Alle rechten voorbehouden Een variant van deze blog is te vinden op seniorennet op het volgende adres: http://blog.seniorennet.be/tisallemaiet/
23-02-2021
Achteruitgang in de opmars Deel 5: De democratie als totalitaire staat
Achteruitgang
in de opmars
Deel
5: De democratie als totalitaire staat
Van
1964 is het geleden dat One-Dimensional Man
verscheen van de hand van Herbert Marcuse: een kritiek op het
consumentendom die in geen tijd onze ogen opende voor het feit dat
niet alleen de Sovjets maar evenzeer de westerse democratieën
totalitaire regimes zijn, alleenheerschappijen onder de dictatuur van
het geld. Een
fragment uit de conclusie van De
eendimensionale mens over
het ware gelaat van onze tijd:
"The
real face of our time shows in Samuel Beckett's novels; its real
history is written in Rolf Hochhuth's play Der
Stellvertreter. It is no longer imagination which
speaks here, but Reason, in a reality which justifies everything and
absolves everything--except the sin against its spirit. Imagination
is abdicating to this reality, which is catching up with and
overtaking imagination. Auschwitz continues to haunt, not the memory
but the accomplishments of man--the space flights; the rockets and
missiles; the "labyrinthine basement under the Snack Bar";
too pretty electronic plants, clean, hygienic and with flower beds;
the poison gas which is not really harmful to people; the secrecy in
which we all participate. This is the setting in which the great
human achievements of science, medicine, technology take place; the
efforts to save and ameliorate life are the sole promise in the
disaster." (1)
Valse
behoeften worden gecreëerd en via massamedia aangeprezen, zo
schrijft Marcuse: het geluk is te koop, met geld uiteraard en dus
middels (slaven)arbeid. Overproductie en overconsumptie aangezwengeld
door een technologische rationaliteit laat een spoor na van eindeloze
vervuiling, roofbouw op de natuurlijke grondstoffen,
beschavingsziekten en slechts de illusie
van vooruitgang en vrijheid.
De
verdwijning van het kritisch vermogen van de mens maakt Marcuse's
werk over de ideologie van de industriële maatschappij vandaag
actueler is dan ooit.
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
23 februari 2021)
Verwijzingen:
(1)
Herbert Marcuse, One-Dimensional
Man. Studies
in the Ideology of Advanced Industrial Society, Boston,
Beacon, 1964, Hoofdstuk 10 (Conclusie), paragraaf 2. Voor de
oorspronkelijke tekst, zie:
Een
Nederlandse vertaling van De
eendimensionale mens
van Herbert Marcuse staat als PDF op het internet op het onderstaande
adres. (De conclusie van het werk kan men lezen vanaf pagina 310):
Achteruitgang in de opmars - Deel 4: Daarom wordt de wereld de mond gesnoerd
Achteruitgang
in de opmars
Deel
4: Daarom wordt de wereld de mond gesnoerd
De
redelijkheid dankt haar waarheidswaarde aan de openbaarheid omdat zij
resulteert uit een soort van rechtspraak waarvan de jury bestaat uit
principieel alle mensen. Redelijk spreken is spreken alsof het
gebeurde voor het publiek van alle mensen en het is daarom
onverschrokken spreken of spreken in volledige vrijheid. Men kan zich
immers niet beter beveiligen voor de leugen en derhalve ook niet voor
de misdaad dan onder de ogen van de ganse mensengemeenschap. En
uiteraard geldt ook het tegendeel: de leugen en de misdaad krijgen
pas vrij spel bij afwezigheid van getuigen.
Het
creëren van een speelterrein zonder getuigen is bijzonder lastig
maar veeleer ondenkbaar dan ondoenbaar zoals Aleksandr
Solzjenitsyn dat aantoont in De
arrestatie,
het eerste van de volstrekt onverzonnen verhalen in De
Goelag Archipel.
(1) De manier waarop men in koelen bloede te werk gaat met
gesofistikeerde listen om zelfs op klaarlichte dag onschuldige mensen
definitief van hun vrijheid te beroven, overtreft de stoutste
fantasie.
Zijn
er alsnog getuigen van leugens of van andere misdaden, dan kunnen die
onschadelijk worden gemaakt met geld: met een som geld kan men een
ander om het leven laten brengen of ervoor zorgen dat hij de waarheid
achterhoudt en in dat laatste geval spreekt men van zwijggeld: wie
zwijggeld krijgen, worden betaald om de waarheid in zichzelf gevangen
te houden.
Het
in zichzelf gevangen houden van de waarheid lijkt heel makkelijk maar
kan nooit een sinecure zijn omdat de waarheid zo gesteld is op haar
vrijheid. De waarheid bevrijdt maar zij wil zelf ook vrij zijn en dat
blijkt uit het feit dat zij zich altijd ongedurig wil verklappen, dat
zij de dood niet vreest en dat zij zich uiteindelijk voor geen geld
ter wereld zal laten kooien en om die reden is zwijggeld dan ook bij
voorbaat veroordeeld om te falen: wie een ontdekking doen, ontdekken
per definitie waarheid en zij kunnen die nimmer voor zichzelf houden
zoals zelfs uitvinders van atoomwapens getuigen; wie de waarheid
kennen, blijken in staat die te verdedigen tegen een massa van
onwetenden, tegen pausen en andere potentaten, zoals Giordano Bruno
getuigde en vele andere martelaren; wie de waarheid bezitten, worden
op hun beurt door de waarheid bezeten, zij worden haar instrument,
zij blijken wonderwel in staat haar te verdedigen en zij vrezen noch
gevangenschap, noch verbanning, noch veroordeling, noch dood omdat de
waarheid nu eenmaal sterker is. En wie de waarheid in zich gevangen
houden, zijn om die reden op hun beurt de gevangenen van de eigen
leugens.
Derhalve
kunnen alleen wie de fout begaan om te geloven in de leugen, tevens
de vergissing maken om anderen het zwijgen op te leggen. Met andere
woorden kan men zonder de geringste twijfel oordelen over wie anderen
het zwijgen trachten op te leggen, dat zij zelf liegen en
samenzweren. Wie ervoor pleiten om aan anderen - en in de praktijk
zijn dat vaak de tegenstanders van de eerstgenoemde pleiters - de
toegang tot de media te ontzeggen, houden niet alleen de waarheid in
zichzelf gevangen maar zijn op hun beurt de gevangenen van de leugen.
Omdat
de waarheid zo gesteld is op haar vrijheid - zij wil immers leven in
de openbaarheid - is zwijggeld ontoereikend om haar te onttrekken aan
het licht: wie de waarheid achter willen houden, zullen zich daarom
genoodzaakt zien om al degenen die de waarheid in zich gevangen
houden, zelf aan de openbaarheid te onttrekken. Men kan met andere
woorden de waarheid pas achter slot en grendel steken als men eerst
hen die haar bezitten en die op hun beurt door haar bezeten worden,
gevangen houdt. Ofwel als men allen die de waarheid kennen, de
toegang tot de openbaarheid kan verhinderen.
Over
lieden die verklaren dat niet iedereen het recht heeft om te spreken
en dat het derhalve gerechtvaardigd is om aan sommigen het
spreekrecht te ontzeggen door hen de toegang te ontnemen tot de
kanalen die het spreken van de waarheid in de openbaarheid mogelijk
maken, kan men wegens de hoger genoemde redenen zonder twijfel
oordelen dat zij liegen.
Maar in feite weten
zij ook dat zij liegen omdat zij zoals iedereen beschikken over het
nog niet verklaarde doch wezenlijke en bijzondere vermogen om wat
waar en onwaar is te onderscheiden zoals iedereen ook goed en kwaad
kan onderscheiden. Immers, zou iemand niet beschikken over dit
vermogen, dan kon hij ook niet weten of hij wakker was of droomde en
dan verging de wereld in de dichte mist die ons ook het zicht
ontnemen zal wanneer wij ten slotte stranden in het rijk van Hades.
Achteruitgang in de opmars - Deel 3: Het tijdperk der Verduistering
Achteruitgang
in de opmars
Deel
3: Het tijdperk der Verduistering
Het
geloof in de Rede, die de goddelijke kennis zou brengen en aldus, met
het tijdperk van de wetenschappen, de macht over de natuur en de
godengelijkheid, liet de mensheid niet alleen achter met een enorme
teleurstelling maar tevens met de catastrofe van haar tegendeel: de
wanorde van een volstrekte irrationaliteit, het onrecht van het
totalitarisme, de waanzin van het fascisme, het antisemitisme en de
massamoord als industrie in de schande van de holocaust die nimmer
door de rede te bevatten is. Andermaal de tragedie van de
contraproductiviteit.
De
Verlichting of het gebruik van het verstand, de rede, de
rationaliteit, was er als een reactie op de (al dan niet vermeende)
duisternis van het mythische denken. Vooreerst leek het erop dat de
(Helleense) filosofie het mythische denken oversteeg waarin de
tegendoelmatigheid de mens als een vloek boven het hoofd hangt en in
het westen volgde het tijdperk der moderne wetenschappen als een
reactie op de alleenheerschappij van het middeleeuwse geloof in een
werkelijkheid van schuld en boete. Maar het ontbrak een al te
voortvarende rationaliteit alras aan zelfkritiek en de rede sloeg om
in haar tegendeel, zoals bij uitstek in de irrationaliteit van het
nazisme in de jaren dertig en in de periode van de tweede
wereldoorlog.
De
waanzin en de misdaad van de uitroeiingskampen zijn een rechtstreeks
gevolg van een logica die zijn bronnen vindt in de verabsolutering
van de rede. In de zogenaamd wetenschappelijke kijk op de
maatschappij en in de betrachting om de samenleving op basis van
historische, sociologische, economische en medische inzichten
gestalte te geven, hebben zich de rassenleer en de
volksgezondheidsidealen ontwikkeld met de eugenetica voorop, het plan
voor de veredeling van het mensenras door 'selectie' zoals dat ook al
geschiedde in de teelt van planten en van vee: de vervolmaking van
alvast een zeker ras van de mensensoort tot heldenvolk en misschien
wel tot goden mocht niet achterop blijven.
Voor
deze historische, gigantische en catastrofale ontsporing van de rede
zijn geen woorden: zij bracht de wereld in een tijdperk van
duisternis en was de aanleiding tot het ontstaan van een denkrichting
die ging speuren naar de oorzaken van het falen van de Verlichting en
van haar omslag naar de nieuwe barbarij en die denkrichting heette
Frankfurter
Schule (FS).
De maatschappijkritische teksten van haar leden bleken visionair en
zij kwamen pas goed tot leven in de beweging van 1968.
Wanneer bij de
ingang van het coronatijdperk de angst toeslaat, zoekt men met
hardnekkigheid zijn soelaas opnieuw maar andermaal vergeefs in de
rationaliteit en zijn de geschriften van de FS
actueler dan ooit. De vloek van de tegendoelmatigheid uit de
mythologie valt ook met de Rede niet te bezweren - integendeel.
In
1944 stencilden Max Horkheimer en Theodor Adorno een vijftal
filosofische verhandelingen onder de titel Dialektik
der Aufklärung
(1) waarmee zij poogden om de opkomst van de barbarij van de
totalitaire staat te verklaren met het oog op het aanpakken van de
wantoestanden. In twee woorden: in de Verlichting poogt de mens
middels een instrumentele Rede de natuur te beheersen maar dit mondt
uit in onverschilligheid jegens alles wat te maken heeft met
zingeving en met menselijkheid. De mens en zijn cultuur zijn niet
langer doel op zich maar zij verworden tot louter gebruiksgoederen:
alles komt in functie te staan van een blinde economie. En zo leidt
uitgerekend de verabsolutering van de Rede tot de volstrekte
redeloosheid van uiteindelijk het fascisme en de nieuwe barbarij.
Een
medestichter van de FS
was Herbert Marcuse wiens werk One-dimensional
Man
het cultboek werd in de studentenbeweging van 1968: een protest tegen
het afstompende consumentisme, tegen onderdrukking, manipulatie en
indoctrinatie van de massa. Hij lanceerde het begrip 'repressieve
tolerantie' waarvan de werking bijzonder actueel is: het gaat om de
repressie van de feiten middels het afleiden van de aandacht naar
irrelevant nieuws. Het betekent van langs om meer dat verzet geduld
wordt met de bedoeling het te neutraliseren.
Andere
leden van de FS
waren Erich Fromm en Walter Benjamin. In Die
Furcht vor der Freiheit (1941)
verklaart Fromm waarom mensen buigen voor dictaturen: geëmancipeerd
van de menigte zijn individuen nog steeds onvrij omdat zij niet in
staat zijn zichzelf te realiseren; zij vluchten in een autoritair
karakter, in destructiviteit en in conformisme om niet vrij te hoeven
zijn. De cultuurcriticus Walter Benjamin zelfmoordde zich toen hij in
een concentratiekamp dreigde terecht te komen.
Het
bekendste lid van de jongere FS
is Jürgen Habermas met zijn theorie over de openbaarheid: de
vrijheid van elke burger om zich tot een publiek te verzamelen,
bijvoorbeeld via de media, waar zaken van algemeen belang kunnen
besproken worden, wat dan 'politieke openbaarheid' heet. Opnieuw zeer
actueel, gezien de open debatcultuur in de verdringing komt nu zekere
belangengroepen zich het monopolie op het spreekrecht hebben
toegeëigend en gevestigde academici vanuit een vrees voor
machtsverlies ingevolge de instorting van door hen opgehangen
façades, beginnen te tornen aan het recht op de vrije meningsuiting (van hun tegenstanders).
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
20 februari 2021)
Verwijzingen:
(1)
De tekst verscheen in 1947 in drukvorm.
18-02-2021
Achteruitgang in de opmars - Deel 2: De nieuwe pikorde: de mens voortaan onderaan
-
Achteruitgang
in de opmars
Deel
2: De nieuwe pikorde: de mens voortaan onderaan
De
met de mond, lippen, tong, stembanden, gelaatsuitdrukkingen en
lichaamstaal, persoonlijke en intiem gesproken woorden tussen mensen
onderling bestaan niet meer: voortaan dient de menselijke
communicatieve rijkdom te worden geperst in het enge, vernietigende
keurslijf van een klavier met enkele tientallen toetsen, principieel
voor iedereen zichtbaar, ontdaan van alle persoonlijke trekken zoals
ook het gelaat dat nog slechts een masker is, een robot, een dood
ding, weldra ook een dodelijk wapen want gezichtsherkenning is een
technologie die bijna bijna (sic!) op punt staat.
Ooit
kregen mensen een naam om aanspreekbaar te zijn en vooral ook als
teken van erkenning;
vandaag is de naam nog louter een teken voor herkenning,
een kenteken, de ketting die een lichaam verbindt met het
rechtssysteem, met het bankwezen, met het politieke apparaat, met de
Moloch die roept aan de binnenkant van het oor: "Individu 638722B3,
u hebt nog 1460 euro schulden af te lossen voor het einde van de
maand, zo niet moeten wij helaas een beroep doen op de deurwaarder en
zullen wij ons genoodzaakt zien om de zorg over uw kroost aan derden
over te dragen!" De Moloch, tussen haakjes, was en
is
een godheid die kinderoffers opeist op straffe van nog groter onheil.
Eerst heette hij Moloch, later Baäl en nog later Jahweh: hij is de
transcendente gezagsbron middels welke slaven kort worden gehouden
voor hun exploitatie, zodat zij tegen zichzelf geweld gaan plegen,
hun eigen onvrijheid gaan nastreven en aan hem hun kinderen offeren.
(1)
Van
mensen wordt vandaag als vanzelfsprekend verwacht dat zij zich
bijscholen en meer bepaald inzake het gebruik van de computer met het
oog op het zich inwerken in de virtuele wereld. Voor de slechte
verstaander lezen wij tevens dat zij dit ook moeten doen omdat men
wil dat zij verdreven worden uit de echte wereld. Door de perverse
inversie van de tijd zijn het nu de ouderen die bij de jongeren in de
leer moeten voor lessen die ons een tweede perversie door de strot
rammen: aan mensen moet de taal van de machine worden bijgebracht
want vandaag is zijn instrumentarium meester over de mens: de mens
moet zich aanpassen aan zijn werktuig, het schip heeft het roer
overgenomen van de kapitein.
De
vingers worden herleid tot stokken die alleen nog mogen tikken tegen
toetsen op een plastic bord met 'voorgeschreven' tekens, tekens die
de hand niet langer zelf vermag te vormen. De handen verkrampen in
tegennatuurlijke standen, de slanke vingerspieren, gelijk
balletdansers getraind om middels kroontjespen en koningsblauwe inkt
op blank ivoorpapier een dans van schoonschrift op muziek van de
verbeelding te vertolken, moeten zich nu herscholen tot domme
trommelstokken en zullen voortaan alleen nog tokkelen op een klavier
zoals de blinde raderen dat doen van een groteske robot.
Dat
de mens zich aan de machine aanpast, betekent dat hij zich daaraan
onderwerpt: hij beaamt dat de machine aan zijn lichaam superieur is.
Maar dit onrecht schreeuwt ten hemel: een machine is geen lichaam, is
slechts een samenstelsel zoals hefbomen dat zijn en werktuigen
waarvan het wezen nimmer anders zijn kan dan een verlengstuk van het
lichaam van een mens van vlees en bloed, zoals een wandelstok dat is,
een schaar, een boog, een jas, een huis, een kar, een paard, een pen.
In
zijn Fenomenologie
van de Waarneming
schrijft Maurice Merleau-Ponty dat het lichaam niet met zichzelf
samenvalt zoals een ding dat doet: in zijn contact met de wereld
transcendeert het lichaam zichzelf voortdurend: het is via onze
lichamelijkheid dat wij met de ander kunnen co-existeren en
communiceren: "Ik
ontmoet de ander niet in een gedachte ruimte, maar op de bodem van
een gemeenschappelijke wereld, waarin het lichaam verworteld is en
waarin het zijn enige legitieme domicilie heeft. In mijn ontmoeting
met de ander kom ik in aanraking met een existentie, die in haar
subjectiviteit aan dezelfde voorwaarden van lichaam en wereld
gebonden is als ikzelf en deze ontmoeting voltrekt zich in de ruimte
der lichamelijkheid ( )."
(2) "[De
klassieke psychologie] zag ( ) over het hoofd, wat Merleau-Ponty
een raadsel noemt: dit, dat mijn lichaam tegelijk zichtbaar en ziende
is, dit, dat men niet waarneemt, wat de waarneming zelf mogelijk
maakt (l'Oeil et l' Esprit, p. 197)."
(3) "Het
sciëntisme acht de geometrische ruimte wetenschappelijk alleen
relevant. Maar het vergeet, dat deze ruimte er niet zou zijn, als ik
geen lichaam had (...)"
(4)
Zonder
onze lichamelijkheid was er ruimte noch tijd: de abstracte en
volmaakt geachte begrippen die de vermeend goddelijke kennis van de
wiskunde funderen, zijn zonder inhoud los van het lijf met zijn
trekken en zijn sleuren: afstanden zijn volstrekt ondenkbaar zonder
de last en de lust van het lopen; uren en jaren kunnen helemaal niet
bestaan als er geen wachten is en geen verlangen; het denken
ontspringt aan het bloed en aan de quasi stoffelijke zenuwdraden die
reiken tot in het orgaan van onze huid die gevoeld kan worden en kan
tasten, tot in het licht van onze ogen die zien en gezien worden
tegelijk: er bestaat gewis geen wereld los van onze levende lichamen.
De
kostelijke en verslavende illusie van de virtualiteit spiegelt ons
als nooit voorheen de smetteloze ideeënwereld voor van Plato en het
paradijs van Genesis maar dit gemeen bedrog waarvoor Rudolf Boehm
waarschuwt in zijn Kritik
(5), verleidt ons tot niets anders dan uiteindelijk de absolute
levenloosheid van de dood. Het theater van de
windowsventers-miljardairs is schaamteloze diefstal vanuit een
ongeremde hebzucht en een smachten naar de absolute en ultieme
almacht die alleen aan god toekomt en dit middels het herleiden van
de wereld tot een panopticum dat uiteindelijk de voltallige mensheid
uit de tijd dreigt weg te wissen alsof het ging om slechts een schim.
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
18 februari 2021)
Verwijzingen:
(1)
Zie: Jaap Kruithof, Marx
en de oorzaken van de menselijke aliënatie,
Mens
en Taak,
1965, nr. 1, jg. 8.:
(2)
R. Bakker,
Merleau-Ponty. Filosoof van het niet-wetend weten,
Wereldvenster, Baarn 1975, pp. 64-65. Bakker verwijst hier naar
Maurice Merleau-Ponty, Phénoménologie
de la Perception,
Paris: N.R.F., Gallimard, 1945 (Vierde druk d.d. 1962), pp. 226 en
404-405.
(3)
R. Bakker, ib., pag. 67.
(4)
R. Bakker, ib., pag. 67.
(5)
Rudolf Boehm,
Kritik der Grundlagen des Zeitalters (1973).
Een Nederlandse vertaling van de hand van Willy Coolsaet met een
taalkundige revisie d.d. 2011 van Guy Quintelier verscheen bij Het
Wereldvenster, Baarn (1977). De integrale tekst van het werk is
beschikbaar op het internet op het volgende adres:
Zie
ook de afleveringen 26 tot en met 35 van het hoofdstuk, getiteld:
Corona en de heilige zaak.
17-02-2021
Achteruitgang in de opmars - Deel 1: Het einde van de scheiding der machten
-
Achteruitgang
in de opmars
Deel
1: Het einde van de scheiding der machten
Het
principe van Montesquieu, de scheiding der machten - wetgevende,
uitvoerende en rechterlijke - komt in gevaar nu in Nederland politici
de burgers oproepen om een rechterlijk besluit, in
casu
de opheffing van de avondklok, te negeren en die oproep kan niet
anders verstaan worden dan als een uitnodiging tot instemming met de
dictatuur van de huidige politici, wat wel een toppunt van politieke
arrogantie mag heten.
De
vrijheid komt in het gedrang van zodra zij aan banden wordt gelegd
maar het is pas waar mensen zichzelf
van hun vrijheid gaan beroven dat het echt de verkeerde kant opgaat
want dat betekent dat de verdrukking geïnterioriseerd werd: de
verdrukker heeft zich als het ware in het hart van elk van de
verdrukten genesteld waar hij het bestuur over het denken, het doen
en het laten van alle onderworpenen overneemt; hij is als het ware
hun geweten geworden en zo handelt hij exact zoals een virus handelt
dat binnendringt in de lichaamscellen van zijn gastheer: het gaat
zich nestelen in de celkern, neemt daar het bestuur van de cel over
en deelt bevelen uit die het virus ten goede komen terwijl de
gastheer ten gronde wordt gericht.
Intussen
vierenvijftig jaar geleden schreef de Gentse filosoof Jaap Kruithof
een artikel over het onderwerp onder de titel: Marx
en de oorzaken van de menselijke aliënatie.
(1) Marx en Engels die zich tot doel stelden om een harmonische
samenleving tot stand te brengen van allemaal vrije burgers, stuitten
op de aliënatie als belangrijkste hindernis van de vrijheid: er
gaapt een frustrerende kloof tussen wat men wil
en wat men kan
bereiken, vooreerst vanuit de natuurlijke (en de economische)
schaarste maar evenzeer ingevolge onderdrukking door derden. Mensen
worden door anderen gedomineerd middels het geweld van doodslag,
verminking of dreiging en dit geweld verbergt zich zodanig in de
maatschappelijke instituties dat de slachtoffers ervan niet meer
beseffen dat ze verdrukt worden en geëxploiteerd. De uitbuiting
wordt sociaal georganiseerd met wetten en zelfs met morele regels
waaraan de slachtoffers zich tot het eigen nadeel onderwerpen uit
vrees voor sancties: het geweld zorgt ervoor dat slachtoffers gaan
instemmen met hun onderdrukking. Als het zover komt, is er sprake van
psychische aliënatie: het slachtoffer berooft zichzelf van zijn
vrijheid omdat het op den duur het gezag van de geweldenaar erkent:
het heeft zijn macht geïnterioriseerd. De behoeften van de burgers
worden gekortwiekt en zijzelf worden geïndoctrineerd en uitgebuit:
ze aanvaarden de verdrukking die zij bij zichzelf inprenten als een
goede orde, een proces dat vaak nog versterkt wordt middels
toegevoegde aliënerende zingeving via transcendente gezagsbronnen.
Op dat punt gekomen plegen de slachtoffers geweld tegen zichzelf, zij
streven de eigen onvrijheid na, plaatsen hun waarden buiten zichzelf,
laten alle creativiteit varen, doen aan zelfbedrog en krijgen
irrationele schuldgevoelens zodat de laatste weerstand tegen de
onderdrukkers het begeeft. Hoe perfecter het opgedrongen,
vervreemdende zingevingssysteem, hoe groter de aliënatie. Slaven
gaan werkelijk geloven dat zij hun heren, die hen uitbuiten, moeten
dienen en de religies zijn uitnemende voorbeelden van systemen die
deze uitbuiting rechtvaardigen, aldus Jaap Kruithof. (1)
Naarmate
de greep van de machthebbers op de burgers toeneemt, is sprake van
achteruitgang van de menselijke vrijheid ten voordele van een elite
van potentaten. Paradoxaal genoeg was de vandaag bijzonder
aliënerende religie van het in de vorm van het katholicisme
geïnstitutionaliseerde christendom aanvankelijk een protest tegen de
verregaande vrijheidsbeperkingen en de uitbuiting van de politieke
machthebbers ten tijde van het Romeinse rijk in Jeruzalem. De opstand
der eerste christenen werd door de toenmalige politici genadeloos
onderdrukt en het christendom werd geaccapareerd; het werd ingelijfd
bij de staat (het Romeinse keizerrijk) om daar te functioneren als
een van haar meest vruchtbare en duurzame machtsinstrumenten, later
ook door andere rijken overgenomen. Een gelijkaardige paradox deed
zich overigens voor binnen het marxisme dat wilde bevrijden maar dat
binnen de kortste keren leidde tot de meest verknechtende politieke
systemen ooit.
Van
hetzelfde laken een broek voor de liberalen, de libertijnen en de
vrijmetselaars die, ondanks de beroemde belijdenis, (overigens
onterecht) toegeschreven aan hun voorman Voltaire (2), namelijk het
zich bereid verklaren zijn leven veil te hebben voor het verlenen van
spreekrecht aan zelfs zijn ergste tegenstanders - ondanks het
onderschrijven van dit recht op vrije meningsuiting, bepleiten de
zich verlicht achtende geesten die de mond vol hebben van de open
debatcultuur, nu op een schandalige manier in de door hen bezette
media het ontzeggen van het recht op tegenspraak van hun standpunten
waar zij niet langer in staat zijn die te verdedigen.
Onder
meer inzake de discussie rond de effectiviteit van de opgedrongen
doch onwerkzame en vaak tegendoelmatige coronamaatregelen alsook
omtrent het statuut van de heilige wetenschap die, alle blunders ten
spijt, haar onfeilbaarheid wil staande houden met beboeting,
bestraffing en beschuldiging van de slachtoffers van een volstrekt
ondeskundig politiek beleid waarmee zij samenzweren op dezelfde
manier waarop in het westen tot voor kort de katholieke godsdienst
dat deed wiens politieke positie zij heden ambiëren.
Nochtans
zijn deze ostentatieve manieren waarop de menselijke vrijheid vandaag
in toenemende mate beperkt wordt veel minder schadelijk dan de
verborgen systemen van vrijheidsberoving en verminking welke sinds
geruime tijd aan de gang zijn. Dat van langs om meer alle
intermenselijke transacties, zowel van geld en goederen als van
informatie, bemiddeld worden door het opgedrongen gebruik van
instrumenten waarvan het bestuur in handen is van enkele
machthebbers, betekent voor de menselijke vrijheid een ware ramp. Ik
beschik niet langer over het beheer van mijn geld waarmee ik mijn
buurman wil betalen omdat ik afhankelijk ben geworden van een complex
betaalsysteem dat pas werkt als ik ervoor betaal en waarbij ik niet
kan verhinderen dat onbekenden meekijken naar wat ik doe of zeg. Ik
betaal voor mijn betaalmiddelen - een betaalkaartje voor in de winkel
en om online te kunnen betalen ook nog een dure smartphone of een
computer (die pas werkt als ik ook nog eens (levenslang!) en
maandelijks de huur betaal om online te kunnen zijn) en die
betaalmiddelen registreren bovendien wat ik koop en wat ik in, maar
ook wat ik aan anderen communiceer. Een machthebber die ik niet zie,
kijkt telkenmale toe en onthoudt alles wat ik doe; hij heft een tol
op alles wat ik aan een ander betaal en van alles wat ik van een
ander ontvang; hij beveelt en dicteert terwijl ik niet in staat ben
om hem te antwoorden en ingevolge dit eenrichtingsverkeer is wat hij
zegt niet langer een vrijblijvende informatie of een vraag maar een
eis en een bevel. Bovendien dwingt hij van mij af dat ik ook weet
wat hij allemaal eist en dat ik het ook opvolg,
wat pas mogelijk is als ik niet alleen zijn informatiekanalen koop
maar er ook nog eens dag en nacht en zeven dagen op zeven de
wacht bij houd
om alles bij te kunnen houden en dat ik het onthoud
en mij inspan
en kosten
maak om het ook uit
te voeren,
en dit op straffe van torenhoge boetes waaraan ik mij niet kan
onttrekken omdat... de scheiding der machten niet langer een feit is:
een rechter die oordeelt dat politici zich als dictators gaan
gedragen, wordt onverwijld door hen teruggefloten.
(2)
De betreffende uitspraak is van de hand van de Engelse schrijfster
Evelyn Beatrice Hall (met als pseudonym: S.G. Tallentyre) die enkele
boeken schreef over Voltaire en zij verwijst daarbij naar een passage
in het werk De
l'esprit
uit 1758 van Helvétius. Zie:
https://nl.wikipedia.org/wiki/Evelyn_Beatrice_Hall
16-02-2021
Frances Oldham Kelsey en Softenon
Frances
Oldham Kelsey en Softenon
Op
7 augustus 2015 overleed op de leeftijd van 101 jaar de Canadese
fysicus Frances Oldham Kelsey die werkzaam was voor de Amerikaanse
FDA en die bekend werd omdat zij verhinderde dat het kalmeermiddel
Thalidomide, met als bekendste merknaam Softenon, in Amerika
slachtoffers zou kunnen maken: zij bewees de schadelijkheid ervan in
1961.
Wereldwijd
zijn er vele duizenden Softenonkinderen of kinderen die geboren
werden met misvormde ledematen (focomelie) als gevolg van de
toediening van dit medicijn aan hun moeder tijdens de zwangerschap.
Het eerste slachtoffer een kind dat geboren werd zonder oren
viel op 25 december 1956 en het middel bleef op de markt tot eind
1961. De producent van Softenon, Chemie Grünenthal, probeerde de
waarheid te verdoezelen maar onderzoeksjournalist Morton Mintz van
The Washington Post bracht alles naar buiten in 1962. Pas 3
jaar geleden excuseerde Chemie Grünenthal zich voor de aangerichte
schade, nadat het medicijn opnieuw op de markt kwam, onder meer als
middel tegen kanker.
Een
samenvattend overzicht van de inhoud van de tekst volgt eerlang
12-02-2021
Corona en de heilige zaak - Deel 36: Televisiepraat
Corona
en de heilige zaak:
Deel
36: Televisiepraat
Volharding
in de boosheid - er bestaat gewis geen treffender manier om de
politiek van dit ogenblik mee te benoemen. De manier waarop
televisiekijkers met leugens gemanipuleerd worden, mag dan wel
gesofisticeerd zijn maar zij is er niet minder doorzichtig om. En ook
niet minder wreed. Wat is er gebeurd?
Een
Nederlandse immunoloog, vaccinoloog en sinds veertig jaar
ontwikkelaar van vaccins, prof. dr. Theo Schetters, hierbij gesteund
door zijn collegae, vertelt in een interview dat het mRNA-vaccin van
het Amerikaanse bedrijf Pfizer, waarvoor onze politici gekozen
hebben, niet zal werken waar het bedoeld is om te werken en er ook
niet zal voor zorgen dat het virus uit de circulatie verdwijnt, zodat
de redenen voor lock-downs
en
coronamaatregelen na de massavaccinatie exact dezelfde zullen
blijven. (1)
De
testperiode voor het vaccin was niet alleen te kort - aldus professor
Schetters - de test zelf toont eigenlijk aan dat er geen aanvaardbare
resultaten kunnen vastgesteld worden: wat
betreft het optreden van ernstige ziekte, waarvoor het vaccin
tenslotte bedoeld is, kon men slechts
vier gevallen
vaststellen op een totaal van veertigduizend proefpersonen (waarvan
de helft gevaccineerd), waarvan
twee of drie in de groep van de gevaccineerden.(1)
Hierop
reageren de gepolitiseerde virologen op televisie met de suggestie
dat Schetters vertelt dat in het onderzoek te
weinig
proefpersonen betrokken werden terwijl het vast staat dat hun aantal
gelijk is aan 40.000 en daarvan kan iedereen zich vergewissen door de
onderzoeksresultaten aan te vragen en in te kijken. In hun conclusie
noemen zij hun collega een gevaarlijk man en suggereren zij dat
dergelijke misleidingen maar eens van het net moesten verdwijnen. (2)
Toegegeven,
in deze televisiepropaganda werd de leugen wel bijzonder sluw
verpakt: de zaken worden zo voorgesteld alsof professor Schetters
niet eens kan rekenen en geef toe: 40.000 is toch zeker niet weinig?
Bovendien kan iedereen zich ervan vergewissen dat het wel degelijk
gaat om 40.000 testpersonen: wij hebben helemaal niets te verbergen,
zo zeggen de woordvoerders van de onderzoekers.
Nu
hoeft men helemaal geen statisticus te zijn om te weten dat 40.000
testpersonen in dit onderzoek inderdaad veel te weinig is en wel om
de eenvoudige reden dat onder deze testpersonen amper 4 gevallen
werden gedetecteerd van ernstige ziekte, waarvan 1 of 2 in de groep
van de gevaccineerden en 2 of 3 in de groep die een placebo kregen
toegediend.
Om
te beginnen: wegens dat ene twijfelgeval weet men niet eens of men nu
moet besluiten tot een vaccinale beschermingsgraad van 0 percent of
een van 75 percent. Immers, gesteld dat er 2 ziektegevallen waren bij
de gevaccineerden tegenover 2 bij de niet-gevaccineerden, dan zou men
moeten concluderen dat het vaccin helemaal niet
werkt en gesteld dat er 3 ziektegevallen waren bij de gevaccineerden
tegenover 1 bij de niet-gevaccineerden, dan moest het besluit luiden
dat het vaccin beschermt in 3 van de 4 of dus in 75 percent van de
gevallen. (3)
Wanneer
aldus één twijfelgeval het verschil kan maken tussen de conclusie
tot een beschermingsfactor van 0 percent en de conclusie tot een
beschermingsfactor van 75 percent, dan is het besluit dat de
referentiegroep niet alleen te klein maar véél te klein is,
onweerlegbaar omdat wiskunde nu eenmaal wiskunde is.
Wat
elk weldenkend mens uit deze televisie-uitzending kan leren, is dat
de betrokken televisie-geleerden ofwel niet kunnen rekenen ofwel
corrupt zijn. Het staat als een paaltje boven water dat zij hetzij
onbekwaam zijn hetzij te kwader trouw en neemt men andermaal de
waarschijnlijkheidsrekening in acht, dan zal besloten worden tot de
laatst genoemde verklaring. In dat geval echter is het verwijt dat de
betrokken televisiegeleerden maken aan het adres van professor
Schetters van toepassing op hen zelf: deze 'geleerden' verspreiden
gevaarlijke nonsens in de mainstream. Werden leugenachtige berichten
destijds wel eens afgedaan als 'gazettenpraat', dan kunnen we
voortaan ook spreken van 'televisiepraat'.
(2)
Het VRT-artikel schrijft: Is er echt een gebrek aan data?
Online zijn verschillende rapporten beschikbaar over het testtraject
dat het vaccin heeft doorlopen, met een onderzoek op meer dan 40.000
proefpersonen (de helft van hen kreeg een placebo). Je kan
bijvoorbeeld het
rapport lezen op basis waarvan Europa het vaccin heeft
goedgekeurd. Wie de ruwe data van het onderzoek wil bekijken, kan
daarvoor een aanvraag indienen. Ook de briefing
aan de Amerikaanse voedsel- en medicijnenautoriteit FDA is openbaar.
(3)
Beter gezegd: in het geval waarbij de groep van de gevaccineerden 1
ziektegeval telt en de groep van de niet-gevaccineerden 3, kan men in
geval van geldige veralgemening (wat hier wegens het geringe aantal
ziektegevallen sowieso uitgesloten is) op de keper beschouwd slechts
concluderen dat de kans op (ernstige) ziekte drie keer groter is in
de groep van de niet-gevaccineerden. Op te merken valt nog dat het
in die groep dan gaat om 1 kans op 20.000 (of in België: 500 zieken)
en in de andere groep om 3 kansen op 20.000 (1500 zieken) - uiteraard
op het ogenblik van het onderzoek. Spreekt men over de
'beschermingsgraad', dan blijkt (alweer: op grond van dat onderzoek)
dat de vaccinatie van 10.000.000 Belgen ervoor zorgt dat 1000 mensen
minder ziek worden dankzij het vaccin of dus 1 op 10.000. Het is
weliswaar niet zo dat het vaccin de overige 9.999.000 Belgen niet zou
beschermen, alleen hadden zij die bescherming helemaal niet nodig.
Dat alles, andermaal, (1°) indien het twijfelgeval inderdaad een
geval van corona was en (2°) indien de veralgemening geldig was, die
hier echter uitgesloten is omdat de onderzoeksgroep te klein is.
11-02-2021
Corona en de heilige zaak - Intermezzo: Von dem Fischer un syner Fru
Corona
en de heilige zaak:
Intermezzo:
Von dem Fischer un syner Fru
Dit
door de gebroeders Grimm opgetekende verhaal in Niederdeutsch
vertelt een zedenles die zich omkleedt met talloze mythen in wellicht
alle culturen: de vermaning dat de menselijke overmoed, de
ontevredenheid van de mens met zijn lot en zijn ambitie om zoals God
te zijn, bestraft wordt met zijn val.
De
visser woont samen met zijn vrouw Ilsebills heel bescheiden in een
beerput wanneer hij een vis vangt, die hem smeekt zijn leven te
willen sparen. De visser werpt de vis terug in het water maar zijn
vrouw kijft: vraag de vis een gunst in ruil voor zijn leven! En zo
wensen zij zich een betere woonst. Maar de onvrede houdt aan en
Ilsebills wil meer, zij wil koning, keizer en paus worden. Haar
wensen ontketenen stormen maar al die dingen krijgt zij, totdat zij
wenst zoals God zelf te zijn en op dat ogenblik worden zij
teruggeworpen in hun beerput. (1)
Het
'filosofische' verhaal dat Rudolf Boehm vertelt in zijn Kritik
(2)
is eender: sinds de antieke wijsbegeerte is de mens met zijn
mens-zijn misnoegd en wil hij aan God zelf gelijk zijn: die wens
brengt hem in het tijdperk van de wetenschap waar hij in plaats van
God te worden, op de koop toe zijn mens-zijn zelf letterlijk
verspeelt en zijn wereld onmenselijk maakt. Hij liegt zichzelf
doeleinden voor die in feite voorwendsels zijn om op te kunnen opgaan
in een ijdel spel dat hem te gronde richt. In plaats van goddelijke
kennis oogst hij slechts onzin en waanzin en door die
middeldoelomkering verwordt zijn wereld tot een onmenselijke hel.
Het
doel aan God gelijk te worden, is sowieso danig onmogelijk dat het
slechts een voorwendsel kan zijn en op die manier eigenlijk een
perpetuum
mobile
dat de jacht op de ultieme trofee gaande houdt.
Het
woord trofee,
dat zegeteken
betekent of bewijs
van het overwinnaarschap,
en dat op die manier eigenlijk vergelijkbaar is met geld dat immers
eveneens rechten geeft aan zijn bezitter, komt van het Griekse
τρο̉παιον (tropaion),
van het werkwoord τρε̉πω (trepein),
dat wil zeggen: 'doen keren' en meer bepaald: 'de vijand doen keren',
'de vijand op de vlucht doen slaan'. Want de overwinnaar maakte de
wapenuitrusting van de overwonnene buit en zij werd op een hoogte
geplaatst zodat iedereen kon zien wie voortaan de baas was. Indianen
staken de scalp van de verslagen vijand op een stok en een
jachttrofee is bijvoorbeeld het gewei van een hert of het zijn de
veren van vogels waarmee de jagers zich tooien.
Wie
aldus God overwonnen heeft, draagt met zich de goddelijke kennis als
trofee, zoals ook veroveraars onder mensen, bekentenissen kunnen
afdwingen, kennis kunnen verzamelen om er dan mee uit te pakken en zo
ook macht te verwerven - macht over anderen maar ook macht over de
natuur.
In
dat laatste geval is in principe sprake van tovenarij, zoals bij
uitstek voodoo
dat is, waarover de Gentse professor in de klinische psychologie,
Mattias Desmet, vertelt dat zij werkt op voorwaarde dat "de
hele gemeenschap waartoe sjamaan en slachtoffer behoren geloven in de
autoriteit van de sjamaan." en
waarbij hij verder opmerkt dat er "talloze
observaties [zijn] die tonen dat de Westerse mens in zijn lichamelijk
functioneren even onderhevig is aan dergelijke fenomenen." (3)
Wat
betreft die laatste observatie, kan misschien ook wel gesteld worden
dat de werkingen van de moderne wetenschap en techniek althans voor
een groot stuk te danken zijn aan placebo-effecten en vergelijkbare
vormen van suggestie, autosuggestie, propaganda, reclame en retorica
of de kunst van het liegen. In die context is het dan ook niet langer
verwonderlijk wanneer de jacht op godgelijkheid uiteindelijk
ontmaskerd wordt als een gigantische leugen, in perioden waarin zij
inderdaad gaat gelijken op de onzin en de waanzin die men ook
aantreft in de betovering van de massa door (door haar
gesubsidieerde) religies.
(2)
Rudolf Boehm, Kritik der Grundlagen des Zeitalters (1973). Een
Nederlandse vertaling van de hand van Willy Coolsaet met een
taalkundige revisie d.d. 2011 van Guy Quintelier verscheen bij Het
Wereldvenster, Baarn (1977). De integrale tekst van het werk is
beschikbaar op het internet op het volgende adresvan het Marxistisch Internet Archief:
Corona en de heilige zaak - Deel 35: Naar een wereld op maat van de mens
Corona
en de heilige zaak:
Deel
35: Naar een wereld op maat van de mens
In
1781 verscheen van Immanuel Kant Kritik der reinen Vernunft of
Kritiek van de zuivere rede waarin hij zich keert tegen het
speculatief gebruik van de zuivere rede (1): God kent rechtstreeks
door intuïtie de dingen zoals ze op zichzelf zijn terwijl de
menselijke intuïtie wordt beperkt door de zintuigen en door
het verstand. Het komt niet aan de mens toe om te kennen zoals God,
zegt Kant. De dingen verschijnen ons dus niet zoals ze op zichzelf
zijn maar wel als voorstellingen en ons denken tracht de veelheid aan
kennis die we tot ons krijgen te synthetiseren tot begrippen.
Een
voorbeeld van zuivere intuïtie is het wiskundige kennen: we kennen
wiskundige objecten a priori doch slechts als verschijningen - de
objecten op zichzelf kennen we niet. Zuivere wiskunde is dus geen
kennis. We kunnen analytische oordelen vellen (of oordelen waarbij
het gezegde reeds door het onderwerp bevat wordt) en die kunnen
verduidelijkend zijn maar ze brengen uiteraard geen nieuwe kennis
bij. Zo bijvoorbeeld loochent de analytische filosofie (het 'logisch
empirisme') elke mogelijkheid van synthetische oordelen a priori.
Kant
keert zich tegen het ideaal van de goddelijke kennis: de mens kan
zijn beperkingen doorbreken maar hij kan daar niets mee winnen,
integendeel. Het zijn de grenzen van onze kennis die haar betekenis
geven: de voorwaarden van onze kennis beperken haar maar maken haar
tevens mogelijk. Boehm citeert de gelijkenis van Kant: "De
lichte
duif, als ze in vrije vlucht de lucht, waarvan ze de weerstand voelt
doorklieft, zou de voorstelling kunnen krijgen dat het haar in de
luchtledige ruimte nog veel beter zou lukken. Zo ook verliet Plato de
zintuiglijke wereld daar deze het verstand zulke nauwe beperkingen
oplegt, en waagde zich aan gene zijde ervan, op de vleugelen van de
ideeën, in de lege ruimte van het zuivere verstand. Hij merkte niet
op dat hij door zijn inspanningen geen afstand won, want hij had geen
weerstand waaraan hij zich kon vasthouden, en waarop hij zijn
krachten kon zetten, om het verstand van zijn plaats te krijgen."
(2)
Met dit voorbeeld, aldus Boehm, sticht Kant een filosofie van de
eindigheid: het tegenbeeld van de klassieke Griekse filosofie van
Plato en Aristoteles die streeft naar een objectieve of een
goddelijke kennis.
Boehm
zegt dat Kant de objectieve kennis wel kritiseert maar er tenslotte
blijft aan vasthouden. Pas Fichte heeft eruit geconcludeerd dat aan
de objectieve kennis geen werkelijkheid beantwoordt: "Het
wezen van de [door Fichte] voorgestelde wetenschapsleer bestond in de
bewering dat de ik-vorm of de absolute reflectievorm de grond en de
wortel van alle weten is (...): De wetenschapsleer heeft het
bewijs geleverd dat [deze] reflectievorm (...) geen realiteit heeft,
maar alleen een leeg schema is." (3)Boehm
herhaalt dat Fichte's wetenschapsleer in het spoor van Kant's Kritik
nog steeds miskend wordt: zij kritiseert een vorm van kennis die "alle
realiteit vernietigt en verdringt door een systeem van lege
schemas en schaduwen." (4)
Volgens
Fichte is het ik de grond en de wortel van alle kennis maar die
kennis heeft geen werkelijk object: dit is absoluut idealisme; de
werkelijkheid beperkt zich tot de eigen ideeënwereld. Boehm zegt dat
derhalve een nieuwe kennis nodig is en hij treft ze al aan bij Marx,
Nietzsche en Husserl die 'onwetenschappelijk' zijn in de zin dat zij
geen objectiviteitsideaal wensen na te streven; het door de
objectieve kennis veronderstelde zuivere subject is immers geen mens: "De
moderne objectieve wetenschappen van de mens
bevestigen zeer scherp de angstwekkende vooronderstelling waarop het
theoretische ideaal van de objectiviteit in feite berust: dat mensen
in werkelijkheid helemaal niet bestaan; of veeleer een met dit ideaal
overeenstemmende, op de spits gedreven toestand zonder
vooronderstellingen volgens welke niet eens mag en zal worden
voorondersteld dat er nu eenmaal sinds aanzienlijke tijd in
werkelijkheid mensen bestaan." (5)
Niet
het bewustzijn bepaalt het leven, aldus Marx, maar het leven bepaalt
het bewustzijn. "[In
deze beschouwingswijze] die met het werkelijke leven overeenstemt,
gaat men uit van de werkelijke levende individuen zelf, en beschouwt
men het bewustzijn alleen als hun
bewustzijn. ( )
Haar vooronderstellingen zijn de mensen - en hun materiële
behoeften." Zo
ook wil Nietzsche dat men "zich juist de verscheidenheid
van de
perspectieven en de affectinterpretaties voor de kennis te nutte weet
te maken." (6)
Boehm
declameert: "Hoeden we ons namelijk, mijne heren
filosofen, van nu af, beter, voor het gevaarlijk oude
begripsverzinsel, dat een zuiver, willoos, pijnloos, tijdloos
subject der kennis heeft opgezet, hoeden we ons voor de vangarmen
van contradictorische begrippen als zuivere rede, absolute
geestelijkheid, kennis op zichzelf; - hier wordt altijd
verlangd een oog te denken dat helemaal niet kan worden gedacht, een
oog dat absoluut geen richting moet hebben, waarbij de actieve en
interpreterende krachten moeten worden belemmerd, moeten ontbreken,
waardoor toch het zien pas een iets-zienwordt..." (7)
Marx,
Nietzsche en Husserl vervangen in hun denken het abstracte 'subject'
door werkelijke mensen: "( ) Intussen heeft een weten
dat zich op zulke vooronderstellingen baseert en dat bijgevolg ook
zelf stelling neemt, ook reeds zijn productiviteit bewezen ( ) bij
Marx tegen het kapitalisme als het economisch systeem van het
tijdperk van de wetenschap, bij Nietzsche tegen de ascetische
idealen van een platonisch-christelijk bepaalde cultuur van de
onbaatzuchtigheid, bij Husserl tegen het objectivisme van de
moderneverwezenlijking van het antieke ideaal van zuiver
theoretisch weten." (7)
Aan
het ideaal van de objectieve kennis beantwoordt een psychisme en een
gedragssysteem "dat zich aan alle onmenselijke
omstandighedenaanpast ( )." (7)
Men
zou kunnen zeggen dat de coronakakafonie voor een groot stuk haar
oorsprong vindt in de vele valse noten welke ontspringen aan de
perversie die erin bestaat dat van de mens verwacht wordt dat hij
gaat dansen naar de pijpen van zijn eigen maaksels welke bedoeld
waren om hem het leven makkelijker te maken. Het is het verhaal van
de golem dat in de loop van de geschiedenis in een steeds weer nieuwe
vorm de kop opsteekt, te beginnen bij het scheppingsverhaal, waar de
Schepper uit kleiaarde een mens boetseert om Hem te dienen maar van
wie alras Hijzelf de dienaar wordt.
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
11 februari 2021)
Verwijzingen:
(1)
Rudolf Boehm, Kritik der Grundlagen des Zeitalters (1973),
paragraaf 30. Een Nederlandse vertaling van de hand van Willy
Coolsaet met een taalkundige revisie d.d. 2011 van Guy Quintelier
verscheen bij Het Wereldvenster, Baarn (1977). De integrale tekst van
het werk is beschikbaar op het internet op het volgende adresvan het Marxistisch Internet Archief:
Corona en de heilige zaak - Deel 34: Moderne wetenschap en techniek: een kosten-batenanalyse
Corona
en de heilige zaak:
Deel
34: Moderne wetenschap en techniek: een kosten-batenanalyse
Onder
het voorwendsel van een verhoopte natuurbeheersing verspeelt
de mensheid zichzelf maar dan rest de vraag: als de moderne
wetenschap een onzinnig spel zou zijn, hoe verklaart men dan haar
successen? Het antwoord van Rudolf Boehm (1) luidt dat deze successen
bijzonder bedrieglijk zijn.
Vooreerst
resulteren ze uit een aanpassing aan de natuurwetten:
succesvol is wie zich het gemakkelijkst aanpast aan de heersende
machten want aanpassing is het recept bij uitstek voor succes.
Heersers heersen dankzij degenen die zich aan hen aanpassen en
onderwerpen.
In
de eerste plaats hebben de successen van de moderne wetenschap en
techniek te maken met het vrijmaken van energie, met de ontketening
van chemische energieën, met de afbraak van complexe natuurlijke
structuren waarbij energie vrijkomt die uiteindelijk wordt omgezet in
warmte, die chaos is: energieverbruik doet de entropie toenemen. De
moderne techniek resulteert in een toename van entropie: ontbinding,
chaos, ongeordende beweging. Dit is de wet van de zichzelf
ontbindende natuur. En Boehm merkt op dat de entropie ook
onverminderd toeneemt waar het helemaal niet de bedoeling is om te
vernietigen. Dan rest de vraag: welk nut halen we dan uit ons
energieverbruik? Wat zegt de kosten-batenanalyse ter zake?
Vooreerst
is er de industriële productie en de vraag naar het nut van de
industriële producten. Installaties voor energiewinning verbruiken
zelf veel energie en machines produceren op hun beurt weer andere
machines totdat uiteindelijk nuttige toestellen bij ons terechtkomen:
auto's en allerlei huishoudtoestellen. Maar de vraag herhaalt zich of
die inderdaad nuttig zijn: wat zegt de kosten-batenanalyse?
Oorlogstuigen vernietigen, bij communicatietoestellen hangt het nut
af van de inhoud van de boodschappen en auto's maar ook andere tuigen
komen tegemoet aan behoeften... die ze op hun beurt zelf scheppen...
terwijl ze ook nog eens de wereld onleefbaar maken.
Boehm
schrijft: "Ze
hebben koelkasten nodig, om enigszins - tenminste schijnbaar - verse
voorraden aan voedingsmiddelen
te hebben en wat inkooptijd te kunnen besparen. Ze hebben wasmachines
nodig daar het hen voor het wassen gewoon aan tijd en ruimte
ontbreekt, het linnen in de industriegewesten echter snel en erg vuil
wordt. Ze hebben centrale verwarming nodig daar ze niet, emmer na
emmer, kolen naar de hoge verdiepingen van hun flatgebouw kunnen
slepen. Zonder auto is vaak opnieuw elk uitstapje in de frisse lucht
onmogelijk. In het bijzonder zijn vakantieoorden meestal zonder auto
- alleen al wegens de bagage en de kinderen - nauwelijks te bereiken,
hoewel dan ter plaatse de aanwezigheid en het verkeer van de autos
van de vakantiegangers, de vakantieplaats tot het evenbeeld van de
woonplaats dreigen te maken." (2)
Er
is met andere woorden de nutteloze onmisbaarheid van heel wat
producten die uiteindelijk alleen maar energie verbruiken. Boehm: "Men
moet eens een volgens
gangbare maatstaven industrieel en economisch hoog ontwikkeld
land beschouwen, bijvoorbeeld in het Europese Westen: welke
bedrijvigheid, welke inspanningen, welk lawaai en welke vuilnis, dit
alles te dragen en te verdragen door mensen, afgebeulde en zich
afbeulende mensen; men moet eens kijken naar hun gezichten, s
morgens vroeg reeds en dan in de late middag, men moet eens een blik
werpen op hun dagelijkse kleding en voeding; en men moet het
resultaat van hun moeite eens bekijken - armzalige huizen,
erbarmelijke straten, een paar bonte winkels in een paar opgesmukte
straten in een paar stadjes van een provincie; een paar bioscopen met
versleten fauteuilbekledingen, troosteloze gangen van de openbare
gebouwen; s avonds bier voor het schaduwspel van een vermoeide
fantasie op het televisiescherm. Er blijven uiteindelijk onder de
producten van de wetenschappelijke vooruitgang en van de industrie,
als diegene waarvan het nut en de nieuwe kwaliteit het minst
twijfelachtig is, de moderne geneesmiddelen. Maar ook hun nut kan
niet worden onttrokken aan het afwegen tegen de gezamenlijke kosten
aan industriële ontwikkeling, die hun productie vooropstelt, zeker
niet wanneer deze kosten de levensvoorwaarden en dus de wijze en de
waarde van het leven bepalen, dat de succesrijke bestrijding
van vele ziekten in staat is te verlengen; om niet te spreken over de
buiten alle verhouding hoge geneeskundig-farmaceutische kosten voor
het instand-houden van het leven van enkelingen, en zeker niet
weinigen, wanneer tegelijkertijd op dezelfde aarde nog altijd
oorlogen, volkenmoorden, honger en zelfs epidemieën, ja alleen al
verkeersongevallen, duizenden, zelfs honderdduizenden en soms
miljoenen wegrukken." (3)
De
productie ter wille van de productie doet de entropie toenemen, de
grondstoffen worden opgebruikt en bovendien is het nut niet voor
iedereen: de baten komen alleen ten goede aan de rijken. De wetten
van de concurrentiële economie liggen in het verlengde van de
onmenselijke natuurwetten: de concurrentiestrijd brengt het recht van
de sterkste in de samenleving binnen: de menselijke
overheersingsdrang resulteert uiteindelijk in zijn overheerst worden
door onmenselijke wetten en stort alle mensen in een onmenselijk
bestaan. (4)
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
9 februari 2021)
Verwijzingen:
(1)
Rudolf Boehm, Kritik der Grundlagen des Zeitalters (1973),
paragraaf 29. Een Nederlandse vertaling van de hand van Willy
Coolsaet met een taalkundige revisie d.d. 2011 van Guy Quintelier
verscheen bij Het Wereldvenster, Baarn (1977). De integrale tekst van
het werk is beschikbaar op het internet op het volgende adresvan het Marxistisch Internet Archief:
Corona en de heilige zaak - Deel 33: De onmogelijke kennis van de wetenschap
Corona
en de heilige zaak:
Deel
33: De onmogelijke kennis van de wetenschap
Na
zijn bespreking van Spinoza, bekijkt Rudolf Boehm (1) het Essay
over het menselijk verstand van John Locke (1632-1704) waarbij
hij opmerkt hoe ook Locke zich bij zijn streven naar objectief weten
in feite verliest in een louter spel van de menselijke geest met zijn
eigen ideeën, waardoor het streefdoel een voorwendsel wordt voor dat
spel. Locke spreekt over kennis als over de samenhang tussen de eigen
ideeën die weliswaar tot ons komen via de gewaarwordingen van iets
dat buiten ons moet bestaan maar waarover uiteindelijk opnieuw
helemaal niets kan gekend worden, zodat, aldus Boehm, de zogenaamde
empirist in feite een verkapte idealist is die moet besluiten: our
most serious thoughts will be of little more use than the reveries of
a crazy brain. (2) Objectieve kennis is onmogelijk: bij
objectiviteit kan van kennis geen sprake zijn omdat kennis een
subject veronderstelt. In dat streven naar objectiviteit verspeelt de
mens bovendien aldus zijn mens-zijn zelf.
Ook
Spinoza en Locke ontkomen niet aan het dwaalspoor van Descartes: ook
zij belanden in ongerijmdheden (Spinoza's 'vrijheid door
onderwerping') en in onzin (Locke's onmogelijke kennis) en zo
reduceert de filosofie zichzelf tot een voorwendsel voor een louter
spel van de geest waarin middel en doel verwisseld worden.
De
onderwerping welke moet leiden tot de verhoopte heerschappij is in
feite een 'aanpassing', een 'meegaandheid' welke verkapt wordt door
een bedrieglijk geloof in de 'ontwikkeling' - een idee van eerder
theologische dan van biologische oorsprong dat zich meester gemaakt
heeft van het darwinisme en het uitgebuit heeft om de wetenschap te
rechtvaardigen: het concept 'ontwikkeling' snoert immers elke kritiek
de mond en eist krediet; het is een loutere belofte, een ongegrond
geloof in vooruitgang.
Maar
dit positivistisch geloof is in feite een gemaskerd negativisme; het
wordt begeleid door een cynisch negativisme dat op de ongegrondheid
van deze hoop wijst, zoals bij Pascal, Fichte en Marx, die dit spel
hebben doorzien. Edoch, aldus concludeert Boehm: als onze
wetenschappelijke kennis zich altijd slechts in de toverkring van
onze eigen menselijke ideeën en modelvoorstellingen zou bewegen en
niet zou mogen hopen een kennis van de werkelijkheid te zijn, waar
ergens kan dan nog sprake zijn van waarheid? (3)
Het
bewustzijn doorheen de tijden maar ook dat van elk individu schommelt
voortdurend tussen de twee polen van enerzijds een stringent
positivisme en anderzijds een cynisch negativisme. De idee van de
menselijke heerschappij over de natuur via zijn onderwerping aan
objectieve natuurwetten is niet alleen ongerijmd maar ook zinloos:
het is een vertwijfelde uitvlucht om dit ideaal niet te moeten
prijsgeven. (4)
In
dit tijdperk van de wetenschap beschrijft de mens zijn eigen
subjectiviteit aan de hand van wetten die enkel toepasbaar zijn op
een natuur waarvan eerst verondersteld wordt dat die los van het
menselijk bewustzijn zou kunnen bestaan maar zo'n benadering is een
louter spel dat de mens van zichzelf vervreemdt en waarin hij
zichzelf beschouwt als een partikel in een niet-menselijke
ontwikkeling die tevens onmenselijk is. De werkelijkheid is
daarentegen slechts wat zij is voor ons.
Objectieve
kennis is vals, zij kampt met de zelfreferentieproblematiek: wij
kijken toe op de wereld terwijl wij geloven dat het mogelijk is om
tegelijk te kijken en van de kijker abstractie te maken. Wij geven de
heerschappij over onszelf uit de hand aan een werkelijkheid (met
objectieve natuur- en ontwikkelingswetten) waarin wijzelf afwezig
zijn omdat we onszelf daarin eerst hebben herleid tot een onbekend
object, waardoor we als mens in feite verdwenen zijn. In dit spel
doen we afstand van ons recht om de werkelijkheid mede te bepalen als
werkelijkheid-voor-ons zodat de werkelijkheid tevens onmenselijk
wordt. Onder het voorwendsel van een verhoopte natuurbeheersing
verspeelt de mensheid zichzelf. (5)
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
9 februari 2021)
Verwijzingen:
(1)
Rudolf Boehm, Kritik der Grundlagen des Zeitalters (1973),
paragraaf 27. Een Nederlandse vertaling van de hand van Willy
Coolsaet met een taalkundige revisie d.d. 2011 van Guy Quintelier
verscheen bij Het Wereldvenster, Baarn (1977). De integrale tekst van
het werk is beschikbaar op het internet op het volgende adres:
Corona en de heilige zaak - Intermezzo: Het dwaalspoor van Spinoza
Corona
en de heilige zaak:
Intermezzo:
Het dwaalspoor van Spinoza
Wat
Rudolf Boehm in zijn Kritik (1) vertelt over Spinoza ligt in
de lijn van zijn commentaar bij Descartes en van zijn nog te
bespreken commentaar bij Locke: de westerse filosofie bouwt verder op
het drijfzand van de antieke filosofen die geloven dat de objectieve
kennis binnen het bereik van de mens ligt en dat het verwerven ervan
hem een goddelijke macht zal verschaffen. Het geloof in de positieve
wetenschappen ligt helemaal in de lijn van dit vertrouwen in het
bereiken van die kennis en het voedt het vooruitgangsgeloof: de
overtuiging dat het met de wereld de goede richting uitgaat en dat
het pad dat het westen met de wetenschap, de techniek en de economie
heeft ingeslagen, alleen maar kan leiden tot een toename van macht,
welvaart, geluk, kennis - een pad dat naar sommigen verhopen ons
zelfs tot bij de onsterfelijkheid kan brengen. Edoch, om
verschillende redenen kan dit alles slechts een kostelijke illusie
zijn.
Een
niet zuiver filosofische kritiek die niettemin het vermelden waard
is, stamt van Herbert Marcuse en werd later hier te lande overgenomen
door Rudolf Boehm en vervolgens door Etienne Vermeersch en heeft te
maken met de voor het milieu rampzalige synergie van drie actuele
maatschappelijke peilers, namelijk de wetenschap, de techniek en de
kapitalistische economie.
Het
neoliberalisme met zijn middeldoelomkering herleidt mensen en dingen
tot hun loutere ruilwaarde, heeft geen oog voor intrinsieke waarden
en derhalve ook niet voor de eindigheid (van bijvoorbeeld
grondstoffen) en de uniciteit (van mensen). Een kapitalistische
economie vooronderstelt voor haar bestaan een bestendige groei
terwijl de eindigheid van essentiële grondstoffen maar ook de
eindigheid van tijd en ruimte (bijvoorbeeld inzake vervuiling en
afval te land en ter zee) grenzen stellen aan de groei. Meer
essentieel is echter de fundamentele kritiek bij de westerse
denkrichting en deze kan in verband gebracht worden met enkele
bedenkingen bij een fundamentele overtuiging waarop Spinoza zijn hele
denken heeft gegrondvest.
Spinoza
gelooft namelijk in de rede, de ratio, de logica, het wiskundige
denken, en, uiteindelijk, de positiviteit van waarheden en van de
waarheid zonder meer. De titel van Spinoza's hoofdwerk luidt: Ethica,
Ordine Geometrico Demonstrata, wat wil zeggen: Een ethiek,
bewezen op de manier waarop de meetkundige stellingen (van Euclides)
bewezen worden. Boehm wees reeds op de vrees van Descartes voor
de boze geest, namelijk de vrees voor de mogelijkheid dat wiskundige
waarheden niet op de werkelijkheid betrokken zijn omdat zij
onverschillig blijken voor het onderscheid tussen werkelijkheid en
droom (onwerkelijkheid) aangezien ze in die twee werelden even waar
zijn. De Euclidische meetkunde waar Spinoza op vertrouwt voor het
funderen van zijn ethica, is dus corrupt en derhalve zal ook zijn
ethica corrupt zijn. Maar er is nog een derde vorm van kritiek op
Spinoza mogelijk.
Ons
inziens is de Ethica vatbaar voor dezelfde kritiek waaraan de
oosterse filosofieën kunnen onderworpen worden. Sinds het ontstaan
van het Boeddhisme geldt het in het Oosten immers als een grote
wijsheid om zich bij de gang van zaken neer te leggen. De oorsprong
van het ongeluk bestaat volgens Siddharta Gautama in gehechtheid:
tegenover het feit van het leed stellen wij in gedachten het genot
vanuit een gehechtheid daaraan en tegenover het feit van de dood, de
gedachte aan het (verder)leven. Pas wanneer wij erin slagen om
gedachten die niet met de feiten stroken te overwinnen, verschalken
wij het ongeluk: dat is de kern van de leer van de onthechting.
Maar
in feite is deze vermeende wijsheid zelfbedrog: het is zonder meer
een verkapte struisvogelpolitiek. Als men aanneemt dat geluk bestaat
in de afwezigheid van ongeluk, dan is de gelukkigste mens diegene die
niet geboren is. Die absurde 'wijsheid' wordt trouwens ook door
bepaalde Griekse filosofen verkondigd. Hij keert terug bij Spinoza
die immers alle aandoeningen wil overstijgen middels de rede welke
hij identificeert met het inzicht in de noodzaak van de dingen. De
dood is onvermijdelijk en derhalve noodzakelijk en van zodra dit
inzicht aanwezig is, kunnen wie zich aan dit inzicht onderwerpen,
bezwaarlijk de dood nog betreuren zonder dit zelfde inzicht te
verloochenen, daar zij tevens zullen inzien dat het betreuren van het
onvermijdelijke geen enkele zin kan hebben omdat dit laatste inzicht
hetzelfde is als het eerstgenoemde maar dan in een enigszins andere
vorm.
Bijna
raakt de ataraxia of de onverstoorbaarheid van de Oude
Grieken die door Spinoza in ere wordt gehouden of in ere wordt
hersteld, aan de verfoeilijke onverschilligheid over welke
Primo Lévi schrijft dat zij nog erger is dan het kwaad van de shoah.
Immers, de afwezigheid van verzet met het oog op de eigen rust kan
slechts begrepen worden als lafheid of tenminste als de onwil
tot empathie. Want waar het onvermogen tot empathie
symptomatisch is voor psychopathie, kan de bewuste keuze daarvoor
niet anders dan misdadig zijn - alvast in het licht van de
christelijke ethiek die immers de naastenliefde presenteert als een
existentiële keuzemogelijkheid. (Een volgende kritiek bij Spinoza
betreft het objectivisme dat de ganse westerse denkrichting tekent en
deze kritiek wordt verderop geformuleerd.)
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
7 februari 2021)
Verwijzingen:
(1)
Rudolf Boehm, Kritik der Grundlagen des Zeitalters (1973). Een
Nederlandse vertaling van de hand van Willy Coolsaet met een
taalkundige revisie d.d. 2011 van Guy Quintelier verscheen bij Het
Wereldvenster, Baarn (1977). De integrale tekst van het werk is
beschikbaar op het internet op het volgende adresvan het Marxistisch Internet Archief:
Corona en de heilige zaak - Deel 32: Spinoza's gammele idee van heerschappij (goddelijkheid) door onderwerping (redelijkheid)
Corona
en de heilige zaak:
Deel
32: Spinoza's gammele idee van heerschappij (goddelijkheid) door
onderwerping (redelijkheid)
Heel
terecht heeft Descartes ervoor gevreesd dat de goddelijke kennis voor
de mens onbereikbaar moest blijven: de zuiver theoretische kennis
zoals zij bijvoorbeeld in de wiskunde bestaat, is niet op de
werkelijkheid betrokken. Maar Descartes was niet bereid om dat toe te
geven en Spinoza is er nog minder toe bereid, aldus Rudolf Boehm.
Voor
Spinoza is God de wereldgrond, datgene wat aan de grondslag van alles
ligt, datgene wat wel op zichzelf kan bestaan maar zonder welk al het
andere niet kan bestaan: de substantie. De middeleeuwers
noemden dat het subjectum in de betekenis van draagvlak
(terwijl het elders ook het onderworpene kon betekenen).
Aristoteles sprak over het hupokeimenon. En hij beschouwde de
materie (materiaprima) als enige substantie terwijl
het subjectum verwees naar de innerlijke onbepaaldheid van al
het materiële. Hoe dan ook verwijst Spinoza's begrip van de
substantia als absoluut subject (God) naar het oneindige, het
onsterfelijke en Spinoza poogt de mogelijkheid van de mens om aan God
gelijk te worden, als volgt te redden.
In
zijn Ethica wordt betoogd dat wij ons moeten identificeren met
de rede die de zuiver theoretische, goddelijke kennis is omdat
redelijk handelen, handelen is overeenkomstig het inzicht in de
noodzakelijkheid. Ons verzet dat ons geluk in de weg zit, wordt als
het ware gebroken door het inzicht in de noodzaak van wat te gebeuren
staat: het inzicht bevrijdt omdat het de noodzaak openbaart die de
instemming van de rede meebrengt. Het zou redeloos zijn het
onmogelijke te betreuren maar even absurd ware het als men zou
afwijzen wat noodzakelijk is en derhalve werkt het inzicht in de
noodzaak bevrijdend. Maar volgens Boehm is het tegenstrijdig om die
feitelijke onderworpenheid met goddelijkheid te identificeren. (1)
Ook John Locke zal er niet in slagen om het ideaal van de absolute
kennis te redden. En we herinneren eraan dat we aldus opgescheept
blijven zitten met een wereldbeeld dat steunt op een vertrouwen in de
wetenschappelijke kennis waarvan wij geloven dat zij ons uiteindelijk
de absolute of de goddelijke kennis zal brengen, terwijl wij alleen
maar op een bijzonder hardnekkige manier een dwaalspoor volgen dat de
wantoestanden van vandaag verklaart en dat ons inziens ook wat licht
zou kunnen werpen op de alsmaar toenemende chaos waarin de wereld
ingevolge de huidige crisis is terechtgekomen.
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
6 februari 2021)
Verwijzingen:
(1)
Rudolf Boehm, Kritik der Grundlagen des Zeitalters (1973),
paragraaf 26. Een Nederlandse vertaling van de hand van Willy
Coolsaet met een taalkundige revisie d.d. 2011 van Guy Quintelier
verscheen bij Het Wereldvenster, Baarn (1977). De integrale tekst van
het werk is beschikbaar op het internet op het volgende adres:
Corona en de heilige zaak - Deel 31: De straf der goden
Corona
en de heilige zaak:
Deel
31: De straf der goden
Bij
de behandeling van René Descartes (1596-1650), de eerste beoefenaar
van de filosofie van de subjectiviteit, ontgint Rudolf Boehm een
bijzondere waarheid die ons van pas komt bij de bespreking van het
hedendaagse gebeuren omtrent de pandemie die de mensheid in haar
greep heeft gekregen en hij heeft het in feite over het gevreesde
'malin génie' van de filosoof.
We
zagen al wat de middeldoelomkering kan inhouden, onder meer volgens
Marx (inzake de economie) en volgens Pascal (over het
'divertissement') en laten wij eerst nog een ogenblik bij deze
laatste verwijlen.
Jagers
vermaken zich met de jacht welke hun toelaat ellende en dood te
vergeten: het aanvankelijke doel van de jacht is een haas te vangen
maar naderhand is de haas nog slechts een voorwendsel om te kunnen
jagen, zodat het doel een middel werd en het middel, de jacht, een
vermaak en dus een doel op zich. Mocht men aan de jagers een haas
geven, zo schrijft Boehm, ze zouden hem niet willen hebben. Pascal
schrijft in feite dat de jagers de haas ook gewoon konden kopen maar
dat ze dat uiteraard niet zullen doen: ze willen jagen, ze willen
zelf de haas gevangen hebben, hij wordt dan hun trofee.
Waar
Boehm verderop in zijn tekst Descartes bespreekt, herinnert hij eraan
dat de mens sinds het begin van de Griekse filosofie godgelijk wil
zijn door goddelijke kennis na te streven en dat is zoals hoger gezegd
een zuiver theoretische, objectieve kennis zoals ook God die zou
bezitten. En een van de meest zuivere vormen van kennis is nu de
wiskunde: de algebra en de (Euclidische) meetkunde. Dat de som van
twee en drie, vijf is, is altijd waar en dat een vierkant vier zijden
heeft, is ook altijd waar. Het is zodanig waar dat het niet alleen
waar is in de werkelijkheid; het is zelfs waar in de onwerkelijkheid
of dus in de droom. Men kan niet dromen dat men twee bij drie optelt
en niet vijf bekomt; men kan niet een vierkant dromen waarvan het
aantal zijden verschilt van vier.
Wiskundige
waarheden zijn waar in de werkelijke wereld maar ook in de
onwerkelijkheid of in de droom en zo zien wij dat wiskundige
waarheden en ook zuiver theoretische waarheden in het algemeen of dus
objectieve, goddelijke kennis, zich niets lijkt aan te trekken van
het onderscheid tussen de werkelijkheid en de droom.
Deze
zeer bijzondere vaststelling betekent in feite niets anders dan dat
die zogeheten allerhoogste kennis zich helemaal niets aantrekt van de
werkelijkheid zonder meer: zij is niet betrokken op de werkelijkheid.
Wat dus wil zeggen dat het gaat om onechte kennis. De vermeende
goddelijke kennis, onttrokken aan alle tastbare dingen, zo zuiver
theoretisch dat die onze geest zou vullen met onaantastbare,
goddelijke gedachten, is in feite geen kennis: het is onzin of
waanzin!
Bekijken
we nu de milieuproblematiek van naderbij, dan moeten we erkennen dat
de kern van het probleem ligt in het feit dat mensen geen respect
hebben voor de dingen die ze geheel gratis gekregen hebben: de
zuivere lucht, het zuivere water, de goede gezondheid, de vrijheid en
noem ze maar op, de geschenken uit de hemel waarover bijvoorbeeld
Seattle het heeft gehad in zijn beroemde toespraak. De mensen zijn
ondankbaar en zij gedragen zich zoals de jagers uit het verhaal van
Pascal: ze laken de dingen die hun zomaar aangeboden worden en ze
verkiezen het om zelf op jacht te gaan naar alles wat ze maar
begeren.
De
milieuproblematiek is hoogst dringend geworden, kinderen gingen
wereldwijd spijbelen voor de redding van moeder aarde, voor een
toekomst met schone natuur en gezondheid, maar het neoliberalisme wil
slechts economische groei: de jacht op geld, de verslaving aan een
werkelijkheid veranderd in een levensgevaarlijk spel. De verloedering
van het milieu lijkt de mensen helemaal niet te deren, zij lijken het
lot te tarten.
Met
de pandemie doet zich in één klap wereldwijd een milieu- en
gezondheidscrisis voor: de mensen worden massaal ziek en zij sterven
bij bosjes, de hospitalen wereldwijd liggen vol stervenden, de
lijkkisten stapelen zich op, intermenselijke contacten moeten
verboden worden, verplaatsingen tot een minimum beperkt. En dan
begint de jacht: de jacht op middelen om gezondheid en vrijheid te
creëren.
En
misschien is het uitgerekend dat wat de waanzin van deze tijd
uitmaakt: het mensdom gedraagt zich zoals de jagers van Blaise Pascal
die laken wat zij zomaar krijgen toegeworpen en die dan tot het
uiterste gaan om zelf in de wacht te kunnen slepen wat zij willen.
Zij bedanken voor gratis gezondheid, zij verkiezen zelf de gezondheid
als een prooi te kunnen vangen en ze dan te bezitten om ze vervolgens
te kunnen verkopen voor veel geld in de vorm van onmisbare medicijnen
en vaccins.
En
hetzelfde doen zij met de vrijheid en met alle andere dingen die eens
vanzelf aanwezig waren en helemaal gratis. Zoals het land dat ooit
iedereen toebehoorde, geprivatiseerd werd of dus aan ieder werd
ontnomen, zo ook verging het alle andere dingen van waarde: zij
werden koopwaar op de markt.
Boehm
verwijst ook naar de waarschuwing die Montaigne een halve eeuw eerder
gaf en herinnert eraan: "Met waanzin sloegen en straften de
goden volgens Griekse voorstelling de vermetele mensen." (1)
(Wordt
vervolgd)
(J.B., 3 februari 2021)
Verwijzingen:
(1)
Rudolf Boehm, Kritik der Grundlagen des Zeitalters (1973), pag. 135 van de PDF van de tekst (*). Een
Nederlandse vertaling van de hand van Willy Coolsaet met een
taalkundige revisie d.d. 2011 van Guy Quintelier verscheen bij Het
Wereldvenster, Baarn (1977). De integrale tekst van het werk is
beschikbaar op het internet op het volgende adresvan het Marxistisch Internet Archief:
Corona en de heilige zaak - Deel 30: Een cultuur van de schijn die de werkelijkheid overtroeft
Corona
en de heilige zaak:
Deel
30: Een cultuur van de schijn die de werkelijkheid overtroeft
Als
jongste in de rij van de auteurs die de middeldoelomkering
beschrijven brengt Rudolf Boehm de Amerikaan Daniël Boorstin ter
sprake met zijn werk The Image - or What Happened to the American
Dream.
Image,
imago, voorkomen, beeld, schijn, spel dat de werkelijkheid in haar
schaduw stelt. Het gaat om de zogenaamde moderne cultuur die alom
verspreid raakt door het medium van de televisie met Amerika als
voorbeeld van de moderne wereld: een spektakelcultuur vol
theatraliteit en entertainment, verstrooiing, spel. Het
'divertissement' van de massa is dat van hun wereldbeschouwing
middels de televisie.
Ook
hier is weer volop de middeldoelomkering aan de orde: de media zelf
staan centraal, de inhoud doet er niet toe. Boeken worden nog slechts
geschreven om verfilmd te worden, films moeten worden gemaakt op maat
van televisieprogramma's, het medium is doel en de kunst moet zich
eraan aanpassen. Niet de kunst zelf maar vertolkers, dirigenten en
presentatoren maken dat klassieke muziek verkoopt. Beeldende kunst
dient om gereproduceerd te worden en om musea te vullen. The
Reader's Digest verkoopt aan haar consumenten het imago van
kenner van zaken die ze niet kennen. Commentaren op
gebeurtenissen overschaduwen de gebeurtenissen zelf. Feiten worden
verdraaid en staan ook in functie van de verdraaiingen.
Informatiewaarde triomfeert boven reële betekenis. Alles speelt zich
anders af dan het is als er camera's op gericht zijn. Alleen wie op
het scherm paraderen, bestaan ook echt en de werkelijkheid zelf
blijft verborgen.
Deze
tijd noemt zich het tijdperk van de wetenschap maar is gebaseerd op
een fundamentele onjuistheid: het ideaal van de absolute, zuiver
theoretische kennis. De aangehaalde auteurs hebben het niet altijd
even serieus bedoeld met hun kritieken en zo zegt Rudolf Boehm dat
hij Marx tegen diens gewilde mening in aanwendt maar Boehm drukt
niettemin op het objectieve belang van wat zij ons verklappen: al
deze auteurs zeggen haast letterlijk hetzelfde en dat terwijl ze
onafhankelijk van elkaar schreven en geheel onopzettelijk verkondigen
wat reeds Aristoteles vertelde.
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
2 februari 2021)
Verwijzingen:
(1)
Rudolf Boehm, Kritik der Grundlagen des Zeitalters (1973). Een
Nederlandse vertaling van de hand van Willy Coolsaet met een
taalkundige revisie d.d. 2011 van Guy Quintelier verscheen bij Het
Wereldvenster, Baarn (1977). De integrale tekst van het werk is
beschikbaar op het internet op het volgende adresvan het Marxistisch Internet Archief:
Corona en de heilige zaak - Deel 29: Een pleister op een houten been en een blok aan het been van de wereld
Corona
en de heilige zaak:
Deel
29: Een pleister op een houten been en een blok aan het been van de
wereld
Waar
Marx toont dat de kapitalist zijn kapitaal pas kan behouden als hij
het eindeloos uitbreidt (zonder het zelf op te eten) terwijl in dit
akelig spel de hele mensenmenigte opgeofferd wordt aan dit kapitaal
dat 'ergens' borg moet staan voor een ooit te realiseren toekomst
waarin alles voor iedereen voorradig zal zijn, brengt Rudolf Boehm in
zijn Kritik (1) vervolgens C.N. Parkinson op het toneel met
zijn satire van de moderne bureaucratie die op een gelijkaardige
manier evolueert.
Iedereen
kent het 'Peter principle' dat zegt dat in een hiërarchie elke
werknemer opklimt totdat hij zijn niveau van incompetentie bereikt
heeft maar Peter is dit principe schatplichtig aan de wetten van
Parkinson waarvan het slechts een uitbreiding is. Parkinsons
belangrijkste wet zegt dat werk zich uitbreidt totdat de daarvoor
voorziene tijd op is, wat in feite wil zeggen dat men de uren
waarvoor men betaald wordt, kan blijven vullen met allerlei karweien
die in feite van generlei nut zijn voor het bereiken van het doel en
die het doel ook opzettelijk ontwijken. (2)
Het
is de betrachting van alle mensen om ergens bij de overheid aan de
slag te kunnen, op een bureau terecht te komen en dan verder hogerop
te verhuizen van bureau naar bureau totdat men niet meer hoger kan.
Zo groeit de tewerkstelling in de bureaucratie jaarlijks met 5 tot 7
percent, evenwel zonder dat er meer gepresteerd wordt. Het doel is
ook hier een louter voorwendsel en men vermaakt zich met bezigheden
die het helemaal niet dichterbij brengen; een geweldige bedrijvigheid
wordt ontvouwd terwijl het eigenlijke werk nog niet eens is begonnen.
De ambtenaar die zijn einde in zicht krijgt, klampt zich krampachtig
vast aan zijn positie, hij beschouwt zijn mogelijke opvolgers als
rivalen die hij tegen elkaar moet uitspelen en hij neemt meer volk in
dienst zonder dat dit aarde aan de dijk brengt: de ambtenaar probeert
zijn einde te ontwijken door het werk te rekken, in feite in een
poging om het einde - de onafwendbare dood - te blijven uitstellen.
(2)
Nu
hoeft men geen maatschappelijk analyticus te zijn om te kunnen
vaststellen dat een gelijkaardig spel op touw gezet werd inzake de
zogenaamde bestrijding van het coronavirus. Als het al niet zo is dat
dit virus een louter maaksel is in de zin van een hype en dus een
bewust gefabriceerd voorwendsel om het dan zogezegd te kunnen
bestrijden, bijvoorbeeld omdat men nu eenmaal een vijand nodig
heeft teneinde alle neuzen in dezelfde richting en alle paarden in
hetzelfde span te krijgen, dan wordt het alvast met die bedoeling
gekoesterd en wel in die mate dat alom (streng verboden) satire en
spot uitbreken omdat ongehoorzaamheid maar ook rationeel verzet nu
eenmaal zwaar gesanctioneerd wordt en zelfs het recht op vrije
meningsuiting in het gedrang komt doordat niet zozeer de mening wordt
verboden maar het uiten ervan onmogelijk wordt gemaakt en wel middels
chantage via de kanalen welke bestemd zijn voor de verspreiding ervan
en die in handen zijn van uitgerekend diegenen die garen spinnen bij
het hele gebeuren.
Op
een nooit eerder geziene schaal worden nu al een jaar lang wereldwijd
massaal tijd en energie verkwanseld in een krankzinnig en zich almaar
uitbreidend spel dat de processie van Echternach naar de kroon steekt
en het blijkt bovendien een moordend spel op menig vlak. Het doet
denken aan de toren van Babel waarover het rapport van de Club van
Rome (3) in verband met de grenzen aan de groei schrijft dat men
eraan verder bouwt totdat hij niet meer hoger kan worden omdat vanaf
een zeker ogenblik alle aangevoerde materiaal onderweg naar de top
moet worden besteed aan herstellingswerken. Als de coronamaatregelen
ons sowieso al zullen verarmen, dan zullen wij er hoe dan ook moeten
op toezien hoe die coronaheisa in omvang zal toenemen totdat zij haar
maximale groei zal bereikt hebben om dan in de instandhouding van
zichzelf als volstrekt nutteloze en schadelijke ballast niet alleen
een pleister te zijn op een houten been maar tevens een blijvende
blok aan het been van de wereld.
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
2 februari 2021)
Verwijzingen:
(1)
Rudolf Boehm, Kritik der Grundlagen des Zeitalters (1973). Een
Nederlandse vertaling van de hand van Willy Coolsaet met een
taalkundige revisie d.d. 2011 van Guy Quintelier verscheen bij Het
Wereldvenster, Baarn (1977). De integrale tekst van het werk is
beschikbaar op het internet op het volgende adresvan het Marxistisch Internet Archief:
(2)
Ib., paragraaf 21. Onze tekst geeft een summiere weergave daarvan.
(3)
Herrera, Amílcar O. et. al., Het
Bariloche-rapport voor de Club van Rome,
Aula, Het Spectrum, 1978.
30-01-2021
Corona en de heilige zaak - Deel 28: Het afglijden van de werkelijkheid naar een spel
Corona
en de heilige zaak:
Deel
28: Het afglijden van de werkelijkheid naar een spel
Rudolf
Boehm legt er de nadruk op dat de auteurs die hij in zijn Kritik
(1) ter sprake brengt, op uiteenlopende tijdstippen in de
geschiedenis, op verschillende plekken en vooral geheel onafhankelijk
van elkaar tot eenzelfde conclusie kwamen inzake de pervertering van
de relaties tussen doel en middelen. Na Pascal is de visionaire
denker J. G. Fichte (1762-1814) aan de beurt die de dekolonisatie
voorspelt van een slavenhandel drijvend Europa dat toen al eeuwen de
rest van de wereld aan het uitbuiten was. Net zoals Pascal met zijn
divertissement wijst Fichte erop dat Europa onbekwaam is om
een stabiele economie te stichten omdat de liberalen in hun speldrift
de regelgevingen laken en alles met list en geluk willen bereiken in
een economie die veel wegheeft van een kansspel. Opnieuw is de
toekomst een louter voorwendsel geworden om op te kunnen gaan in het
middel, het economisch spel. In zijn lichtzinnigheid verkiest men het
voorbijgaande geluk van het ogenblik boven de zekerheid van de
toekomst en in een mentaliteit van "het zal wel in orde komen"
speculeert men over een eindeloos vrije toekomst vol
spelmogelijkheden maar in een streven om alles te zijn en overal
thuis te zijn, is men in feite nergens meer thuis. (2)
Karl
Marx (1818-1883) bevestigt het vermoeden van Fichte: het tijdperk van
het kapitalisme wordt gekenmerkt door productie ter wille van de
productie. Men verkoopt niet (wat men kan missen) om te kopen (wat
men nodig heeft) maar men begint nu ook (ongeacht wat) te kopen om
het te verkopen (met winst), en dat is speculeren, dat is
kapitalisme: het eindeloze, rusteloze opkopen en slijten van om het
even wat met niet langer de behoeftebevrediging als doel maar wel de
eindeloze zucht naar steeds meer winst. De wens om de natuurlijke
behoeften te bevredigen is niet langer de motor van de arbeid maar
het winstbejag en voor wie zich vermaken met de jacht op winst,
speelt alleen de ruilwaarde van de waren nog een rol: hun
gebruikswaarde is van geen tel meer, het is nog louter een
voorwendsel. Hetzelfde geldt dan uiteraard ook voor de arbeid en voor
de arbeiders en de consumenten: wie jagen op winst, interesseren zich
niet langer aan mensen die het beste van zichzelf leggen in het
voortbrengen van nuttige zaken: alleen de arbeidskracht belangt hen
aan en arbeiders worden vervangbaar door nieuwe arbeidskrachten en
door machines; het nut van de producten is bijzaak, hoofdzaak is dat
zij kopers vinden want ook tot kopers worden de mensen in dit systeem
herleid en zij zijn pas winstgevend als men hun zaken kan verkopen
die hun geld niet waard zijn zodat bedrog de regel wordt.
Nuttige
en onvervangbare waren zoals (levensnoodzakelijk) voedsel en
(eindige) grondstoffen worden vernietigd en mensen worden getaxeerd,
tot hun economisch nut herleid en vervangbaar geacht terwijl,
paradoxaal genoeg, aan het ruilmiddel geld een (bijna) intrinsieke
waarde wordt toegekend: voedsel wordt vernietigd, kostbare
grondstoffen weggegooid en mensen afgedankt om de koers van een munt
te sturen; (vooralsnog) 'gratis' gezonde lucht en water worden
evenmin gewaardeerd als gratuite arbeid en mensen zonder papieren
worden massaal en straffeloos ingezet als slaven: zij moeten
onderdoen voor rashonden die immers duur worden verkocht. Op die
manier gaat uiteindelijk al het intrinsiek waardevolle eraan: de
gezondheid wordt vernield van zodra zieken meer renderen en het
ongeluk tout-court wordt gecreëerd door wie winst slaan uit het
afkopen ervan. De handel in nutteloze en zelfs schadelijke zaken
neemt toe als zij maar een hogere ruilwaarde hebben, wat bijvoorbeeld
geldt voor drugs, die immers duurder zijn dan brood, ook al doden zij
in plaats van te voeden. Op die manier zal het kapitalisme
uiteindelijk alles vernietigen. (2)
Van
mondmaskers zeggen specialisten dat zij niet werkzaam zijn als zij
niet voorradig zijn en komen zij eenmaal in productie, dan worden zij
door diezelfde specialisten aangeprezen en door politici verplicht.
Vaccins vermelden de bijwerking van hun onwerkzaamheid voor 5 tot 40
percent van de ingeënten terwijl zij bedoeld zijn om 0,2 percent van
de bevolking te redden, een segment dat zich uiteraard situeert
binnen de groep van de 5 tot 40 percent voor wie de vaccins
onwerkzaam zullen blijven maar deze volstrekt nutteloze en zelfs
schadelijke waren moeten en zullen worden verkocht omdat ermee wordt
gespeculeerd: de geldwinst staat voorop en dat succes rechtvaardigt
het moordende kwaad. Een toenemende door het kapitalisme afgestompte
massa acht zich in het bezit van 'gezond verstand' waar zij oordeelt
dat wie niet (langer) economisch nuttig zijn, het recht verliezen om
te leven. God schept het leven maar het gouden kalf verspert de
toegang ertoe en eist als tol het ware, het goede en het schone op
maar eenmaal de ziel verdwenen, geeft alras ook het leven zelf de geest.
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
1 februari 2021)
Verwijzingen:
(1)
Rudolf Boehm, Kritik der Grundlagen des Zeitalters (1973). Een
Nederlandse vertaling van de hand van Willy Coolsaet met een
taalkundige revisie d.d. 2011 van Guy Quintelier verscheen bij Het
Wereldvenster, Baarn (1977). De integrale tekst van het werk is
beschikbaar op het internet op het volgende adres van het Marxistisch Internet Archief:
(3)
Ib., het eerste stuk van paragraaf 20. De (nog te vervolgen) theorie
werd hier wat ingeperkt en vereenvoudigd, abstracte formules werden
waar mogelijk door voorbeelden vervangen.
29-01-2021
Corona en de heilige zaak - Deel 27: Een met voorwendsels geperverteerde werkelijkheid
Corona
en de heilige zaak:
Deel
27: Een met voorwendsels geperverteerde werkelijkheid
De
mens wordt ervoor gestraft als hij zoals God wil zijn, zo vertellen
ons zowel de joodse als de Griekse mythen. De Griekse filosofie
daarentegen streeft wel de goddelijke kennis na met het oog op
menselijke vervolmaking en vergoddelijking met het vooruitgangsgeloof
in het vaandel: de hoop dat het in de toekomst alleen maar beter zal
gaan. En in het christendom is God in zijn genade door zijn
menswording zelfs naar de mens toe gekomen en hoeft men zich niet
meer schuldig te maken aan de hybris: de navolging van
Christus of de zelfvervolmaking, de heilig- of heelwording is
openlijk het levensdoel. De grens tussen God en mens is er opgeheven,
de dood is overwonnen en ofschoon christenen nog moeten sterven,
raakt de dood hen niet meer: de Verrezene is er reeds in de gedaante
van de Kerk, zo leert Augustinus; het geloof vervangt de
(filosofische) kennis die in haar ogen dwaasheid is want een verzet
tegen God. Zowel de Griekse filosofie als het christelijke geloof
manen de mens aan om zijn vergoddelijking na te streven en zich te
veronsterfelijken. In de theologie van Thomas Aquinas vloeien de
Aristotelische filosofie en het christelijke geloof samen vanuit
Anselmus' devies dat pas het geloof het verstand verlicht. Aldus
Rudolf Boehm in de paragrafen 14 en 15 van zijn Kritik. (1)
Het
streven naar godgelijkheid komt voort uit een vlucht voor de dood en
Boehm ontdekt dat die vrees geen vanzelfsprekendheid was in vroeger
tijden. Bij Hesiodos en Homeros maar ook bij de joodse patriarchen
die heel oud werden, was de dood veeleer iets waaraan men nu eenmaal
niet kon ontkomen, een gevolg van toeval of geweld, een
noodlottigheid en een noodzaak. Evenals Genesis spreekt
Anaximander over de noodzaak van het vergaan der dingen, over hun
terugkeer naar datgene waaruit ze zijn voortgekomen. Ook Prediker
Salomon ziet de dood als een noodzaak zowel voor de goeden als voor
de slechten. En nog in dezelfde periode leert Lao-Tse dat men zich
niet moet verzetten tegen het Tao, de loop der dingen, die de weg van
de noodzakelijkheid is, al is het zoals Rudolf Boehm opmerkt
dubbelzinnig aangezien de Chinese wijsgeer aanvoert als argument dat
aldus de dood geen vat op ons heeft. Daar tegenover predikt nu het
Christendom de opstand tegen de sterfelijkheid: heerschappij door
onderwerping, aldus Boehm, is het parool van onze tijd. (2) En dan
mondt het werk van de filosoof uit in de penibele vaststelling dat
het tijdperk van de moderne wetenschap op drijfzand rust wegens de
fundamentele vergissing die de middeldoelomkering is.
De
poging tot verwezenlijking van het ideaal van de absolute kennis
brengt een omkering teweeg van de natuurlijke relatie tussen middelen
en doelen: waar de middelen in dienst stonden van de doelen, zijn nu
de doelen loutere voorwendsels geworden die slechts in dienst
staan van de uitsluitende interesse in het omgaan met de tot
onderwerp van interesse verheven middelen. (3) Onafhankelijk van
elkaar hebben een vijftal auteurs gewezen op dit grondkenmerk van het
tijdperk van de wetenschap dat alle levensverhoudingen doordringt en
ontaardt en dat de vlucht voor de dood of de weigering van de mens om
mens te zijn, als motief heeft - het menselijke van het menselijk
bestaan wordt erdoor vernietigd en de verhoudingen van de mens tot
zichzelf, tot de anderen en tot de realiteit worden erdoor verstoord
(4): Pascal zegt dat de mens zich gedraagt alsof hij niet moet
sterven: hij vermaakt zich (met onder meer de filosofie) alsof het
leven een spel was en zijn tijd onbeperkt. Door middel van dit
vermaak ('divertissement') vlucht hij in illusies en dit middel is
zijn doel. Ook Fichte toont hoe in het tijdperk van het verderf de
drift domineert en het leven een spel wordt. De mensen achten
zichzelf goden en willen alles doch zij bereiken helemaal niets. Marx
laat zien hoe de behoeftebevrediging een voorwendsel wordt om
ongeremd te kunnen produceren, waarbij de zin uit de arbeid wegebt en
de mens van zichzelf vervreemdt. Parkinson beschrijft de vervreemding
in de bureaucratie als vorm van heerschappij: vergrijzende ambtenaren
pogen hun eindigheid te verdoezelen door zich vast te klampen aan
eindeloze en doelloze arbeid. En Boorstin legt uit hoe de massa haar
dominerende levensdoelen (de moderne cultuur) vervult door zich uit
te leven in een doelloze omgang met de middelen en dit onheil vloeit
voort uit extravagante verwachtingen: de mens doet alsof hij
onsterfelijk is en hij speelt zijn leven waardoor hij zijn
menselijkheid verspeelt. Terwijl hij gelooft het menselijke te
overstijgen, verliest hij het. Uitgerekend in de poging zelf om
godgelijkheid te realiseren, komt de verkeerdheid daarvan aan het
licht. (5)
De
eerste auteur die Boehm analyseert als ontmaskeraar van de
middeldoelomkering is Blaise Pascal (1623-1662) in zijn Pensées.
Het is de hoogmoed, het streven naar godgelijkheid, wat de mens doet
vallen, zegt Pascal: de goddelijkheid van de ellendige mens bestaat
alleen in zijn fantasie, in zijn gedachten. Tegen de ellende en de
dood valt niets anders te bedenken dan er niet aan te denken. Vandaar
zoeken mensen afleiding ('divertissement') om hun dodelijke
levenseinde niet te moeten zien: in de filosofie, in de oorlog, in
het spel, in de wetenschappelijke arbeid.
Daarbij
is nu de middeldoelomkering bij uitstek zichtbaar in het spel: we
nemen aan dat de gokker speelt (middel) voor geldwinst (doel) maar in
feite is het omgekeerde waar: de geldwinst is slechts een voorwendsel
(dus geen doel doch een middel) om te kunnen spelen, zodat het spel
zelf het doel is. Het voorwendsel is onontbeerlijk maar het doel is
het spel, het 'divertissement', de afleiding die ons ons trieste lot
moet doen vergeten. Rudolf Boehm verwoordt de essentie van de
middeldoelomkering bij Pascal als volgt: De
haas die men achterna rent men zou hem niet moeten hebben, indien
hij zo werd aangeboden ... Deze haas zou ons niet beschermen tegen de
aanblik van de dood en van de ellende die er ons nog van afhouden,
maar de jacht beschermt er ons tegen. De jacht schijnt een middel
tot het doel: de haas neerschieten. De haas blijkt een voorwendsel te
zijn, hoewel een onontbeerlijk voorwendsel. De jacht is geen louter
middel; in de jacht zelf ligt de belangstelling. Hij leidt af. (6)
Op
dezelfde wijze is de ontzaglijke machinerie die wereldwijd op gang
kwam sinds de plaag onder de mensen is, helemaal geen middel om die
plaag te bestrijden doch een gigantisch en grotesk afleidingsmaneuver
dat sowieso voorbijschiet aan het voorgewende doel en waarin op de
koop toe de wetenschappelijke bedrijvigheid, welke de nieuwe religie
van deze tijd is, alsook de wereldpolitiek met inbegrip van alle
machtigen der aarde zich zoals nooit tevoren vergalopperen en
belachelijk maken. Het doet allemaal denken aan de in Ein
deutsches Requiem van
Johannes Brahms vereeuwigde Psalm 39:
(...)
Siehe, meiner Tage sind einer Hand breit bei dir, und mein Leben ist
wie nichts vor dir. Wie gar nichts sind alle Menschen, die doch so
sicher leben! (Sela.) Sie gehen daher wie ein Schemen und machen sich
viel vergebliche Unruhe; sie sammeln, und wissen nicht, wer es
einnehmen wird. Nun, HERR, wes soll ich mich trösten? Ich hoffe auf
dich.
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
29 januari 2021)
Verwijzingen:
(1)
Zie de paragrafen 14, 15 van: Rudolf Boehm, Kritik der Grundlagen
des Zeitalters (1973). Een Nederlandse vertaling van de hand van
Willy Coolsaet met een taalkundige revisie d.d. 2011 van Guy
Quintelier verscheen bij Het Wereldvenster, Baarn (1977). De
integrale tekst van het werk is beschikbaar op het internet op het
volgende adres van het Marxistisch Internet Archief:
Corona en de heilige zaak - Deel 26: Pandora en het panopticum
Corona
en de heilige zaak:
Deel
26: Pandora en het panopticum
In
zijn Kritiek van de grondslagen van onze tijd (1) vergelijkt
Rudolf Boehm de Joodse theologie, de Griekse mythologie en de Griekse
filosofie met elkaar en na zijn behandeling van het zondevalverhaal
in Genesis wijst hij erop hoe ook de Spreuken van Salomon
de mens confronteren met de noodzaak zich aan zijn grenzen te houden
en nimmer het goddelijke te begeren. Daarna verduidelijkt hij hoe de
Griekse mythologie (zeer in tegenstelling tot de Griekse filosofie)
dezelfde kennis deelt: volgens Hesiodos' verhaal van de mythe van
Pandora komt alle menselijke ellende voort uit de hoop.
Volgens
Hesiodos (Werken en dagen en Theogonie) ligt de tweedracht (tussen de
mensen en de goden) aan de wortel der dingen. Wedijver in de arbeid
is goed maar het ontvluchten van de arbeid in een wedijver met de
goden (het streven naar godgelijkheid) leidt slechts tot oorlog.
Boehm verklaart hoe tot tweemaal toe de goden de mensen straffen voor
het overschrijden van hun grenzen. Een eerste keer door hen het
vuur, het meest eigene van hun leven, te ontnemen (2) en nadat
Prometheus het vuur steelt en aan de mensen teruggeeft, beraamt Zeus
als wraak een nog groter kwaad dat zijn doel niet kan missen omdat
het de mensen zodanig verleidt dat ze ernaar verlangen: Pandora. (3)
Pandora
of het geschenk ('dora') waaraan alle goden ('pantes') hun aandeel
hebben, is volgens Boehm de vrouw als zodanig: gemaakt uit aarde en
water maar naar het evenbeeld der godinnen, spreekt zij slechts
leugens; zij is de diepe val zonder uitweg die de goden voor de
mensen hebben bereid. Epimetheus aanvaardt de gave, waarop Pandora
met de inhoud van haar vat alle kwalen onder de mensen verspreidt.
Vooraleer de hoop eruit ontsnapt, sluit ze het deksel.
De
hoop is de voorstelling van het gegeven zijn van iets dat ontzegd is,
aldus Boehm: de verleiding van en tot de hoop is het onheil dat de
vrouw als zodanig onder de mensen brengt. Hesiodos leert dat wie niet
huwen, alleen sterven en zonder hoop maar ook wie huwen, leven in
kommer: de vrouw als godsgeschenk belooft de hoop op een toekomst na
de dood tot onheil van de mens. Het geloof in de vooruitgang met een
godgelijke, arbeidsvrije toekomst is ijdel: de arbeid stelt geen
andere hoop dan wat hij zelf presteert en alleen steeds weer het werk
van de dag kan de vruchten van eerdere arbeid vrijwaren. Als remedie
tegen het onheil wijzen de joden de vreze Gods aan en de tucht,
terwijl de Grieken met Hesiodos hun heil zien in de arbeid maar
beiden leren ze dat het nastreven van het goddelijke zelfs het
menselijke verderft. (4)
Een
panopticum is een gevangenis met een centrale, alles en allen
overschouwende bewaking en reeds vindt de huidige wereld er zijn
evenbeeld in vanwege het totalitarisme dat ontspruit aan het geloof
in de absolute kennis zoals de ellende aan Pandora's vat. De wereld
als panopticum is het product van het megalomane verlangen van
miljardairs-psychopaten naar de absolute controle over alles en
iedereen: verdwaasd door de macht van het geld, willen deze dienaren
van de mammon zelf als goden regeren over de levende schepping.
Noodgedwongen want niet bij machte om zelf leven te creëren, zoeken
zij in hun jaloezie hun heil in moord en meer bepaald in de genocide
welke zich nu gestaag voltrekt: de massamoord op mensen, onder meer
in de Europese concentratiekampen in Turkije, alsook de verdelging
van andere soorten ingevolge de verloedering van het milieu. In een
totale verblinding door het nochtans geheel onvruchtbare goud, wordt
nu zelfs openlijk beraamd om de wereldbevolking 'terug te schroeven':
het mensdom als speelbal van gewetenloze gokkers.
Waar
Pandora een vergiftigd geschenk is, een val bereid door de goden als
straf voor de menselijke hybris, is het panopticum het
satanische loon daarvoor. Uit de oude mythe van Pandora konden wij
nog lessen trekken voor de toekomst maar vandaag is het te laat, wij
trekken messen voor de toekomst, de hoop is op: de nieuwe realiteit
van het panopticum dwingt tegen beter weten in tot actieve
participatie aan het continueren van ons eigenste ongeluk. Want de
hoop zat in het binnenste, dat er nu niet meer is, daar het einde van
de privacy ook de dood is voor de ziel.
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
27 januari 2021)
Verwijzingen:
(1) Rudolf Boehm, Kritik
der Grundlagen des Zeitalters (1973).
Een Nederlandse vertaling van de hand van Willy Coolsaet met een
taalkundige revisie d.d. 2011 van Guy Quintelier verscheen bij Het
Wereldvenster, Baarn (1977). De integrale tekst van het werk is
beschikbaar op het internet op het volgende adres van het Marxistisch Internet Archief:
(2)
Daarmee straft Zeus de mensen nadat hun zaakwaarnemer Prometheus op
een diner aan de mensen het deel van een os schonk dat toekwam aan de
goden.
(3)
Pandora of de goddelijk gave waarvoor Epimetheus nochtans waarschuwde
ze niet te aanvaarden, onthult het verderfelijke van het menselijke
streven om godgelijk te worden.
(4)
Zie: Rudolf Boehm, Kritik der Grundlagen des Zeitalters, de
hoofdstukken 12 en 13.
Strijders voor eerlijke landbouw worden gecriminaliseerd terwijl aan het licht komt dat genetisch gemanipuleerde gewassen een gevaarlijk virus bevatten - zie: