen, en dat is voorwaar een activiteit en principieel is het een groepsactiviteit want de taal waarin wij denken is helemaal geen persoonlijk bezit. Dit is weliswaar een nog te vervolgen verhaal...
(J.B., 16 november 2010)
30-08-2012
Over de opgang en de ondergang
Over de opgang en de ondergang
Zoals we intussen genoegzaam weten, is de vooruitgang een schone mythe. Het vooruitgangsgeloof is voltooid verleden tijd. Ooit was er, ook hier in het Westen, een enthousiasme dat leidde tot wereldtentoonstellingen en moderne Olympische Spelen. Het menselijke kunnen dat de beperkingen van de schepping zelf ophief. De mens die zijn God te kakken zette, om het een keer in de taal van vandaag te zeggen. Maar al die mega-evenementen zijn heden niet alleen uitgebloeid en uit de tijd, ze beginnen ons ook duchtig op de zenuwen te werken. Het enthousiasme dat ze uitlokten, bleek bijzonder geaffecteerd. Mensen applaudisseerden ervoor onder sociale druk. Nu die druk geweken is, vallen ons de schellen van de ogen en gaan wij ons ergeren aan de groteske drukdoenerij van lui die het kennelijk alleen op onze centen hadden gemunt. De economie moest nu eenmaal draaien. De kapitalistische economie, de reklame en de aangekweekte behoeften. Heden bijten wij in 't zand.
Men had het al kunnen zien aankomen toen de illustere marxist en jezuïet Ivan Illich het van de daken schreeuwde dat de snelheid waarmee een voetganger zich verplaatst, niet moet onderdoen voor de gemiddelde snelheid van de moderne auto. Dat wij de slaaf werden van automaten, bedoeld om ons te bevrijden. Dat scholen onze kinderen dom maken en dat verder al onze andere hulpmiddelen ons afstompen en een blok aan het been zijn. Kortom, er zijn grenzen aan de groei en derhalve zal elke groei vroeg of laat zichzelf een voetje lichten, net zoals de groei van de toren van Babel. Elke ongelimiteerde groei is per definitie... kanker.
In zijn Alzo sprach Zarathustra liet de grote filosoof en dichter, Friedrich Wilhelm Nietzsche, er geen twijfel over bestaan: het vooruitgangsgeloof is een vrucht van het joods-christelijke geloof in het eschaton, het einde der tijden, het punt omega. Een perverse theorie, aldus Nietzsche, want de geschiedenis is geen stijle klim naar boven, de tijd heeft daarentegen een cirkelgang: er is een eeuwige wederkeer, een opgang gevolgd door een ondergang. De Oude Grieken hanteerden dit model, maar ook de Indiërs kenden goden van de vruchtbaarheid en goden der vernietiging. Vele culturen dachten in termen van cycli, en zij wezen erop dat men slechts hoefde te kijken naar de seizoenen om zich te kunnen vergewissen van de eenvoud die voor deze waarheid garant staat.
De seizoenen, of de generaties: geboorte, groei, ouderdom, dood en ... hergeboorte. Men herinnert zich de vroege kindertijd en zijn afhankelijkheid van anderen. De ouders dragen weliswaar zorg voor de kleintjes, maar die zorg is tijdelijk want de kleintjes worden groot. De kleintjes worden voorbereid op het latere leven, zij leren op de eigen benen staan, zij leren te voorzien in hun onderhoud, want uiteindelijk worden zij overgelaten aan hun lot. Het kan niet anders, aangezien de ouderen sterven vooraleer de dood zich aandient bij de jongeren. Hadden ze dat dan niet kunnen voorzien? De oude dag is wellicht de noodlottige terugkeer naar die ellendige toestand die men zich herinnert als zijn kindertijd. Geen ouderling wordt getroost met de woorden dat hij maar geen angst moet hebben want dat de dood slechts een kwade droom is, een verhaaltje van boze tongen. Geen mens die eraan denkt om een ouderling van het graf te redden, hem of haar eruit te halen of daar tot gezel te zijn.
Toen mijn grootmoeder na vele jaren weduwschap uiteindelijk overleed, bleef het kleine huisje waar zij had geleefd nog lange tijd onaangeroerd. In het bouwval groeide gras, klimop wentelde zich om de trapleuningen, bomen duwden in hun opgang de tegels weg en vervolgens ook de pannen van het dak. Niemand dacht eraan om de woonst te slopen of te verkopen, het leek wel dat grootmoeder daar nog altijd woonde, alleen was zij onttrokken aan het zicht. En op een zomernacht werd ik wakker en wandelde ik naar het oude huis.
Het verhaal over de ontdekking die mij daar te wachten stond, heb ik elders verteld (*), maar een ding is zeker: ik heb mij tegen haar benarde toestand niet verzet, ik heb haar in de waan gelaten dat zij op de beschreven wijze vredig verder leefde in haar huisje, en dit terwijl ik heel goed besefte dat zij het mis had en dat de waarheid mij gebood om haar dit ook te zeggen. Toch voelde ik mij achteraf niet de bedrieger die ik in feite was geweest door over al die zaken mijn mond te houden. Het was alsof de illusie waarin zij verder leefde, niet zomaar een leugen was. Deze leugen, zo geloof ik toen toch te hebben begrepen, was hoe dan ook beter dan helemaal niets. Als een mens niets meer heeft, als hij zelfs zijn eigen leven missen moet en als hem bovendien een plek ontzegd wordt in het huis dat het zijne is en waarin hij zijn hele leven doorbracht, dan lijkt het mij dat elke leugen die de pijn van deze waarheid kan verzachten, beter dan de waarheid is.
De waarheid is schoon en hij past bij de opgang; de ondergang echter is zodanig ontluisterend dat hij helemaal niet zonder verbloemingen kan, en dat zijn derhalve leugens. En de leugens spreken niet over een ondergang, terwijl ze die toch ook niet kunnen ontkennen als hij zich afspeelt voor eenieders ogen. Vandaar laten de leugens ons geloven dat wat zich voor onze ogen ontrolt, slechts schijn is. Onze zintuigen bedriegen ons, zo prediken zij: de zintuiglijk waargenomen wereld is een begoocheling van jewelste. Pas áchter die wereld verbergt zich de waarheid, en die is het tegendeel van wat we zien.
Aldus wordt uit de hoogste nood deamor fati geboren, de perversie der perversies, maar tegelijk misschien de hoogste deugd waarin zich de waarheid en de leugen eenmaken zoals man en vrouw.
(**) Friedrich Wilhelm Nietzsche: Also sprach Zarathustra. Ein Buch für Alle und Keinen - Kapitel 5.
26-08-2012
Demystificatie der drievuldigheid
Demystificatie der drievuldigheid
Een ochtend in het staartje van augustus met achter het raam een zondvloed, maar amper één uur later kan het weer al keren: Felix Timmermans laat de zon bazuinen door de wolken en zij wijken voor misschien wel de allerwarmste dag van 't jaar. Wonder boven wonder hoe het weer verkeren kon... totdat wij de computer binnenhaalden die ons up-to-date verklapt hoe 't slechts de wolkenvelden zijn die schuiven tussen een immer schijnende zon en onze hoofden in. Wij dansen niet meer om de regen zoals de zwarten doen in verre streken want wij zien uren en soms dagen van tevoren welke luchten zich begeven naar de plek waar wij verblijven. Koele doch correcte beelden van een satelliet versnipperen de poëzie van zonneschijn en regen, zij is voor de sprookjesmand.
De kat is zo'n wonder wezen - een mens haast, zo zou men denken, want ofschoon men zegt dat de Oude Egyptenaren de kat hypnotiseerden en hem aldus domesticeerden, is wellicht het omgekeerde waar en betoverde hij óns. Voorwaar is de mens die vele dieren tam maakte en voor zijn kar spande, sinds mensenheugenis op zijn beurt de slaafse dienaar van de kat die hij zelfs als een god aanbidt. Edoch, de wetenschap leert ons iets anders: de kat is voor de mens wat het moederkoren voor het koren is, een parasiet. De kat aapt het mensenkind na, doet zich voor als hulpeloos schepsel dat niet uit de voeten kan, het jankt om voedsel, vleit zich aan tegen bij voorkeur de moederschoot van vrouwen van wie het kroost allang het huis uit is. En wie aandachtig zijn kat observeert, zal zien dat niet hijzelf zo interessant is voor dat beest, maar wel wat hij te bieden heeft aan voedsel aan dat sluwe dier. Een kattenkop lijkt wel een mensenhoofd maar zonder die verraderlijke pels krijgt elke kat alras de gedaante van de listige slang.
Het weer, de kat, maar ook de mens, kunnen op die wijze aardig tegenvallen. Deze laatste als 't vergrootglas van de kennis hem beschrijft: de klieren die zijn humeur besturen, de brandstoffen zonder welke hij niet opstaan kan, de bloederige wirwar van pezen, spieren en organen onder een zomers gebronzeerde huid. En achter een waas van alleraardigste argumenten en bedoelingen, soms de verschrikkelijkste egoïstische motieven.
De mens, maar ook zijn instellingen delen in de klappen, en zo bijvoorbeeld wurmt zich het Europa van de solidariteit onze geschiedenis naar binnen als een grote sprong naar voren, terwijl nu blijkt dat die constructie enkel dient als instrument van superrijken waarmee zij de gedweeë schapen van dit werelddeel de wol afscheren. De landen moeten onderling solidair zijn, zo verkondigen de sluwe vossen en zij ontstelen armelui hun brood om daarmee het overschot der rijken - want dat is wat de banken zijn - nog aan te vullen. Een verpakking met een strik omheen een valstrik.
En wat gezegd van onze godsdiensten, onze religies, onze zogenaamde eerbetoningen aan het opperwezen zelf? Gedraagt de mens zich hier niet net zoals de kat zich jegens hem opstelt? Sluw en listig, hypocriet, doortrapt, geveinsd hulpeloos en hongerig met smeekbeden en aanbidding? Het vergrootglas van de wetenschap laat er geen twijfel over bestaan en demystificeert ook hier wat eerst zo dichterlijk en luisterrijk weerklonk: de godsdiensten vormen de basis van de oorlogen. De redenen, de argumenten en zelfs het oogmerk schenken ons de religies in de waanzin van de heiligheid, de vlag, het hoger doel waarvoor men zijn leven veil heeft omwille van dat nog béter leven in 't hiernamaals dat men pas verdiend zal hebben door de dood. Lees maar: de moord.
Kennis ontluistert, en dat is wat de dichterlijke liefhebbers der poëzie dan ook verwijten aan die geleerden die niet rijmen willen met kwatrijnen en terzinen, maar enkel cijferen en meten kunnen. Kennis ontsluiert, zo beantwoorden zij het verwijt met een nieuwe beschuldiging, als ware het schone de opponent van het ware: kennis ontsluiert de waarheid die zich voordien onder schoonheid verschool en derhalve is schoonheid slechts schijn!
Ja, zo ver is 't nu gekomen dat het ware oorlogt met het schone. Zo ook kan het nu niet anders of het ware zal ook aan het goede de oorlog verklaren. En kijk: goedheid is zwakheid, zo leren ons de wetenschappen, terwijl de waarheid sterk en machtig is. De twee kunnen elkaar niet luchten. Resten nog het goede en het schone met de vraag of ook zij met elkaar in aanvaring kunnen komen. En oordeel zelf maar: is het verhaal van de goede, schone fee en de lelijke, slechte heks dan waar, of verbergen door de band de snoodaards zich achter een aanlokkelijk masker terwijl goed en werkzaam volk er meestal afgetobd uitziet?
(J.B., 26 augustus 2012)
21-08-2012
De derde stof
De derde stof
De hedendaagse geleerden zeggen dat er slechts twee soorten van stof zijn: de dode en de levende. Onder de laatst genoemde wordt verstaan: het stoffelijke leven, want op de keper beschouwd is de uitdrukking 'levende stof' een innerlijke tegenspraak. Nochtans wordt elk schepsel onafgebroken en letterlijk met de neus gedrukt op het bestaan van een derde soort van stof die niet behoort tot de dode stof maar die evenmin deel uitmaakt van het stoffelijke leven. Die derde stof is het voedsel dat wijzelf en alle andere schepselen dagelijks moeten nuttigen teneinde in leven te kunnen blijven.
Honger zorgt ervoor dat het nog niemand ontgaan is: geen schepsel Gods kan blijven bestaan zonder de dagelijkse eetpartijen. We eten kip, varken, graan, appelen en bananen, rijst, kersen, olijven, duiven, noten en druiven... Een kleine reflectie volstaat om vast te kunnen stellen dat hetgeen wij tot ons nemen, altijd gewezen leven is. Het gaat immers om gedode kippen, runderen en duiven, en geoogst graan, appelen en pruimen. En eten wij iets levend op, dan sterft het gewis tijdens het proces van vertering. Tegelijk verschilt al dat voedsel grondig van de dode stof, want van zand en stenen kan niets of niemand leven. Het voedsel dat ons leven schenkt, is zowaar een derde soort van stof. En de vraag rijst wat er aan die derde stof nu zo bijzonder is.
Op haar concilie van Trente dat plaats had in de jaren 1545 tot 1563, bevestigde de katholieke kerk de door haar toen reeds driehonderddertig jaar eerder beschreven leer dat tijdens de consecratie in de heilige eucharistie een zogenaamde transsubstantiatie plaatsvindt: een wezenlijke verandering van het brood en de wijn in het lichaam en het bloed van Jezus Christus. En de kerk leert dit, zeer in tegenstelling tot wat de vier door haar gecanoniseerde evangelisten erover schrijven, want die hebben het helemaal niet over een verandering. Wél suggereren zij dat het voedsel door de goddelijke zoon met zichzelf wordt geïdentificeerd, en dat gebeurt dan met de woorden: "Neemt en eet, dit is mijn lichaam; neemt en drinkt, dit is mijn bloed!" Er is dus helemaal geen sprake van een verandering, echter wél van een identificatie, meer bepaald waar Christus zegt: het voedsel dat gij tot u moet nemen om te kunnen leven, dat ben ik! Ons voedsel is derhalve noch stoffelijk leven noch dode stof: het is God zelf!
Naast de dode stof en het stoffelijke leven, is ons dagelijks voedsel een derde stof. Die derde stof zorgt ervoor dat we in leven blijven: het is een scheppende of dan toch een herscheppende stof, met andere woorden: ons voedsel is de góddelijke stof. Het voedsel maakt dat het stoffelijke leven in leven blijft, precies zoals de benzine ervoor zorgt dat een motor blijft draaien. Maar er is een belangrijk verschil.
Het voedsel continueert het leven in het stoffelijke leven met brand- en bouwstof. Maar die brand- en bouwstof zijn géén dode stof, zoals bijvoorbeeld benzine dat wel is. Onze brand- en bouwstoffen zijn afkomstig van ander stoffelijk leven dat met het oog op zijn transformatie in voedsel, werd gedood.
Hernemen wij het bovenstaande teneinde ons niet te laten verrassen door mogelijke wolfijzers en schietgeweren. Wat leeft, behoeft voedsel, en voedsel is iets stoffelijks. Maar voedsel is niet zomaar iets stoffelijks zoals ook zand dat is. Voedsel is stof afkomstig van stoffelijk leven en stof die niet afkomstig is van stoffelijk leven kan geen voedsel zijn. Het lijkt er dus op dat al wat leeft, ook leeft dankzij een heel bijzondere stof waarmee het als het ware aangekleed is: een stof die op de een of andere manier zeer grondig verschilt van bijvoorbeeld zand of stenen, en die men alleen terugvindt in de lichamen van levende wezens. Wie in leven wil blijven, is genoodzaakt om zich de lichamen van andere levende wezens toe te eigenen, en hij kan dat doen door eerst die wezens te doden en vervolgens hun lichamen via zijn mond tot zich te nemen.
Levende wezens moeten de lichamen van andere levende wezens tot zich nemen teneinde in leven te kunnen blijven en derhalve leven alle levende wezens ten koste van andere levende wezens. Het voedsel dat in dit proces de cruciale rol speelt, bestaat uit de lichamen van levende wezens, die kennelijk grondig verschillen van de dode stof en die op de een of andere manier het leven als zodanig in zich dragen. Een levend wezen, dat op het eerste gezicht het uitzicht had van een levende ziel bekleed met dode stof, blijkt helemaal niet bekleed te zijn met dode stof, maar wel met een lichaam en zijn onderdelen welke, zeer in tegenstelling tot de dode stof, voedingskracht bezitten, en die geven ze dan vrij aan wie hen verorberen.
De 'stof' van de voedzame lichamen, die wij ook wel 'organische stof' noemen, wat wil zeggen stof afkomstig van levende organismen, kan door geen mens worden samengesteld: organische stof moet groeien en is derhalve altijd want noodzakelijk met de levende wezens verbonden. Geen stukje organische stof kan derhalve worden bemachtigd zonder dat een wezen wordt gedood. Tenzij men zichzelf beschouwt als een 'kind' of een 'deel' van andere wezens van wiens moedermelk en eieren men leeft.
In twee woorden is er vooreerst de dode stof, vervolgens is er het stoffelijke leven van de schepselen en tenslotte is er nog de godheid waarmee alle schepselen zich voeden. En samen vormen zij een drie-eenheid. Drie, omdat er drie soorten van stof zijn - andermaal: de dode stof, het stoffelijke leven en het goddelijke want levenskrachtige voedsel. En die drie vormen een eenheid omdat ze elkaar nodig hebben. Over die eenheid nog het volgende.
De dode stof is chaos, ook wanorde genoemd: het is stof die geen orde heeft en die derhalve onherkenbaar en uiteraard ook onaanspreekbaar is: de dode stof is niet gelijk aan zichzelf, zij valt met zichzelf niet samen, zij is geen entiteit, laat staan een identiteit en daarom ook is zij het niets. De chaos en het niets zijn een en hetzelfde en daarom ook kan in den beginne de godheid scheppen uit de chaos, meer bepaald door die te ordenen.
Het aanbrengen van orde in de chaos is niets anders dan het signeren van de stof: het aanbrengen van een naam, een teken of een signum, een sig-nomen, een zegsnaam of een aanspreeknaam in de stof. God signeert of tekent de stof, hij geeft de stof een naam en maakt haar daardoor aanspreekbaar, hij kan de stof bevelen te zijn wie ze is, heel eenvoudig door haar naam uit te spreken en daardoor valt de stof voortaan ook samen met zichzelf: zij kan dan ook niet meer veranderen, zij is bepaald want zij werd geordend, zij is dit of dat bepaald deeltje, in het bezit van welbepaalde eigenschappen. De stof heeft een naam gekregen, en een naam voor een stof is in zijn allereenvoudigste verschijning een vorm.
De stof krijgt een vorm en zij kan die niet zomaar wijzigen precies omdat haar vorm niet van haar zelf afkomstig is doch van haar schepper. De vorm is niet het bezit van de stof, hij is wel haar bepaaldheid of haar naam, hij is het teken waarmee de stof gelijk wordt aan zichzelf, zodat er over haar kan gesproken worden als over iets dat er is, wat inhoudt dat het niet zomaar kan verdwijnen in het niets: het is geschapen.
De stof bezit de vorm niet maar andersom bezit de vorm de stof wél omdat zij zonder vorm slechts chaos was, wat hetzelfde is als helemaal niets want chaos is de ongeschapen toestand van alle dingen. De vorm is meester van de stof omdat hij haar in het bestaan naar binnen brengt precies zoals de vorm waarin het grafiet van een potlood gegoten wordt, de cirkel, de driehoek of de rechthoek schept. En vanaf het ogenblik dat zij een eerste keer geschapen werden, doch geen moment eerder, bestaan deze vormen voor eeuwig en drie dagen, wat letterlijk te nemen is: zij kunnen onmogelijk nog worden weggedacht omdat ze er eenmaal zijn geweest. Zo hebben alle schepselen noodzakelijk een begin maar een einde kunnen zij niet hebben omdat een terugkeer tot de chaos voor het geschapene even onmogelijk is als een omkering van de wetten van de entropie.
Het leggen van een teken in de chaotische, dode stof doet haar opstaan binnen de wereld van het bestaan en dit teken is dan ook het teken van de schepper of de godheid zelf: zoals het ordenende principe het niet zijnde of het chaotische tot bestaan of tot orde wekt, zo ook zorgt het voedsel ervoor dat het lichaam in de sfeer van de orde blijft vertoeven of met andere woorden dat het in leven blijft. Het voedsel handhaaft de orde die het leven is binnen het lichaam zoals de vorm het wezen handhaaft van de stof die haar identiteit (haar samenvallen met zichzelf) aan haar vorm te danken heeft. Derhalve kan de stof niet leven zonder de vorm: stof, leven en vorm zijn hierin dan ook de drie onherroepelijk verenigde elementen.
Niet een essentie, een innerlijk of een ziel plant zich voort, doch een mantel van vlees, die wordt opgegeten van zodra de krachten van zijn bezitter het hebben laten afweten. Die mantel - het vlees - heeft een geschiedenis die even oud is als de schepping van het leven zelf, en bij het tot zich nemen ervan in de maaltijd verplaatst zich die eeuwenoude 'structuur' naar haar verorberaar. Het voedsel bezit aldus het eeuwig leven: de organische stof waaruit het bestaat wordt weliswaar afgebroken en vervolgens heropgebouwd ofwel verbrand, maar het eindresultaat is weer organisch, er wordt zelfs orde toegevoegd aan de bestaande, ook nadat die afgebroken werd in de vertering.
Dat de zoon Gods benoemd wordt als het Lam Gods dat zich offert opdat anderen zouden kunnen leven, kan bijgevolg heel letterlijk worden opgevat: in het christendom is God zelf ons dagelijks voedsel dat ons toelaat om ons bestaan op aarde voort te zetten. Niet een ziel omhuld met vlees zijn wij, maar wel een vlezen mantel rond een heel leeg gat. En in die vlezen mantel rust ons goddelijke zijn, dat uiteindelijk doorgegeven wordt als voedsel om zich via deze weg dan voort te planten door de eeuwigheid. Het doet ons zowaar denken aan de aloude spreuk: "de kleren maken de man". En als de man versleten is, dan wordt zijn beste pak een erfstuk aan de volgende generatie doorgegeven. Of zo was het vroeger toch. Misschien is het nu anders. Heel wat dingen zijn nu anders.
(J.B., 21 augustus 2012)
09-08-2012
Het waardevolle en de nep
Het waardevolle en de nep
Wat is de waarde van het Lam Gods - het paneel van de gebroeders Jan en Hubert Van Eyck uit 1432? Het antwoord van de gids die het voor de bezoeker van de Gentse Sint-Baafskathedraal van commentaar voorziet, luidt steevast: "Onschatbaar". Soms wil een kind wel weten hoeveel euro 'onschatbaar' dan wel mag zijn want een mens leert al vroeg de waarde van de dingen te herleiden tot hun marktwaarde: de som geld die men bereid is te betalen om het ding in kwestie te bezitten. Onze hebberigheid heeft ons waardegevoel aardig scheefgetrokken, om niet te zeggen dat wij door de band niet meer in staat zijn tot authentieke waardering. De marktwaarde van een ding heeft immers niets te maken met zijn intrinsieke waarde, die per definitie altíjd onschatbaar is. Elk handeldrijven vereist sowieso een verkrachting van de werkelijkheid in de betekenis van haar reductie tot een louter spel. Indien het Lam Godsretabel ooit per opbod werd verkocht, dan zou het hoogste bod zijn toenmalige marktwaarde bepalen, maar dat die prijs met de werkelijke waarde helemaal geen uitstaans heeft, blijkt waar geen bod volstaat om het verlies ervan te compenseren: het kunstwerk kan niet opnieuw worden gemaakt, het is uniek.
Wie een hand moet verliezen, weet dat haar waarde onschatbaar is en zo spreekt men over gigantische kosten als over "stukken van mensen". Dat gezondheid onbetaalbaar is, weten pas diegenen die haar moeten missen. Een stervende miljardair zou beslist met zijn ganse kapitaal betalen voor nog één dag en misschien zelfs voor amper één uur extra levenstijd. Wat gezegd van de waarde van een sigaret die immers geen tien cent kost doch tien minuten van het bestaan van de roker, hetgeen haar onbetaalbaar maakt? En als wij voor een roman vijftig euro neertellen, verhindert onze manke waardering ons om op te merken hoe verwaarloosbaar die som is vergeleken bij de stukken van ons leven waarvan de lectuur van die roman ons onherroepelijk zal beroven.
Maar hoe erg het met de pervertering van ons waarderingsvermogen is gesteld, wordt pas duidelijk waar blijkt dat mensen voor hetzelfde geld de beweringen van hierboven gewoon op hun kop zetten. Beweren zij immers niet dat voor de hongerige amper één euro het verschil kan maken tussen leven en dood? Wanneer dan ook met deze logica derde wereldwerkers financiële hulp proberen in te zamelen in tijden van rampspoed, wordt duidelijk hoezeer het gouden kalf zijn best doet om de zeggenschap over het leven naar zich toe te trekken: zonder in staat te zijn om ook maar één verloren leven terug te geven, kan het geldwezen het leven wél dwarsbomen door er een tol te gaan op heffen. Het lijkt dan wel alsof een dode munt de werkelijke macht bezit over het leven van een mens die immers honger heeft maar in feite blijven wij zelf altijd verantwoordelijk voor het delegeren van die macht aan dode dingen of aan geld. De munten waarmee wij betaald worden en betalen zijn hoe dan ook niets anders dan de executoren van het wraakprincipe dat we onderschrijven als we instemmen met de reductie van de dingen tot hun marktwaarde, en dat doen we telkenmale als wij kopen of verkopen.
Een leugen met een nefaste vernietigingskracht is de reductie van de dingen tot hun geldprijs, vooral omdat het geldwezen het geweten ernstig aantast door de versluiering van het kwaad waarvan dat geldwezen een voertuig is. Zo komt het dan dat in het maatschappelijke verkeer probleemloos met cijfers wordt gegoocheld als het in feite gaat om de instrinsieke en dus de onschatbare waarde van de dingen. Dat er op een welbepaalde plaats een zebrapad zal worden aangelegd, kan pas worden beslist indien de calculus waarin naast het verlies aan mensenlevens bij de voetgangers ook het verlies aan tijd bij de automobilisten wordt verrekend, in het voordeel van de veiligheid gaat overslaan. Cru uitgedrukt moeten er eerst genoeg doden vallen vooraleer men de waarde van het leven der voetgangers in rekening wil brengen: het risico wordt met nauwkeurigheid berekend in koelen bloede. De maatschappij behoeft het monetaire stelsel, niet zozeer in functie van de orde die het handhaaft maar veeleer in functie van de macht. Alleen getuigt ons scheefgetrokken waardegevoel ervan dat onze inschatting van het ware karakter van die macht de werkelijkheid zelfs niet benadert. Want ten langen leste komt die hooggeachte en gevreesde macht aan niemand toe, daar zij inzake anonimiteit niet voor het geld zelf moet onderdoen. Niet alleen van elke enkeling vervreemdt die macht zich, maar ook van de gemeenschap als geheel, daar zij de maatschappij in haar hoedanigheid van machine als een doel beschouwt, terwijl zij als machine feitelijk een middel hoort te zijn welke de enkeling moet toelaten te leven. Deze macht stelt dan het leven zelf in dienst van de machine; zoals het geld zelf doet, verwisselt zij de doelen en de middelen. Op die manier is wat men als een macht benoemd heeft, door haar anonimiteit en haar perverterende vermogen feitelijk een onmacht.
Inmiddels reeds een halve eeuw geleden heeft de cultuurfilosofie van Ivan Illich ons verlost van de illusie dat de vooruitgang waarin wij geloofden ook werkelijk bestond: dat de snelheid van onze auto's toeneemt, betekent allerminst dat zij ons toelaten om tijd te winnen. Meestal is het tegendeel het geval en dat geldt voor het gros van onze moderne instrumenten. Als men de rekensom correct uitvoert, dan moet men vaststellen dat alle gebruiksvoorwerpen van dat kaliber in wezen instrumenten zijn in handen van de rijkste klasse die daarmee de armen van hun levenstijd berooft. Het is met andere woorden andermaal de slavernij maar dit keer in een wel bijzonder verleidelijke doos verpakt. Het zielige is dat bij dit verhaal uiteindelijk de bestolene noch de dief nog garen kunnen spinnen omdat de 'winst' wordt opgeslorpt door het zwarte gat van de desillusie: de werkelijkheidswaarde van 'winst' beperkt zich immers tot het geldspel, het heeft geen instrinsieke waarde. Men wacht best niet totdat men aan den lijve ondervinden moet dat de schatten die men heeft vergaard ten koste van zovele levensjaren en misschien ook wel voor de prijs van het geluk, de oud geworden mens uiteindelijk in de vrieskou zullen achterlaten.
(J.B., 9 augustus 2012)
08-08-2012
W.O. III: de wereld in handen van terroristen?
W.O. III: de wereld in handen van terroristen?
In een nu bijzonder klein geworden wereld zijn zoals iedereen wel inziet, alle oorlogen ook wereldoorlogen en zo heeft het begrip 'wereldoorlog' aan kracht ingeboet maar allerminst aan afschrikking. En die afschrikking is ook groot voor wie vandaag niet langer volharden in de blindheid eigen aan een hypocrisie welke sinds zijn allerprilste begin onze kapitalistisch gekleurde wereld kentekent. Is het intussen immers niet een publiek geheim geworden dat om het leven van één 'democratische' westerling mogelijk te maken, welgeteld vijftig slaven nodig zijn in de derde en de vierde wereld? Dit zonder verder acht te slaan op de tallozen die sowieso door de mammon onder de voet worden gelopen.
Dat is in feite niet te verwonderen aangezien ónze democratie er in dit licht niet anders uitziet dan haar bakermat, de Helleense, waar eveneens gold dat de vrijheid van een handvol burgers enkel mogelijk was dankzij de slavernij van velen. Maar dan wel met dit betekenisvolle verschil dat in de Oudheid het genoemde systeem doorzichtig was voor iedereen, terwijl het vandaag verdonkeremaand wordt: uitgerekend die hypocrisie onderscheidt de huidige westerse democratie van haar oorspronkelijke, Griekse verschijningsvorm.
Dat het westen democratisch is, wil in feite zeggen dat alle westerse burgers, prinsen zijn. Maar 'prinsen' betekent 'vooraanstaanden' en de logica zelf vereist dat dit begrip geheel van zijn betekenis werd ontdaan indien de achterhoeden ontbraken. Er kunnen met andere woorden geen mensen vooraan staan zonder dat er anderen áchter hen staan: prinsen zonder dienaren zijn onmogelijk en zo ook leven de westerse democraten bij de gratie van ontzaglijke legers slaven. De hypocrisie maakt er abstractie van maar de slavernij waarop de democratie gevestigd is, wordt in stand gehouden door de meest onmenselijke dictaturen die door datzelfde westen zijn gesticht. Tot geen halve eeuw geleden ging het om westerse mogendheden met elk hun eigen kolonies. Na een zogenaamde 'onafhankelijkheidsstrijd' werden die kolonies allerminst opgeheven: ze zijn daarentegen 'onzichtbaar' geworden en daardoor ook quasi onbestrijdbaar.
Derde wereldlanden vallen sinds de verdonkeremaning der kolonies onder het gezag van door het westen aangestelde (en met wapentuig bevoorrade) militaire dictators, de eigenlijke slavendrijvers die de spotgoedkope (menselijke!) krachten leveren waarop de westerse 'democratische' machine draait. In twee woorden: democratie en dictatuur zijn de twee zijden van één en dezelfde medaille, en zoals dat ook met een medaille het geval is, kan geen van haar zijden de andere zijde ontmoeten omdat zij elk een andere kant opkijken. Dit systeem genereert een hypocrisie bij wie er voordeel uit halen: met het oog op het continueren van hun parasitisme, ontkennen zij immers dat zij teren op de kap van de anderen.
Vandaag echter botst dit systeem zelf op zijn grenzen, en wel middels de haast letterlijk op te vatten kortsluiting welke ontstaat doordat de zich van elkaar immer verwijderende uitersten uiteindelijk wel móeten samenkomen. In de praktijk kan men dan ook aanschouwen hoe westerse, democratische grootmachten, de democratische krachten steunen bij het volk dat opstaat tegen de door datzelfde westen gevestigde dicaturen waaronder het te lijden heeft: de ogen van de wereld dwingen de hypocriete verdrukker om partij te kiezen voor de door hemzelf verdrukte, en dit afzichtelijke spectakel van een nooit geziene kortsluiting speelt zich nu af op wereldvlak, in de internationale politiek.
In de Levant, het tweestromenland, het decor voor de tuin van Eden, het land van melk en honing, probeert Assad zijn macht te handhaven tegenover de opstandelingen - een scenario dat feitelijk een echo is van wat zich daar exact dertig jaar geleden al eens afspeelde onder het regime van Assad's vader. Dertig jaar geleden slaagde Assad erin om de opstand te onderdrukken, zoals ook in de toenmalige Egypte-crisis na de moord op Sadat, de dictatuur hersteld werd met Moebarak. Maar vandaag liggen de kaarten anders.
Het godsdienstvrije regime in Syrië (waar minderheden van bijvoorbeeld christenen nog beschermd worden tegen al te voortvarende moslimextremisten) wordt gesteund door Rusland en door China en daardoor ook door China-bondgenoot Iran. De Syrische opstandelingen daarentegen krijgen alvast de belofte van steun van het 'democratische' westen: in de eerste plaats van de V.S. en zo ook van V.S.-bondgenoot Saoedi-Arabië. Maar het spookbeeld van de dubbele boekhouding of agenda doemt reeds op wanneer op een Arabische top, de koning van Saoedi-Arabië, de Iraanse president van harte uitnodigt om deel te nemen aan de gesprekken over 'het probleem' en terecht kan men zich afvragen of achter die scenario's niet het gevreesde zogenaamde 'pan-islamisme' werkzaam is, waarvoor intussen al enkele decennia geleden de bevrijdingstheologie plaats moest ruimen omdat dit nieuwe stelsel veel beter in staat zou zijn om het volk onder het juk te houden. Zoals men weet verenigt het pan-islamisme het communisme met de islam, terwijl de intussen verwaterde bevrijdingstheologie de politiek van het communisme voor dezelfde kar spande als het katholicisme. Het gemak waarmee die wissel geschiedde (- met name het panislamisme volgde op de bevrijdingstheologie) kan overigens doen vermoeden dat hier inderdaad een verborgen elitarisme actief is van de drie genoemde onderdrukkende systemen. (*)
Dat uitgerekend in Syrië de kortsluiting moet plaatsgrijpen en dat zij zich niet reeds heeft voorgedaan in bijvoorbeeld Tunesië, Egypte of Lybië, vindt uiteraard zijn reden in het simpele feit dat Assad geen westers-democratische dictator is: Assad wordt gesteund door de communistische mogendheden terwijl hij kennelijk wordt belaagd door moslimbroeders, wat betekent dat ook het totalitaire systeem van het communisme een veeg krijgt uit dezelfde pan als de westerse democratie in een gelijkaardige kortsluiting. De paradoxale situatie van amper een paar jaar geleden waarbij de strijdkrachten van het westen gemobiliseerd werden door de opstandige moslims in de noordelijke Afrikaanse regionen - en volgens de ultieme roep van Kadafi ging het daar om terroristen, zodat gevreesd mag worden dat aldus Al-Qaeda de strijdkrachten van de ganse Nato voor zich heeft laten vechten - die situatie dreigt zich te zullen herhalen in Syrië op een nog veel complexere schaal omdat zij daar de zichzelf ondergravende democratie confronteert met nu eens de boosdoener van het elitarisme (in dit geval het communisme) die in hetzelfde bedje ziek blijkt. Hierdoor dreigt de opstand van 'het volk' tegen haar uitbuiters verplaatst te worden naar een oorlog tussen uitbuiters van elk een verschillend pluimage, met name, enerzijds, communisten en, anderzijds, kapitalisten. Of moet men zeggen dat het inderdaad niet het volk is dat in opstand komt, doch een terreurgroep, en moet men het dan laten gebeuren dat terroristen het voor mekaar krijgen dat de twee grote wereldmachten het met elkaar aan de stok krijgen?
Uitgerekend dit scenario was reeds in 1990 een van de nachtmerries van ethicus Jaap Kruithof: de angst dat op een dag terroristen het roer van het wereldse schip zouden overnemen. Het is nooit anders geweest, zo kon men opwerpen. Alleen blijkt die opmerking ineens elke relativerende kracht te missen. Een grondige ontleding van de toestand dringt zich op, temeer daar zich de grote blinde vlek in deze wereldomvattende manoeuvers situeert in de kwestie of het dan werkelijk terroristen zijn die dingen naar de wereldheerschappij, ofwel arbeiders aller landen die zich verenigen. Of hébben die twee zich al verenigd, zoals hoger aangegeven? Of is er dan niet nog een andere en nog veel gruwelijkere mogelijkheid? Alvast geeft de hachelijke toestand van de internationale politiek de vrije teugel aan alle paranoïa die de wereld rijk is, en een goede zaak voor de vrede kan men dit nimmer noemen.
Iets geloven is iets aannemen dat men niet hard kan maken met enigerlei vorm van bewijs. Ik ben vrij om te geloven dat ikzelf de beste van alle mensen ben, en alle andere mensen mogen hetzelfde geloven over zichzelf. Gesteld dat iedereen dit over zichzelf zou geloven, dan zou men de vrede wellicht pas kunnen bewaren op voorwaarde dat men het geloof als een strikt persoonlijke zaak beschouwde, of beter nog: op voorwaarde dat ieder die 'eigen' geloofsinhoud voor zichzelf hield. Dat is ook wat sommigen onder 'godsdienstvrijheid' zouden willen verstaan, maar zij vergissen zich.
Zij vergissen zich omdat een religie zich onderscheidt van zomaar een geloof doordat een religie een geloof is dat méér mensen gemeenschappelijk hebben. Dat brengt ook met zich dat een religie noodzakelijkerwijze zal uitgaan van een religieuze leider die het te gelovene aan anderen voorhoudt. Zo'n leider moet er wel voor zorgen dat hetgeen hij aan anderen voorhoudt te geloven, consistent is. Zo kan hij bijvoorbeeld onmogelijk een geloofspunt maken van de stelling dat élke mens de beste van alle mensen is.
Een religieuze leider heeft het in zekere zin veel makkelijker dan een man of vrouw van de wetenschap. Terwijl een positieve wetenschapper er moet voor zorgen dat de waarheid van zijn stellingen principieel door elkeen verifieerbaar is, heeft de religieuze leider een veel beperktere opgave: hij mag spreken zolang hij er voor zorgt dat niemand kan aantonen dat zijn stellingen fout zijn. De religieuze leider doet een bewering, zweert dat ze waar is, en zadelt zijn toehoorder op met de bewijslast van het tegendeel.
Als wat een religieuze leider beweert, mogelijk geacht kan worden, dan maakt hij al kans dat anderen hem gaan geloven. Als zijn leer bovendien plausibel klinkt, maakt hij nog meer kans. Maar de beste kansen maakt hij waarschijnlijk op voorwaarde dat velen de zaken die hij vertelt ook graag wíllen horen. Zo zal waarschijnlijk elke profeet stellen dat met de dood het leven niet voorbij is. Een godsdienst die voorhoudt dat alleen god onsterfelijk is terwijl al zijn schepselen een eindig leven hebben, is onaantrekkelijk en wellicht voelt niemand de behoefte om dat te geloven, ook al kon die stelling als quasi bewezen worden beschouwd.
Soms klinkt wat een profeet vertelt 'wijs' zonder dat het wetenschappelijk waar hoeft te zijn, bijvoorbeeld omdat het gaat om zegswijzen waarop de wetenschappelijke bewijsbaarheid helemaal niet van toepassing kan zijn, zoals dat het geval is met imperatieven, suggesties en raadgevingen. Het gebod elkander te beminnen, zegt niets over een te inspecteren werkelijkheid en is aldus geen wetenschappelijk te staven of te weerleggen uitspraak. God gebiedt dan bij monde van de profeet aan zijn schepselen om dingen te doen en te laten, en aan de gehoorzaamheid aan die geboden en verboden verbindt hij beloningen en straffen. De waarheid die profeten verkondigen, is de waarheid van de belofte: iets zal waar blijken te zijn op voorwaarde dat door de gelovige bepaalde handelingen worden gesteld. De gelovige krijgt als het ware richtlijnen welke hem tot bij een beloofde waarheid zullen brengen als hij ze maar volgt. Zo wordt aan de gelovige voorgehouden dat hij zelf zijn toekomst mee kan bepalen, met andere woorden dat hij zijn wensen waar kan maken. Het onmogelijke wordt mogelijk mits men aan welbepaalde condities voldoet en die voorwaarden worden gesteld - of dan toch geopenbaard - door de religieuze leider.
Per definitie schenken alle leden van een religie vertrouwen aan hun leider, wat wil zeggen dat zij de aanspraak die hij maakt op de waarheid van wat hij voorhoudt te geloven, met hun geloof beantwoorden. De gelovigen doen met andere woorden wat hun religieuze leider hen opdraagt te doen. Zij handelen niet langer vanuit een persoonlijk inzicht doch op grond van het vertrouwen dat zij in de leider stellen. In feite hebben zij zichzelf tot werktuigen gemaakt van hun religieuze leider. Zij geloven dat zij de wil van god volbrengen door datgene te doen wat hun religieuze leider hen ook opdraagt.
Nu bestaan er talloze religies en elk hebben ze een of meer religieuze leiders of profeten; elk tellen ze vele duizenden, miljoenen, soms miljarden volgelingen. De gelovigen van religie R1 geloven dat zij de wil van god volbrengen maar ook de gelovigen van religie R2 en die van religie R3 geloven dat, terwijl zij alle drie verschillende profeten hebben en bovendien vaak heel verschillende richtlijnen volgen. Maar er zijn geen drie religies, er zijn er meer dan drieduizend. In het beste geval is hoogstens één ervan in het bezit van de waarheid en in élk geval vergissen zodoende miljarden mensen zich bijzonder schromelijk. Religies hebben in dat opzicht iets van goktenten, maar zij onderscheiden zich daarvan ook in die zin dat men noch de eigen winst of het verlies, noch die van anderen aan de weet kan komen in dit leven.
Het al dan niet vermeend gezond verstand fluistert een steeds talrijker wordende massa in dat het spel van de religies doorgestoken kaart is: gebruik makend van diep menselijke verzuchtingen, zouden religieuze leiders massa's mensen instrumentaliseren zoals de slavendrijvers dat in de oudheid deden met hun zwepen. De negatieve sancties van toentertijd werden vervangen door beloningen, zij het dat deze zich feitelijk beperken tot louter beloften, maar het systeem der slavernij bleef verder ongewijzigd.
Op het eerste gezicht lijkt dit alvast het geval, maar als men beter toekijkt, dan kan men al duidelijk een nieuwe verschijningsvorm van diezelfde slavernij ontwaren. Want wie zich van hun aloude religie hebben losgemaakt, belanden niet zelden van de regen in den drop: zij dreigen nu gestrikt te worden door veel ondoorzichtiger systemen van bedrog die maken dat de uitbuiting waarvan zij het slachtoffer worden, completer zal zijn dan men ooit kon vrezen.
Het mensdom moest nu maar eens ophouden te geloven dat met het zich ontdoen van de religie men zich ook bevrijd had van de ultieme slavernij. Er resten nog de wetenschappen - de religie van de moderne tijd - alsook de vele ideologische systemen die ons verknechten en, hoe men het ook draait of keert: al zijn mooie dromen ten spijt blijft elk levend wezen uiteindelijk fataal onderworpen aan de stof. Wij kunnen alleen nog niet zien wat van die twee dan het geval is: ofwel of wij slechts stof zijn, ofwel of de stof ons slechts beperkt. In het eerste geval zijn wij slechts producten van de stof: ons denken, ons voelen en onze gehele ziel verdwijnen dan van zodra het leven uit ons lichaam wegebt. In het andere geval is ons lijf slechts een beperking: het is dan de zogenaamde kerker van onze ziel. Alleen de getuigen van de Transfiguratie wisten het bij leven.
(J.B., 6 augustus 2012)
05-08-2012
Oorlog?
Oorlog?
De gelukkige bezitter van een gezond lichaam waant zich een pure geest, en wel doordat gezondheid zich helemaal niet laat voelen. Trouwens evenmin als het geluk, de rijkdom en de vrede. Mensen bij wie alles goed zit, leiden meestal een onopgemerkt bestaan, het is alsof zij er niet waren. Misadigers daarentegen laten van zich horen, zoals ook zieke organen dat doen, en ongelukken. Het geluk van de een gelijkt op het geluk van de andere, maar elk ongeluk heeft zijn eigen karakter, aldus begint Tolstoï zijn meesterwerk.Elk vraagstuk heeft een oneindig aantal foute oplossingen en allemaal doen ze ons steigeren, maar slechts één resultaat is correct en daarmee stemmen wij zwijgend in. Het goede gaat onopgemerkt voorbij, maar dat het allerminst overbodig is, wordt duidelijk van zodra slechts één onderdeeltje hapert. Naar die ene tekortkoming gaat alle aandacht, en voor de maaglijder, de nierlijder of de hartlijder is het wel alsof hij slechts dat ene, zieke orgaan bezat. Alle andere organen hoeven zich niet te laten voelen, precies omdat ze perfect functioneren. Zo ook trekken in de maatschappij en in het politieke leven alleen de wantoestanden onze aandacht en geen nieuws is goed nieuws. Niet het goede stoort ons maar het kwaad; het goede immers vereist geen actie maar het kwaad noopt tot ingrijpen. Alleen liggen de gepaste remedies niet altijd voor het grijpen.
Nochtans is het een misverstand dat oorlogvoerende partijen zich zouden laten inspireren door hoge idealen, zoals 'het goede': wie oorlog voeren, zijn in principe volstrekt ongeïnspireerd. Geweldenaars zijn per definitie leeghoofden, zij vervelen zich, ze denken niet na en ze gaan aan het vechten. Van het ene komt het andere en alras zijn er buitenstaanders die brood zien in een spectakel dat zij daarom nog opvijzelen; ze leveren wapens of soldaten of politieke en ideologische steun, en nergens kan men het letterlijker aanschouwen: de ene zijn dood is de andere zijn brood.
Wat geldt voor de kamp in zelfs de meest bezadigde sportwedstrijden of voor spelen waar een fikse prijs aan vasthangt, zal uiteraard ook gelden voor de met veel vuurwerk gepaard gaande oorlog waarbij om het leven van tallozen wordt gespeeld: zij nodigen uit tot partijdigheid. En die uitnodiging wordt alras een dwang, want iedereen moet kleur bekennen en vervolgens ook handelen volgens die kleur: een ander middel tot het herkennen van vriend en vijand is er niet. De polarisering maakt de vrede vervolgens quasi onmogelijk, en zo zit het perpetuum mobile ook in elkaar: oorlog verdeelt en verdeeldheid doet vechten.
De 'kleur' die men bekennen moet in oorlogstijd heeft in beginsel meestal weinig met recht te maken of met verontwaardiging over onrecht. Veeleer gaat het om blind fanatisme. Men weet uiteindelijk niet waarom men de ander bevecht, men vecht omdat men gelooft dat de ander de vijand is, en de ander wordt vijand doordat hij zijn tegenpartij voor zijn vijand houdt. Vandaar is oorlog absurd in de eigenlijke betekenis van het woord: er bestaan geen redelijke redenen of gronden voor, want indien er zo'n redenen hadden bestaan, dan was een gesprek daarover mogelijk geweest en dat is er per definitie niet. De taal van het geweld is een heel andere dan de taal van de rede. Oorlog luistert evenmin naar redenen als passie dat doet. Oorlog lijkt een doel op zich te zijn.
Redenen waarom mensen oorlog voeren, zijn er niet, maar er bestaan uiteraard wel drogredenen, en de vaakst terugkerende daarvan is uiteindelijk de godsdienst: mensen vechten oorlogen uit die in wezen godsdienstoorlogen zijn. En dat kan ook moeilijk anders, aangezien men vanzelfsprekend eerst moet geloven in een leven na de dood vooraleer men zich bereid zal weten om het eigen aardse leven op het spel te zetten. Het eigen leven of - in de praktijk - vooral dat van (ondergeschikte) anderen uit de eigen groep: anderen die men zo'n geloof heeft aangepraat om redenen die duidelijk blijken in oorlogstijd. Of bestaan er echt mensen die geloven in hogere idealen, idealen die groot genoeg zijn om ervoor te sterven? Of gaat het daar feitelijk om mensen die de eigen dood verkiezen boven die van de eigen kinderen: het soortbehoud dat het haalt op het zelfbehoud?
Zeer recent onderzoek naar altruïstisch gedrag van mannen tegenover vrouwen en kinderen in het specifieke geval van schipbreuk leert ons echter dat in het overgrote deel van de gevallen, mannen eerst zichzelf redden en dat zij vrouwen en kinderen overlaten aan hun lot. De cijfers van overlevenden onder de drie genoemde categorieën spreken daarover boekdelen, nimmer mis te verstaan. De Titanic lijkt een uitzondering, althans op het eerste gezicht, want bij het zinken van dat schip werden de lagere klassen - in hoofdzaak mannen - door de hogere klassen opgesloten achter hekkens in het ruim zodat zij allen wel móesten verdrinken. En men mag aannemen dat ook de heldhaftigheid in tijden van oorlog alleen maar schijn kan zijn, terwijl de eigenlijke beweegredenen wellicht dezelfde zijn die men terugvindt in vooral bepaalde vormen van sport en spel: waaghalzerij, meeloperij, onnadenkendheid, risicogedrag en de dronkenschap van de roes in het algemeen. Angst en agressie zijn onderling nauw verwant: de aanvaller lijkt een held, maar hij gaat uiteindelijk pas tot actie over waar zijn eigen hachje in gevaar komt, en dat is een zaak van adrenaline en chemische processen die ons in toestanden brengen die verwant zijn aan de paniek, wat wil zeggen dat wij dan niet langer zelf bepalen wat we doen.
Godsdienst kan geen reden zijn om over te gaan tot het doden van medemensen omdat geen enkele goede god zijn eigen schepselen zal bevelen om elkander dood te slaan, en toch zijn en blijven vrijwel alle oorlogen godsdienstoorlogen. Het lijkt er dus wel heel fel op dat de goden die wij aanbidden, afgoden zijn, en dat wij voor de ware godheid tot nog toe eigenlijk stekeblind zijn gebleven. Of tenminste is het dan toch zo dat wij ons in tijden van oorlog al te gewillig laten verblinden voor het ware, het goede en het schone. In feite vechten wij niet voor die goede zaken, al blijven zij als alibi in onze vlaggen prijken: wij voeren oorlog omdat wij daar zonder teugels zijn in de meest perverse van alle denkbare vrijheden én angsten, welke vaak door niets anders nog geblust kunnen worden dan door de kilte van de dood.
(J.B., 5 augustus 2012)
03-08-2012
Niet het liberalisme doch het socialisme staat borg voor de vrijheid
Niet het liberalisme doch het socialisme staat borg voor de vrijheid
Het geheim van de succesformule is terreur. The colour of money is red. Welke beroemde roman begint alweer met de intussen in een spreuk veranderde zin dat achter elk fortuin een grote misdaad schuilgaat? Een bijzonder spijtige zaak waar conditionering het haalt op begrip, want mensen beschikken, heel anders dan dieren, over de mogelijkheid om te handelen volgens de rede. Heel wat 'opvoeders' proberen zelfs in 't westen anno 2012 hun kinderen nog naar hun hand te zetten met beloning en straf. Moet het dan verwonderen dat die kinderen, eenmaal volwassen, door eenzelfde systeem van conditionering aan de slag worden gehouden? Hetzij voor een loon, hetzij om aan een sanctie te ontkomen, zijn zij dan vaak bereid om ongeacht wat te doen. Zelfs aan de basis van onze democratie wordt de rede de pas afgesneden met na elke parlementaire discussie de primitieve stemming die prompt alle ten berde gebrachte argumenten uitverkoopt.
Het gros van de mensen laat zich conditioneren: we doen dikwijls niets anders dan straf of terreur ontvluchten via een door onze manipulatoren vooraf uitgestippelde route die we dan blindelings volgen. In het beste geval gaan wij zodoende aan de arbeid, maar letterlijk voor hetzelfde geld zullen velen onder ons gaan branden en moorden. En dat verklaart waarom zelfs Hitler geen moeite had om medewerkers te vinden. Hitler of ongeacht welke tiran. Een mens heeft nu eenmaal primaire behoeften en de bevrediging ervan is vaak niet in zijn eigen handen. Alleen al om die ene, bijzonder belangrijke reden, is een maatschappelijk stelsel dat de primaire behoeften van elkeen verzekert, uiterst onmisbaar voor de vrijheid van het denken en van het handelen van elke burger. En die vrijheid is volkomen zoek waar hij voor geld te koop is.
(J.B., 3 augustus 2012)
30-07-2012
Verkiezingen en wolven in schapenvacht
Verkiezingen en wolven in schapenvacht
Men hoort het de ongedurige carrièrejagers op de lange verkiezingslijsten nu welhaast dagelijks herhalen: dat ons landje op de rest van de wereld achterloopt en dat wij eindelijk maar eens moesten capituleren voor de totale vrije markt waarin politici betaalde reklame maken voor zichzelf. Feitelijk benadert de huidige toestand dit oogmerk quasi perfect, maar heden gaat het om het wegnemen van dat vijgenblad: dat alles voor geld te koop is, moet volgens de lakeien van de mammon nu ook luid en duidelijk verkondigd kunnen worden zonder vrees voor altijd maar weer die vervelende tegenpruttelaars. Het moet met andere woorden wet worden dat alles - en dus ook de waarheid - voor geld te koop is.
Realiseren die luitjes zich wel dat wat zij aan anderen voorhouden te doen reeds zestien eeuwen geleden door een der meest uitmuntende filosofen, met name Aurelius Augustinus, betekend werd als een ware catastrofe die later vanwege misschien wel de grootste politieke denker ooit de inmiddels alom bekende benaming kreeg van 'middel-doelomkering'? Beseffen zij dan niet dat waar de leugen wet wordt, helemaal geen sprake meer kan zijn van recht of wet omdat het recht zonder de waarheid krom is, zoals elk simpel kind bekwaam is te becijferen?
Zoals elkeen dat heel goed weet, is ondankbaarheid des werelds loon, met name voor het goede, terwijl het kwaad datgene is wat in dezelfde wereld loont, zodat het loon der bozen heel riant is hier, terwijl de goeden armoe moeten lijden. Als nu de heerschappij over de wereld niet verdiend kan worden met het goede voorbeeld doch daarentegen te bemachtigen is voor handenvol met geld, dan krijgen wij uiteindelijk bandieten aan de macht met als opperhoofd het kwaad zelf of de duivel.
Over goed en kwaad kunnen wie zich vervelen eindeloos redetwisten maar het is zo klaar als een klontje dat het goede het principe van het leven is en het kwaad dat van de dood, met andere woorden de afwezigheid van elk principe. Het leven geeft vanuit zichzelf en wordt daardoor steeds rijker: elke moeder offert zichzelf mateloos aan haar kroost en zo komt al wat leeft tot bloei. Daar echter waar dit beginsel zoek is, rest alleen de entropie of het verval van een dode, angstwekkende want ook geheel zielloze kosmos. De dood duldt het leven niet en daarom ook moet al wat opstaan wil, onafgebroken de neerhalende machten van de natuur bekampen. Daarom is het leven lastig en zal de weg die het bestaan in stand houdt, een moeilijke en smalle klim zijn, en dit zeer in tegenstelling tot de brede laan bergafwaarts die zonder inspanningen gewis naar de algehele vernietiging leidt.
Het leven is op die manier verplicht de dode stof te onderwerpen aan haar doelen omdat de opstanding de enig mogelijke bestemming van al het dode zijn kan. Blinde machten worden ingeschakeld in het leven dat hen voortaan bestuurt en zin geeft, precies zoals een levende plant het water en de nog levenloze aarde optrekt en in zichzelf een plaats geeft als een onderdeel van de eigen groei. En op dezelfde wijze worden enkelingen ingebed in wat het christendom een 'kerk' gaan noemen is of een familie die, heel anders dan een staat, vanuit het goede leeft en daarom ook slechts groeien kan en die het louter biologische leven nog overstijgt. In de samenwerking van wat leeft, bestaat geen concurrentie en ook de middel-doelomkering is er geheel ondenkbaar. Het hoofd bestuurt er het lichaam zoals een levend hoofd dat aan een levend lichaam toebehoort en andersom, en niet zoals een vreemde die uit wat hem helemaal niet schelen kan, slechts zijn profijt wil puren.
Zo mag het dan waar zijn dat over de wereld de gevallen engel regeert, het kwaad gedreven door gemakzucht, domheid en al die andere gebreken die het leven enkel tegenstaan: dezelfde wereld kan worden onderworpen aan heel nieuwe wetten waarvan wij de waarde leren kennen uit de levende getuigenissen van wie ze ook echt beleven. Want de mens kán zich verzetten tegen het zogenaamde recht der sterksten, hij kán de voorrang geven aan de waarheid en het doel en hij is principieel heel goed in staat om het middel te bedwingen omdat die levenloze kosmos hoe dan ook nillens willens tot het leven is gedoemd - een andere uitkomst uit de kille donkere ruimte is er niet naast de bevrijding door de geest die licht is en ook warmte.
En zo staan in de werkelijkheid machten tegenover elkaar die in omvang de vuurspuwende draken uit onze fantasie ver overstijgen. En de verhalen die de meest creatieve geesten van de mensheid brouwen, weerspiegelen soms wat zich boven onze hoofden afspeelt en binnen het gesternte dat ons vooralsnog gevangen houdt. Veel kunnen wij niet doen, wij mogen niet megalomaan gaan denken dat wij het zijn die de aarde in zijn baan dienen te houden en de zon en alle andere sterren. Maar het ware een even grote waan om te geloven dat wij aan de verwisseling van middelen en doelen helemaal geen schuld hadden. Die verwisseling immers gebeurt slechts door ons eigen toedoen, en ze gebeurt ook bewust omdat wij heel goed weten wat we doen. Verantwoordelijk zijn voor anderen betekent die anderen dienen, en uiteraard moet elkeen dat in principe kunnen doen. Waar daarentegen verantwoordelijk gedrag voor de meest biedende te koop is, zijn alle termen in die hele zaak allang van hun betekenis ontdaan; niet dienstbaarheid en verantwoording zijn daar aan de orde van de dag, maar onderwerping en overheersing. Wie van het leven houden, bedanken feestelijk voor die vele wolven die zich in tijden van verkiezingen op kousevoeten komen aandienen als lammeren.
(J.B., 30 juli 2012)
24-07-2012
Ziende blind
Ziende blind
Bij wat volgt zou men kunnen opwerpen dat het wel heel ver komt met de ontheiliging van de gevestigde waarden, maar dat weze dan maar zo: de waarheid is nu eenmaal een verblindend licht en zijn ontsluiering is even onomkeerbaar als de tijd terwijl ergens in de bijbel de Schepper van hemel en aarde belooft dat hij het verstand van de verstandigen zal verdoen. Want de leugen is zoals het ganse bolwerk van de duivel onderhevig aan entropie. En kijk.
W
ij denken dat al hetgeen wij ons kunnen voorstellen, ook mogelijk is. Edoch, dat is nu precies niet zo. Het is niet noodzakelijk zo dat iets bestaat omdat we het ons ook kunnen voorstellen. Meestal kunnen wij ons die dingen voorstellen waar wij aan gewend zijn, terwijl die dingen waaraan we niet gewend zijn, ook onmogelijk lijken.
We zeggen dat iets vanzelf spreekt, maar eigenlijk spreekt niets vanzelf en is het slechts de gewoonte die spreekt. Er zijn mensen die het 'vanzelfsprekend' onmogelijk achten dat vissen zouden kunnen vliegen of dat vogels zouden kunnen zwemmen: zij achten die dingen onmogelijk omdat zij niet in staat zijn om zich die dingen voor te stellen, dat is alles. Zij hebben nooit een vliegende vis gezien of een zwemmende vogel. Er zijn mensen geweest die, anders dan Jules Verne, nooit hebben geloofd in de man op de maan of op Mars, en er zijn er nog die daar niet in geloven, om de eenvoudige reden dat hun voorstellingsvermogen hen daar dwars zit.
Nog dagelijks openbaren ons de wetenschappen facetten van de werkelijkheid die ons verbazen en verwonderen omdat zij de acrobatie van onze fantasie ver overtreffen. Wij zijn gewend aan een Euclidisch wereldbeeld met een oneindige tijd en ruimte, maar intussen weten wij dat tijd en ruimte niet oneindig kunnen zijn: de kosmos heeft een rand en de tijden hebben een einde. Voor de mensen van zoveel duizend jaar geleden was het onvoorstelbaar dat onze tegenvoeters niet van de aarde afvielen en anderzijds vonden ze het wél vanzelfsprekend dat alles naar beneden valt. En bijvoorbeeld aangaande dit laatste kan men zich dan afvragen: begrepen deze mensen dan de zwaartekracht in het eerste geval niet en in het tweede geval wel? Dat is beslist onmogelijk. En zo wordt het ook duidelijk: de hele zaak draait niet om ons begrip, het is louter een zaak van gewenning.
Wij spreken al te gauw van begrip, we denken dat we iets verstaan, maar wat is verstaan? Het blijkt niets meer te betekenen dan iets kunnen aanvaarden, ongeacht om welke reden. Zoals hoger gezegd kan men geloven dat men dingen verstaat terwijl men tegelijk dezelfde dingen niet blijkt te verstaan, zoals de valbeweging in de ogen van de mensen uit vroegere beschavingen. Evenzo kan men dingen zeggen te verstaan die flagrant onjuist zijn. Stel eens dat een leraar in een klas aan zijn jonge, ongeïnformeerde leerlingen vertelt dat de aarde plat is omdat we er anders zouden afvallen. Dan is het best mogelijk dat alle leerlingen zeggen dat ze dat verstaan. Nazi's denken dat ze verstaan waarom het arische ras meer waard is dan alle andere rassen. Islamieten verstaan waarom zijzelf zijn uitverkoren boven de 'ongelovigen' en ook joden verstaan dat, protestanten en katholieken. Indische mannen verstaan waarom vrouwen op het veld moeten werken terwijl zijzelf thee drinken.
Wij spreken allen over 'verstaan' en 'verstand hebben van' maar eigenlijk verstaan wij nooit wat, en zijn we alleen maar gewoon geworden aan bepaalde zaken. Als er wat gebeurt dat we niet gewoon zijn, bijvoorbeeld omdat we het nooit hebben meegemaakt, dan slaan we tilt: paniek en volslagen blindheid voor wat er gebeurt, zijn dan het gevolg.
Aristoteles zei het al, meer dan tweeduizend jaar geleden: als we iets zeggen te bewijzen, dan doen we feitelijk niets anders dan iets op zodanige wijze plaatsen (of wringen) in een context van reeds aanvaarde dingen, zodat wat aanvankelijk vreemd aandeed, nu ineens ook aanvaard wordt. En eender gaat het er aan toe voor alles wat niet in onze context past, of in ons kraam: wij achten het onmogelijk, en zo zijn wij dan ziende blind. Voor het leven en voor de dood, voor het Goede, het Ware en het Schone.
(J.B., 24 juli 2012)
20-07-2012
Vrijheid
Vrijheid
Er bestaan twee en slechts twee wegen in het maatschappelijke leven en dat zijn de onvrije en de vrije weg. De eerste is makkelijk maar tevens geestdodend, soms ook suicidaal zonder meer; de tweede is zeer moeilijk te verwerven en eist altijd offers, soms betaalt men voor de vrijheid met zijn leven. Voor alle duidelijkheid dient te worden gespecifieerd dat het hier uiteraard gaat over de vrijheid van zichzelf én die van anderen voor wie men zo nodig het eigen leven offert.
Zeer in tegenstelling tot wat verwende democraten wel eens konden veronderstellen, danken maatschappijen hun bestaan niet aan overeenkomsten gesloten onder enkelingen die vrij zouden beslist hebben om samen te gaan werken. Het familiale samenlevingsverband is er van nature om de eenvoudige reden dat mensen, zoals trouwens alle levende wezens binnen de eigen soort, fysieke afsplitsingen zijn van elkaar en dus in feite aan elkaar gelijk zijn: het kind is een kopie van de vader en van de moeder van wie het letterlijk 'afvalt' (vandaar de term '[n]affal' of 'navel') en voor elk verder voortbestaan zijn de exemplaren van een soort nillens willens op elkander aangewezen of tot elkaar veroordeeld precies zoals ook elk individu tot zichzelf veroordeeld is of aangewezen op zichzelf. Zoals oorlog een verstoring is binnen de band tussen soortgenoten, zo ook is zelfmoord een verstoring in de band met zichzelf, maar het mag duidelijk zijn dat die twee elkaar niet tegenspreken doch perfect onderling samenhangen. Het is met andere woorden een vergissing om te menen dat men anderen naar het leven staat om zichzelf te beschermen: wie vechten met soortgenoten zijn in feite in oorlog met zichzelf, en wie zich zelfmoorden, voltrekken in feite die moord in de plaats van de soortgenoten met wie zij in oorlog zijn. De moord en de zelfmoord zijn slechts verschillende manifestaties van eenzelfde agressie of onvrede binnen de soort. De agressie die aan de basis ligt van de moord en de zelfmoord is dan ook een heel andere dan deze die zich richt op andere soorten terwille van het eigen voortbestaan: principieel vermoordt de mens geen dieren of planten, hij doodt ze uit noodzaak en aldus geheel zonder 'kwaadheid' en in 'vrede'.
Families hangen van nature samen, en zo ook stammen. Als die te groot worden, dan splitsen zij zich van elkaar af, precies zoals mezen dat doen die, eenmaal uitgeleide gedaan uit hun nestkastje en opgevoed door de ouders, verhuizen en een eigen territorium opzoeken. En dat is een fysieke noodzaak omdat al wat leeft, ook eten moet om in leven te kunnen blijven, en dat voedsel moet uit de omgeving komen, het wordt door het individu fysiek opgenomen en daarom ook kan men in feite zeggen dat zijn omgeving of zijn territorium van het levende wezen in kwestie fysiek deel uitmaakt. Conflicten ontstaan daar waar men elkaars leven bedreigt, en dat is het geval waar men elkaars territorium bezet omdat men aldus in feite elkaar zit op te vreten of dan tenminste toch omdat men opeet wat de ander nodig heeft om te kunnen blijven bestaan. Territoria zijn aardgebieden maar de aarde is geen eindeloze vlakte, zij is een bol en eindig en die eindigheid stopt genadeloos de groei van al het leven dat uit eigen beweging alleen maar ongeremd zou woekeren. Aldus is de vruchtbare aarde tegelijk de wegbereider van het leven én zijn antagonist; het is een kracht gekoppeld aan een tegenkracht en wellicht kan die samenwerking het leven alleen maar ten goede komen. Tenminste als het in vreedzame banen wordt geleid, en die banen dienen zich ook aan in het naar voren komen van de redelijkheid welke vreedzaam overleg mogelijk maakt, wat betekent: het vermogen om zich aan de gestelde en fatale beperkingen aan te passen, bijvoorbeeld door de eigen groei binnen de perken (van het redelijke) te houden en dit middels afspraken die door alle participanten worden nageleefd. Dat laatste is een zaak van intelligentie en daarom ook getuigen oorlogen van een gebrek daaraan: het leven dat niet intelligent wil zijn, veroordeelt op die manier zichzelf ter dood. En intelligentie is nu in de eerste plaats een kwestie van vrijheid.
De eerste maatschappijen kwamen niet tot stand door overleg en intelligentie gericht op leven en op vrijheid maar wel door en ondanks verknechting. Toen de wrede Genghis Kahn achthonderd jaar geleden zijn rijk uitbreidde naar het Westen toe, liet hij in elk nieuw veroverd gebied telkens duizenden mensen afslachten: zij werden onthoofd en hun hoofden werden op elkaar gestapeld tot hoge piramides, als waarschuwing voor wie weigerden zich te onderwerpen aan de tiran, die de opbrengst van de akkers voor zich opeiste en verder alles wat hem zinde. Het volk werd verknecht door de wetten die de despoot stelde en aldus werd een gebied gevormd dat hij bezat en afroomde. Van in het begin waren onze 'koningen' wreedaards die door het volk werden geacht omdat zij - overeenkomstig de stelregel van Macchiavelli - door hun wreedheid ook de macht bezaten om naar willekeur wie zij maar wensten van het leven te beroven. Tirannen halen hun macht niet uit een bijzondere natuurlijke sterkte of uit een zogenaamde genialiteit waar zij echter wel vaak prat op gaan - getuige het feit dat zij zich graag als "een groot staatshoofd" laten betitelen of dat zij standbeelden laten oprichten van zichzelf; zij halen hun macht vooreerst uit hun wreedheid, en wreedheid is geen vermogen, het is daarentegen een tekort, en wel een tekort aan menselijkheid. Dat tirannen beesten zijn, kan daarom ook letterlijk worden verstaan, want zij missen uitgerekend datgene wat een mens tot mens maakt. De eerste maatschappijen kwamen tot stand door de werking van de tirannie, door onderwerping, waardoor allen slaafs eenzelfde wet gingen volgen. De burgers van de primitieve maatschappijen waren slaven die te kiezen hadden tussen de dood en de onderwerping: als zij in leven wilden blijven in 'hun' maatschappij, dan zou het zijn als slaaf, als afgerichte, als lijfeigene, als lichaam dat handelt volgens de bevelen van een vreemde kop, precies zoals een paard in het span een kar trekt volgens de willekeur van de menner gewapend met een zweep.
En nog steeds is er tirannie, ook in het zogenaamd democratische Westen, ook al is die tirannie mettertijd veel complexer geworden en ook veel minder zichtbaar. Want niet het (eigen) inzicht is voor het gros van de mensen de drijfveer voor de onderlinge samenwerking maar wel de angst. Een gebrek aan inzicht creëert angst en op haar beurt beneemt de angst de mens de moed om met zijn eigen hoofd te denken of tenminste om wat hijzelf het juiste acht, ook uit te voeren. Een gebrek aan inzicht is een gebrek aan licht, en het is ook letterlijk duisternis omdat inzicht anticipatie is en een gebrek aan vooruitziendheid is inderdaad een goede reden tot angst, precies zoals voor wie het zicht missen het ook veiliger is om immobiel te blijven. De tirannie van onze tijd centreert zich niet langer in een vorst of in een staatshoofd dat de scepter zwaait en ook de wet werd dermate plastisch dat zij vaak nog slechts een instrument is in verkeerde handen. Vandaag is de tiran veeleer zoals een kanker uitgezaaid in alle gelederen van de samenleving; hij houdt met de ogen van elke burger elke andere in de gaten en luistert overal mee, geeft duwtjes en licht voetjes, zet aan tot het ene en straft het andere af, bejubelt de enen en maakt de anderen zwart, doet de waarheid geweld aan door haar te verzwijgen of door te liegen; hij verleidt, verdringt, duwt en trekt zoals een glibberige stroom tegen welke het quasi onmogelijk vechten wordt. Er blijft niettemin de keuze waaraan niemand zich onttrekken kan en waarvoor elkeen verantwoording verschuldigd is, in de eerste plaats aan zichzelf: de keuze voor de capitulatie of de vrijheid.
De zogenaamde 'zachte dwang' die voor elkeen altijd alom voelbaar is waar zich persoonlijke meningen zouden kunnen vormen en derhalve ook personen onderscheiden van de willoze massa, is immers minder zacht dan hij aanvoelt voor wie er altijd futloos aan toegeven. Slechts zij die weerstand bieden aan die dwang, worden op den duur geconfronteerd met de duivelse machten die er achter schuilen. Omdat zo weinig mensen weerstand bieden, hoeven de helse machten zich slechts zelden te manifesteren en daardoor lijkt het wel alsof zij 'zeldzaam' zijn, alsof zij bijna niet bestaan, alsof zij slechts nu en dan eens naar de oppervlakte komen terwijl zij voor het overgrote deel van de tijd ingedommeld zijn en slapen, ja, het lijkt wel alsof zij te verwaarlozen zijn, ze zijn alvast onzichtbaar. Maar die schijn bedriegt niet weinig en dat bedrog is vooreerst zelfbedrog: wie oog in oog met het onrecht het been stijf houden, die moeten vechten, niet alleen voor een recht voor zichzelf en voor anderen, maar tegelijk ook voor het eigen leven en voor dat van vele anderen. Het kwaad biedt immers weerstand en net zoals de materie is het taai en mag het vooralsnog bogen op een 'recht' - het recht van de sterkste - dat binnen een humane context in feite helemaal geen recht kan zijn. De menselijkheid kan zich derhalve pas manifesteren in een wereld die aan de natuur onderworpen is en die dat ook blijft, op voorwaarde dat zij strijdbaar is: zij moet indien nodig haar eigen vlees opofferen aan de nagestreefde geest. En dit streven naar wat recht is, is identiek aan het streven naar vrijheid.
Het is makkelijk om zich zoals het vee te laten leiden door een vorst, een paus, een keizer, noem maar op, en zichzelf daarbij ook voor te liegen dat dit het ideaal is voor een mens, het allerbeste, en zijn ogen te sluiten voor het feit dat men er aldus niet minder dan zijn mens-zijn zelf bij inschiet. De menselijke waardigheid vereist immers zijn autonomie of zijn zelfbeschikking. Maar zelfbeschikking verwerft niemand zonder slag of stoot: men moet eerst diegene die trekt aan het gareel waarbinnen men gevangen zit, verjagen. Men moet opstaan tegen hen die zich de 'meerderen' noemen, de 'vooraanstaanden' of de 'leiders' en die klakkeloze gehoorzaamheid opeisen van het volk. Men moet de zoete doch moordende illusie prijsgeven dat de eigen onderwerping aan het gezag van derden beloond wordt met bescherming van het leven en met waardigheid en dat dit het goede is dat dapperheid vereist en dat de maatstaf was voor alle verdere morele kwaliteiten. Het tegendeel is waar: een mens die uit angst het beste van zichzelf opgeeft, heeft reeds zichzelf veroordeeld en zijn fysieke dood zal die zelfmoord slechts voltooien. Een mens is pas mens als hij met het eigen hoofd nadenkt en dan naar eigen inzicht handelt. Als hij met anderen samenwerkt, dan zal hij pas volgens het inzicht van die anderen handelen vanuit het eigen inzicht dat hij zodoende het beste doet en nimmer op grond van angst of onder dwang.
Die vrijheid is ver zoek in onze maatschappij, de pretentie ten spijt dat in de westerse beschavingen democratie heerst, volkssoevereiniteit en recht. Als het te makkelijk wordt, dan worden wij, mensen, laks, de alertheid slinkt, de aandacht verslapt, wij dommelen in en voor wij het goed en wel beseffen, hebben vreemde indringers zich van ons hebben en houden meester gemaakt. En die vreemde krachten benutten alle trukjes van het cirkus om hun slag te slaan, geheel natuurlijkerwijze gedreven door de honger die alle wezens wakker houdt. Zij organiseren zich terwijl de eigen legers in ontbinding zijn; zij communiceren efficiënt terwijl in het eigen land de arrogantie doof en blind maakt; zij zetten zich schrap terwijl de eigen soldaten indommelen en snurken. De beschaving is over haar hoogtepunt heen, zo zeggen zij tenslotte: er is niets meer aan te doen. En zowaar geven zij datgene op waarvoor hun eigen voorvaderen eeuwen hebben moeten strijden en in een mum van tijd zijn zij verworden tot een vogel voor de kat.
Het verzet tegen de slavernij is anderzijds niet vanzelfsprekend en het moet worden herhaald dat dit niet aan het licht kan komen tenzij voor wie zich effectief verzetten. De tiran hoeft immers niet op te treden tegen al wie voor hem buigen; alleen wie weerstand bieden, wekken zijn toorn. En zo beangstigend blijkt die toorn dat welhaast niemand zich verzet, zodat het wel lijkt alsof de tiran slechts heel uitzonderlijk eens tot bestaan komt. Schijn is dat, want een tiran slaapt nooit en elke weerstand merkt hij op. Men mag alleen niet gaan geloven dat het bieden van weerstand suïcidaal is; het tegendeel is waar omdat wie plooien, zichzelf op voorhand al hebben opgegeven. De strijd is onontkoombaar, hij is de enige weg naar een mogelijke overwinning. Wie geen vrede nemen met de volle pens in ruil waarvoor velen zonder hoofd ronddolen, moet weerstand bieden aan de geringste dwang, hij moet zich door het trek- en duwwerk worstelen, de waarheid uitspreken en het recht, hij moet zich in het strijdperk werpen en alleen op die manier kan hij eventueel zichzelf behoeden voor het zelfverlies - alvast behoudt hij zodoende zijn ziel.
In zoverre een maatschappij de vrucht is van verknechting, moet men haar schuwen en verachten, moet men zich met hand en tand verzetten tegen de druk die van haar uitgaat en de dwang om zus of zo te denken en te doen. Pas het samenleven dat uit vrije onderlinge afspraken resulteert, is bindend voor een mens en waardig. Niemand mag zijn wil opdringen aan een ander, ook niet als hij zodoende aan die ander diens eigen goed belooft, tenzij die ander zijn kind is voor wie hij verantwoordelijkheid draagt en zorg. Het is beter om met een verlicht hoofd te zoeken naar een eigen weg in 't donker dan om te dolen in de labyrinten van een vreemde die de lantaarnen in zijn duistere spelonken voorstelt als het licht van de wereld. En dat laatste is wat allerlei valse profeten dezer dagen doen: zij houden de massa in de tang van de dwang, jagen miljoenen mensen de stuipen op het lijf en dan nog met hun eigen dood, om aldus te gaan heersen over al die individuele levens. Grote delen van de wereldbevolking worden zo ten ondergang gedreven door een 'geest' die het verstand van elk van hen met angst vervult en aldus verlamt. Hoezeer zou de mensheid niet opkijken, als een werkelijk grote geest het licht kon doen branden en aldus zichtbaar kon maken in welke nesten het mensdom zich verwikkeld heeft!
(J.B., 19 juli 2012)
10-07-2012
Efficiënte doch niet rendabele kankerkuren...
Efficiënte doch niet rendabele kankerkuren...
Op het internet is in een ruim een uur durende videoreportage van de Italiaanse cineast Massimo Mazzucco te zien hoe de gevestigde geneeskunde omgaat met artsen die in de jongste eeuw succesvolle kankerbehandelingen opstartten. Deze film uit 2010 heet Cancer - The Forbidden Cures. (1) Mazzucco maakte eerder films en hij is nog het best bekend van zijn documentaire uit 2007 over de complottheorieën rond Elf September 2002, getiteld: Il Nuovo Secolo Americano (The New American Century).
Schijngeneeskunde
In Cancer - The Forbidden Cures toont Mazzucco hoe in de voorbije honderd jaar talloze geleerden succesvolle en vaak goedkope behandelingen vonden tegen een ziekte die vandaag bijna de helft van het mensdom wegmaait. Behandelingen die echter door de gevestigde geneeskunde van tafel werden geveegd omdat er geen patenteerbare medicijnen mee gemoeid waren. En patenten zijn nu eenmaal de spil waar het in de farmaceutische industrie om draait.
Tussen haakjes: de omzet van de pillendraaierij is gigantisch; ook in België is het de bedrijvigheid met veruit de grootste omzet - op nummer twee staan de alkoholische dranken, pas op nummer drie komt de voedingsnijverheid. Het hier door Mazzucco aangekaarte euvel moet ons echter niet verwonderen want ons systeem acht winst belangrijker dan effectieve resultaten en dat geldt voor de hele bedrijfswereld. De verwachting dat de meest rendabele van onze nijverheden daarop een uitzondering zou vormen, ware wel bijzonder naief.
De medicijnenindustrie, aldus Mazzucco, maakt grote winsten en steunt daarmee het onderzoek aan de universiteiten. Maar een gezonde situatie is dat niet omdat bij zaken waarmee veel geld gemoeid is, de onpartijdigheid gauw zoek raakt. In de praktijk betekent dit de beïnvloeding van onderzoeksresultaten - om niet botweg te hoeven zeggen dat de research vervalst wordt. De sponsor verlangt immers positieve berichtgeving over zijn producten, zijn werknemers doen uiteraard wat ze kunnen om aan dit verlangen tegemoet te komen en weinig is dat niet en kijk: daar gaat de geloofwaardigheid der medische vakbladen! (2)
Via de sociale zekerheidsbijdragen en de andere kanalen van het RIZIV stromen aldus via de ziekenkassen reusachtige fortuinen naar de suikerboontjes van de farmaceutische industrie - wel te verstaan in het allerbeste geval, want medicijnen zijn vergif voor al wie ze niet behoeven.
Verboden geneesmiddelen
De lijst van de genezers is bijzonder lang, en let op: het gaat hier niet om kwakzalvers doch om medisch geschoolden, academici en heuse uitvinders wiens gelijk bewezen werd door het succes van een praktijk die de bouw van soms tientallen internationaal vermaarde klinieken mogelijk maakte. Er zijn getuigenissen en ook databanken en de verschillende geneespraktijken bestaan heden nog, al hebben zij de wind van voren. Mazzucco laat hen de revue passeren met als eerste Renée Caisse (1888-1978) met haar ophefmakend kankermedicijn Essiac dat ze uit de geneeskunde van de oude Indianen haalde.
Het boek Essiac and Cancer verscheen in het jaar voor haar dood. Caisse had in Massachusetts een eigen kliniek voor kankerpatiënten maar de American Medical Association (A.M.A.) zette een domper op haar successen door te stellen dat zij helemaal niet bewezen had dat haar patiënten ooit kanker hadden.
Harry Hoxsey uit Illinois zag als kind thuis op de boerderij hoe daar een trekpaard zijn tumor verloor nadat het spontaan bepaalde gewassen begon te eten. Hoxsey haalde een antikankermiddel uit de bewuste planten en behandelde tallozen in zijn Hoxsey Clinic totdat de voorzitter van de A.M.A., ene dokter Fishbein, hem dwarsboomde. De genezer werd gearresteerd op beschuldiging van illegale praktijken maar Hoxsey begon een rechtszaak tegen Fishbein en won - Fishbein werd ontslagen maar alsnog moest Hoxsey met zijn kliniek naar Mexico uitwijken. De Food and Drug Administration (F.D.A.) had immers beslist dat kanker alleen maar kan behandeld worden middels chirurgie en radiotherapie...
Max Gerson (die de dochter en de vrouw van Albert Schweitzer genas van ernstige longaandoeningen en vervolgens Schweitzer zelf van suikerziekte), werd door Schweitzer een genie genoemd. Deze arts die een leerling was van Ignaz Semmelweis, de dokter die beroemd werd nadat hij de kraamkoorts uit de wereld hielp middels het verplichte handenwassen met zeep bij de bevalling, bewandelde het therapeutische pad van de gezonde voeding met geloof in het zelfhelende vermogen van ons lichaam, en met veel succes. Maar zijn boek (A Cancer Therapy) werd in de V.S. verboden en zijn dochter Charlotte die zijn werk voortzette, moest eveneens uitwijken naar Mexico.
De kankertheorie van de Duitse arts Gerd Hamer werd door de officiële geneesherenbond nooit ernstig onderzocht en Hamer zat maandenlang in de gevangenis omwille van zijn afwijkende opvattingen en hij mag ook geen praktijk meer hebben.
Maar de meest ophefmakende therapie is misschien wel deze met de zogenaamde vitamine B-17, ook Laetrile genaamd, een stof die gehaald wordt uit de steen van perzikken en gelijkaardige vruchten. Ook daar wordt de werking van de therapie door de officiële geneeskunde miskend en ligt de eigenlijke reden volgens Mazzucco voor de hand: natuurlijke geneeswijzen en medicijnen zijn niet patenteerbaar, men kan er dus nooit geld uit slaan en zo worden ze op voorhand naar de prullenmand verwezen. Het hart van de perzik, de mispletoe, het Indianenmedicijn en vele andere planten: voor een op winst azende industrie zijn zij volstrekt waardeloos, ook al zouden zij miljarden (!) mensenlevens kunnen redden.
Op den duur zou men inderdaad haast gaan geloven dat kanker een ziekte is die door de geneeskunde gekoesterd wordt. Sterven moeten we allemaal, er is sowieso overbevolking en... is kanker voor heel wat functionarissen in die medische wereld dan geen echte goudmijn? (3)
Voor journalisten loopt het vandaag allemaal niet meer van een leien dakje, zo blijkt uit het almaar korter wordend ochtendbulletin. Afgezien van de portie islam die alvast trouwe luisteraars en beste kijkers sinds Elf September dagelijks te slikken krijgen, is daar het horror vacui dat zich naar de gracht rept om daaruit een oude koe te halen. Een onbekend acteur wordt herdacht, een zanger heeft het over zijn lievelingsgerecht en een jong politicus verklapt ons welke shampoo hij gebruikt en ook waarom. Angstvallig beperkt zich de binnenlandse politiek tot de roddels van de dag, en de buitenlandse tot de overname van enkele vage krantenkoppen - de rest is sport of wat daar nog steeds voor doorgaat. Van geschiedenis heeft niemand nog kaas gegeten, voor achtergronden is er zogezegd geen interesse en de radiostem kan niet rap genoeg haar litanie afmaken, het is immers tijd voor het volgende 'nummer', zoals de schakels der opdringerige lawaailintwormen zich heden laten noemen.
Alle gekheid op een stokje, maar het blijkt niet langer simpel om het nieuws van de dag te vergaren en te verslaan. Enerzijds zijn er die heilige huisjes en de lui uit wiens handen eenieder vandaag eten moet maar die hun waren verzamelen waar het daglicht niet mag schijnen. Macht oefent nu eenmaal druk uit omdat zij naast voederen ook doden kan en zo kijken alle ogen die aan die heersers weliswaar niet hun zicht te danken hebben maar dan toch het gespaard blijven van de blindheid, prompt de andere kant op als het monster moet passeren.
Een monster, zo zegt men, maar dat is het dan ook, en nu en dan komt het voorbijgegaan alsof het net zoals elk ander wezen op tijd en stond een plasje maken moet. In 1948 had George Orwell het al voorzien van in het ei, want een reptiel is het met alleen maar een reptielenbrein. George Orwell met zijn 1984 werd voorafgegaan door Franz Kafka's Het Proces dat posthuum verscheen in 1925, door Wij van Jevgeni Zamjatin in 1929 en door Aldous Huxley's Brave New World uit 1936. Bij ons was er in 1964 Ward Ruyslinck met Het Reservaat en niet zoveel langer is de lijst van wie over dit gedrocht hebben gerept. Het is de staat die zich verheft boven de enkeling, als was hij meer dan een persoon, als was hij, ja, de godheid zelf.
De staat of de computer, het is eender: beide zijn het zielloze machientjes, werktuigen die principieel het leven van elkeen zoveel gemakkelijker moeten maken maar die, als puntje komt bij paaltje, wapens in de klauwen van een handvol engerds zijn die anderen besturen willen en dicteren, alsof zij en zij alleen de wijsheid in pacht hadden. De staat dient dan om anderen af te romen via afschrikking en manipulatie, desinformatie, oorlog, geweld, macht en geld. Het is allemaal niet volmaakt ondoorzichtig, maar tegen de tijd dat men het monster ook echt in de gaten krijgt, is men de bezitter van een lange grijze baard en komt er van ridderlijke kruistochten tegen dit ultieme kwaad uiteraard helemaal niets meer in huis.
Maar ook jonge journalisten zien het blijkbaar toch niet zitten om enig verzet te bieden tegen wat in feite niet alleen hun fantasie verstikt maar wat hen tevens zozeer slaat met angst dat zij compleet verzwijgen wat zij eerst hoopten in geuren en kleuren te verslaan. De uitzonderingen op die regel betaalden voor hun eigen stukjes met hun leven of dan toch met hun vrijheid die daarvan wellicht het schoonste deel is. Op de hoofden van Salman Rushdie en van de tekenaar van de profeet staat nog steeds een prijs en ook de maker van wikileaks moet vluchten, Theo Van Gogh is dood en het aantal journalisten dat vergif innam neemt in steeds sneller tempo toe. Men zegt dat de speciale eenheden van CIA, FBI, KGB en dergelijke ongeziene diensten meer, nog dagelijks tegenstanders van de regimes die hen betalen, ongestraft neerleggen. Veilig zijn alleen wie in de rij blijven lopen - richting slachtbank hoe dan ook.
(J.B., 9 juli 2012)
08-07-2012
Kastelen rijzen alom uit de grond: het einde van het Westen?
Kastelen rijzen alom uit de grond: het einde van het Westen?
Een snel kleiner wordende 'elitaire' groep slorpt de levensmiddelen op van een even sterk toenemende arme en straatarme bevolking.
Bijzonder alarmerend is dat die 'elite' haar bezigheid louter obsessioneel verricht. Dit wordt al gauw duidelijk eens men inziet dat zij helemaal geen tekorten lijdt, noch aan levensmiddelen, noch aan luxeproducten, noch aan reserves voor die twee zaken. Zij vermeerdert haar bezit om geen andere reden dan óm het te vermeerderen en aldus is die 'elite' niets anders dan een sociale kanker.
Bovendien brengt dat handvol bezitters helemaal niets voort, alvast niets goeds, terwijl de ontelbaren die zij broodroven, per definitie behoren tot de werkende klasse en dus tot die groep van mensen die ervoor zorgen dat iedereen in leven blijven kan.
Kennelijk is tegen deze ziekte die binnenkort de volledige ondergang van onze beschaving zal betekenen, geen enkel kruid gewassen en dat komt voor een deel ook hierdoor, dat die kankerkaste erin slaagt om de schuld voor de malaise van zich af te schuiven in de schoenen van de werklieden: niet de alles opslorpende elite wordt met de vinger gewezen, maar wel de werkende klasse, die zij immers weet te beheersen door daarin tweedracht te zaaien, en meer bepaald tweedracht tussen de werkenden en de werklozen. Want de laatst genoemde categorie is niets anders dan een vernuftige uitvinding van de elite waarmee zij, in een wereld waarin de job - de slavernij - het toegangsticketje tot de wereld zelf is, niet alleen de werkenden extra uitperst, maar waarmee zij tevens het keizerlijke verdeel-en-heersprincipe voor haar gouden kar spant.
Amper een eeuw is het geleden dat de werkende burger opkwam voor zijn sociale rechten omdat hij tot dan toe zoals een ding behandeld werd: hij werd door gewetenloze rijkelui gebruikt in zijn krachtige levensjaren, maar van zodra hij ziek werd, oud of zelfs zolang hij kind was, werd hij genegeerd. Alleen zorgden toen de arbeiders nog voor hun kinderen, hun zieken en hun ouderen. Vandaag spelen de uitzuigers het met het genoemde principe van Caesar klaar om de zwakkere werkkrachten door het alsnog rendabele werkvolk zelf te laten afmaken.
En zij doen dit om te beginnen via de demonisering van de zwakkeren, waar zij hen bestempelen als werkonwilligen en als profiteurs, terwijl zij tegelijk aan het volk ook allerlei wetten opsolferen waarmee, uiteraard onder het mom van emancipatie en zelfbeschikking, men feitelijk alle onproductieven ook fysiek uitschakelt, wat wil zeggen dat zij voortaan probleemloos worden vermoord: de ongewensten nog vooraleer zij de wereld betreden, met abortus; de ouderen, die reeds helemaal uitgemolken werden, alsook de zieken, die immers geld opslorpen, de geesteszieken en alle andere 'nuttelozen', met euthanasie. Abortus en euthanasie: ziedaar de hedendaagse verbloemingen voor de meest laffe vormen van moord in de ganse mensengeschiedenis.
Onder het voorwendsel van een internationale solidariteit weten de genoemde slokops bovendien te bereiken dat hun banken, die nota bene multinationals zijn, jan met de pet van zijn laatste spaarcent beroven.
Witteboordencriminelen hebben de man in de straat daarvan kunnen overtuigen dat hij van economie helemaal geen kaas gegeten heeft en hij is dat ook gaan geloven, en wel in die mate dat men hem zijn geld voor zijn neus afhandig maakt terwijl hij er hardnekkig van overtuigd blijft dat hij aldus geholpen wordt... en dan nog door een soort van engelen die zich geheel zonder winstoogmerk zijn lot behartigen!
Want wat anders gebeurt er wanneer een bedrieglijke internationale constructie van de genoemde 'elite' die zich uitgeeft voor Europa, beslist dat de allerarmste Europese burgers zullen bijspringen voor de zogenaamd noodlijdende banken? Elkeen weet dat banken geen noden hebben want zij leven niet en hebben derhalve geen honger, dorst of kou. Voor wie het nog niet wisten: banken zijn niets anders dan bergen geld, verzameld door wie er teveel van hebben, de vruchten van de hebzucht die, zoals de existentiële paradox van het kwaad het nu eenmaal wil, helemaal niets anders inhouden dan de onterecht verworven macht om de toegang tot de natuurlijke levensmiddelen 'wettelijk' te blokkeren.
Een bank is niets anders dan de beurs van een rover, en die dief weet ons vandaag via de internationale pseudopolitiek onze levensmiddelen afhandig te maken, en aldus uiteindelijk ons leven zelf.
Andermaal dient men in beschouwing te nemen dat die middelen in handen van het gouden kalf geen enkel doel meer dienen kunnen dan de dood: de 'eerste' dood en ook de 'tweede'.
Niet de werklozen, de zieken, de geesteszieken, de anders-validen en de ouderen vormen de kanker van deze maatschappij: zij zijn volstrekt volwaardige individuen, ingebed in een sociaal weefsel dat gezond blijft en dat blijft bestaan precies dankzij de sociale wetten. Het is immers bij de gratie van die sociale wetten dat gezonde individuen werkzaam zijn en blijven, want wie zou zijn beste krachten verspillen, en dan nog vaak aan rijkeluizengrillen, als hij op voorhand wist dat hij gedumpt zou worden van zodra hij niet langer werken kon ingevolge ziekte, ouderdom of andere ongelukken? Dat ook de zwakkeren in leven mogen blijven, geeft aan de sterkeren de moed om door te gaan, zo weten zij immers dat zij niet vergeten zullen worden eenmaal hun krachten het begeven.
De kankercellen van deze maatschappij, zijn deze die helemaal niets goeds verrichten doch die geheel werkeloos niets doen dan bezitten, en die hun bezit aanwenden om aan anderen nadeel te berokkenen door hen de toegang tot de levensmiddelen te ontzeggen middels allerlei tolsystemen.
Het kapitalisme loopt nu op zijn laatste benen: het spreekt allang vanzelf dat hebzucht zoals elke andere zucht of verslaving, een ziekte is die pas ophoudt als zij de zieke welke zij bezit, gedood heeft. De bezitter immers wordt op zijn beurt bezeten, en dat is dan ook de letterlijke betekenis van de obsessie. Zij is terug te voeren op het doelloze rondtollen dat een aanvang neemt van zodra het ultieme perspectief verdwenen is, dat noodzakelijk voorbij de stoffelijke en eindige wereld ligt. Eens kon de stoffelijke wereld door het recht van de sterkste bestaan, maar als dit beginsel niet gauw plaats maakt voor een ander, dan zal het ook de ondergang bewerken.
(J.B., 8 juli 2012)
19-06-2012
Tijdgeest en kuddegeest
Tijdgeest en kuddegeest
Een door sommigen verguisd en door anderen verslonden Vlaams weekblad voert de bekende spreuk in het schild dat wat niet vrolijk gezegd kan worden niet de waarheid is. In fel contrast daarmee staat de spreektoon van een tekst die zozeer voor dé waarheid doorgaat dat de waarheid met die tekst wordt vereenzelvigd: evangelie. Een contrast want in het evangelie wordt niet gelachen; het heet weliswaar 'de blijde boodschap' maar 'blij' is iets heel anders dan 'vrolijk', de vrolijkheid immers mist die allerdiepste ernst in het licht waarvan het woord Gods ons lot bezegelt, alvast volgens wie geloven. Maar er is één uitzondering.
In het Nieuwe Testament vindt men met wat goede wil dan toch nog humor, meer bepaald in een passage over duiveluitdrijving. Een man is bezeten en Jezus wordt erbij gehaald. Uit de mond van de bezetene spreekt de duivel die zichzelf 'legioen' noemt, waarmee hij aanduidt niet één individu te zijn doch een ganse kudde. Daarop drijft Jezus deze boze geesten uit de man en hij stockeert ze als het ware in een kudde varkens die daar toevallig voorbijtrekken. De varkens storten zich daarop in razernij de afgrond in. Als dat karwei geklaard is en de Heer is weg, morren de boeren iets in deze zin: "Laat Hem in 't vervolg maar elders duivels gaan uitdrijven, want straks zijn we al ons vee nog kwijt!"
Alle gekheid op een stokje, maar als één zaak hier duidelijk wordt gemaakt, is het deze, dat de duivel of het kwaad geen unieke persoon is doch een kudde, en dat een boze geest niet de geest is van een enkeling doch die van een kudde: een duivel is met andere woorden een kuddegeest, en de kuddegeest is het kwaad zelf.
Het is helemaal niet verwonderlijk dat het kwaad een kudde nodig heeft om zich te manifesteren want in tegenstelling tot een enkeling of een persoon, kan een kudde niet ter verantwoording worden geroepen. Zij handelt ook niet vanuit welbepaalde redelijke motieven welke de essentie uitmaken van de verantwoording en zo kan zij ook bezwaarlijk responsabel worden geacht. Weliswaar bestaat een kudde uit vele individuen maar als die individuen ook nog mensen zijn, dan wordt in de kuddevorming zelf alle menselijkheid geweerd: wie toetreedt tot een kudde, zet zijn persoonlijkheid opzij en hij biedt spontaan gehoorzaamheid aan de kuddeleider die op zijn beurt gevolg geeft aan de verzuchtingen van de kudde-dieren. Via deze circulus vitiosus verdampt de menselijkheid als het ware vanzelf uit de kudde, die dan alleen nog een kudde is van dieren of van onmensen.
Een historisch voorbeeld van kuddegeest waar de Heiland zelf het slachtoffer van werd, wordt ons verhaald door Pontius Pilatus, die in een brief spreekt over de uitbraak van een ware massahysterie waarin - tevens volgens de evangelist Marcus - een bezeten menigte koos tégen de integere Jezus Christus die werd uitgespeeld tegen de crimineel Jezus Barabbas. Het leek wel alsof alle duivels uit de hel daar samentroepten, zo beschreef Pilatus de volksrazernij waarvan hij zegde dat hij ze nog nooit zo hevig had geweten, en kennelijk doelde hij op een strijd tussen goede en kwade geesten, een strijd die het menselijke ver te boven gaat.
Waar een kudde aan het woord is, verdwijnt het woord, wordt het tot slogan, tot gehuil en getier, tot blinde roep. In de kudde aapt de ene angstvallig de andere na, de enige nog resterende 'gedachte' is de zorg om het eigen hachje welke dwingt tot groepsaffiliatie in een even redeloze angst om uit de toon te vallen. De enig resterende norm is wat de meerderheid, de kudde eist en allen volgen zij die norm die verder echter volstrekt inhoudloos blijft.
Dat de kuddenorm van elke inhoud verstoken blijft, wordt duidelijk van zodra de tijdgeest kantelt: van het ene ogenblik op het andere verandert de norm van wit naar zwart en zonder de minste moeite past de ganse kudde zich aan de nieuwe standaard aan: de korte snit wordt een must en lange haren zijn ineens taboe; geel is de kleur van het moment, wit is nu not-done; het strikje vervangt de das; het Engels neemt de plaats in van het Frans. Maar geldt dit voor relatief onschuldige aangelegenheden, dan is het des te meer ook waar voor zaken van levensbelang. Prominenten vergassen holebi's, gaan hen na de ondergang van het naziregime promoten en schudden in het huidige tijdsgewricht alweer angstvallig de veren van zich af die zij gisteren nog vergaarden met de emancipatie van de pedofielen. Klinieken die altijd streng afkerig stonden tegenover abortus en euthanasie, blijken in het licht van een triomferende overbevolkingstheorie ongehoord soepel met alle winden mee te kunnen draaien. De kort geleden nog streng dogmatische katholieke kerk claimt niet langer de scheppingstheorie en lijkt in te stemmen met een verhaal van een aan zichzelf twijfelende evolutionist. En in die reusachtige wisseldans ziet men één constante: alle instituten en ook alle individuen zijn als de dood om zich over die levensbelangrijke dingen uit te spreken.
Door die laatste nu alles overheersende terughoudendheid ontstaat een irrealiteit, een bestaan-in-volstrekte-voorlopigheid of zoals kernfysici het zouden zeggen: een wereld in superpositie, die een geheel immateriële wereld is, een wereld van ladingen, spanningen, verwachtingen, hoop en vrees, kortom een wereld van niet eens beloften, een wereld van volstrekte onbeslistheid. Men spreekt zich er niet over uit wat goed is en wat kwaad, omdat men de ethiek wil gronden op de ultieme kennis... welke men voorlopig missen moet. Edoch, zonder goed en kwaad wordt ook elk onderscheid tussen waarheid en leugen arbitrair en gaat de werkelijkheid zelf aan het dansen en tenslotte aan het zweven: de werkelijkheid van de wereld en ook die van alle zielen welke hem bevolken.
Waar is de wereld van helder water en van harde steen? Waar zijn de bomen die met hun wortels rusten in de koele aarde voor een termijn van duizend jaar? Wie spreekt het woord waarop men bouwen kan? En waar blijft nu de god die ons dan toch dit leven schonk? Een wereld in superpositie lijkt wel een wereld opgegaan in damp, een bestaan dat ergens hangt, wachtend op condensatie, op herdichting. Maar voorlopig verblijft alles in een mist, in deze wereld zijn wij blinden, vangen wij geluidjes op en hebben wij het raden naar wat wij her en der geloofden waar te nemen.
Niemand spreekt zich nog uit over ook maar iets, maar tegelijk wordt druk gelegd op iedereen om alsnog te handelen. Is daar een brug? Weet gij het dan niet? Maar schrijdt dan toch vooruit, alleen zo zult gij het ten slotte aan de weet komen! Na u, zo antwoordt de aldus aangevallen stem, in de hoop dat een ander het zal doen, iemand die op de heldenstatus aast bijvoorbeeld, of iemand die dronken is en daardoor gevaarlijk onbevreesd. Na u, mijnheer; na u, mevrouw; ik wacht liever nog even, ik kijk de kat wel uit de boom, ziet u: ik droom.
Een droom is wat de wereld op die manier geworden is, alleen weten wij niet of het een nachtmerrie wordt ofwel een sprookje en het kan de twee zijn - dat is dan ook de betekenis van die superpositie, die onbeslistheid, dat gebrek aan kennis dat wel lastig is maar welkom tegelijk omdat het toelaat om terug te keren op zijn stappen zolang de beslissing niet gevallen is, het verdict op zich laat wachten, de uitslag onbekend blijft en de peilingen in alle richtingen tegelijk zijn gaan wijzen. Zijn het relativisme en de multiculturaliteit alsook de wagenwijde verschillen in de meningen omtrent duizend-en-een dingen een gevolg van de superpositie waarin de wereld nu verkeert of zijn ze er daarentegen de oorzaak van?
Alvast één ding is zeker: de tijdgeest verandert en aldus brengt hij de leugen van de kuddegeest aan het licht en daarin schuilt ook zijn zin. Indien de waarheid ons bezit was, dan zou er van tijdgeest uiteraard geen sprake zijn. Maar dan bleven wij ook onderhevig aan de dwang der kudden; wij bleven dan onpersoonlijk, onmenselijk en geheel wars van waarheid. En zo is het de fluctuatie van de meningen die ons tenslotte uit de klauwen redt van alles wat onwaar is. Tenminste als wij voldoende ruimte schenken aan de voorlopigheid, als wij bereid zijn om ons deel van de onzekerheid te dragen en als wij het weer leren om vrede te nemen met de droom.
Strijders voor eerlijke landbouw worden gecriminaliseerd terwijl aan het licht komt dat genetisch gemanipuleerde gewassen een gevaarlijk virus bevatten - zie: