Alle rechten voorbehouden Een variant van deze blog is te vinden op seniorennet op het volgende adres: http://blog.seniorennet.be/tisallemaiet/
01-11-2023
Over het gebruik van de patiënt in de eenentwintigste eeuw
Over het gebruik van de patiënt in de eenentwintigste eeuw
Over het gebruik van de patiënt in de eenentwintigste eeuw
water
water
28-10-2023
Wat met osteopathie? Aflevering 4
Wat
met osteopathie?
Aflevering
4
Als
methodist verwierp de grondlegger van de osteopathie, dr. Andrew
Taylor Still, het materialisme, waarover wij hoger een en ander
hebben gezegd. Benadrukken wij vervolgens dat iemands kijk op de
wetenschap niet los staat van zijn wereldbeeld: wie vanuit een
materialistisch wereldbeeld geloven dat de geest een bijwerking is
van de hersenen, zullen geestesziekten behandelen door aan de
hersenen te gaan sleutelen; wie daarentegen een spiritualistisch
wereldbeeld aanhangen en derhalve geloven dat het lichaam een
emanatie is van de geest, zullen de oorzaak van lichamelijke ziekten
uiteraard gaan zoeken in de staat waarin de geest verkeert. Immers,
zouden ze anders handelen, dan ware hun geloof ijdel. Maar deze
laatste opvatting, die ook de methodist dokter Still deelde en die
mede aan het fundament ligt van zijn eigen geneeswijze die de
osteopathie genoemd wordt, is een overtuiging die in feite berust op
de wens of de waan van de mens om zijn lot in eigen handen houden.
Immers,
het geloof dat de geest heerst over de materie, voedt de overtuiging
dat men in staat is om met de eigen geest en meer bepaald met de
eigen wil het lichaam te beheersen zoals een ruiter een paard
beheerst. Dat is weliswaar tot op zekere hoogte het geval wat betreft
bijvoorbeeld het bewegingsapparaat en wat betreft alle zogenaamd
willekeurige zaken maar dat dit ook zou gelden met betrekking tot de
onwillekeurige lichaamsfuncties wordt alleen al door de nomenclatuur
zelf tegengesproken. Een gezond persoon is in staat om binnen de door
de natuur bepaalde grenzen een armbeweging te maken zoals hij dat
maar wenst, edoch, reeds over de kniereflex heeft hij geen
rechtstreeks meesterschap via zijn wil, laat staan over wat zijn
hartspier doet of over de werking van zijn maag, zijn schildklier en
zo verder. Trouwens, indien alle orgaanwerkingen zouden gehoorzamen
aan de bevelen van de vrije wil, dan zou het bewustzijn daardoor
zozeer in beslag worden genomen dat er geen tijd meer zou overblijven
voor nog andere gedachten en de mens zou dan herleid worden tot een
geestloos autonoom functionerend organisme, een automaat.
Een
wetenschap en in dit geval een geneeskunde die zich ent op de
overtuiging dat de stof een emanatie is van de geest en dat de geest
het lichaam beheerst, zal tegen haar eigen grenzen aanbotsen van
zodra de proef op de som uitwijst dat het lichaam helemaal niet
bereid is om gehoorzaamheid te bieden aan de geest of aan de wil en
alvast is het lichaam daartoe niet bereid waar het de autonome
fysieke functies betreft. Andermaal: het is weliswaar mogelijk om te
gaan en te staan waar men wil en ook kan men voor een beperkte tijd
zijn adem inhouden maar om het hart te doen ophouden met kloppen of,
eerder nog, om na een hartstilstand het hart weer op gang te brengen,
is veel meer nodig dan alleen maar de onmiddellijke wil (of eerder de
wens): om het hart te doen stoppen, is geweld nodig en om het na een
stilstand weer op gang te brengen, is wetenschap nodig. In dat
laatste geval dienen de wetten achterhaald te worden waaraan de stof
beantwoordt en vanuit de gehoorzaamheid aan die wetten kunnen dan
gebeurlijk technieken bedacht worden waarmee men die wetten tot op
zekere hoogte naar zijn hand kan zetten. En dat gebeurt in de
klassieke geneeskunde die immers steunt op een wereldbeeld dat
werkelijkheidsbeheersing toelaat en ze ook promoot.
Nu
zullen voorstanders van de tegenpartij antwoorden dat ook andere
geneeswijzen zoals de osteopathie dat vermag en uiteindelijk zullen
de resultaten van de geneeswijze in kwestie beslissend zijn voor de
beoordeling van haar effectiviteit. Vanuit deze praktijk waarbij de
specifieke geneeskunde een toetssteen is voor haar waarde, zal ook
het wereldbeeld dat aan die vorm van geneeskunde ten grondslag ligt,
afhankelijk van de bekomen resultaten, overeind blijven of sneuvelen.
Maar er is nog een probleem en zeker niet het geringste.
Immers,
de beoordeling van de werkzaamheid van een therapie is allerminst een
sinecure en de vraag rijst zelfs of zij wel mogelijk is op objectieve
gronden. Dat Coca-Cola u het best van alle bestaande dranken
verfrist, is alleen maar waar omdat het aldus aan iedereen van in de
wieg dagelijks meermaals, overal en met elk denkbaar middel
geproclameerd wordt. In de praktijk worden waarheden allerminst
bewezen met logisch-mathematische middelen maar ontspringen zij aan
de macht; zij worden gekocht, betaald en, eenmaal verworven, ook
juridisch overeind gehouden. En de waarheid van Coca-Cola
vertegenwoordigt hier talloze andere waarheden, zo niet élke
denkbare waarheid, zodat bijvoorbeeld ook de waarheid dat het
coronavaccin u tegen corona beschermt en de waarheid dat de pil u
gezond maakt precies zoals de heilig hostie dat doet. Niet een of
andere hogere, bewezen waarheid achter de reclame overtuigt, doch
haar eigen eindeloze herhaling en haar alomtegenwoordigheid waardoor
zij zich in het binnenste van haar prooien nestelt en van hen ook het
geweten gaat uitmaken, precies zoals het machtsmiddel dat de religie
is, dit van oudsher weet te presteren.
Van
wat de reclame dan allemaal voorhoudt, hoeft helemaal niets waar te
zijn zolang de door haar voorgewende waarheid maar beleden wordt
omdat die belijdenis zich manifesteert in de onderwerping aan de
reclamemaker welke in het geval van Coca-Cola bestaat in het kopen
van het flesje drank; in het geval van de heilige hostie bestaat zij
in een specifiek religieuze geloofsbelijdenis en in het geval van het
slikken van een medicijn of het volgen van een therapie bestaat zij
in de onderwerping aan de geneeskunde in kwestie.
Het
succes van een geneeswijze zou bepaald moeten worden door objectieve
resultaten maar de verwachting is dat veeleer zekere machten die daar
helemaal buiten staan, het volgelingschap zullen bepalen zoals dat
inderdaad ook met Coca-Cola het geval is. Wanneer een nar zoals
Desiderius Erasmus, die het Lof
der zotheid zong, naar
de kroon zou worden gestoken door een hedendaags auteur, dan zou die
laatste misschien wel onze geneeskunde afschilderen als één grote
commerce; een gigantische zwendel met therapieën die veel gelijkenis
vertonen met de ijle gebaren in de lucht van de priesters van weleer
in even indrukwekkende kerken, met klinieken volgestouwd met stoeten
figuranten die precies hetzelfde doen als de pastoors, onderpastoors,
misdienaren, kosters, zangers en gelovigen uit een nu vervlogen tijd
waar sommigen zelfs met heimwee naar terugkijken. Zij doen allemaal
alsof het inhoud heeft wat zij acteren en zij doen dat met een
dermate sterk geloof en met een even waanzinnige overtuigingskracht
dat zij hun publiek helemaal weten te hypnotiseren. Niemand betrapt
hen er op dat geen van al die artsen, verplegers, therapeuten en nog
vele andere specialisten die de ziekenhuizen bevolken, over ook maar
enige echte macht beschikt over het leven en de dood en dat zij allen
louter figuranten zijn die een toneel opvoeren precies zoals in het
destijds door alle gelovigen bijgewoonde theater in de kerk wiens
macht zelfs reikte tot in het hiernamaals, ja, tot in de eeuwigheid.
Herinner u dat toentertijd geen mens die in de kerk geloofde, in
twijfel trok dat het ook zin had wat de clerus wereldwijd presteerde:
de kracht van de gebeden en de litanieën, de genezende werking van
de hostie, de effectiviteit van de veelsoortige bezweringen in de
vorm van aanmaningen en hellepreken, de loutering van de biecht, de
rechten en de plichten, de geboden en verboden: louter figuranten en
figuraties waren zij, zonder ook maar enige aantoonbare band met de
materie en bij uitstek de 'waanzin' van de transsubstantiatie, de
verandering tijdens de consecratie van brood en wijn in het lichaam
van de godheid, kon model staan voor de macht van een tovenarij die
in feite nog altijd onverminderd aan de orde is omdat er nu eenmaal
helemaal niets nieuws is onder de zon.
Of
hiermee de vraag naar de werkzaamheid van osteopathie en van de vele
andere alternatieve geneeswijzen wordt beantwoordt, is een andere
kwestie. Maar wie eraan twijfelen dat ook de wetenschappelijke
waarheid tot een geldkwestie is verworden, moeten maar eens goed
rondkijken in bijvoorbeeld een apotheek: kruiden, theeën en
tincturen waarvan allang bewezen werd dat zij niet werken, liggen
daar uitgestald onder zalvende namen in de vitrine; men koopt er
verdovende en fataal verslavende middelen met ronkende namen die
allerminst genezen; men kan er boeken krijgen met daarin diëten en
voorschriften van wonderdokters en therapeuten van de meest exotische
pluimage. Ook moet men steeds vaker vaststellen dat ziekenbonden
reclame maken met een terugbetalingspolitiek inzake geneeswijzen die
door de klassieke wetenschap allang corrupt werden verklaard: deze
geneeswijzen dringen zich naar het voorplan middels reclame naar het
voorbeeld van het bijzonder succesrijke Coca-Colabedrijf en in een
mum van tijd weten zij eerst de consumenten te betoveren en daarna
ook de apothekers die er immers winst uitslaan, de
ziekteverzekeringsbedrijven die aan terugbetaling doen en naar de
pijpen van hun klanten moeten dansen, de artsen idem
dito en prompt ook de
professoren en de vorsers wiens onderzoek immers betaald wordt door
Coca-Cola, Coca-Pharma en noem maar op.
Marcuse
had het bij het rechte eind: wetenschap en techniek zijn in principe
wondere zaken maar besmet met het geld dat symbool staat voor de
hebzucht, wordt ook de zorgbehoevende niet langer geholpen doch
gepluimd; zijn uitgestoken hand om hulp ontvangt helemaal niets
tenzij een brief van de deurwaarder met een dringende aanmaning tot
aflossing van zijn schulden, ja, zijn meubelen staan reeds op de
stoep, hij kan nu de eindeloze stoet gaan vervoegen van de illegale
trekkers die de mist ingaan, zoals alleen nog geschouwd door Kaspar
Hauser in de visioenen welke voorafgingen aan zijn uur van waarheid.
(J.B.,
28 oktober 2023)
27-10-2023
Wat met osteopathie? Aflevering 3
Wat
met osteopathie?
Aflevering
3
De
denkfout die aan de grondslag ligt van het fysicalistisch wereldbeeld
dat hand in hand gaat met het materialisme betreft een specifieke,
onterechte veralgemening. Zij situeert zich waar de mens het denken
dat uit zijn leefwereld stamt, roekeloos projecteert op de gehele
werkelijkheid. In dat geval wordt de metafysische vraag naar de
ultieme zijnsgrond van de werkelijkheid verengd tot de technische
vraag naar haar ultieme bouwstenen. Ten onrechte, want de
werkelijkheid is geen constructie.
Reeds
in de vierde eeuw werd deze denkfout aan het licht gebracht door een
van de allergrootste filosofen, de Noord-Afrikaan Aurelius
Augustinus. In zijn De
Fide et Symbolo (II:§2)
bekritikeert hij namelijk ongelovigen die "vanuit
hun vertrouwdheid met handenarbeiders, huizenbouwers en allerlei
andere artisanen die niets kunnen tot stand brengen zonder
grondstof",
geloven dat ook God (een aan Hem externe) grondstof nodig had om
alles te 'maken'. Maar zelfs indien God dingen tot stand bracht uit
grondstof, dan werd ook die grondstof door Hem uit het niets
geschapen, aldus Augustinus.1
Immanuel
Kant wijst er op dat wij de natuur pas kunnen kennen in de mate dat
wij in staat zijn om hem zelf te maken; waarmee hij in feite zegt dat
wij de natuur niet kunnen kennen, want niet kunnen maken.2
En Spinoza onderscheidt, enerzijds, datgene wat zijn oorzaak in
zichzelf heeft, met name God en de natuur, en, anderzijds, de dingen
die hun oorzaak buiten zichzelf hebben.3
Ook Gödel wijst op het onderscheid tussen het scheppen van iets (-
uit niets) en het construeren van iets uit iets anders (- uit iets
dat reeds geschapen is).4
Ook Martin Heidegger wijst op het niet-geconstrueerde karakter van de
werkelijkheid. Michael Inwood verwoordt het als volgt: "Het
ingewikkelde is niet samengesteld: het is niet opgebouwd door
eenvoudige elementen te combineren, en het kan niet worden
geanalyseerd alsof dat wel zo is".
5
Als
we even abstractie mogen maken van kunst en ethiek, kunnen we zeggen
dat alle door mensenhanden gemaakte dingen werktuigen zijn,
verlengstukken van ons lichaam. Onze wereld is een instrument, hij is
ons gemeenschappelijk, uitgebreid lichaam. De grondstof voor dat
instrument rekruteren wij uit de natuur. Omdat onze wereld een
constructie is van onze handen, neigen wij er toe om ook de natuur
als een constructie op te vatten. Een bouwwerk dat wij afbreken om er
het onze mee op te richten. Maar dat is een vergissing. De natuur is
niet op zijn beurt opgebouwd uit grondstof die weer van elders komt.
Waar wij dat geloven, achten wij onszelf potentiële natuurmakers of
goden.
De betekenis van deze
uitspraak mag niet worden onderschat: wij kunnen de natuur niet
(na)maken, omdat de natuur geen maaksel is. Omdat al datgene wat wij
met onze plannen en handen tot stand brengen, opgebouwd wordt uit
elementen (die wij in de natuur aantreffen), hebben wij de neiging om
te denken dat ook de natuur zelf het resultaat van zo een bouwproces
zou zijn. Geven wij aan deze neiging toe, dan bezondigen we ons aan
inductie. Wanneer wij een boom materieel ontleden, vinden wij daarin
stoffen zoals water, koolstof, en nog andere elementen. In wezen is
die boom helemaal niet het resultaat van zo een samenstelling van
elementen, en een hersamenstelling zou ons dan ook geen boom
opleveren. In onze analyse hebben we ons immers beperkt tot de
materiële analyse van één specifieke boom. Wat daar boven
uitstijgt, kan niet meer worden geanalyseerd, wat namaak
uitsluit. Maar vooral is namaak onmogelijk omdat een boom, en
in het algemeen de natuur, geen maakwerk is. Het is bijvoorbeeld
mogelijk voor een papegaai om een menselijke uitspraak na te zeggen,
maar de essentie van de uitspraak, namelijk zijn betekenis, kan door
de papegaai niet worden gevat, wat zijn prestatie irrelevant maakt.
In zijn overmoedig geloof inzake het namaken van de schepping,
gelijkt de mens nu op zo een sprekende ara, zich niet bewust van zijn
potsierlijkheid. De mens met een mechanicistische wereldvisie is
vergelijkbaar met de instrumentist die niet in staat is om ook maar
het minste greintje gevoel te koesteren bij zijn eigen muzikale
uitvoeringen, omdat hij doof is: voor hem is musiceren een harde
labeur, iets zoals het sturen van een ingewikkelde machine. Nu
geloven fysicalisten dat de natuur zo een absurd orkest is zonder
klank, alleen omdat zij niet in staat zijn te horen.
Zo laken bepaalde
richtingen, zich beroepend op Carnap, de metafysica omdat haar
uitspraken niet experimenteel verifieerbaar zijn.6
Maar
de eis van toepasbaarheid van dit beginsel op de ganse werkelijkheid,
verkapt eigenlijk de overtuiging van de (na-)maakbaarheid van de
werkelijkheid. In het Logisch Positivisme, het fysicalisme en het
microreductionisme, hebben we aldus te maken met het gevaar van de
misvatting waarvoor onder meer Augustinus, Kant, Spinoza en Gödel
waarschuwen. Daar acht de mens zichzelf God. Hij is dat niet, zegt
Spinoza, want hij is niet 'zijn eigen oorzaak' (- 'causa sui').7
(Wordt vervolgd)
(J.B., 26 oktober
2023)
1AUGUSTINUS,
Aurelius, A treatise on faith and the creed (De fide et symbolo),
Christian Classics Ethereal Library,
Calvin College, updated May 27, 1999:322.
2DE
VOS, H., Kant als theoloog, Het Wereldvenster, Baarn 1968,
pag. 63.
3SPINOZA,
Benedictus, Ethica More Geometrico Demonstrata. Uit het
latijn vertaald en van aantekeningen voorzien door Nico Van
Suchtelen, Wereldbibliotheek, Amsterdam 1979.
4WANG,
Hao, Logical
Journey. From Gödel to philosophy,
The MIT Press, Cambridge, Massachusetts 1996, pag. 14: Gödel
distinguishes creation, in the sense of making something out of
nothing, from construction or invention, in the sense of making
something out of something else.
5INWOOD,
Michael, Heidegger,
Lemniscaat 2000, vertaling: W. de Leeuw (O.U.P., Oxford 1997), pp.
110-111.
6Zie:
AYER, A.J. (editor), Logical Positivism, Greenwood Press,
Westport-Connecticut 1978 (The Free Press, Macmillan, pp. 60-81.
Het
in het westen heersende, positivistische, materialistische
wereldbeeld steunt op het fysicalisme en op het microreductionisme:
het neemt aan dat alleen materie en energie bestaan, alleen datgene
wat (zintuiglijk of logisch-mathematisch uit het zintuiglijke
afgeleid) kan worden waargenomen en dat alles opgebouwd is uit
telkens kleinere bouwstenen, waarbij de meest elementaire zeer zeker
nog niet ontdekt zijn. De opvatting dat deze wezenlijk
energetisch-materiële werkelijkheid gehoorzaamt aan wiskundige en
natuurkundige wetten die derhalve principieel kenbaar zijn met de
menselijke rede, is bijzonder hoopgevend met het oog op het beheersen
van deze werkelijkheid omdat men gelooft dat er aldus op solide
gronden naar gestreefd kan worden om de fataliteit van de menselijke
afhankelijkheid van al het natuurlijke te overstijgen: ziekte en dood
hoeven misschien niet ons lot te zijn als wij maar de moed opbrengen
om er met onze rede, met zelfvertrouwen en met ijver met het hele
mensdom tegenaan te gaan.
Niet
alleen atheïsten zijn vaak deze mening toegedaan zoals beroemde
versregels uit Müllers Winterreise
getuigen: Will kein
Gott auf Erden sein,/Sind wir selber Götter. Ook
gelovigen en meer bepaald christelijke theologen, zijn die
overtuiging toegedaan omdat zij de mens steeds vaker gaan beschouwen
als deelnemer aan Gods schepping, met op de achtergrond het geloof
dat de menswording van God hand in hand gaat met de vergoddelijking
van de mens die dan zoals uitgebeeld door kunstenaars zoals de
schilder Jean Delville verrijst als l'
Homme Dieu want,
zoals de Bijbel leert, zijn wij geschapen naar
Gods beeld en gelijkenis.
Anderen
echter, noemen deze visie hoogmoedig en zo hangen zij een filosofie
aan van de eindigheid die de mens erop wijst dat achter zijn streven
naar zuivere kennis de zondige wil schuilt om aan God gelijk te zijn.
De Duits-Belgische fenomenoloog Rudolf Boehm heeft het streven naar
zuiver theoretische kennis in zijn werk uit 1977, Kritik
der Grundlagen des Zeitalters,
omschreven als hoogmoedig. De waarde van wetenschap kan
pas uitgedrukt worden in termen van haar ultiem nut voor ons, mensen,
en bij uitbreiding de ganse noösfeer. Kennis op zich of kennis
omwille van de kennis is een louter spel en derhalve een monster
omdat de toepasbaarheid van kennis haar ultieme feedback is.
Ook de zogenaamd louter
theoretische kennis ontspoort als zij niet uiteindelijk in functie
van haar toepasbaarheid beoefend wordt. Zelfs en bij uitstek de
wijsbegeerte is er voor ons. Kennis is derhalve noodzakelijk met
kunde verbonden en des te meer voor de geneeskunde geldt dat
haar waarde moet gemeten worden aan haar vermogen om de (menselijke)
gezondheid te herstellen of te handhaven. Zuiver theoretische kennis
zoals de wiskundige, kan over de werkelijkheid niets zeggen en dat
ervoer reeds René Descartes bij de vaststelling dat zowel in de
werkelijkheid als in de droom de som van de hoeken van een
rechthoekige driehoek 180 graden is, waaruit te besluiten valt dat de
zuiver wiskundige kennis en de zuiver theoretische kennis in het
algemeen, zich niets laat gelegen zijn aan het onderscheid tussen
werkelijkheid en droom en dat zij derhalve nietszeggend is - zij is
een louter spel.
De miskenning van de
plicht van het theoretische weten om zich te onderwerpen aan het
oordeel van de mensen in wiens dienst dit weten staat, verbergt zich
in allerlei uitvluchten (en zo bijvoorbeeld worden bepaalde werkingen
van medicijnen heel 'handig' 'bijwerkingen' genoemd) om tenslotte
niet te moeten toegeven dat al te vaak uiteindelijk de nadelen van
een behandeling de baten opheffen. Het beschreven euvel is eigen aan
de fundamenten zelf van onze tijd en het was Rudolf Boehm die
daarover zijn Kritik der Grundlagen des Zeitalters
publiceerde.
Bij uitstek de
geneeskunde is een wetenschap die zich principieel niet
bezondigt aan het weten ter wille van het weten zelf maar bij haar
toepassingen komt zij (alvast in onze contreien) in het vaarwater van
een kapitalistische economie die wél lijdt aan het euvel van de
middeldoelomkering: onze economie produceert om te produceren, zij
groeit om te groeien en deed zij dat niet, dan zou zij kapseizen, wat
zij vandaag ook doet omdat een onvoorziene crisis een rem zet op haar
groei. De rode economie - de planeconomie - blijkt hiertegen veel
beter bestand. De kapitalistische economie corrumpeert wetenschap en
techniek zoals macht waarheid corrumpeert.
Zo ook moet men zich
ervoor hoeden de feiten niet ondergeschikt te maken aan de
wetenschappelijke wetten zoals men doet waar men in zijn religieuze
arrogantie zelfverzekerd en heldhaftig wetenschappelijke bevindingen
van tafel veegt met Bijbelse citaten. Zo bijvoorbeeld werkt een
vaccin niet omdat de wetenschap voorschrijft dat het moet werken: het
werkt als het de afweer stimuleert precies zoals eender welk medicijn
werkt als het ons van een ziekte af helpt. De economie wil dat
vaccins die massaal worden geproduceerd ook worden verkocht en
daartoe moeten ze eerst werken, willen of niet. Hetzelfde geldt voor
de beruchte mondmaskers.1
Derhalve zijn zowel het
geloof in de almacht van het zuiver wetenschappelijk weten als het
geloof in de waarheid van de heilige geschriften in hetzelfde bedje
ziek: telkenmale gaat het om vormen van absolutisme of fanatisme, wat
wil zeggen: het onvermogen om de beperkingen te aanvaarden die nu
eenmaal horen bij het mens-zijn. Mensen zijn geen goden, er bestaat
geen absoluut weten, elke wetenschap die zich beroept op absolute
kennis deelt haar dictatoriaal karakter met de religies waaraan
mensen zich tegen beter weten in onderwerpen zoals de burgers in de
wereld van Georges Orwells dystopische roman 1984 belijden dat
1 opgeteld bij 1 gelijk is aan 3. Zij weten dat dit een onwaarheid is
maar zij belijden deze leugen omdat dit van hen wordt afgedwongen en
waar zij dat doen, manifesteert zich de triomf van de machthebber.
Op een bijzonder
gesofisticeerd verkapte manier sluipt onder de invloed van
machtshonger de leugen ook in de wetenschappelijke bedrijvigheid naar
binnen die dan niet langer nuttig is voor ons maar schadelijk. En de
leugen wordt gekenmerkt door haar neiging zich te verbergen, wat vrij
vertaald betekent dat zij het open debat schuwt: zij gelooft dat zij
met haar autoriteit de bevindingen en de meningen die haar
tegenspreken, de autoriteit van de waarheid kan overtreffen maar dat
laatste is uiteraard een gevaarlijke vorm van waanzin.
(Wordt vervolgd)
(J.B., 26 oktober
2023)
1Zie
ook: J. Bauwens, Panopticum Corona, pp. 922-924.
25-10-2023
Wat met osteopathie? Aflevering 1
Wat
met osteopathie?
Aflevering
1
De
arts Andrew Taylor Still (1828-1917), tevens chirurg in de
Amerikaanse burgeroorlog (1861-1865) waarin hij overigens ook ijverde
voor de afschaffing van de slavernij, stichtte in Kirksville
(Missouri) de American School of Osteopathy (de huidige A.T.
Still University). In die oorlog stierven zijn vrouw en vier
kinderen door hersenvliesontsteking. De idee dat ziekten konden
verwekt worden door microben was er pas met Robert Koch die er in
1905 de Nobelprijs voor kreeg en het eerste antibioticum,
penicilline, werd pas in 1928 ontdekt (door A. Fleming) terwijl de
toenmalige behandelmethode van meningitis met kwik(I)chloride vaak
leidde tot vergiftiging. Still spendeerde de rest van zijn leven aan
het zoeken naar een minder schadelijke en meer effectieve
geneeswijze. Om de anatomische structuur en de functie bloot te
leggen van weefsels, werkte Still op lijken. Wellicht vanuit zijn
methodistische achtergrond1
kantte hij zich tegen het (metafysisch) materialisme dat alles ziet
als opgebouwd uit materie (en energie) en dat de geest beschouwt als
een product van de hersenwerking.2
Still liet zich inspireren door de tegenhanger ervan: het (vooral
door Berkeley uitgewerkte) spiritualisme dat, geheel andersom, de
stof beschouwt als een verschijningsvorm van de geest.
Dat laatste is niet
zonder belang voor een eventuele verdediging van alvast zekere
facetten van de osteopathie als een legitieme vorm van geneeskunde en
wel hierom, dat het materialistisch wereldbeeld niet zo
vanzelfsprekend is als vandaag vaak wordt aangenomen: de kritiek op
het fysicalisme en het microreductionisme die aan de grondslag ervan
liggen, dateert van de vierde eeuw en is even grondig als overtuigend
omdat het succes van het bekritiseerde wereldbeeld alles te maken
heeft met een jammerlijke doch bijzonder hardnekkige denkfout.
(Wordt vervolgd)
(J.B., 25 oktober
2023)
1Dit
protestants geloof richt zich op de Bijbel; onder meer het sterk
door de barmhartigheid geïnspireerde Leger des Heils is er een
voortvloeisel van.
2Materialisme
kan gedefinieerd worden als: die opvatting
welke voorhoudt (1°) dat het wezen van al het zijnde enkel bepaald
wordt door de stoffelijkheid, en dus niet door een beginsel (zoals
God of de ideeën) dat het zijnde in kwestie eerst fundeert, en (2°)
dat het gedrag van al het zijnde enkel bepaald wordt door
oorzakelijkheid. (Materialismus
(von: Materie), die Anschauung, dasz alles, was ist, nicht bestimmt
sei durch etwas, das von u. über allem sinnlich Erfahr- u.
Begreifbaren dieses erst begründet (Gott, Geist, Weltvernunft,
Ideen), sondern in seinem Sein nur bestimmt sei durch Stofflichkeit
(Materialität), in seinem Verhalten nur durch
Wirkungsursächlichkeit (Kausalität). - Gegensatz: Spiritualismus.
Zie ook: Bauwens, Jan, Trans-atheïsme. Een
christelijk geïnspireerde verrijzenis uit het hedendaags
materialisme. (Bijgewerkte versie van de tekst, gedateerd: JUNI
2003), Serskamp 2003, pp. 27v.
24-10-2023
LUDO NOENS: SIGNALEN UIT EEN VERZWEGEN WERELD
LUDO NOENS: SIGNALEN UIT EEN VERZWEGEN WERELD
20-10-2023
Het lezen waard: Lieven Debrouwere: het-coronaraadsel
Iedereen
denkt te weten wat vakidiotie is maar kennelijk slagen maar weinigen
erin om deze vorm van onverstand ook nog te herkennen als hij zich
voordoet, getuige de aperte onfrisse onenigheid onder deskundigen
ter gelegenheid van de jongste pandemie waardoor het krediet dat de
(medische) wetenschap altijd al had genoten wereldwijd, een
historische deuk heeft gekregen waarvan zij nog steeds niet helemaal
bekomen is en ten gevolge waarvan sommigen gaan vrezen dat haar een
gelijkaardig lot is beschoren als de (katholieke) kerk.
De
verregaande specialisatie van vele samenwerkende individuen die zich
in de menselijke noösfeer voltrekt, bereikt een grotere
vruchtbaarheid of functionaliteit naarmate de verschillende
bedrijvigheden erin slagen om naadloos aansluiting te vinden bij
elkaar, wat wil zeggen: in de mate dat zij optimaal georganiseerd
zijn, en dat laatste betekent dat zij een organisatie moeten vormen
en wel naar het voorbeeld van een orgaan of zelfs van een organisme.
Functionaliteit of vruchtbaarheid als zodanig bereikt een climax in
de biosfeer of de sfeer van de levende organismen, die de dode
stoffen verenigen tot cellen, cellen tot weefsels, weefsels tot
organen en organen tot levende wezens maar die overtreffen dan ook
nog eens zichzelf door zich middels hun bewustzijn onderling te
organiseren tot groepen en uiteindelijk tot de wereldgemeenschap.
Dat
wil meteen zeggen dat daar waar de onderlinge aansluiting van de
verschillende entiteiten niet naadloos is, het systeem als zodanig
mank loopt, desintegreert en verdwijnt zoals dat ook het geval is met
organen en weefsels waaruit de orde verdwijnt, wat betekent dat er
niet langer wordt samengewerkt en in dat geval zullen het organisme,
de organen, de weefsels en de cellen gewoon rotten. Jammer genoeg
gebeurt dat vandaag bij de helft van de mensen en wel in gevolge de
vermeende productie van 'welvaart'.
Dit
rottingsproces inzake organisaties betekent de desintegratie van de
verschillende onderdelen en dat wil zeggen dat de elementen niet
langer onderling communiceren, dat ze terugvallen op zichzelf en zich
als het ware in zichzelf opsluiten: zij doen alleen nog wat onwetende
cellen doen, namelijk eten, groeien en afval (gif) produceren: zij
worden kankercellen. En het equivalent van de kankercellen in het
maatschappelijk verband zijn ongetwijfeld de vakidioten: kanker
betekent voor een levend wezen wat vakidiotie is voor een
organisatie. De vakidioot probeert zijn inzichten op te dringen aan
mensen die kijken door een heel andere bril en als ook zij vakidioten
zijn, wordt er niet langer samengewerkt maar geconcurreerd. Edoch, er
is nog een veel belangrijker aandachtspunt.
Waar
specialisatie en samenwerking zijn, is immers nog steeds geen sprake
van multidisciplinariteit: die slaat namelijk niet op het samen
bestaan van verschillende disciplines en zelfs niet op het onderling
interageren ervan. Van multidisciplinariteit kan pas sprake zijn waar
verschillende disciplines beheerst worden en die beheersing gebeurt
noodzakelijk door mensen. Meer bepaald geldt voor
multidisciplinariteit dat de beheersing van verschillende disciplines
zich moet verenigen in een persoon, waar ze in feite samenkomen in
zijn hersenen of in zijn gedachten, in zijn kennis. De kennis van de
ene discipline ontmoet de kennis van een andere discipline pas in
iemands hersenen en eerst daar zorgt het samenkomen van verschillende
kennisgebieden voor een vermenigvuldiging van die kennis, die dan
veel meer wordt dan de som van twee of meer vakgebieden naast elkaar.
Immers,
men stelt zich al te gauw tevreden met de idee dat
multidisciplinariteit bereikt wordt van zodra men specialisten van de
meest uiteenlopende pluimages rond één en dezelfde tafel kan zetten
en wat betreft de geneeskunde: als men een team ter beschikking heeft
met daarin een massa aan medici die elk een heel klein stukje kennen
van de totale mens want samen moeten die er wel alles over weten.
Edoch, hier wordt exact dezelfde denkfout gemaakt als onze politici
vandaag doen (en overigens altijd al gedaan hebben) en zo
bijvoorbeeld zeggen onze onderwijsministers: we hebben nu een nieuwe
methode van onderricht uitgevonden; de leerlingen moeten niets meer
uit het hoofd leren, ze moeten alleen nog weten waar ze alles kunnen
vinden! Alsof het volstond om toegang te hebben tot een database
teneinde kennis te hebben. Als dat ook nog eens waar was, dan was de
hoofdbibliothecaris van de boekentoren ongetwijfeld de verstandigste
mens van Vlaanderen.
Een
halve eeuw geleden, in een college ergens te lande, spelde een oude
pater Jezuïet in het dagelijkse uurtje godsdienst aan zijn
leerlingen de volgende les: Waar moet gij op letten als ge in
nood zijt en ge zoekt hulp? Twee zaken, kindertjes! Niet één maar
wel twee zaken! En dat zijn de volgende. Vooreerst moet ge u wenden
tot iemand met kennis van zaken. Met buikpijn moet ge niet naar een
handlezer gaan! Hoort gij dat goed? We zijn nu in het jaar 1973 maar
nog altijd sterven massa's mensen door bijgeloof, mensen die gered
hadden kunnen worden. Erg voor mensen die niet naar een dokter toe
kunnen omdat er geen dokter is of omdat zij die niet kunnen betalen,
maar nog veel erger voor mensen die dat wel kunnen maar die liever
naar een astroloog gaan of naar een pendelaar! Dus onthoud het goed:
met maagpijn gaat gij naar een dokter toe, iemand die geneeskunde
gestudeerd heeft!
De
pater Jezuïet kijkt of zijn leerlingen nog volgen, hij herademt en
gaat door: Raadpleeg iemand met kennis van zaken, dat is dus de
eerste regel die gij in acht moet nemen. Maar luister nu goed: er is
nog een tweede regel en die is zo mogelijk nog belangrijker dan de
eerste. Heeft er iemand een idee? Niemand? Luister nu dus maar heel
goed!
De
leerlingen zetten zich schrap, de pater vervolgt: Degene die
gij raadpleegt moet kennis van zaken hebben maar alleen kennis van
zaken volstaat niet: een raadgever moet u niet alleen kùnnen
helpen, hij moet het ook nog willen
doen! Ja, gij hoort mij goed want het is geen vanzelfsprekendheid dat
mensen hun kennis gebruiken om het goede te doen! Steeds vaker
gebruiken mensen hun kennis... niet om anderen te helpen maar om er
zichzelf mee te verrijken en andere mensen te bedriegen! Kennis is
een verrukkelijk goed... als die ook nog in goede handen is en
vanzelfsprekend is dat niet: wetenschap en techniek worden in één
adem genoemd met de vooruitgang maar als de ethiek ontbreekt, dient
de kennis om wapentuig te fabriceren!
De
leerlingen zijn nu een en al aandacht. Wat de pater zegt, lijkt
eenvoudig maar dat is het allerminst. En hij opent nu zijn doos met
voorbeelden: Er bestaan malafide artsen die u kunnen maar niet
willen helpen omdat het hun eerste zorg is om zich middels uw ziekte
te verrijken en zij houden u aan het lijntje en dan doen ze uiteraard
het tegenovergestelde van datgene waarvoor zij gestudeerd hebben want
ze hebben er baat bij dat gij ziek zijt en dat ge ziek blijft
omdat ge dan op consultatie blijft
komen en pillen blijft
nemen. Steeds meer artsen schrijven hun patiënten verslavende
middelen voor en het gebeurt wel in die mate dat vandaag een vierde
van alle mensen in de geïndustrialiseerde wereld geregeld
tranquillizers nemen, pepmiddelen, slaappillen, pijnstillers of
antidepressiva en de farmaceutische industrie, die hier een
gigantische bedrijvigheid vertegenwoordigt, zou iedereen wel kunnen
helpen maar het hoofddoel wordt steeds vaker winst... en dus mensen
ziek maken!
Knoop
het dus goed in uw oren: niet één doch twéé voorwaarden moeten
voldaan zijn als gij bij iemand om hulp gaat: de helper moet u kunnen
helpen maar hij moet dat ook nog willen
doen en die tweede voorwaarde wordt mettertijd belangrijker om in het
oog te houden omdat de wereld onmenselijker wordt onder invloed van
de nieuwe religie, het bijgeloof aan de mammon. Hebt gij dat allemaal
goed begrepen?
Een
halve eeuw later, in het jaar 2023, blokken de kranten: Artificiële
intelligentie belt eenzame ouderen in Madrid
en in het artikel leest men: Oudere mensen
zullen automatisch worden opgebeld. De stem van de AI zal bijzonder
realistisch klinken.1
Inderdaad, met kennis,
met wetenschap, met artificiële intelligentie worden de oudjes in de
waan gebracht dat iemand naar hen luistert, ja, dat een medemens
medelijden met hen heeft en weldra iets zal doen om hen uit hun
benarde situatie te bevrijden. Misschien zal hij of zij de betrokken
senior wel een bezoekje brengen? Misschien zal die er wel voor zorgen
dat de maaltijden morgen wat steviger worden want van een budget van
twee euro daags kan men zich bezwaarlijk gezond voeden? Misschien zal
hij of zij, hem of haar wel weghalen uit dat vervloekte tehuis en
worden de ouderen dan elders ondergebracht waar zij niet zo betutteld
worden alsof zij kleine kleuters waren? Wie zal het zeggen!
Edoch, artificiële
intelligentie belt niemand op want artificiële intelligentie is geen
mens, artificiële intelligentie denkt niet na en voelt ook niet,
maakt geen plannen en zeker geen plannen om bij de 'gesprekspartner'
op bezoek te komen, laat staan om die bij te springen en uit zijn
benarde toestand te bevrijden. Artificiële intelligentie is een
louter instrument, een ding dat doet alsof het spreekt en luistert,
meeleeft en belooft. Het doet alsof, het is een stukje
hoogtechnologie bedoeld om anderen laag te houden, om hen om de tuin
te leiden, rustig te houden, op het verkeerde been te zetten, te
manipuleren of in een waan te brengen die alleen profijt bezorgt aan
wie het technologisch snufje in kwestie kopen en verkopen.
En is dit niet de te
verwachten logische stap na de aan de gang zijnde ontmenselijking van
de mens? Want aan de kassa van het warenhuis zit een juffrouw zich
zwaarlijvig te drinken in de cola terwijl zij voldoet aan de eis van
haar werkgever: zij glimlacht, rekent af en wenst de klant die zij
van haar noch pluimen kent, een fijne dag. Het is niet uitgesloten
dat die wens vanuit het diepste van haar hart komt maar (en nu volgt
een paradox:) veel waarschijnlijker is het dat zij zich gedraagt
precies zoals het door haar baas van haar wordt gevraagd, wat wil
zeggen: als een robot want zij is tenslotte ook maar een mens. De
kassajuf maar ook de gerant, de rekkenvullers, de mensen aan de
beenhouwerij, de bakkers in de winkels en de leraren op school, de
politiemensen op straat, de dokters en de advocaten, kortom allen die
aan de slag zijn in een maatschappij die doet denken aan wat
Dostojevski typeerde als het 'kristallen paradijs', waarmee de grote
automaat bedoeld wordt waarop de staat is gaan gelijken en waarvan
wij allen steeds vaker louter onderdelen zijn, ontmenselijkte mensen
en derhalve massamensen, in de economie elkaar beconcurrerende
automaten die gestaag evolueren naar in de oorlog elkaar dodende
soldaten.
De
robot of de niet-mens die onvermijdelijk de onmens is, volgt
logischerwijze uit de mens als die ontmenselijkt wordt en zo ziet men
na de rage van de modepoppen, zoals vrouwen maar ook mannen steeds
vaker worden getypeerd, dat echte poppen nu hun plaats gaan innemen.
Bejaarde doch stinkend rijke potentaten pronken op de foto met aan
hun zijde een jeugdige filmster; zij geven alle anderen het nakijken
maar dat doet de filmster op den duur ook met hen omdat zij nu
eenmaal werd betaald om te acteren en omdat zij daar ook mee ophoudt
als de input stopt of als een concurrent van haar bestuurder méér
biedt.
De
eerste fase is dus die waarbij mensen onder druk van het bestuur van
geld en macht zichzelf herleiden tot in dit geval een modepop en in
de tweede fase die daar logischerwijze op volgt, houden mensen gewoon
op met trouwen en schaffen zij zich een pop aan van plastiek die
echter échter lijkt dan de onbetaalbare eega van de potentaat.
Inderdaad, steeds meer jonge mensen
blijven single en getrouwde koppels slapen apart.2
In de kranten leest men almaar vaker: Mannen en vrouwen
weten niet meer hoe ze elkaar kunnen verleiden. Maar ook de virtuele
en fictieve wereld waarin velen leven is een rem. Jongens worden
verliefd op manga-figuren. Fysiek contact in het openbaar is taboe.3
Prostitutie, telefoonseks en sekspoppen van siliconen nemen de plaats
in van de onder druk van de hegemonie van het geld sowieso al
geacteerde partners.4
Zelfs filosofieprofessor Etienne Vermeersch geloofde in het
zogenaamde Turing-criterium: van een machine moet aangenomen worden
dat zij kan denken vanaf het ogenblik dat men niet langer in staat is
om (in casu: bij contact middels chatten) de machine erop te
betrappen dat zij géén mens is. En is dit niet de omgekeerde
wereld?
Jawel,
op geacteerde partners of ontmenselijkte mensen volgt geheel
logischerwijze de Artificial Intelligence want met die
ronkende titel pakken de sales managers van die perverse
producten uit terwijl zij het vervolg van de ontmenselijkte mensen op
de markt brengen en dat zijn de niet-mensen, de robots. Gij hoort het
goed en het is de klaspater van weleer die ons vanuit het graf herinnert
aan de les: Het lijkt er hoe langer hoe meer op dat de robots
die volgen op de ontmenselijkte mensen, waarachtig intelligent zijn
en als geen ander kennis van zaken hebben maar het staat als een paal
boven water dat al wie dat geloven en het bovendien slikken dat zij
ook nog de wil hebben
om te helpen, de bal helemaal mis slaan: van een wil kan daar slechts
sprake zijn in de zin waarin men ook aan een valstrik een wil kon
toeschrijven want in wezen gaat het hier om uiterst bedrieglijke
tuigen, koelbloedige moordtuigen zelfs, geprogrammeerd om bij hun
cliënten - zeg maar slachtoffers - dezelfde waan te creëren die het
lokaas schept voor de vis net vooraleer die toehapt en aan de hengel
bengelt!
In
de vierde eeuw beschreef Augustinus van Hippo drie stadia in de
menselijk evolutie gezien door de bril van wat de katholieke
theologie zou worden. Het eerste stadium dateert van voor de
zondeval, waarin de mens nog vrij was om te "kunnen
zondigen", hij kon immers nog steeds kiezen om al dan niet
van de boom van de kennis van goed en kwaad te eten. Dit was het
stadium van "posse peccare". Edoch, eenmaal hij
gegeten had van de appel, eenmaal hij ongehoorzaam geweest was,
eenmaal hij gezondigd had, was hij eens en voorgoed een zondaar en
kon hij er niet meer voor kiezen om niét te zondigen: hij was niet
langer totaal vrij. Dit
tweede stadium is volgens Augustinus het stadium van het "niet
(meer) kunnen niet zondigen"of "non posse
non peccare". Als derde en laatste stadium zag Augustinus
het stadium van na de wederkomst van Christus op de nieuwe aarde waar
mensen niet meer kunnen (en ook niet meer willen) zondigen, het
stadium van het "non posse peccare"dat
het paradijs in glorie nog zou overtreffen.
Wij
willen Augustinus niet naar de kroon steken maar de werkelijkheid van
alledag toont overtuigend en jammer genoeg aan dat het derde stadium
van het "niet (meer) kunnen zondigen" of het non
posse peccarezich nu inderdaad aandient, maar dan
helemaal niet in die betekenis die Augustinus eraan gaf. Immers, niet
Christus is teruggekomen maar wel Lucifer en de nieuwe aarde
overtreft het paradijs van weleer ook niet, zij is daarentegen de hel
zelf met al haar attributen, het vuur en de duivels incluis. Het "non
posse peccare" is er nu immers in de ooit ondenkbare
betekenis van het allergrootste kwaad waarbij alle waarden omgekeerd
werden, gehoor gevend naar het gebod: "De duivel ziet u, hier
vloekt men niet". En men moet blind zijn om dit niet te
zien.
"Orde
der Artsen wil dat u uw dokter verwittigt wanneer u een consultatie
opneemt met smartphone"1,
zo blokt HLN van
gisteren en dat wil zeggen dat voortaan iedereen gecontroleerd wordt
en wel door iedereen
en ook nog met betrekking tot alle gestelde en niet gestelde
handelingen en gesproken én niet gesproken woorden. De camera's alom
en het BurgerInformatieNetwerk met als het op de planken naar binnen
geslopen motto van "iedereen spion van
iedereen", blijkt helemaal niet de
uitkomst van de veiligheid die men oorspronkelijk beweerde na te
streven maar wel die van het waterdichte wantrouwen: het vertrouwen
immers werd definitief onmogelijk gemaakt, iedereen gaat nu
principieel altijd en overal bij de duivel te biechten en men kan
zich het beste de situatie voorstellen van de biechteling in de
biechtstoel waarin de biechtvader werd vervangen door een camera die
de bekentenissen opneemt en ook stante pede
uitzendt naar de verste uithoeken der aarde
(op ieders smartphone en pc).
Hiermee rijft de sluwe
Lucifer uit Vondels gelijknamige toneelspel de overwinning binnen met
als resultaat het einde van de vrijheid, wat nota bene ook het einde
is van de mens. In het jaar 1654 beschrijft Joost van den Vondel hoe
Lucifer, aangesteld als stadhouder over de schepping, het afkeurt dat
God de engelen, die toch zuivere geesten zijn, de opdracht geeft om
de mens die deels van stof is, te dienen. In zijn Lucifer schreeuwt
de jaloerse Belzebub het uit nadat de gezant Apollion verslag
uitbracht over hoe de mens door de schepper op handen wordt gedragen:
"Men zou ons
Paradys om Adams hof verwenschen.
't Geluck der
Engelen moet wycken voor de menschen'."
Uiteraard
is de bovenstaande gedachtegang oneigenlijk: de eigenschap van
sterfelijkheid of onsterfelijkheid is irrelevant met betrekking tot
de idee 'mens'. Een idee kan niet sterfelijk of onsterfelijk
zijn, evenmin als een vorm, een archetype, het DNA van een soort of
een getal: al die zaken zijn immaterieel, zij hebben een stoffelijk
en derhalve een vergankelijk medium nodig dat bovendien verwisselbaar
is maar hun essentie is onstoffelijk van aard. En dat houdt uiteraard
in dat zowel de zondeval waarmee Adam de mens als zodanig sterfelijk
zou hebben gemaakt als het verlossingswerk waarmee de 'tweede Adam'
de onsterfelijkheid van 'de' mens hersteld zou hebben, irrelevant
zijn: de eigenschappen van sterfelijkheid of onsterfelijkheid zijn
irrelevant met betrekking tot ideeën en de theorieën van zondeval
en verlossing zijn in dat licht nog maar moeilijk te begrijpen.
Vandaar
moet dan ook een onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds de
mensheid en anderzijds de mens of de idee 'mens' en de
mensheid moet dan noodzakelijkerwijze gezien worden als een nieuw,
stoffelijk organisme, bestaande uit al de stoffelijke mensen. Het
gaat niet om de soort of om het soortbegrip maar om het tot stand
komen of het opnieuw tot stand komen van een organisme, namelijk het
lichaam van een nieuw wezen - de mensheid - waartoe alle
afzonderlijke menselijke individuen dienst doen als cellen.
Onmiddellijk
moet hierbij opgemerkt worden dat het nieuwe wezen dat aldus tot
stand komt en dat de hele aarde zou omvatten, zal gekarakteriseerd
worden door een specifieke orde waaraan al de afzonderlijke cellen
gehoorzamen en die orde wordt tot stand gebracht en in stand gehouden
door regels en wetten. Gaat het om puur natuurlijke wetten, meer
bepaald om de wetten van de jungle gehoorzamend aan het recht van de
sterkste, dan kan er bezwaarlijk sprake zijn van een nieuw lichaam
omdat het geheel van alle mensen dan gewoon resulteert in de soort.
Gaat het om een totalitair systeem dat gehoorzaamt aan een potentaat,
dan worden alle cellen geëgaliseerd tot een massa van volgelingen,
robots of soldaten. Is er echter sprake van een gecoördineerd
samenwerkingsverband tussen alle cellen die functionele weefsels en
organen vormen, dan kan men misschien al spreken over 'een mensheid'.
Nu
is er helemaal geen religie nodig en zeker geen christendom om 'een
mensheid' in een of andere vorm tot stand te brengen: het communisme
streeft met het wereldcommunisme exact hetzelfde na als de
Islamitische Staat, het Katholicisme en de liberale wereldhandel die
zich vertrouwt op de 'onzichtbare hand' van Adam Smith. Maar allemaal
willen zij dat iedereen hùn ideologie aanneemt. In het geval waarbij
alle individuen gekerstend zijn, zou het zogenaamde verrezen lichaam
van Christus tot stand komen. Waar allen zich tot het communisme
bekeren, wordt de wereld één staat zoals beschreven door Orwell in
zijn 1984. En ook de theocratieën streven de
wereldheerschappij na. Het resultaat is echter nimmer de mensheid
onder een of andere ideologie maar wel een strijd van de aanhangers
van de vele verschillende ideologieën en dat wil zeggen: oorlog.
(J.B.,
14 oktober 2023)
13-10-2023
Plato en de opstanding (aflevering 5)
Plato
en de opstanding (aflevering 5)
Het
geloof in de opstanding van het vlees is eigen aan de Zoroastriërs
uit Perzië (het huidige Iran - Zarathustra leefde ca. 1000 voor
Christus en vandaag telt het Zoroastrisme nog steeds ca. 300.000
gelovigen) en aan de religies van het Boek, dat wil zeggen: het
jodendom, het christendom en de islam maar niet alle joden geloven in
de opstanding (de farizeeën deden dat, de sadduceeën echter niet)
en ook in het christendom wordt over de opstanding niet veel gezegd,
behalve dan bij Paulus in zijn brieven aan de Korintiërs (1
Korintiërs 15:12-581)
en aan de Romeinen (Romeinen 4:23-252
en Romeinen 10:93)
en het
Paulinische christendom is dan ook de kern van het katholicisme. De
derde-eeuwse exegeet Origenes (die Mattheüs 19:124
toepaste en zichzelf castreerde) heeft het over de verrijzenis in
een vergeestelijkte mens en niet over de verrijzenis van het vlees,
de kerkvader Methodius van Olympos (311) spreekt over de
verrijzenis als over het het opnieuw 'gieten' van de mens, die door
de dood 'gesmolten' is, in zijn oorspronkelijke 'vorm' en de heilige
Gregorius van Nyssa (335-394) ziet, zoals ook Paulus, de verrijzenis
als een herstelproces: zoals de zonde van Adam de mens sterfelijke
maakte, zo is Christus de tweede Adam die door het uitboeten van de
zonde aan de mens zijn staat van onsterfelijkheid teruggeeft.
Echter,
men kan zich hierbij de bedenking maken dat hier niet de persoonlijke
onsterfelijkheid van elke mens bedoeld kan worden aangezien de
voorgestelde vergelijking wat betreft het eerste deel slaat op Adam
en derhalve op de mensheid als zodanig die ten val komt, zodat ook
met het tweede deel van de vergelijking, namelijk betreffende de
verlossing en de opstanding, niet de afzonderlijke mensen bedoeld
kunnen worden maar wel opnieuw de mensheid als zodanig die dan immers
via het als kerk verrezen lichaam van Christus diens eeuwig leven of
diens onsterfelijkheid realiseert.
Dat
laatste brengt ons terug bij Plato's vormenleer en bij de gedachte om
de individuele mensen te beschouwen als onvolmaakte en vergankelijke
emanaties van de volmaakte en onsterfelijke idee 'mens'.
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
13 oktober 2023)
1
1 Korintiërs 15:12-58, Statenvertaling: 12
Indien nu Christus gepredikt wordt, dat Hij uit de doden opgewekt
is, hoe zeggen sommigen onder u, dat er geen opstanding der doden
is?/13 En indien er geen opstanding der doden is, zo is Christus ook
niet opgewekt./14 En indien Christus niet opgewekt is, zo is dan
onze prediking ijdel, en ijdel is ook uw geloof./15 En zo worden wij
ook bevonden valse getuigen Gods; want wij hebben van God getuigd,
dat Hij Christus opgewekt heeft, Dien Hij niet heeft opgewekt, zo
namelijk de doden niet opgewekt worden./16 Want indien de doden niet
opgewekt worden, zo is ook Christus niet opgewekt./17 En indien
Christus niet opgewekt is, zo is uw geloof tevergeefs, zo zijt gij
nog in uw zonden./18 Zo zijn dan ook verloren, die in Christus
ontslapen zijn./19 Indien wij alleenlijk in dit leven op Christus
zijn hopende, zo zijn wij de ellendigste van alle mensen./20 Maar
nu, Christus is opgewekt uit de doden, en is de Eersteling geworden
dergenen, die ontslapen zijn./21 Want dewijl de dood door een mens
is, zo is ook de opstanding der doden door een Mens./22 Want gelijk
zij allen in Adam sterven, alzo zullen zij ook in Christus allen
levend gemaakt worden./23 Maar een iegelijk in zijn orde: de
eersteling Christus, daarna die van Christus zijn, in Zijn
toekomst./24 Daarna zal het einde zijn, wanneer Hij het Koninkrijk
aan God en den Vader zal overgegeven hebben; wanneer Hij zal te niet
gedaan hebben alle heerschappij, en alle macht en kracht./25 Want
Hij moet als Koning heersen, totdat Hij al de vijanden onder Zijn
voeten zal gelegd hebben./26 De laatste vijand, die te niet gedaan
wordt, is de dood./27 Want Hij heeft alle dingen Zijn voeten
onderworpen. Doch wanneer Hij zegt, dat Hem alle dingen onderworpen
zijn, zo is het openbaar, dat Hij uitgenomen wordt, Die Hem alle
dingen onderworpen heeft./28 En wanneer Hem alle dingen zullen
onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon Zelf onderworpen worden Dien,
Die Hem alle dingen onderworpen heeft, opdat God zij alles in
allen./29 Anders, wat zullen zij doen, die voor de doden gedoopt
worden, indien de doden ganselijk niet opgewekt worden? Waarom
worden zij voor de doden ook gedoopt?/30 Waarom zijn ook wij alle
ure in gevaar?/31 Ik sterf alle dagen, hetwelk ik betuig bij onzen
roem, dien ik heb in Christus Jezus, onzen Heere./32 Zo ik, naar den
mens, tegen de beesten gevochten heb te Efeze, wat nuttigheid is het
mij, indien de doden niet opgewekt worden? Laat ons eten en drinken,
want morgen sterven wij./33 Dwaalt niet. Kwade samensprekingen
verderven goede zeden./34 Waakt op rechtvaardiglijk, en zondigt
niet. Want sommigen hebben de kennis van God niet. Ik zeg het u tot
schaamte./35 Maar, zal iemand zeggen: Hoe zullen de doden opgewekt
worden, en met hoedanig een lichaam zullen zij komen?/36 Gij dwaas,
hetgeen gij zaait, wordt niet levend, tenzij dat het gestorven
is;/37 En hetgeen gij zaait, daarvan zaait gij het lichaam niet, dat
worden zal, maar een bloot graan, naar het voorvalt, van tarwe, of
van enig der andere granen./38 Maar God geeft hetzelve een lichaam,
gelijk Hij wil, en aan een iegelijk zaad zijn eigen lichaam./39 Alle
vlees is niet hetzelfde vlees; maar een ander is het vlees der
mensen, en een ander is het vlees der beesten, en een ander der
vissen, en een ander der vogelen./40 En er zijn hemelse lichamen, en
er zijn aardse lichamen; maar een andere is de heerlijkheid der
hemelse, en een andere der aardse./41 Een andere is de heerlijkheid
der zon, en een andere is de heerlijkheid der maan, en een andere is
de heerlijkheid der sterren; want de ene ster verschilt in
heerlijkheid van de andere ster./42 Alzo zal ook de opstanding der
doden zijn. Het lichaam wordt gezaaid in verderfelijkheid, het wordt
opgewekt in onverderfelijkheid;/43 Het wordt gezaaid in oneer, het
wordt opgewekt in heerlijkheid; het wordt gezaaid in zwakheid, het
wordt opgewekt in kracht./44 Een natuurlijk lichaam wordt er
gezaaid, een geestelijk lichaam wordt er opgewekt. Er is een
natuurlijk lichaam, en er is een geestelijk lichaam./45 Alzo is er
ook geschreven: De eerste mens Adam is geworden tot een levende
ziel; de laatste Adam tot een levendmakenden Geest./46 Doch het
geestelijke is niet eerst, maar het natuurlijke, daarna het
geestelijke./47 De eerste mens is uit de aarde, aards; de tweede
Mens is de Heere uit den Hemel./48 Hoedanig de aardse is, zodanige
zijn ook de aardsen; en hoedanig de Hemelse is, zodanige zijn ook de
hemelsen./49 En gelijkerwijs wij het beeld des aardsen gedragen
hebben, alzo zullen wij ook het beeld des Hemelsen dragen./50 Doch
dit zeg ik, broeders, dat vlees en bloed het Koninkrijk Gods niet
beërven kunnen, en de verderfelijkheid beërft de
onverderfelijkheid niet./51 Ziet, ik zeg u een verborgenheid: wij
zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd
worden;/52 In een punt des tijds, in een ogenblik, met de laatste
bazuin; want de bazuin zal slaan, en de doden zullen onverderfelijk
opgewekt worden, en wij zullen veranderd worden./53 Want dit
verderfelijke moet onverderfelijkheid aandoen, en dit sterfelijke
moet onsterfelijkheid aandoen./54 En wanneer dit verderfelijke zal
onverderfelijkheid aangedaan hebben, en dit sterfelijke zal
onsterfelijkheid aangedaan hebben, alsdan zal het woord geschieden,
dat geschreven is: De dood is verslonden tot overwinning./55 Dood,
waar is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning?/56 De prikkel nu
des doods is de zonde; en de kracht der zonde is de wet./57 Maar
Gode zij dank, Die ons de overwinning geeft door onzen Heere Jezus
Christus./58 Zo dan, mijn geliefde broeders! Zijt standvastig,
onbewegelijk, altijd overvloedig zijnde in het werk des Heeren, als
die weet dat uw arbeid niet ijdel is in den Heere.
2
Romeinen 4:23-25, Statenvertaling: 23
Nu is het niet alleen om zijnentwil geschreven, dat het hem
toegerekend is;/24 Maar ook om onzentwil, welken het zal toegerekend
worden, namelijk dengenen, die geloven in Hem, Die Jezus, onzen
Heere, uit de doden opgewekt heeft;/25 Welke overgeleverd is om onze
zonden, en opgewekt om onze rechtvaardigmaking.
3
Romeinen 10:9, Statenvertaling: 9 Namelijk,
indien gij met uw mond zult belijden den Heere Jezus, en met uw hart
geloven, dat God Hem uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij zalig
worden.
4
Mattheüs 19:12, Statenvertaling: Want
er zijn gesnedenen, die uit moeders lijf alzo geboren zijn; en er
zijn gesnedenen, die van de mensen gesneden zijn; en er zijn
gesnedenen, die zichzelven gesneden hebben, om het Koninkrijk der
hemelen. Die dit vatten kan, vatte het.
11-10-2023
Plato en de opstanding (aflevering 4: Agustinus)
Plato
en de opstanding (aflevering 4: Augustinus)
Een
redelijke benadering van het geloof in een wereld waarin het geloof
ten onrechte als onredelijk afgeschilderd wordt, wordt ons reeds in
de eerste eeuwen na Christus geboden door kerkvaders die gepoogd
hebben om aan de christelijke leer gestalte te geven in een Grieks,
filosofisch denkkader, vooral gebaseerd op Plato en de neoplatonici.
Wellicht de grootste christelijke filosoof uit die vroegere periode,
die de (periode van de) Patristiek genoemd wordt (van het
Latijnse woord pater dat betekent: vader, en dat hier
betekent: kerkvader), is de in Noord-Afrika geboren Aurelius
Augustinus (354-430), bisschop van Hippo (in het huidige Algerije).
Augustinus
noemde zijn eigen jeugd losbandig, en hij zocht naar een verklaring
voor het kwaad. Eerst vond hij die bij de sekte van Mani
(216-276/77), de zogenaamde manicheeërs, in hun uit christelijke en
zoroastrische elementen opgebouwde theorie die stelt dat er zowel een
goede als een kwade god bestond; het kwaad zou alleen door ascese
overwonnen kunnen worden. Op zijn drieëndertigste wordt Augustinus
christen. Hij wil het Christendom in een filosofisch (Platoons en
neo-Platoons) denkkader plaatsen.
God
is het goede, en de bron van alles wat is; de ware werkelijkheid is
geestelijk en de ware gids tot geluk en kennis is de Heilige Schrift.
De ziel is eeuwig, maar zij wordt al dan niet gered in de tijd.
Religie speelt zich af tussen onze ziel, die geschapen is naar Gods
beeld, en God zelf: zelfkennis is daarom een weg naar kennis van God
- het doel van ons bestaan.
God
is de schepper, maar hij grijpt ook in de wereld in. Hij verlicht ons
verstand om de waarheid te kennen. God wordt ons geopenbaard in de
Schrift, maar ook in de orde en de schoonheid van de natuur. Ons
verlangen naar geluk wordt pas bevredigd door onze vereniging met
God.
Het
kwaad is niet (door God) geschapen: het is slechts een tekort aan het
goede, net zoals wanorde een gebrek aan orde is. God bedoelde de mens
als medewerker in vrijheid, en de mogelijkheid tot misbruik van die
vrijheid is een onvermijdelijk gevolg daarvan. De erfzonde deed de
ganse mensheid vallen en maakte haar onderhevig aan verleidingen.
Toch hebben verleidingen de zonde niet veroorzaakt: zij zijn alleen
een gevolg ervan. Bovendien gaf God de mens de middelen om tot
verlossing te komen: hij moet namelijk God aanvaarden.
Het
is de overtuiging van Augustinus dat men eerst moet geloven om te
kunnen begrijpen. Tevens is de rede de mogelijkheidsvoorwaarde tot
het geloof. Naar het beeld van God geschapen, kunnen wij redelijk
denken, maar het is pas door oefening dat wij intelligentie
verwerven. Eerst is er dus rede, dan intelligentie of begrip,
tenslotte geloof. Zoals Plato aantoonde in zijn Meno, is de rede in
staat om te herkennen wat men haar toont: de slaaf Meno 'herinnert
zich' het bewijs van de stelling van Pythagoras; het bewijs is een
waarheid die reeds in zijn ziel aanwezig is, en die hem duidelijk
wordt door de gerichte (zelf)ondervraging. De erfzonde heeft de
onmacht van de rede veroorzaakt. Augustinus zegt: "Begrijp
mijn woorden teneinde te kunnen geloven, maar om te begrijpen, geloof
in het woord van God". Anders uitgedrukt: "Crede ut
intelligas" ("geloof opdat je zou (kunnen)
begrijpen"). Eerst is er het geloof dat als het ware een
vermoeden heeft van de waarheid: het geloof zoekt, en dit zoeken is
noodzakelijk voor het vinden (van de waarheid): "Fides
quaerit, intellectus invenit". Zo is het begrip de beloning
voor het geloof ("Intellectus merces est fidei").
Wat is dan geloven? Geloven in God ("croire en Dieu")
is leven zoals God het wil. Dit is iets anders dan geloven dat God
bestaat ("croire à Dieu"), want dat doet ook de
duivel. Om in God te geloven, moet men eerst God beminnen. Alleen de
gelukzaligen weten wat wij slechts kunnen geloven. Als ge niet
gelooft, zult ge niet vinden; zoekt en gij zult vinden; het zoeken
verschilt van het vinden zoals het geloven verschilt van het
begrijpen; het geloof zoekt, het verstand vindt; het geloof is een
weg naar het kennen of het begrijpen. Want als het zo is dat het
geloof zoekt en het verstand vindt, dan is Diegene die gevonden wordt
zodanig dat, eenmaal Hij gevonden is, men Hem nog zoekt. Onze kennis
van de tijdelijke én van de eeuwige zaken steunt op geloof en hoop:
we kennen het verleden door geloof, de toekomst door hoop, het heden
door geloof in getuigen; het onzichtbare (zoals de Rechtvaardigheid
en de Wijsheid, ) geloven en hopen we ooit te zien, en 'zien' we nu
reeds door het licht van de intelligentie, waarbij de rede even zeker
is als datgene wat we door de rede kennen. Wat we zien met het
verstand is zekerder dan wat we zien met de zintuigen. Altijd wordt
het begrijpen, het denken, gedragen door de liefde voor de waarheid
of de wijsheid (filo-sofie). Daarom is ware filosofie ook
christelijke filosofie. Wat we zintuiglijk kennen is onzeker; wat we
kennen met het verstand is zekerder; maar wat we kennen met het
geloof (de liefde) is het zekerste, en die kennis overtreft alle
argumenten; we ervaren dit in de liefdesverklaring van wie zegt:
"Geloof me, dat ik van je hou".
We
kunnen ons vergissen inzake zintuiglijke kennis, maar we weten wel
zeker dat we 'iets' waarnemen: zelfs als we ons vergissen, mogen we
besluiten dat we bestaan: "Si enim fallor, sum". René
Descartes zal dit 1200 jaar later herhalen. Onze twijfel leidt tot
een zekerheid: wij denken, wij hebben een ziel. Wat is de ziel?
De
mens bestaat uit een lichaam en een ziel, zo stelt Augustinus. De
ziel is reeds volmaakt en onsterfelijk; zij moet het lichaam leiden.
De mens is een redelijke ziel die zich van het lichaam bedient (zoals
de werkman een werktuig bedient) en die het lichaam begeestert. Hoe
de twee verbonden zijn, is een groot mysterie. De ziel bezielt het
lichaam zoals zijzelf bezield wordt door de goddelijke ideeën, en
alleen zo blijft het lichaam in leven. Dat de ziel waarneemt,
betekent dat zij een bepaald gebruik maakt van het lichaam. We kunnen
niet gewaarworden zonder tegelijk te kennen (of waar te nemen):
"sentire non est corporis sed animae per corpus".
Het hogere veroorzaakt het lagere en niet andersom. Het is de ziel
die het lichaam doet leven en doet voelen (ze 'bezielt' het lichaam)
teneinde het deelachtig te maken aan het hogere: de ziel wil het
lichaam laten leven en doen verrijzen. De pijn illustreert dit: het
pijngevoel is een verhoogde aandacht van de (beschermende) ziel voor
het lichaam dat in gevaar verkeert.
De
analyse van de waarnemingskennis toont het bestaan van de ziel aan,
en zo ook toont de analyse van de ziel het bestaan van God aan. Wij
maken onze gedachten immers niet zelf. Ze komen tot ons via woorden,
maar ze vallen er niet mee samen. Het bewijs: soms kan een toehoorder
een woord beter begrijpen dan diegene die het uitspreekt. Men
begrijpt een woord pas als men de betekenis ervan reeds kent. Waar
komt die kennis dan vandaan? Men moet ze in zichzelf ontdekken, zo
zegt Augustinus. Onze woorden en onze leraren kunnen ons slechts
uitnodigen tot het raadplegen van de waarheid in onszelf. Die
waarheid is niet ons eigen bezit, want zij wordt door allen gedeeld,
net zoals het licht, dat geen product is van onze ogen. Dat licht is
God, of Christus. Waarheid vinden is daarom God ontmoeten (het licht
zien). Zoals de zon de dingen belicht voor het oog, zo belicht God de
waarheid voor onze ziel. God is dus het licht van ons verstand. Wij
kunnen zien wat verlicht wordt (het denken), maar wij kunnen ook het
licht zelf zien (de mystiek). Zintuiglijke kennis dient slechts om
ons naar binnen te doen kijken, namelijk naar de ideeën die aan de
oorsprong liggen van de zintuiglijk waargenomen dingen. Het ganse
universum is doordrongen van de goddelijke waarheid, en verkeert in
een perfecte orde, die (afhankelijk van onze graad van volmaaktheid)
gekend kan worden.
Omdat
we moeten zoeken om te kunnen vinden, is ons vinden een herkennen van
wat we al kenden, en van wat we ons herinneren. De ziel zoekt nu haar
eigen natuur, die gelukzaligheid is, en die ze (door de erfzonde)
vergat, te herkennen. De ziel zoekt spontaan het geluk (God) omdat ze
het zich herinnert. Zich God herinneren betekent: aandacht hebben
voor zijn voortdurende aanwezigheid (Alomtegenwoordigheid). God doet
de ziel leven zoals de ziel het lichaam doet leven. Veeleer dan God
te bewijzen, moeten we Hem vinden. Die wijsheid is het einddoel van
onze kennis. Ons leven is een voorbereiding op de mystieke
contemplatie van God; wijsheid is een overgave aan die contemplatie.
Waar wij begeren, doen wij kwaad; het grootste kwaad van de mens is
dat hij zichzelf als einddoel van Gods schepping beschouwt.
Wijsheid
(geweten) en wetenschap (verstand) openbaren dezelfde waarheid, maar
elk op een ander niveau, want eenzelfde licht verlicht het hogere en
het lagere. De mens ondergaat de goddelijke orde maar hij kiest
vrijwillig voor of tegen de morele orde. Anders gezegd: de morele
orde vraagt de vrijwillige medewerking van de mens. Zoals alle
lichamen geordend worden door hun zwaarte, zo ook worden de zielen
geordend door de liefde, die hen naar hun natuurlijke plaats brengt:
de mens wordt door zijn liefde bewogen (ook wanneer hij kwaad doet).
De vraag luidt dus wat hij moet beminnen, met andere woorden: wat is
de deugd? De deugd is: willen wat we moeten willen, beminnen wat we
moeten beminnen. De liefde bepaalt de wil, de wil bepaalt de daad.
Wanneer is een daad goed of slecht? Augustinus zegt dat er geen goede
of kwade passies of voorwerpen zijn, wel zijn er goede en kwade
intenties. Het hoogste goed is de liefde van een persoon voor
een andere persoon. Dit is de 'liefdadigheid': de liefde waardoor men
bemint wat men moet beminnen, en die is gericht op God. In de liefde
tot de dingen, bemint men slechts zichzelf; personen bemint men
daarentegen om henzelf (dit is: 'intrinsiek'). De naastenliefde
steunt op de menselijke gelijkwaardigheid, en zij maakt daarom één.
Deze liefde kent geen maat: "perdre son âme, c'est le
sauver". Wie het hoogste goed bezit, bezit alles. Dit is: de
liefde tot God, of: het mateloze geven van zichzelf ("Deus
charitas est"). "De prijs van het graan is uw geld;
de prijs van een stuk land is uw zilver; de prijs van een parel is uw
grond; maar de prijs van de naastenliefde zijt gijzelf". Dat
betekent: iets is zoveel waard als gij ervoor moet betalen, en het
meest waardevolle is dus datgene waarmee ge met uzelf betaalt. "Uw
schepper eist alles van u" ("Totum exigit te, qui fecit
te"). "Bemin en doe wat je wil" ("Dilige,
et quod vis fac"). Alle moraal vloeit vanzelf voort uit
alles wat uitdrukking geeft aan de liefde van God.
Verwijzingen:
Bovenstaande
tekst komt grotendeels overeen met het zesde hoofdstuk van ons
geschrift, getiteld: Het goede zoeken (Serskamp,
2003). De integrale tekst daarvan vindt men hier:
Augustinus,
Aurelius, A
treatise on faith and the creed (De
Fidei et Symbolo),
Christian Classics Ethereal Library, at Calvin College, upd. 27 May
1999.
Gilson,
E., Introduction
à l'étude de Saint-Augustin,
J. Vrin, Paris 1949.
Plato,
Verzameld
werk,
ingeleid en geannoteerd door X. De Win, DNB,
Antwerpen 1980.
VAN LIBRICIDE NAAR GENOCIDE - Over de uitbraak van WOIII
VAN LIBRICIDE NAAR GENOCIDE - Over de uitbraak van WOIII
Jan Bauwens Serskamp maart 2023
09-10-2023
Plato en de opstanding (aflevering 3)
Plato
en de opstanding (aflevering 3)
Is
het geloof als zodanig vergezocht en verraadt het een paranoïde
ingesteldheid, ja, een geestesziekte, zoals sommigen het stellen? Een
soort van achterdocht, een wantrouwen tegenover al datgene wat voor
de hand ligt en het zoeken naar een andere betekenis daarachter,
misschien ook omdat men stiekem hoopt op een verrassing van formaat
die 'eindelijk' een antwoord kon bieden op de duisternissen van
onwetendheid en wanhoop waarin mensen dan toch verstrikt en verstikt
zitten sinds het begin der tijden, zoals onder meer de oude
tragediespelen het verraden welke de contraproductiviteit van al ons
streven etaleren?
Plato
is lang niet de enige die de materiële, zintuiglijke en zo
vergankelijke wereld wantrouwt om daarachter dan te gaan zoeken naar
een andere, hogere en onvergankelijke werkelijkheid. In de vierde
eeuw (na Christus) heeft Augustinus van Hippo hem herhaald met zijn
symbolisme, zijn leer over de schepping als symbool van een
daarachter verborgen goddelijke realiteit die ontdekt wil worden -
een leer die model stond voor de grondslag van de katholieke
theologie van zeshonderd jaar later, namelijk het Thomisme, het
wereldbeeld van Thomas Aquinas, met daarin enerzijds de aardse
werkelijkheid (civitas
terrena)
en anderzijds de Godsstaat (civitas
Dei) waarbij
de kerk dan als lichaam van Christus met één been in de ene,
vergankelijke, en met het andere been in de andere, onvergankelijke
realiteit staat zoals ook de mens als evenbeeld van God (imago
Dei) een
sterfelijk lichaam heeft en een onvergankelijke ziel.
De
idee dat de mens naast een lichaam ook nog een ziel zou hebben, alsof
dat lichaam alleen niet genoeg was, is waarschijnlijk ontstaan vanuit
allerlei ervaringen die te maken hebben met extase, ek-stasis, wat
betekent: het buiten zichzelf treden - een toestand die uiteraard
vereist dat men zichzelf (of zijn ziel) van zijn lichaam ontkoppelt.1
In
feite heeft ieder mens de ervaring van extase wanneer hij (al dan
niet slapend) droomt en zich daarbij met zijn geest als het ware
verplaatst zonder daarvoor aanspraak te maken op (de krachten van)
zijn lichaam. Maar ook de intermenselijke communicatie brengt een
vorm van extase teweeg en wel een hogere vorm omdat zij wezenlijk
bestaat in het delen van de eigen ervaringen en gedachten met
anderen. Beter uitgedrukt: de communicatie bestaat in het delen van
de eigen geest met de geest van anderen waarbij men, terwijl men met
anderen converseert, kan ervaren hoe de eigen gedachten niet
vastzitten aan het eigen lichaam maar middels de taal overgaan van
het eigen lichaam naar dat van de gespreksgenoot en omgekeerd, zodat
dezelfde geest, die dan aanwezig lijkt in de inhoud van de woorden
die men spreekt en hoort, gedeeld wordt met de ander.
Men
gelooft zijn lichaam te verlaten in de droom maar mogelijkerwijze ook
in de dans of in de zang en in de vele vormen van communicatie die
nota bene een dermate extatisch karakter kunnen hebben dat zij het
vermogen om op het eerste gezicht onmogelijke zaken te realiseren en
meer bepaald blijken zij onmetelijke afstanden in tijd en ruimte te
kunnen overbruggen, zoals dat bijvoorbeeld het geval is waar wij
vandaag de Politeia
lezen die Plato schreef in de vierde eeuw voor Christus of daar waar
Pythagoras de wiskundige stelling neerschrijft die hij op dat
eigenste ogenblik bewust deelt met principieel alle mensen in de
toekomst van de mensheid en in feite nog meer met degenen die nog
niet bestaan dan met zijn Helleense tijdgenoten.
Door
te communiceren wordt men zich bewust van het bestaan van zijn ziel
maar tevens ervaart men dan dat de eigen ziel in feite geen
persoonlijk bezit is doch dat zij met anderen gedeeld kan worden. En
wat bij uitstek met anderen gedeeld kan worden, is de rede, die in de
filosofie - 'moeder van alle wetenschappen' - ontwikkeld wordt. In de
Dialogen van Plato
komt nu heel duidelijk tot uiting dat de rede of het redeneren in
wezen ontstaat in de conversatie, in het tweegesprek, de dialoog,
waarvan het redeneren of kortom het denken een verinnerlijking is.
Denken is spreken met zichzelf. Maar denken is ook meer dan dat.
Immers,
over dromen zou men eveneens kunnen zeggen dat het spreken is met
zichzelf, doch de droom onderscheidt zich van de werkelijkheid omdat
men in de droom alleen staat terwijl men de wakkere wereld deelt met
iedereen en dat doet men meer bepaald met de rede. Meer nog: zoals
Socrates dat in de Dialogen
aantoont, kan in principe ieder mens de stelling van Pythagoras in
zichzelf terugvinden en de waarheid ervan bewijzen middels eenvoudig,
waarachtig redeneren. Op die manier is de redelijke ziel van de mens
niet alleen in staat om buiten zichzelf te treden of om haar inhouden
met anderen te delen maar bovendien kan zij participeren aan een zaak
die haar en ook de ziel van alle anderen overstijgt, namelijk de
Waarheid als zodanig, waarvan derhalve de oorsprong goddelijk geacht
wordt: de Waarheid bestaat los van het individuele, zij is voor
iedereen dezelfde, zij bestaat derhalve onafhankelijk van ons allen,
boven ons allen en op zichzelf. De extase middels de rede brengt de
mens dichter bij de Waarheid die een identiteit is van God zelf en
waar mensen zich als redelijke wezens verenigen, waar zij dialogeren,
filosoferen of wetenschap beoefenen, verenigen zij zich - alvast voor
de duur van deze bezigheden - met de godheid.
Het
verband met de opstanding zal nu meteen al duidelijker worden omdat
de sterfelijkheid waarmee het lichaam behept is, in geen geval geldt
voor de ziel die zich immers noch door individualiteit, noch door
tijd en ruimte laat beperken: wie zich inlaten met de redelijke ziel,
treden buiten zichzelf, zij verliezen hun individualiteit omdat zij
hun zijn met allen anderen delen en tevens versmelten zij met de
Waarheid waar zij deze ook zoeken en derhalve met het goddelijke.
De
tactiek die de leraar Socrates in de Dialogen
aanwendt om zijn leerlingen tot het niveau van de waarheid te
verheffen, is deze van de maieutiek of de vroedkunde, waarbij men
zichzelf systematisch vragen stelt en ze beantwoordt met het oog op
het laten geboren worden van de waarheid in de ziel van de leerling
die zodoende op zijn beurt in de onsterfelijke waarheid herboren
wordt waar hij haar vindt.
Zoals
Plato betoogt is er naast de wereld van de materiële en
vergankelijke dingen nog de wereld van de wiskundige objecten - de
getallen en de meetkundige figuren - die op zich geheel onstoffelijk
zijn terwijl zij toch (ongeacht welke) materiële zaken nodig hebben
om die dan te tellen maar daarnaast is er ook nog de geheel
immateriële wereld van het goddelijke, waarbij deze drie werelden
zich dan onderling verhouden als volgt: de wiskundige wereld is een
schaduw van de goddelijke en de materiële wereld is een schaduw van
de wiskundige. Met de allegorie van de grot die het eerste stuk
beslaat van het zevende boek van Plato's Politeia
verduidelijkt hij met Socrates hoe wij slechts de materiële
afschaduwing zien van de ware, goddelijke werkelijkheid die zelf aan
ons oog onttrokken blijft omdat wij gevangen zitten in ruimte en tijd
en gebonden zijn aan onze zintuigen en aan de rest van onze
lichamelijkheid. Wij
zitten als het ware gevangen in een grot, de echte wereld buiten de
grot blijft aan ons oog onttrokken en wij zien slechts op de
grotwanden geprojecteerde schaduwen die wij verkeerdelijk voor de
echte dingen houden.
Die
leer is in feite afkomstig van de wiskundige Pythagoras (570-500
A.X.) die (volgens Jamblicus) geboren was uit de maagd Parthenis als
zoon van de zonnegod Apollo om de mensheid te verlossen. De
gelijkenis met Jezus is opvallend en zo belanden we bij de leer der
archetypen van de Zwitserse dieptepsycholoog Carl Gustav Jung
(1875-1961). Want messiasfiguren zijn er doorheen de geschiedenis bij
de vleet en hun levensverhalen volgen opvallend genoeg vaak tot in de
kleinste details hetzelfde patroon. Messiasfiguren maar ook alle
andere archetypen die dan opduiken in sprookjes, tragedies, epossen
en zo meer.
Pythagoras
kreeg onderricht van Anaximander alsook van de negentigjarige Thales
die op zijn beurt zijn kennis opdeed bij Egyptische astronomen
terwijl hij voor de getallenleer ook bij de Phoeniciërs en de
Chaldeeën in de leer ging en bij de magiërs uit Perzië, de thuis
van Zarathustra. Hij richtte een religieus broederschap op om de
geest van de mens van zijn ketenen te bevrijden. In zijn
mysterieschool onderwees hij in het kader van de astronomie
bijvoorbeeld dat het planetenstelsel een toonladder vormde, de
zogenaamde 'harmonie der sferen', waarvan gezegd werd dat Pythagoras
die kon horen.
In
zijn geheime leer verkondigde Pythagoras onder invloed van onder meer
de Orfische mysteriecultus de onsterfelijkheid van de ziel en het
geloof in de reïncarnatie, de metempsychosis of de zielsverhuizing.
'Re-in-carnatie' betekent letterlijk het 'terug in het vlees
(komen)'.
Strijders voor eerlijke landbouw worden gecriminaliseerd terwijl aan het licht komt dat genetisch gemanipuleerde gewassen een gevaarlijk virus bevatten - zie: