Opmerking: op de eerste bladzijde van deze synthese staat een fout: het gaat om twee complexe getallen waarvan de som 40 is en het product 10 (i.p.v. andersom). De slordigheid werd onnadenkend overgenomen uit Penrose zijn boek blz. 255.
Roger Penrose, Shadows of the Mind. A Search for the Missing Science of Consciousness. Synthese en bedenkingen (in de voetnoten) - Deel 4/6
Roger
Penrose, Shadows of the Mind. A Search for the Missing Science of
Consciousness.
Synthese
en bedenkingen (in de voetnoten)
Deel
4/6
Zo belanden we bij het
tweede deel: What New Physics We Need to
Understand the Mind. The Quest for a Non-Computational Physics of
Mind. (p. 211)
Heeft de geest een plaats
in de klassieke fysica? We nemen aan dat
ons lichaam onderworpen is aan de wetten van de klassieke fysica,
maar wat dan gezegd van onze geest? Als de geest het lichaam zou
kunnen beïnvloeden, zodat het lichaam gaat ageren los van de wetten
van de klassieke fysica, dan zou zulks de accuraatheid van die
zuivere fysische wetenschappelijke wetten verstoren. Het is Penroses
overtuiging dat de geest deel moét uitmaken van het (materiële)
universum, want anders zou er geen wisselwerking tussen lichaam en
geest kunnen bestaan. (1)
De wetten van de fysica
zijn heel precies, maar niets wijst op het bestaan van niet
computationeel simuleerbare activiteiten. Nochtans is het dat wat
Penrose zoekt. Vandaar moet gezocht worden naar een nieuwe benadering
naast die van de klassieke en die van de quantumfysica.
De klassieke fysica
beschouwt een fysisch systeem met zn gegevens op basis waarvan ook
zijn toekomstige toestanden kunnen berekend worden middels
Turing-computation. Daartoe moeten die gegevens gedigitaliseerd
kunnen worden teneinde discrete parameters te verkrijgen (zoals in
computers). Verder zijn heel wat systemen chaotisch: praktisch
onvoorspelbaar maar niettemin principieel berekenbaar.
Vandaar: de vraag of onze precisiegraad adequaat is, hangt af van het
feit of we hetzij actueel gedrag, hetzij een type van gedrag
berekenen. Initiële minimale afwijkingen kunnen de berekeningen
totaal onbruikbaar maken. Het blijft mogelijk dat ook in het precies
chaotisch gedrag een factor van bepaalde continue wiskundige systemen
niet door een discrete benadering kan gevat worden. In de
quantumfysica bestaat een vrijheid die random is, naast alle
gedetermineerd en berekenbaar gedrag, zoals voorzien door de
vergelijkingen van de quantum-theorie. Vandaar: noch in de klassieke
noch in de quantum-fysica is plaats voor niet-berekenbaar gedrag.
Vandaar de vraag: kan het bewustzijn verklaard worden door een nieuwe
fysica of is het een emergent fenomeen?
Het bewustzijn
veronderstelt een niet-computationeel fysisch proces in de hersenen.
Dit proces is ook eigen aan de activiteit van de dode materie
(waaruit ook de hersenen zijn opgebouwd). Dat leidt Penrose tot de
volgende vragen: waarom is er pas bewustzijn in verbinding met de
hersenen? En waarom is het niet-computationeel gedrag tot nog toe aan
de aandacht van de fysici ontsnapt? Penrose: de organisatie van de
hersenen (dus: hun computationaliteit) biedt geen afdoende
verklaring. Ook in de dode stof bestaat er niet-computationaliteit,
maar de fysica heeft er geen oog voor. Een voorbeeld is de
Einstein-trechter m.b.t. het tijd-ruimte-continuum.
In 1647 komt Newtons
gravitatiewet. In 1865 Maxwells electrische en magnetische velden.
In 1915 verklaart Einstein de gravitatie niet langer als een kracht
maar als een geplooidheid van de tijd-ruimte. Houdt dit verband
met niet-computationaliteit? Alvast is het zo dat het computationeel
denken de fysica sterk in zijn greep heeft. Verwezen wordt naar de
confirmatie in de sterrenkunde van Einsteins voorspelling in
1974, wat de algemene relativiteitstheorie tot de meest accurate ooit
maakt. Anderzijds is er ook de tweede wet van de thermodynamica (alle
systemen evolueren naar een toestand van maximale entropie).
(Wordt vervolgd)
(J.B., 10 oktober 2021)
Verwijzingen:
(1) In de vier standpunten
die Penrose onderscheidt, verwerpt hij onder meer het dualisme. Zijn
hoofdargument luidt: de geest moét deel uitmaken van het
(materiële(*)) universum, want anders zou er geen wisselwerking
tussen lichaam en geest kunnen bestaan. (Zie: R. Penrose, Shadows
of the Mind, onder meer: pag. 213: But if the mind were
able to influence the body in ways that cause its body to act outside
the constraints of the laws of physics, then this would disturb the
accuracy of those purely physical scientific laws. It is thus
difficult to entertain the entirely dualistic view that the
mind and the body obey totally independent kinds of law. Even if
those physical laws that govern the action of the body allow for a
freedom within which the mind may consistently affect its behaviour,
then the particular nature of this freedom must itself be an
important ingredient of those very physical laws. Whatever
it is that controls or describes the mind must indeed be an integral
part of the same grand scheme which governs, also
all the material attributes of
our universe).
In acht genomen Penroses
uitgangspunt, namelijk: dat het bewustzijn ontspringt uit de
hersenwerking - lijkt het ons dat hij zo doende de zaken op hun kop
zet. We verduidelijken met nog een andere vergelijking. We
vergelijken de geest met de (levende) pottenbakker en het lichaam met
de klei. De klei behoort tot het materiële universum, de
pottenbakker is een mens. We stellen vast dat de pottenbakker de klei
kan beïnvloeden, maar mogen we daarom ook zeggen dat hij behoort tot
het universum van de materiële dingen, zodat er dus geen wezenlijk
verschil zou zijn tussen hem en de klei? Het is precies andersom:
de klei, en al het materiële vormt een deelverzameling van het
levende, en dààrom is een beïnvloeding vanwege de pottenbakker op
zijn klei mogelijk! Met andere woorden: de (levende) pottenbakker kan
de (dode) klei bewerken, niet omdat ook hij behoort tot het universum
van de dode dingen, maar, andersom, omdat de klei behoort tot (of:
een aspect is van) het universum van de levende dingen. Op analoge
wijze kan de geest het lichaam beïnvloeden, niet omdat de geest
wezenlijk stoffelijk van aard zou zijn, maar: omdat het stoffelijke
behoort tot (of: een deel-aspect is van) het geestelijke! Het lagere
moet gedacht worden als product van het hogere in plaats van
andersom; we mogen immers niet (zoals Carnap wél doet) de
werkelijkheid beschouwen als opgebouwd uit zijn deelaspecten! (**)
(*) Penrose zegt niet dat het
universum materieel van aard is - zie het laatste zinsdeel van het
opgenomen citaat waarin het gebruik van de term also Penrose
redt van dit reductionisme -, maar het lijkt er wel op dat hij bij
zijn behandeling van de geest denkt aan stoffelijke, of dan toch
fijnstoffelijke werkelijkheden (hij gelooft dat het bewustzijn
ontstaat uit de fysische activiteit van het brein), dus: dat zijn
wereldbeeld in wezen geschoeid blijft op de leest van de fysica die,
klassiek of niet, de werkelijkheid als object blijft
beschouwen - tenzij de Kopenhaagse interpretatie van de
quantumfysica, ten eerste, zeer ernstig wordt genomen en, ten tweede,
op de ene of andere wijze geëxtrapoleerd wordt naar de ganse
werkelijkheid toe - wat ons inziens pas mogelijk is mits het
heropbouwen van de werkelijkheid als zijnde het resultaat van
zuiver ethische activiteit. Zon werkelijkheidsreconstructie
blijft echter onmogelijk voor de quantumfysica omdat deze willens
nillens gedacht wordt vanuit de uitgangspunten van de klassieke
fysica, en dus: als een object.
(**) Het glas is geen
wezenlijk onderdeel van (/geen eigenschap van) de zandloper: er
zijn er uit glas, uit plastic, enz.
12-05-2021
Roger Penrose, Shadows of the Mind. A Search for the Missing Science of Consciousness. Synthese en bedenkingen (in de voetnoten) - ILLUSTRATIE 2
Roger
Penrose, Shadows of the Mind. A Search for the Missing Science of
Consciousness.
Synthese
en bedenkingen (in de voetnoten)
ILLUSTRATIE 2
De cover van het in 1995 (1994) verschenen boek van Roger Penrose. Volgens The Times 'One of the most important works of the second half of the 20th century'. Penrose schreef eerder 'The Emperor's New Mind'.
Roger Penrose, Shadows of the Mind. A Search for the Missing Science of Consciousness. Synthese en bedenkingen (in de voetnoten) Deel 3/6
Roger
Penrose, Shadows of the Mind. A Search for the Missing Science of
Consciousness.
Synthese
en bedenkingen (in de voetnoten)
Deel
3/6
De paragrafen 2.6.
Possible technical objections to G (pp.77-88) tot en met Appendix
A: An explicit Gödelizing Turing machine (pp. 88-126)slaan
we hier over, en we beschouwen nu enkele paragrafen uit het derde en
laatste hoofdstuk van deel 1, over de niet-berekenbaarheid in het
wiskundige denken.
Zoals we zagen, is het
wiskundige begrip geen product van een algoritme. Maar kan het niet
zo zijn dat de wiskundige overtuiging het resultaat is van een
onbekend, onbewust algoritme, of van een kenbaar algoritme dat echter
miskend wordt als zijnde datgene wat schuilgaat achter de wiskundige
overtuiging? En in dit hoofdstuk toont Penrose aan dat zulks
uitgesloten is.
De vraag is dus of
wiskundigen onbewuste regels of onwrikbare waarheden volgen. Zo
hebben Gödel en Turing dezelfde wiskundige evidenties, maar ze komen
tot verschillende, zelfs tegengestelde conclusies (m.b.t. G). Volgens
Gödel wordt de geest niet beperkt door zn rekenvermogen en
evenmin door de eindigheid van het brein: de geest kan los van de
stof bestaan. Turing echter vecht die stelling aan. Penrose schrijft:
Gödel rejected Turings other contention that there is no
mind separate from matter, referring to it as a prejudice of
our time. Thus, Gödel appears to have taken it as evident that
the physical brain must itself behave computationally, but
that the mind is something beyond the brain (...). He did not regard
G as a proof of his viewpoint that the mind acts
non-computationally, for he allowed that: On the other hand, on
the basis of what has been proved so far, it remains possible that
there may exist (and even empirically discoverable) a theorem-proving
machine which in fact is equivalent to mathematical intuition,
but cannot be proved to be so, nor even proved to yield only
correct theorems of finitary number theory. (Wang
(1993), p. 118, Penrose, p. 128). Het zou dus mogelijk zijn dat er
een theorema-bewijsmachine is die equivalent is aan de mathematische
intuïtie, terwijl ook niet kan bewezen worden dat dit zo is of dat
ze correct werkt. Gödel nam de logische mogelijkheid van zon
onkenbaar sound algoritme aan, maar hij geloofde er niet
in; hij geloofde in het losstaan van de geest van de stof. Turing
zegt ook dat een machine die feilloos is, niet intelligent kan zijn.
Hij had ook een eigen computer-versie van het Gödel-theorema.
Turings visie was consistent met Gödel, en volgens standpunt A.
Penrose wil nu A en
B uitsluiten, en een basis geven voor het wiskundig begrip.
Zijn vraag luidt als
volgt: kan het wiskundig begrip resulteren uit een algoritme dat
onkenbaar en unsound is of dat onkenbaar sound is? Met
andere woorden: is een vermeende algoritmische procedure F, die zou
schuilgaan achter dit wiskundig begrip, kenbaar? Nog anders gezegd:
stel dat het wiskundig begrip berust op een algoritmische procedure
F; is F dan kenbaar?
Penrose, die dus verwerpt
dat zulks mogelijk is, onderscheidt drie standpunten (- we gaan er
hier niet verder op in):
(1°) F is bewust kenbaar,
ook in de rol van algoritmische procedure achter het wiskundig
begrip;
(2°) F is bewust kenbaar,
maar niet in de rol van algoritmische procedure achter het wiskundig
begrip;
(3°) F is onbewust en
onkenbaar.
Uit de conclusies bij
hoofdstuk 3 (pp. 201-208) onthouden we nog dat, met betrekking tot de
in het begin van het boek geschetste vier standpunten, A
en B
aldus verworpen worden. Maar ook D
levert problemen op, want als men aanneemt
dat lichaam en geest niets met elkaar te maken hebben, hoe komt het
dan dat onze geest zo onlosmakelijk verbonden is met onze hersenen -
ja, dat hij de hersenen blijkbaar nodig heeft? Of waarom dan kunnen
medicijnen of handicaps de geestestoestand beïnvloeden? (1)Maar ook standpunt C
levert problemen op, want het heeft een
zeer speculatief karakter. Alle tot nog toe ontdekte natuurwetten
worden immers computationeel beschreven. We moeten dus kiezen, aldus
Penrose, voor de harde eerder dan voor de zachte versie van C.
Penrose blijft echter geloven in het bestaan van niet-computationele
activiteit in fysische systemen. En we kunnen die ontdekken door de
zwakke plekken in de wetten te onderzoeken - vooral de
quantummechanica leent zich daartoe.
(Wordt vervolgd)
(J.B., 10 oktober 1999)
Verwijzingen:
(1) O.i. zijn deze
tegenwerpingen onterecht. De geest heeft het brein nodig op dezelfde
manier waarop hij de rest van het lichaam, en ook al zijn andere
instrumenten (werktuigen) nodig heeft om zijn plannen uit te voeren.
Een goede schrijnwerker kan geen goed werk leveren als de snee van
zijn zaagblad is, maar daarom is hij nog geen slechte schijnwerker.
Zo ook zal zelfs een groot retor die zijn gebit mist, moeite hebben
om te praten, en nog meer moeite heeft hij wanneer zijn hersenen
beschadigd werden door een beroerte. Indien men de proef of de som
zou nemen, en men zou van een welbespraakt iemand dat gedeelte van de
hersenen wegnemen waar zich de spraak situeert, om er nadien nieuwe
en lege hersenencellen in te planten, dan zou men tot de
vaststelling komen dat zich de spraakkundigheid van die man alras zou
herstellen, net zoals de schrijnwerker, aan wie men de oude, botte
zaag zou ontnemen om hem een nieuwe en goede in de plaats te geven,
wel even zou moeten wennen aan het nieuwe werktuig, doch weldra weer
zijn vakkundigheid zou kunnen bewijzen. Immers, we ervaren toch allen
dat het de oefening is
die de kunst baart, dit wil zeggen: de herhaling,
het telkens weer trekken van nieuwe, betere of diepere sporen en
verbindingen. Intelligentie wordt grofweg gedefinieerd als
aanpassingsvermogen, waaronder niets anders verstaan kan worden
tenzij snelheid van
aanpassingsvermogen, want zich aanpassen doet alles en iedereen,
en ook de efficiëntie is uiteindelijk een zaak van snelheid en van
herhaling. Die snelheid zal dan wel te maken hebben met een
specifieke chemische huishouding, net zoals de mogelijke snelheid van
een wagen van zijn constructie en van de toestand van het wegdek
afhankelijk is, maar élke wagen heeft snelheid, anders was het geen
wagen. Wij kunnen in ons denken inderdaad belemmerd worden door
stoffelijke dingen, maar evenzeer stemt het tot nadenken dat wij in
ons denken ook beïnvloed kunnen worden door geestelijke dingen: wie
bijvoorbeeld door zijn geweten bezwaard wordt, is niet in staat om
een gedicht te lezen, en wie een compliment gekregen heeft voor
vlijt, zal nog beter presteren dan voordien. En waarom dan richt onze
geest zich op onze hersenen? Duidelijk om dezelfde reden waarom de
schrijnwerker, als hij wil werken, zijn zaag vastneemt, en niet de
zaag van een ander, of een pen. Onze geest heeft de hele evolutie
lang geïnvesteerd in onze hersenen, zoals de schrijnwerker zijn
arbeid toegespitst heeft op zijn schrijnwerkerij. Het is geen
betreurenswaardige zaak dat de geest door de beperkingen van de
hersenen gevangen wordt, net zomin als het betreurenswaardig is
dat ikzelf, als auteur van deze tekst, gevangen word door deze
tekst - door wat ik reeds neergeschreven heb. De tekenaar die een
cirkel afbeeldt op een blad papier, beperkt zichzelf, want hij kan
daarvan geen vierkant meer maken, en hoe verder hij vordert in zijn
kunstwerk, hoe meer hij zichzelf beperkt. Uiteindelijk blijkt hij bij
de afwerking totaal afhankelijk geworden te zijn van wat er reeds
staat, zodat zijn leermeester, op grond van wat hij ziet, hem dan
wellicht beter dan hijzelf kan zeggen welke retouches hij nog moet
aanbrengen om het werk te voltooien. Alle vrijheid is zelfbeperking,
en het botvieren van de vrijheid (in de goede zin van het woord),
resulteert uiteindelijk onafwendbaar in een confrontatie met externe
en daarom absolute wetten waaraan men zich wel moét
onderwerpen, wil men zn werk tot een goed einde brengen. Op
precies dezelfde wijze onderwerpt ook de geest zich aan de
stof; het zou absurd zijn als hij dat niet deed. Voor derden die
onbetrokken zijn met wat er gaande is, kan het er dan uitzien
alsof de stof de geest domineert, maar zon
beoordeling mist de pointe. Daarom beschouw ik de genoemde argumenten
van Penrose tegen standpunt D
als irrelevant.
11-05-2021
Roger Penrose, Shadows of the Mind. A Search for the Missing Science of Consciousness. Synthese en bedenkingen (in de voetnoten) - Deel 2/6
Roger
Penrose, Shadows of the Mind. A Search for the Missing Science of
Consciousness.
Synthese
en bedenkingen (in de voetnoten)
Deel
2/6
Gödel houdt zich bezig
met de axiomatische gronden van de wiskunde. Penrose wil middels
Gödel aantonen dat ons begrijpen geen algoritmische activiteit kan
zijn. De gewaarwording van rood kan niet computationeel worden
opgewekt. Dieren rekenen niet, maar zij worden wel rood gewaar.
Wat is nu het verband
tussen Gödels theorema en het gezond verstand? Een niet berekenbaar
proces is een onmiddellijk bewustzijn van iets. Daardoor kan men iets
visualiseren of een direct begrip hebben van iets, een
mentaal beeld. Dat hoeft niet noodzakelijk visueel van
aard te zijn. We begrijpen de betekenis van een woord direct,
we krijgen er onmiddellijk vat op, alsof we de ervaringen
van diegene die ons de mededeling doet,
delen. Een kind krijgt begrip van getallen, geabstraheerd van de
getelde dingen. Dit is geen berekenen meer, maar awareness.
Penrose geeft voorbeelden met visuele getalbeelden om het begrip
van de commutativiteit van de vermenigvuldiging duidelijk te maken.
Gödel toont aan dat het onmogelijk is om alle evidente
redeneerstappen in één systeem te steken dat dan bij machte zou
zijn om alles op te lossen: de behoefte aan nieuwe, vanzelfsprekende
begrippen kan niet en nooit weggewerkt worden. Het wiskundig
begrijpen is iets anders dan (be)rekenen. (1).
Tot hier een herhaling van
het hoofdstuk Consciousness and computation, dat loopt tot
pagina 63. Hierna wordt middels Gödel uiteengezet dat ons begrijpen
geen algoritmische activiteit kan zijn, in: The Gödelian case
(pp. 64-126).
Penrose zegt dat de
wiskunde het duidelijkste aantoont dat iets in ons denken ontsnapt
aan het loutere berekenen. Gödels stelling komt hierop
neer: Geen enkel formeel systeem van sound wiskundige
bewijsregels kan (principieel) alle ware uitspraken van de ordinaire
rekenkunde voortbrengen. Wat dus betekent dat het menselijk
verstaan niet kan gereduceerd worden tot een verzameling van
rekenregels. Geen dergelijk systeem kan bewijzen leveren van die
rekenkundige uitspraken waarvan de waarheid principieel toegankelijk
is voor menselijke intuïtie en begrip. Intuïtie en begrip kunnen
dus niet herleid worden tot een verzameling van regels.
Algoritmes kunnen
voorgesteld worden door wiskundig formele systemen, en een
Turing-machine is een wiskundig geïdealiseerde computer, een
stap-voor-stap-procedure. Een universele T-machine is er een die
om het even welke T-machine kan nabootsen, en die dus elk algoritme
kan uitvoeren, zoals bijvoorbeeld onze moderne computer.
Berekeningen
(computations, algoritmes, logische operaties) zijn de
activiteit van een T-machine. Willen we bijvoorbeeld een getal zoeken
dat niet de som is van drie kwadraten, dan bouwt de machine de
rij van de natuurlijke getallen op (rij1), en de rij van de
kwadraten ervan (rij2), en daaruit de rij van de som van drie
kwadraten (rij3); vervolgens overloopt ze rij1 en stelt
aan elk getal de vraag of het ook tot rij 3 behoort; is dat
niet het geval, dan hebben we te maken met één van de gezochte
getallen.
Nu zijn er ook oneindige
berekeningen: stel dat we een getal zoeken dat niet de som is van
vier kwadraten, dan zal de machine aan het werk gaan en nooit
ophouden met zoeken. Nooit zal zon getal gevonden worden (Lagrange
bewees in 1770 dat het niet bestaat), maar de machine zal daarover
nooit uitsluitsel kunnen geven, want de getallenrijen zijn oneindig
lang. Een ander voorbeeld is het vermoeden van Goldbach (1742), dat
door de oneindige berekeningen van de machine noch weerlegd noch
bewezen kan worden.
Hoe kunnen we nu uitmaken
of berekeningen oneindig zijn? Soms kunnen we dit intuïtief inzien.
Soms kunnen we dit ook formeel bewijzen middels mathematische
inductie (waarbij één enkele berekening relevant wordt geacht voor
àlle (natuurlijke) getallen). Maar deze procedure is ontoereikend om
oneindige berekeningen als dusdanig te ontmaskeren, omdat élke
verzameling van regels ontoereikend is om dat te doen (- wat volgt
uit Gödels stelling). M.a.w.: er zijn berekeningen die nooit
stoppen, maar dat dit zo is kan niet altijd wiskundig bewezen worden.
De regels kunnen dus het inzicht nooit vervangen!
Penrose toont nu hoe Gödel
deze waarheid demonstreert:
Beschouwen we Penroses
vereenvoudigde bewijs van de stelling van Gödel. De conclusie tot
welke Gödel in zijn theorema uiteindelijk komt (en die moet
illustreren dat het menselijk denken en begrijpen de activiteit van
het loutere rekenen kwalitatief overtreft), luidt als volgt: in de
rekenkunde bestaan er stellingen (en die zullen er altijd zijn)
waarvan wij de waarheid duidelijk kunnen inzien, maar waarvoor
geen bewijs bestaat.
Penrose geeft een
voorbeeld van zon ware en onbewijsbare stelling, namelijk de
volgende stelling, genaamd G (waarbij n een element is
van de natuurlijke getallen N):
(G): Er bestaat geen
enkel oneven getal dat de som is van n aantal even getallen.
Het is duidelijk want
evident voor ons, zegt Penrose, dat deze stelling waar is, maar wij
kunnen deze waarheid niet bewijzen.
Stel dat wij een poging
zouden ondernemen om de waarheid van (G) te bewijzen, dan zouden wij
dat moeten doen middels een algoritme dat alle mogelijkheden
narekent.
Na een oneindig lang
aantal berekeningen zouden wij nog steeds geen falsificatie van deze
stelling gevonden hebben, maar ook zouden wij nog steeds geen bewijs
gevonden hebben.
Dat bewijs zou er pas zijn
op het ogenblik dat we àlle mogelijkheden onderzocht hebben, en dat
zijn er oneindig veel. Het is dus een bewijs dat nooit eindigt, nooit
voltooid is, onvoltooibaar is.
Welnu, zegt Penrose:
misschien kunnen we wel bewijzen dàt zon bewijs nooit eindigt.
Stel eens dat we dat zouden kunnen, dan zouden we dat doen middels
een rekenprocedure, genaamd A.
Vanzelfsprekend zou die
rekenprocedure A dan wel eindig zijn, want anders hervielen we
in hetzelfde probleem.
Penrose toont nu aan (pp.
72-77): als wij veronderstellen dat A bestaat, dan leidt A
tot een contradictie, dus kunnen we niet veronderstellen dat A
bestaat, met andere woorden: zon rekenprocedure die de
oneindigheid van het bewijs van (G) moet aantonen, bestaat zelf niet.
Dus we kunnen niet bewijzen dat (G) waar is. Ziehier een beknopte
weergave van de gedachtengang.
We gaven zopas enkele
voorbeelden van de werking van de T-machine. Beschouwen we nu zon
berekening (C) die het natuurlijk getal n betreft, dus:
C(n) = C(0), C(1), C(2), C(3),..., wat wil zeggen dat C(n)
gelijk is aan de activiteit van de T-machine op het getal n.
De vraag luidt of die activiteit ooit stopt: bestaat er een procedure
die kan beslissen of die berekening ooit stopt?
Stel dat we een procedure
A hebben die zegt dat C(n) nooit stopt. A moet
dus alle mogelijke procedures bevatten. (A is sound,
d.w.z.: geeft altijd correcte antwoorden). Als A zelf ooit
eindigt, dan weten we zeker dat C(n) nooit eindigt.
Als A
sound is, dan moet dit kunnen uitgemaakt
worden door een berekening. Er zijn verschillende berekeningen:
C0(n),
C1(n),
C2(n),...
Zo bijvoorbeeld is Cq(n)
de activiteit van de q-de
T-machine op n.
Procedure A(q,n) is de
specifieke berekening die bewijst dat Cq(n)
nooit stopt; stopt Cq(n)
wél, dan hebben we bewezen dat Cq(n)
onjuist is. Dus: als A(q,n)
stopt, dan stopt Cq(n)
nooit. Maar stel nu dat q=n.
Dan geldt dus: als A(n,n) stopt,
dan stopt Cn(n)
nooit. A hangt
dus af van één getal en zal dus één van de volgende
rekenprocedures zijn: C0,
C1,
C2,
C3,...
Stel dat het Ckis: A(n,n) = Ck(n).
Stel nu dat k=n,
zodat geldt: A(k,k) = Ck(k).
Dan geldt dus: als Ck(k)
stopt, dan stopt Ck(k)
nooit. En dat is een contradictie. Procedure
A kan dus nooit
uitmaken of Ck(k)
al dan niet stopt. Als we dus weten dat A
sound is, dan weten we dat Ck(k)
nooit stopt. We weten dus iets dat A
niet kan bewijzen. Dus kan A
ons begrip niet omvatten! Gödel zegt nu dat
wiskundigen geen enkel sound algoritme
kennen dat in staat is om een wiskundige waarheid te bewijzen. (2)
(Wordt vervolgd)
(J.B., 10 oktober 1999)
Verwijzingen:
(1) Een bedenking bij het
abstraheren, bvb. inzake het tellen van dingen, het verkrijgen van
een begrip van kwantiteit onafhankelijk van de dingen die worden
geteld: o.i. is hier cruciaal dat het gaat om een afbeelden van de
tijd in het niet-tijdsgebondene. Tellen is een activiteit die tijd
vergt, een handeling die zich in de tijd afspeelt. Het getal
daarentegen is aan de tijd onttrokken, terwijl het toch refereert
naar een activiteit die tijd in beslag neemt, naar een duur dus. In
het getalbegrip wordt een act, of een duur, of iets tijdsgebonden,
onttrokken aan de tijd en ingepast in een tijd-loos kader,
bijvoorbeeld het kader van de natuurlijke getallen. Kwaliteiten
worden dus afgebeeld naar kwantiteiten. Men kan dus zeggen dat de
kwantiteit een bijzondere kwaliteit is, namelijk deze die kwaliteit
van de tijd (of van de activiteit) afbeeldt in een tijdloze ruimte
(hetzij een Euclidische ruimte, hetzij een ruimte van getallen,
hetzij eender welke ruimte van specifieke mentale beelden).
De activiteit van het abstraheren is dan niets anders dan het via de
ervaring terugvinden van kwaliteiten (wezenheden) in een wereld van
mentale beelden, in een mentale ruimte, waardoor precies die mentale
ruimte zichtbaarder of werkelijker wordt. Precies dit zo
doende zichtbaar maken van de mentale ruimte(n) is bewustzijn.
Bewustzijn is dus participeren aan (een bestaande)
mentaliteit of geest. Abstraheren is dan het positief
beantwoorden van de uitnodiging tot participatie aan de
geest(eswereld) - een uitnodiging die spreekt uit de dingen vanuit
bvb. hun schoonheid.
De visuele
verbeeldingskracht waarover Penrose het heeft, heeft dus zeker niets
te maken met virtuele realiteit. Mentale beelden zijn
niet-computationeel, maar waar blijft het sterke argument? O.i. Moet
onze hele opvatting/wetenschap op zijn kop worden gezet of binnenste
buiten worden gedraaid om dat te kunnen verstaan: het hogere brengt
het lagere voort en in geen geval is het andersom. Het lijkt
alleen andersom wanneer wij onze menselijke constructies verwarren
met het geschapene.
(2) Penrose geeft een
voorbeeld van zon ware en onbewijsbare stelling, namelijk de
volgende stelling, genaamd G (waarbij n een element is
van de natuurlijke getallen N):
(G): Er bestaat geen
enkel oneven getal dat de som is van n aantal even getallen.
Het is duidelijk want
evident voor ons, zegt Penrose, dat deze stelling waar is, maar wij
kunnen deze waarheid niet bewijzen.
Stel dat wij een poging
zouden ondernemen om de waarheid van (G) te bewijzen, dan zouden wij
dat moeten doen middels een algoritme dat alle mogelijkheden
narekent.
Na een oneindig lang
aantal berekeningen zouden wij nog steeds geen falsificatie van deze
stelling gevonden hebben, maar ook zouden wij nog steeds geen bewijs
gevonden hebben.
Dat bewijs zou er pas
zijn op het ogenblik dat we àlle mogelijkheden onderzocht hebben, en
dat zijn er oneindig veel. Het is dus een bewijs dat nooit eindigt,
nooit voltooid is, onvoltooibaar is.
Welnu, zegt Penrose:
misschien kunnen we wel bewijzen dàt zon bewijs nooit eindigt.
Stel eens dat we dat zouden kunnen, dan zouden we dat doen middels
een rekenprocedure, genaamd A.
Vanzelfsprekend zou die
rekenprocedure A dan wel eindig zijn, want anders hervielen we
in hetzelfde probleem.
Penrose toont nu aan (pp.
72-77): als wij veronderstellen dat A bestaat, dan leidt A
tot een contradictie, dus kunnen we niet veronderstellen dat A
bestaat, met andere woorden: zon rekenprocedure die de
oneindigheid van het bewijs van (G) moet aantonen, bestaat zelf niet.
Dus we kunnen niet bewijzen dat (G) waar is.
Het wonderlijke van
de stelling van Gödel bestaat er dus in, dat we kunnen inzien dat
bepaalde stellingen waar zijn, terwijl we tevens kunnen aantonen dat
we nooit zullen kunnen bewijzen dat die stellingen waar zijn.
Ik nodig U nu uit tot
deelname aan de ontmaskering van dit wonder, in de
volgende, korte uiteenzetting. Ik zal namelijk aantonen dat de
stelling van Gödel uiterst triviaal is. Met andere woorden zal ik
het volgende betogen: de stelling van Gödel is niet fout, maar ze
zegt in feite niets. Ziehier onze gedachtengang.
Een eerste vaststelling
is de volgende:
In de klassieke
rekenkunde nemen wij aan dat de rij van de natuurlijke getallen
oneindig is. Dat N een oneindig aantal elementen bevat, kunnen
wij niet bewijzen, maar we nemen het wel aan als zijnde waar en
onbetwistbaar. We poneren hiermee iets waarvan we eisen dat het waar
is, terwijl we ons er op voorhand bij neerleggen dat we het niet
kunnen bewijzen.
Een tweede vaststelling
is deze:
De telling is een vorm
van bewijs. Als ik de stelling poneer dat 3 opgeteld bij 4
gelijk is aan 7, dan bestaat een bewijs van deze stelling
daarin, dat ik III + IIII gelijkstel aan IIIIIII , waarbij ik tel
hoeveel IIIIIII werkelijk is, en dan kom ik tot de vaststelling
dat IIIIIII werkelijk gelijk is aan 7, en heb ik de waarheid
van deze stelling bewezen.
Correcter, kunnen wij de
axiomas van Peano ten berde brengen, en tot hetzelfde besluit
komen, maar wat we daarbij doen is eigenlijk reduceerbaar tot
telling, en wat ons hier aanbelangt is het bewijs door telling.
Nu hebben we aangenomen
dat de rij van de natuurlijke getallen ontelbaar is, met andere
woorden, dat er een oneindig aantal natuurlijke getallen bestaat,
terwijl we die niet kunnen tellen. Een grondstelling van de
rekenkunde, en laten we ze (N) noemen, luidt dus als volgt: Er
bestaat een oneindig aantal natuurlijke getallen. We nemen ook aan
dat deze stelling waar is.
Stel dat wij een poging
zouden ondernemen om de waarheid van (N) te bewijzen, dan zouden wij
dat moeten doen middels een algoritme dat alle mogelijkheden
narekent.
Na een oneindig lang
aantal berekeningen zouden wij nog steeds geen falsificatie van deze
stelling gevonden hebben, maar ook zouden wij nog steeds geen bewijs
gevonden hebben.
Dat bewijs zou er pas
zijn op het ogenblik dat we àlle mogelijkheden onderzocht hebben, en
dat zijn er oneindig veel. Het is dus een bewijs dat nooit eindigt,
nooit voltooid is, onvoltooibaar is.
Welnu, zou Penrose
zeggen: misschien kunnen we wel bewijzen dàt zon bewijs nooit
eindigt. Stel eens dat we dat zouden kunnen, dan zouden we dat doen
middels een rekenprocedure, genaamd B.
Vanzelfsprekend zou die
rekenprocedure B dan wel eindig zijn, want anders hervielen we
in hetzelfde probleem.
Het is nu duidelijk dat
wij geen eindige B kunnen vinden, tenzij B zich kan
beroepen op het axiomatisch karakter van (N). Wij moeten dus aannemen
dat (N) waar is, zonder bewijs. (N) is een grondstelling, een axioma.
Stel nu eens dat we die
grondstelling (N) zouden verwerpen als grondstelling. Welnu, dat
kunnen we gerust doen... mits we maar een andere stelling als
grondstelling poneren, bijvoorbeeld de stelling (G), of een andere,
of een combinatie van andere (onbewijsbare) stellingen waarvan we
eisen dat ze waar zijn.
We zien nu duidelijk het
volgende in:
(G) is onbewijsbaar omdat
(G) verwant is aan (N), en omdat we met betrekking tot (N)
hebben aangenomen dat (N) waar is terwijl we de waarheid van (N) niet
hoeven te bewijzen.
(G) is onbewijsbaar omdat
ook (N) onbewijsbaar is. En (G) is waar omdat ook (N) waar is. Maar
de onbewijsbare waarheid van (G) is helemaal niet verwonderlijk, want
we hebben zelf onbewijsbare waarheden in de rekenkunde ingestopt!
Vergelijk deze stand van
zaken met het schaakspel. Elke zet die men doet kan men verantwoorden
met betrekking tot eventuele tegenzetten en uiteindelijk met
betrekking tot het doel, namelijk het winnen van het spel. Maar men
kan geen enkele zet doen als er niet eerst spelregels bestaan, en
deze spelregels verantwoordt men vanzelfsprekend niet met het
argument dat men wil winnen, maar enkel met het argument dat men wil
kunnen spelen (dat is: hetzij winnen, hetzij verliezen; het argument
is dus: kunnen winnen en niet: winnen). De spelregels
zijn als het ware één pool van het spel: men kan bijvoorbeeld
argumenteren: Deze zet mag je niet doen, want hij is verboden,
dit wil zeggen: hij bestaat niet in dit spel; hij kan
niet. Dit is iets anders dan argumenteren: Deze zet mag je niet
doen, want dan zal je verliezen - je zegt dan dat de zet wel kan
maar dat het toch niet je bedoeling kan zijn om te verliezen, en dat
je hem daarom voor jezelf moet beschouwen als verboden. Noemen
we deze twee polen de objectieve en de subjectieve pool, dan kunnen
we de analogie met de rekenkunde gemakkelijk maken: in de rekenkunde
mag je niet de waarheid aan (N) ontzeggen, want anders kan je niet
meer rekenen. Word je geconfronteerd met bijvoorbeeld (G), dan moet
je ook inzien dat je hier weer op (N) botst, en dat het dus
vanzelfsprekend is dat (G), hoewel waar, toch onbewijsbaar is. Je kan
moeilijk verwachten dat (G) bewijsbaar zou zijn als (N) dat per
definitie niet is omdat (N) een grondstelling, een axioma, een
spelregel is. (G) is geen zet, maar een spelregel die zich voordoet
in een wat minder goed herkenbare vorm.
Een
opmerking met betrekking tot Penroses bewijs:
Penroses bewijs is ons
inziens eenvoudiger weer te geven, en wel als volgt.
We gebruiken de volgende
symbolen:
C: de bewerking C op n
A: de rekenprocedure die
wil bewijzen dat C nooit eindigt
eindigt
nooit
eindigt
ooit wel.
Stel dat C oneindig is en
dat A bestaat en A zegt dat C oneindig is, dan moet A
eindig zijn en ook sound, wat betekent dat het niet zo mag
zijn dat, als C oneindig is, een eindige A zou zeggen dat C
eindig is. In formulevorm krijgen we dan het volgende:
{((CC))
& ((CC))}
of {((CC))
& ((CC))}
met andere woorden:
((CC))
& ((CC))
met andere woorden:
CC)
Dus: als A zegt dat
C oneindig is, dan moet A sound zijn;
Dus: als A sound is,
dan kan A niets anders dan zeggen dat C oneindig is.
Dus: A is niet
hetzelfde soort berekeningen dat kan uitmaken dat C oneindig is. Dus:
alle berekeningen die kunnen uitmaken dat C eindig is, zijn
uitgesloten om van kracht te kunnen zijn om aan te tonen dat C
oneindig is. Dus: A als berekening bestaat niet.
Een
alternatief:
Als we er van uit gaan
dat de verzameling van natuurlijke getallen altijd eindig is, dus als
we er van uit gaan dat een getal pas bestaat als het geteld wordt,
dan duikt dit probleem niet op.
Gödel zegt: ge kunt niet
aantonen dat een bepaalde berekening nooit stopt. Maar tegelijk
aanvaardt men het als bewezen dat de rij van de natuurlijke getallen
nooit stopt. Hier zit dus de contradictie.
10-05-2021
Roger Penrose, Shadows of the Mind. A Search for the Missing Science of Consciousness. Synthese en bedenkingen (in de voetnoten) - Deel 1/6
Roger
Penrose, Shadows of the Mind. A Search for the Missing Science of
Consciousness.
Synthese
en bedenkingen (in de voetnoten)
Deel
1/6
In Hoofdstuk 1, getiteld:
Consciousness and computation, van het eerste deel, getiteld:
Why We Need New Physics to Understand the Mind. The
non-computability of Conscious Thought, situeert Penrose zijn
standpunt en zegt hij wat hij wil bewijzen: dat ons bewustzijn een
uiteindelijk niet-computationele aangelegenheid is, en dus niet
simuleerbaar door computers. Hij wil dat aantonen door te wijzen op
de aanwezigheid van dat niet-computationele in het wiskundige
begrijpen.
De wetenschap, zegt
Penrose, bekommert zich om het stoffelijke aspect van het heelal,
niet om de geest. Volgens sommigen nochtans is de geest
wetenschappelijk verklaarbaar: het is alleen een kwestie van
complexiteit. Volgens anderen is de geest van een andere orde en dus
buiten het bereik van de wetenschap. Penrose volgt de eerstgenoemden,
maar merkt op dat de wetenschappen nog iets mankeren om dat doel (het
verstaan van de geest) te bereiken: het bewustzijn behoort tot het
universum, maar we hebben een andere fysica nodig om de geest te
kunnen begrijpen.
Hij stelt de veel
gehoorde vraag of wij de redding van de wereld ooit aan almachtige
robots zullen kunnen overlaten. We zien immers steeds slimmere
computers op de markt komen. Penrose antwoordt hier voorlopig met de
opmerking dat dan de artificiële intelligentie de mens ook overbodig
zou maken.
Ter situering van het
eigen standpunt brengt Penrose de gangbare meningen onder in vier
perspectieven:
A.
Alle denken is louter berekenen; het heelal is in dat opzicht
vergelijkbaar met een grote computer. (Functionalisme - Turing).
B.
Een computer kan de werking van het brein nabootsen maar zonder
bewustzijn te hebben.
C.
De breinactiviteit brengt bewustzijn voort, maar een computer kan het
brein dit niet nadoen. (Penrose).
D.
Het bewustzijn staat volledig los van de stof en is onbereikbaar voor
elke wetenschappelijke benadering. (Mentalisme - Mysticisme).
A
is verwerpelijk alsook D,
zegt Penrose. M.b.t. B
merkt hij op, met J. Searle, dat de simulatie van een fysisch proces
helemaal niet hetzelfde is als dat fysisch proces zelf. C
rest: we hebben een nieuw begrijpen, een nieuwe fysica nodig. De
wetenschap geeft het dus niet op, maar moet rekening houden met de
realiteit van het bewustzijn (- ze moet dus ergens veranderen)
teneinde haar naam waard te kunnen blijven.
Berekening is
computation - de activiteit van een Turing-machine -, dit is
een algoritme. Men onderscheidt top-down en buttom-up
procedures. De eerst genoemde kennen we van de rekenmachines die
sneller rekenen dan de mens; de laatste wordt in de A.I. benut; zij
maakt gebruik van ervaringen in een soort geheugen (- een soort
feed-back?).
Turing verwerpt C,
maar Church, die in 1936 tot een analoge stelling kwam laat plaats
voor C. De stelling
van Church-Turing zegt dat elk algoritme in een -calculus
kan uitgedrukt worden. Turing zegt dat dat het geval is voor alle
fysische activiteiten. Church niet. Volgens C
is het bewustzijn onbereikbaar voor computers; C
vloekt niet met Church.
Een chaotisch systeem is
een dynamisch systeem dat zeer nauwkeurig afhankelijk is van
beginvoorwaarden (bvb. het weer), zodat het lijkt alsof het
niet-gedetermineerd én onberekenbaar is. Dit is echter fout:
principieel is het wél berekenbaar, alleen is zoiets meestal
praktisch onuitvoerbaar. Is dus ook de geest principieel
berekenbaar? Penrose zal bewijzen dat dit niet zo is: de geest is
principieel onberekenbaar!
Rijst de vraag welke soort
activiteit dan principieel onberekenbaar zou kunnen zijn. Heeft de
uniciteit van omgevingsfactoren hier iets mee te maken? Neen, want
ook ons eigen brein is een unieke omgevingsfactor. Penrose
geeft nu enkele voorbeelden van principiële onberekenbaarheid in
de wiskunde zelf. Vooreerst Hilberts
tiende probleem. Een Turingmachine (= een algoritme-machine) kan
uitmaken of bepaalde soorten van problemen een oplossing hebben of
niet. Maar Hilbert laat zien dat de Turing-machine van geen nut is
voor bepaalde vormen van Diophantische vergelijkingen. Een ander
voorbeeld is het tegelprobleem. Iets (bvb. het heelal) kan dus
gedetermineerd zijn doch tegelijk niet voorspelbaar, want niet
berekenbaar. Gedetermineerdheid is dus iets anders dan
berekenbaarheid. (1)
Zo zullen dan volgens A
de computers de mens overtreffen; volgens
B zullen
ze mensen kunnen nabootsen, terwijl het dan een irrelevante vraag is
of ze ook bewustzijn hebben, want in dit standpunt wordt bewustzijn
geïdentificeerd met uiterlijk gedrag; volgens C
en D
blijven computers ondergeschikt aan de
mens, ongeacht wat ze kunnen presteren, want de mens is niet
berekenbaar.
In het antwoord op de
vraag of computers rechten en verantwoordelijkheden kunnen hebben,
komt o.m. het essentiële verschil tussen wettelijkheid en ethiek tot
uiting, want volgens A
kunnen computers wettig of onwettig
handelen, dat wordt immers uitgemaakt op grond van uiterlijke
gedragingen (bewegingen). Volgens B
mankeert een computer daarvoor gevoelens
e.d.
Intelligentie kan niet
zonder dat er eerst begrip (understanding) is, en dit kan op
zijn beurt niet zonder gewaarwording of besef (awareness), wat
de passieve component is van bewustzijn (- de actieve component van
bewustzijn is volgens Penrose the feeling of the free will).
Computers rekenen vaak
sneller en beter dan mensen, maar wat zij missen, terwijl een mier
dat wél heeft, is: gezond verstand. De slimheid van bvb.
schaakcomputers is vanzelfsprekend alleen te danken aan wat experten
daar ingestopt hebben. Doen zich situaties voor die een beroep doen
op gezond verstand, dan slaat de sterkste schaakcomputer de bal mis.
Penrose zal nu ook aantonen dat computers ook geen wiskundig begrip
hebben, want wiskundig begrip is iets helemaal anders dan het kunnen
berekenen van dingen. Dit is nu wat Gödel aantoont. En daaruit volgt
dat, zoals ook J.R. Lucas betoogt, bij wie Penrose zich aansluit, dat
A en B
de mentale activiteit niet kunnen verklaren en dus
verwerpelijk zijn.
Waarom moeten we nu ook D
verwerpen? Omdat , aldus Penrose, elke geest die wij ontmoeten
verbonden blijkt met een fysiek brein. Anderzijds is het ook zo dat
wiskunde en wetenschap mysterieuze dingen bevatten. Penrose volgt
Plato hier: onze ideeën staan los van de materiële wereld, maar de
materiële wereld kan pas in termen van ideeën worden uitgedrukt en
worden verstaan. Maar verstaan is niet hetzelfde als berekenen!
(Wordt vervolgd)
(J.B., 10 oktober 1999)
Verwijzingen:
(1)
O.i. Kunnen we hier zeggen dat we moeten vaststellen dat er een kloof
is en blijft tussen onze kennis en de werkelijkheid, m.a.w.: deze
conclusie houdt in dat de werkelijkheid niet objectiveerbaar is.
(2)
Cf. de zgn. third person account van Shaffer.
(3)
O.i. Zijn die eigenschappen niet cruciaal want ook gevoelens kunnen
worden teweeg gebracht zonder dat ze echt zijn (zie onze kritiek bij
Guy Sircellos A theory of beauty) en dus kunnen ook onechte
reacties op die onechte gevoelens ingebouwd worden: men komt dan in
de situatie die wij kennen van de zgn. electronische
troeteldieren die gedijen op grond van een gesofisticeerd
zelfbedrog, vergelijkbaar met de poppenkast waarbij men vragen stelt
aan de poppen en ze zelf beantwoordt terwijl men ze zodanig laat
bewegen dat het lijkt alsof zij het zijn die antwoorden. O.i. Is er
geen essentieel verschil tussen de computer zoals beschreven in
standpunt B en de pop
van de buikspreker. Het is dus wél een relevante vraag of computers
bewustzijn hebben, en dat zal altijd een relevante vraag blijven,
omdat wij op zijn minst altijd graag willen weten of het de pop is
die de buikspreker bedient, of de buikspreker die de pop bedient: ten
minste één van de twee bedient de andere als er gesproken wordt.
Vanzelfsprekend komen alleen C
en D in deze
context als relevante standpunten naar voren.
(4)
Maar is ook het omgekeerde het geval??? Verder is dit ook nog eens
een argument door inductie: het is niet omdat we een losstaande
geest nooit zouden hebben waargenomen, dat hij er niet zou kunnen
zijn.
Roger Penrose, Shadows of the Mind. A Search for the Missing Science of Consciousness. Synthese en bedenkingen (in de voetnoten) - ILLUSTRATIE
Roger
Penrose, Shadows of the Mind. A Search for the Missing Science of
Consciousness.
Synthese
en bedenkingen (in de voetnoten)
ILLUSTRATIE 1
Oskar Reutersvärd (1915-2002): Zweeds tekenaar en beeldhouwer, ontwerper van meer dan 2500 'onmogelijke' figuren waarvan de zogenaamde driehoek van Penrose de bekendste is. M.C. Escher bedacht deze figuren los van Oskar Reutersvärd. [Bron: "Duizend uit de duizend. Portretten in potlood", J.B., Serskamp, 2014] Zie ook:
Het interview met Omsk Van Togenbirger (Tiende deel)
Het
interview met Omsk Van Togenbirger (Tiende deel)
Is dat niet een beetje oneerbiedig uitgedrukt?
OVT:
Pardon?
Je spreekt over onze leiders als over potentaten die
zichzelf als goden beschouwen en die ons als hun vee behandelen.
OVT:
Leiders? Zei je dat? Leiders?
Tja, dat zijn ze toch?
OVT:
Ben je het ermee eens dat het leiderschap, tenminste als er zoiets
kan bestaan, een voorbeeld moet nemen aan het goede ouderschap?
Jazeker...
OVT:
Het ouderschap met verantwoordelijkheidszin en zelfopoffering?
Vanzelfsprekend...
OVT:
Op dat vlak kunnen we trouwens nog wat leren van de dieren! Heb je al
eens gezien hoe de dieren zorg dragen voor hun jongen?
Ja, dat is instinct...
OVT:
Dat begrip is achterhaald, mijn beste: je moet dringend gaan
bijlezen!
Ik heb zo weinig tijd...
OVT:
Vissen, zoals je weet, zwemmen in scholen en de kleintjes zwemmen aan
de binnenkant, ze worden beschermd door de grote vissen die aan de
buitenkant van de school gaan zwemmen, zo omsluiten ze de kleintjes
als een levend schild. Alle comfort voor de kleintjes, zelfopoffering
voor de ouderen.
Inderdaad, ja...
OVT:
En om het nu maar te houden bij het maritieme: de
reddingssloepen van de Titanic waren gevuld met volwassen mannen!
Tja...
OVT:
De pausen achten zich de vertegenwoordigers van Christus op aarde,
nietwaar? De leiders van de kerk die naar hun eigen zeggen het
opgestane lichaam van Christus is. Zo is het toch?
Kennelijk...
OVT:
Als wij de oude teksten mogen geloven, was Christus een leider voor
de mensen: hij had zijn leven veil voor hen. Hebben de pausen hun
leven veil voor de mensen?
Je gaat toch niet weer vertellen over die opalen?
OVT:
Inderdaad, ik had het al verteld. Maar je begrijpt toch wel waarom ik
het herhaal?
Je hoeft dat verhaal niet te herhalen want ik ken het
al.
OVT:
Mijn beste, denk je echt dat ik het vertel opdat jij het zou kennen?
Waarom anders?
OVT:
Kijk, dat is wat ik nu precies bedoel: dit gaat helemaal niet over
informatie.
En waarover gaat het dan wel?
OVT:
Als die opalen konden spreken, dan zouden zij ons vertellen dat ze
elk vijftigduizend euro waard zijn. Dat is een bedrag waarvan
welgeteld de vijfentwintigduizend mensen die dagelijks van honger
omkomen, een OCMW-maaltijd kunnen genieten.
Ja?
OVT:
De zaak is nu dat die opalen inderdaad ook kunnen spreken. Het staat
ergens in oude teksten die ik niet meteen kan citeren omdat mijn
geheugen achteruitboert, het zijn teksten waarover men zegt dat ze
figuurlijk moeten opgevat worden omdat iedereen wel weet dat stenen
niet in staat zijn om te spreken, ook niet als het edelstenen zijn.
Maar ik verklap je nu, mijn beste, dat stenen wél in staat zijn om
te spreken. Meer zelfs: stenen zijn in staat om te getuigen in
rechtszaken. De opalen op de mijters van de pausen en de andere
hoogwaardigheidsbekleders in de kerk maar ook de edelstenen op de
kronen van koningen en koninginnen en in de ringen, in de pols- en
halsbanden van miljardairs... zij zijn de directe getuigen van een
niet meer te tellen aantal volkerenmoorden! En stenen kunnen niet alleen spreken en getuigen, zij zijn ook perfect geloofwaardige getuigen want stenen kunnen helemaal niet liegen, mijn beste, ze zijn immers van steen, begrijp je? De beesten
dragen zorg voor hun jongen, zij geven hen het voedsel uit hun bek en
zij beschermen hen met hun eigen lijf. Maar onze leiders, zoals jij
hen noemt: dragen zij mijters met parels van geslepen glas? Worden
zij gekroond met doornen? Rijden zij rond met een Toyota Corolla?
Dat is allemaal reeds gekende informatie.
OVT:
Toch niet. Het zijn convocaties.
Convocaties?
OVT:
Meer nog: het zijn aantijgingen.
Aantijgingen?
OVT:
Tenlasteleggingen, beschuldigingen.
En waarvan beschuldig jij onze leiders dan wel?
OVT:
Zie je wel hoe diep de leugens zitten? Je hebt het weer over leiders,
mijn beste! Leiders, zo zeg je maar dat zijn ze niet! Het zijn
commerçanten of zelfs platte bedriegers. Zij geven zich uit voor
leiders, maar dat leiderschap is slechts een voorwendsel om je in de
doeken te kunnen doen. Ze hebben limousines nodig om je ervan te
overtuigen dat zij leiders zijn: limousines, mijters, kronen,
paleizen, dienaren, parades: het dient allemaal om te verbergen dat
zij ordinaire dieven zijn terwijl zij dat zodoende etaleren. Zij
blijken niet eens te weten dat leiderschap, dienaarschap is en dat
bevelen hun kracht halen uit het feit dat zij het goede beogen van
diegenen aan wie zij gericht zijn. Nu, zij weten dat natuurlijk wel.
Wat ze doen is helemaal niet leiden maar imponeren, manipuleren,
onder druk zetten, intimideren en afpersen. Heb je al eens gezien hoe
naarstig politici hun ronde doen in de weken voorafgaand aan de
verkiezingen? Handjes geven in de OCMW-rusthuizen, briefjes uitdelen
waarbij zij 'de gewone mensen', zoals zij hen zo graag noemen, bij de
voornaam aanspreken? Als dat geen intimidatie is, dan ben ik de paus
van Rome! Zij doen exact hetzelfde wat Poetin deed toen hij grote,
bemande oorlogsschepen voor de kuststeden op de Krim liet aanmeren in
de aanloop naar het referendum waarop de bevolking zich 'vrij' kon uitspreken over haar onderwerping aan Rusland! En nu ga jij wellicht
tegenwerpen dat men onze vriendelijke dorpspolitici niet mag
vergelijken met de dictator van een grootmacht?
Wij hebben onze politici zelf verkozen.
OVT:
Mijn beste: zie je nu zelf niet hoe diep het zit? Wij stemmen voor
zekere politici zoals wij ook zekere merken kopen en dat doen wij
vaker dan wij zelf toegeven onder invloed van reclame. En is dat niet
iets heel anders dan handelen uit vertrouwen? Het schenken van
vertrouwen vereist vrijheid. Reclame is een aanval op de vrijheid.
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
3 mei 2021)
02-05-2021
Het interview met Omsk Van Togenbirger (Negende deel)
Het
interview met Omsk Van Togenbirger (Negende deel)
- Omsk Van Togenbirger, je vertelt dat de mens
wegvlucht in wanen omdat hij niet bij zichzelf kan blijven. Pascal
zei dat trouwens ook al: de ergste kwaal van een mens is dat hij
niet op zijn kamer kan blijven. Maar worden de zaken in deze
voorstelling niet op hun kop gezet? En is het niet veeleer zo dat de
mens niet bij zichzelf kan blijven precies omdat hij zoekt naar...
neen, niet naar waanzin maar naar zin? Met andere woorden: laat de
mens zich met allerlei zaken in omdat hij geen rust vindt in
zichzelf of vindt hij geen rust in zichzelf vanwege die drang naar
anders en naar meer? Jij spreekt dan over waanzin, maar kan je het
voor hetzelfde geld ook niet hebben over zin? Zoekt de mens zin
omdat hij onrustig is of is hij onrustig omdat hij naar zin zoekt?
OVT:
Het is een feit dat de mens onrustig is en dat hij daarom hetzij
vlucht hetzij zoekt. Waar hij van zichzelf wegvlucht, is sprake van
waanzin; waar hij zoekt, zoekt hij uiteraard naar zin. En dat wil
zeggen dat hij die zin niet in zich heeft. Of tenminste, dat hij
gelooft dat hij die zin niet in zich heeft.
En wat van de twee is dan het geval?
OVT:
Dat is een zeer goede vraag. En misschien is het wel wezenlijk voor
de mens dat hij door zijn natuur wordt aangezet om te gaan zoeken.
Kijk, kinderen voelen zich nog goed in hun vel, zij zijn als het ware
nog altijd tentakels van hun moeder. Maar eenmaal de puberteit is
ingezet, voelen mensen zich niet langer tevreden bij zichzelf: zij
worden onrustig vanwege een ingeboren verlangen, een verlangen
naar... een wederhelft. De Oud-Griekse wijsgeer Plato verklaarde dat
verlangen vanuit de mythe dat de koppels die zich vormen, in de
oertijd ooit één en dezelfde mens waren. Het verlangen van
geliefden naar elkaar is in feite de heimwee naar een verloren
eenheid. De menselijke onrust wordt althans aangevoeld op een
vergelijkbare manier, namelijk als het besef iets kostbaars verloren
te hebben. En niet zomaar iets waardevols, zoals een geldbeugel, maar
wel het meest waardevolle dat men zich maar bedenken kan: zichzelf!
De mens kan niet in zichzelf rusten totdat hij zijn wederhelft
gevonden heeft en dan lijkt het voor hem alsof hij zichzelf gevonden
heeft.
Dat is alvast een mooie uitleg...
OVT:
Iedereen kan bij zichzelf nagaan dat die gevoelens van heimwee,
verliefdheid en het terugvinden van zichzelf of het herstel van een
verloren geluk, waarachtig zijn.
Ontegenzeggelijk.
OVT:
De mythe van Orpheus en Euridicè zoals verhaald door Vergilius en
door Ovidius heeft het over de noodlottigheid in die werkelijkheid:
wanneer Orpheus' geliefde Euridicè na een adderbeet sterft en in het
dodenrijk belandt, is Orpheus danig ongelukkig dat hij naar haar op
zoek gaat in de Hades zelf: liever is hij dood dan zonder zijn
wederhelft te moeten verder leven. Zijn smeekbede maakt de harten van
de meest hartelozen, de heersers van de onderwereld, week en zij
staan Orpheus uiteindelijk toe dat hij zijn Euridicè terughaalt. De
voorwaarde is wel dat hij gedurende de terugweg naar het leven, zijn
ogen van haar af houdt. Edoch, dezelfde begeerte die hem naar haar
doet verlangen, maakt dat hij haar weer verliest en dit keer voor
immer: hij kijkt om. Hij wordt verscheurd en zijn geluk is definitief
voorbij.
Ik las het verhaal in een boek dat de Griekse
mythologie vertelt in honderdzesendertig verhalen. (*)
OVT:
Met zijn verhaal over de oorspronkelijke oertijd-mensen waarvan wij
in feite slechts helften zijn, verklaart Plato overigens evenzeer dat
sommige koppels bestaan uit mensen van hetzelfde geslacht: niet een
mogelijk gemeenschappelijk doel, zoals kinderen krijgen, brengt
mensen samen maar een gemeenschappelijke oorsprong. Mensen vinden
elkaar niet vanuit een verlangen naar kinderen maar vanuit een
terugverlangen naar zichzelf. Het verlangen naar kinderen dat het
verlangen is naar het vereeuwigen van die eenheid, komt gebeurlijk
later. Dat laatste is natuurlijk, het eerste heeft iets dat het
louter natuurlijke te boven gaat.
Inderdaad...
OVT:
Uiteraard gaat de onrust waarvan sprake niet over de menselijke
wederhelft maar wellicht is er geen betere vergelijking mogelijk om
het aangeboren gemis dat ons doet zoeken aan te duiden, dan de
vergelijking met het zoeken naar zijn wederhelft.
Het zoeken naar zin is geen waanzin?
OVT:
Niet te vlug hier! Sommigen hebben het over de mens als zingever en
dat zou ik ten stelligste willen tegenspreken. Ik geloof niet dat
mensen in staat zijn om geheel uit zichzelf zin toe te voegen aan de
dingen, het lijkt mij op zijn zachtst gezegd een beetje aanmatigend
om zoiets te geloven. We kunnen uiteraard wel zin ontdekken en dat is
iets helemaal anders.
Wat is dan het verschil?
OVT:
Hun zin ligt reeds in de dingen zelf besloten: wij kunnen er niet
iets uit halen wat er niet al in zit, begrijp je?
Toch niet...
OVT:
Wel, kijk jij soms televisie?
Dat gebeurt, ja.
OVT:
Rij je met de auto?
Soms.
OVT:
Heb je lampen hangen thuis?
Jazeker... Jij wil het hebben over elektriciteit.
OVT:
Bijvoorbeeld! En is elektriciteit een uitvinding of is het een
ontdekking?
De bliksem was altijd al in de natuur aanwezig en in
1752 heeft Benjamin Franklin de bliksemafleider... uitgevonden en de
elektriciteit... ontdekt.
OVT:
Eigenlijk kenden de Oude Grieken dat al, ze wekten statische
elektriciteit op door met wol over barnsteen te wrijven en dat
noemden ze dan barnsteenkracht. Elektron is trouwens het Griekse
woord voor barnsteen. Sommige vissen, zoals de sidderaal, kunnen
elektrische vonken opwekken en zelfs bombardeerkevers kunnen vuur
maken. De vuurspuwende draken lijken in die context helemaal geen
verzinsels meer te zijn: net zoals de kabouter en de reuzen blijken
heel wat werkelijkheden uit de sprookjes alles behalve verzonnen. Het
is opnieuw aanmatigend om zomaar te gaan veronderstellen dat de
dingen die wij niet kennen, ook niet bestaan, alsof ze bestonden
omdat we ze kenden. Alsof wij het natuurrecht hadden om alles te
kennen. Alsof het de dingen verboden was om te bestaan totdat wij er
kennis van namen. Maar wat ik wilde zeggen, is dit: televisiekijken,
stofzuigen, het huis verlichten: het zijn dingen die als
mogelijkheden sinds het begin der tijden in de natuur besloten lagen
en ons aandeel erin bestaat enkel uit het vinden van die dingen, het
ontdekken ervan. Het gaat om een zin die wij gevonden hebben, niet om
een zin die zijn oorsprong vindt bij ons. Wij hebben de elektriciteit
ontdekt, dat wil zeggen: wij hebben hem gevonden maar hij was er al,
het is alsof hij lag te wachten om ontdekt te worden. Die
vindingsdrang ligt wellicht in de menselijke natuur besloten, zoals
ook de plant het voedsel zoekt en vindt dat zij dan omzet in haar
levensvormen. Wat dan ook niet betekent dat bijvoorbeeld het paard
geschapen is om de kar te trekken, zoals sommigen geloven. Wijzelf
kunnen bedoelingen hebben maar we moeten ons ervoor hoeden om ze in
de dingen buiten ons te projecteren want ook dat is waanzin.
Zijn
degenen die geloven dat er een pandemie aan de gang is, waanzinnig?
OVT:
In geen geval: er zijn ontelbare pandemieën aan de gang en dat is
ook altijd al het geval geweest: alle wezens strijden onderling om
een zo groot mogelijk stuk van de koek. Waanzinnig is wel het
fenomeen waarvoor Ivan Illich waarschuwt in een van zijn laatste
teksten: mensen die gaan denken dat het normaal is om te verlangen
naar een perfecte gezondheid. Het is volstrekt uitgesloten dat iemand
altijd 'gezond' is omdat het leven een voortdurend gevecht is tegen
ziekte, aftakeling en dood, waarbij het niet alleen normaal is maar
tevens onvermijdelijk dat wij dit gevecht vroeg of laat zullen
verliezen. Wie zich daar niet kunnen bij neerleggen, zijn waanzinnig
en aan die waanzin lijden ook steeds meer mensen omdat zij van de
realiteit vervreemd zijn. Verregaande vervreemding is ook wat maakt
dat men tegen corona aankijkt zoals men dat nu kennelijk wereldwijd
doet. De actuele visie op de mens, de wereld en de toekomst is een
constructie van een aantal potentaten die van de werkelijkheid
vervreemd zijn door het aanhangen van een wereldbeeld waarin zij
zichzelf zien als goden en waarin zij de mensen behandelen als hun
vee.
Het interview met Omsk Van Togenbirger (Achtste deel)
Het
interview met Omsk Van Togenbirger (Achtste deel)
- Omsk
Van Togenbirger, als ik na je interessante uitweiding mag terugkeren
naar het onderwerp van ons gesprek, het einde van de wereld... Moeten
wij nu vrezen dat de door corona verkapte machtsgreep het einde van
de mens wordt?
OVT:
Er is, zo vrees ik, veel meer aan de hand en de kenteringen die
uiteraard bespoedigd worden door de coronastrategie zijn al een
tijdje aan de gang...
Je had het over de cultus van de waanzin die ons moet
beschermen tegen de waarheid die anders geheel ondraaglijk wordt?
OVT:
Kijk eens hier, mijn beste... Rome is de hoofdstad van Italië,
nietwaar?
Jazeker...
OVT:
En middenin de stad Rome ligt een staat, genaamd Vaticaanstad, ja,
een heuse staat, geheel ommuurd, met een staatshoofd, een eigen
wetgeving, een quasi uitsluitend mannelijke bevolking, ambassades
alom ter wereld...
Zo is dat, ja...
OVT:
Die staat wordt geregeerd door pausen die tevens regeren over het
verrezen lichaam van Christus waarmee de zogenaamde kerk samenvalt,
nietwaar?
Dat wordt gezegd, inderdaad...
OVT:
Samen met zijn curiekardinalen zit de paus vergaderingen voor waarin
door hooggeleerde geestelijken wordt beslist om bijvoorbeeld de
goudkleurige mijter in het wapenschild van de regerende paus te
vervangen door een meer modieuze en eenvoudige witte mijter.
Ja...
OVT:
Dat heeft uiteraard allemaal heel wat voeten in de aarde maar eenmaal
men erin geslaagd is om desbetreffend tot een consensus te komen in
de heilige congregatie welke zich het thema behartigt, en er wordt
overgegaan tot het vervangen van de gouden door de witte mijter,
spreekt men over een progressief pausschap en is dit wereldnieuws,
begrijp je?
Ja...
OVT:
Weet je trouwens dat pauselijke mijters bezet zijn met allerlei
edelstenen, zoals opalen, tientallen opalen, zoals men op recente
prentjes kan zien?
Juist, ja...
OVT:
Ken je ook de waarde van zo één opaal?
Ik heb geen flauw idee...
OVT:
Ik heb het onlangs nagekeken: één opaal heeft een waarde van
ongeveer 50.000 euro.
Dat wist ik helemaal niet.
OVT:
Hoeveel mensen kan men met dat bedrag te eten geven?
Een normale maaltijd?
OVT:
Een doordeweeks middagmaal.
Twee euro besteedt men daaraan in de
OCMW-rusthuizen... dat maakt dan 25.000 maaltijden.
OVT:
Goed gerekend. En hoeveel mensen sterven dagelijks door honger?
Vijfentwintigduizend ongeveer.
OVT:
En is het u al opgevallen dat die opalen in die mijters blijven
staan, ondanks de wereldwijde hongersnood?
Zo is dat ja.
OVT:
Mag men dan niet zeggen dat die edelstenen de schuldbewijzen zijn
voor een aanslepende genocide?
Tja...
OVT:
Is genocide een christelijke deugd?
Niet bepaald...
OVT:
Beweert de paus de plaatsvervanger te zijn van Christus?
Inderdaad...
OVT:
Kijk, dat bedoel ik nu juist, begrijp je? Dat is klinkklare waanzin
en niets anders, of vergis ik mij ergens in mijn redenering, mijn
beste?
Ik denk het niet...
OVT:
Als ik mij vergis, zou ik heel graag willen dat je het ook zegt, ik
zal dan met veel plezier mijn visie herzien, het zou al te jammer
zijn mocht een mens door een domme vergissing gek verklaard worden,
vind jij dat ook niet?
Uiteraard...
OVT:
Zie je wel! Want dat gebeurt wel elke dag, weet je dat? Men zegt dan:
die persoon daar lijdt aan grootheidswaanzin, hij gelooft dat hij de
paus de les moet spellen. De paus is namelijk het hoofd van de
katholieke kerk, de plaatsvervanger van God zelf op aarde, begrijp
je? Wie een zo hoogstaand persoon durft aan te vallen, moet wel niet
goed bij zijn hoofd zijn, zo zegt men. Of vergis ik mij?
Tja, zo is dat...
OVT:
Pausen, presidenten, koningen... kritiek is daar helemaal uit den
boze! Of vergis ik me, mijn beste?
Welnee, ik zie niet in waar je je zou vergissen...
OVT:
De kinderen kwamen vorig jaar op straat voor de gezonde lucht van
morgen maar op de milieutop wees de Amerikaanse president hen
terecht: hebben de kinderen zich dan vergist, mijn beste? Is het
milieu proper en geloven zij alleen maar dat het vuil is? Worden de
mensen er ziek van of is dat allemaal kwaadsprekerij en achterdocht?
Toch niet...
OVT:
Hoort het niet dat een kind een president aanvalt of is het heel
terecht dat kinderen wantrouwig worden jegens ouderen als die ouderen
gewoon doorgaan met vervuilen omdat dit hun almaar rijker maakt? Vind
jij ook dat kinderen sowieso gehoorzaam moeten zijn aan ouderen?
Euh...
OVT:
De zaak is dat zij niet ongehoorzaam kunnen zijn, mijn beste
en dat betekent dat het recht van de sterkste het hier haalt op de
redelijkheid en op de deugdzaamheid.
Ja...
OVT:
De waanzin, de onverschilligheid, de stompzinnigheid: het bestaat
allemaal al duizenden jaren, het is er heus niet gekomen door het
virus maar net andersom: het virus is er gekomen door de waanzin. Als
de mensen niets om handen hebben, als ze zich beginnen te vervelen,
vinden ze altijd zo'n dingen uit. De ene keer is het oorlog, dan
fabriceren ze een economische crisis, dan weer wordt er naar de maan
gereisd... Het zijn allemaal waanzinnige bezigheden en daarin vlucht
men weg van zodra men zich begint te vervelen, begrijp je?
Niet zo goed, nee.
OVT:
Stel eens... een aantal mensen zijn aan het werk in een fabriek. Er
is een elektriciteitspanne en er wordt beslist een pauze in te
lassen. Nu zou men denken: het harde labeur wordt onderbroken, men
heeft de gelegenheid om te rusten en men rust. Maar wat doet men? Men
begint te kaarten! Jawel, mijn beste: gij hoort het goed: kaarten
doet men! En waartoe dient dat spel? Tot niets, tot twee keer niets
en het is nog inspannend ook. Maar liever dat dan bijvoorbeeld
rusten. Men doet ongeacht wat om de tijd te verdrijven die men
anderzijds zegt tekort te hebben, de meest waanzinnige activiteiten
vindt men uit. Kaarten, bidden, telefoneren, ook als men helemaal
niets te zeggen heeft, kletsen, leugens verzinnen, men kan het zo gek
niet bedenken of men doet het. Wordt de bezigheid onderbroken, dan
vlucht men hals over kop in een andere, het doet er niet toe welke,
de meest waanzinnige is beter dan helemaal niets. Men vlucht. En voor
wat vlucht men dan eigenlijk? Weet je dat?
Voor de stilte?
OVT:
De mens vlucht voor zichzelf, bijna niemand wil met zichzelf
geconfronteerd worden, men vlucht in een personage, men vlucht achter
een masker, heel letterlijk trouwens in deze tijd, men vlucht in een
werk of in een spel, als men maar niet met zichzelf geconfronteerd
wordt. De meeste mensen kunnen niet alleen zijn en om die reden zijn
zij kuddedieren. En zie je hoe men dan zegt 'kuddedieren' en niet
'kuddemensen'? Want dat is wat er gebeurt met mensen die vluchten
voor zichzelf: zij vluchten voor hun mens-zijn en zij doen dat door
te vluchten in hun dierlijkheid en dat doen ze door zichzelf te
herleiden tot een lid van een kudde. Het is immers lastig om mens te
zijn. Niet het alleen zijn als zodanig is lastig, ook niet de rust of
de stilte maar wel de confrontatie met zichzelf: het dier dat zijn
spel ineens onderbroken ziet worden, wordt ermee geconfronteerd dat
het bovendien mens is. Mensen willen hoe dan ook hun mens-zijn uit de
weg gaan.
Waarom?
OVT:
De kat legt zich in haar mand in een draai en slaapt bijna de klok
rond. De worm knaagt een blad af tot bij de nerf en herbegint dan met
het volgende blad. Alle dieren doen wat voor hen voor de hand ligt.
Alleen de mens is en blijft onrustig: hij wil vooruitgang, hij wil
tijd winnen, hij wil een hogere productie, hij wil records breken,
hij wil naar Mars. Dieren en planten, mijn beste, willen dat allemaal
niet. Zij groeien en bloeien, eten en slapen, en de kous is af. Ze
zijn in vrede. Geen vooruitgang voor de katten, de koeien, de
insecten en de bomen: zij zijn perfect tevreden met het leven dat ze
leiden. De mens wil altijd hoger, sneller en sterker. En dat maakt
hem ongelukkig want ook hij veroudert en verdwijnt. Zelfs de soort is
gedoemd om te verdwijnen, het leven op aarde, het zonnestelsel: het
heeft allemaal een beperkte houdbaarheid, het einde ervan staat in de
sterren geschreven. Maar de mens wil hiermee niet geconfronteerd
worden: hij weigert zich neer te leggen bij de werkelijkheid. Hij
vlucht weg in wanen. En dat is zijn ongeluk. Daedalus en Icarus en
al die andere oeroude verhalen etaleren de menselijke overmoed, de
onrust, het grenzeloze streven, de wil.
Het interview met Omsk Van Togenbirger (Zevende deel)
Het
interview met Omsk Van Togenbirger (Zevende deel)
Plotseling
zie ik dat de zuster die de koffie heeft gebracht weer in het deurgat
staat. Van Togenbirger heeft de blik verdroomd gericht op de toppen
van zijn schoenen, de zuster knipoogt, nijgt zich naar me toe en
fluistert me in het oor:
Het lijkt erop dat hij weer goed op dreef is, eigenlijk
is het tijd voor zijn pillen, ik zal nog een beetje wachten tot het
interview gedaan is...
O, daar is nog lang geen sprake van, zo antwoord ik
haar: tenzij u daar anders over beslist natuurlijk, u zegt het maar
als u vindt dat dit onderhoud te lang duurt...
Nee hoor, doen jullie maar rustig verder, zegt ze, en
als jullie mij nodig hebben: hier is de bel!
Zij
wijst naar een sinaasappelvormige plastic bol die vast hangt aan een
touw en demonstreert het mechanisme door er eens aan te trekken. In
de verte, elders in het gebouw, is een gerinkel hoorbaar dat door dit
museumstukje voortgebracht wordt en zij lacht, wuift en verlaat de
kamer. Pas nu lijkt Van Togenbirger weer uit zijn gedachten te
ontwaken.
Als ik het goed begrijp, beste Omsk Van Togenbirger,
is er op de een of andere manier dan toch wel sprake van de door de
religies voorspelde apocalyptische tweestrijd? De lang verwachte
eindstrijd tussen goed en kwaad? En dan zouden, volgens jouw
uitleggingen, de verkondigers van de pandemie, de wetenschapslui en
de politici, in feite de Luciferianen zijn, terwijl hun
tegenstanders, aan wie spreekrecht wordt ontzegd en die ervan
beschuldigd worden complotdenkers te zijn, eigenlijk moeten worden
beschouwd als de redders van de mensheid? Ik kan mij daarbij echter
niet van de indruk ontdoen dat wie de zaken op die manier
voorstellen, zich blootstellen aan de kritiek dat zij wel bijzonder
aanmatigend zijn. Heb je daar al aan gedacht en heb je daar een
antwoord op?
OVT:
Mijn beste, luister nu eens hier. De vraag die men zich moet stellen
wanneer men het hele gebeuren in ogenschouw neemt, is de volgende:
wat beogen degenen die onverschrokken de pandemie verkondigen en wat
beogen zij die zich met al hun hebben en houden tegen hen keren? Wat
drijft vooreerst diegenen die ons komen te vertellen dat wij bedreigd
worden door een welbepaald kwaad en dat zij de oplossing daarvoor in
petto hebben? Je begrijpt toch dat die handelwijze helemaal niet
nieuw is? Dat zij zich alsmaar herhaalt in een ontelbaar aantal
vormen? Op de keper beschouwd gaat het hier om een bijzonder goedkoop
en doortrapt maar even beproefd patroon dat een tactiek verraadt die
zonder uitzondering alle potentaten hanteren om de massa aan zich te
onderwerpen en vervolgens uit te buiten.
Hoe dan wel?
OVT:
Ik maak jou bang voor een zeker kwaad en vervolgens verkoop ik jou de
ultieme oplossing voor een zo dik mogelijk pak geld! Wel, is dat niet
de tactiek waarmee bijvoorbeeld de katholieke kerk de halve
wereldbevolking al tweeduizend jaar lang aan het lijntje houdt? De
katholieke kerk maar ook alle andere religies? De potentaten in de
verschillende religies maar ook de machtswellustelingen in de
politiek en in zowat alle sectoren?
Tja...
OVT:
Mijn beste: waar figuren opduiken die angst zaaien, zijn gezonde
mensen extra op hun hoede want instinctief weten zij heel goed wat
daar op volgen zal. Elke verkoper, of moet ik zeggen: elke dief, weet
dat hij zijn product pas kan slijten als hij bij zijn potentiële
klant een behoefte daaraan kan opwekken. In de huidige wereld poogt
men vooral veiligheid te verkopen, een product dat goed in de markt
ligt na enkele jaren van opgeklopt terreurnieuws over och arme een
paar honderd slachtoffers wereldwijd of waren het er een paar
duizend? Er wordt een kwaad geschapen en een remedie volgt tegen een
prijs die uiteindelijk niemand meer bij machte is om te betalen
omdat, als puntje bij paaltje komt, het om het eigen leven van de
betrokkene gaat. Ja, van niets minder tracht elke potentaat zijn
prooien te beroven dan van hun eigen leven en als zij het weigeren om
hun leven aan hem te schenken, lopen zij het gevaar bij iedereen voor
lafaards door te gaan! Of heb je niet onthouden wat de leiders
rondbazuinen over het volk? Hebben ze dan iets nodig om voor te
leven? - zo schreeuwen ze: Welnee, ze hebben iets nodig om voor
te sterven!
We weten pas zeker of we voor een zaak willen leven
als we ook bereid zijn er voor te sterven: zijn dat niet de woorden
van Erneste Che Guevara?
OVT:
Maar mijn beste: tallozen hebben variaties gemaakt op datzelfde
thema! Martin Luther King, Dag Hammarsjold, Fjodor Dostojevski,
Albert Einstein, Gilbert Chesterton, Arthur Schopenhauer...
En spreken zij dan de waarheid niet?
OVT:
Mijn beste, ik noem het doen van dergelijke uitspraken een vorm van
de aan mannen eigen drang om te paraderen en sta mij toe dat ik dit
met enkele voorbeelden illustreer. Onlangs zijn bijzonder betrouwbare
getuigenissen vrijgegeven over de bemanning van de reddingssloepen
van de Titanic die in de nacht van 14 op 15 april van het jaar 1912
tegen een ijsberg aan vaarde en zonk. Los van het feit dat de
opvarenden van tweede of derde klasse met het neerlaten van hekkens
verhinderd werden om het dek te bereiken waar zich de reddingssloepen
bevonden, heeft zich onder de elite op het dek een nog groter drama,
een drama van eerste klasse afgespeeld. In weerwil van de morele
regel dat vrouwen en kinderen eerst gered moeten worden, bleken de
overlevenden in de schuiten die het schip dat ter hulp kwam,
bereikten, bijna allemaal mannen te zijn.
Daarvan heb ik inderdaad gehoord, ja...
OVT:
Nog een mooi prentje is dit. Er bestaan op televisie verspreide
beelden van een gezin dat in een drive-in natuurpark niets vermoedend
de auto verlaat. Alras wordt het kind belaagd door een tijger en raad
nu eens wat er gebeurt! Terwijl de moeder haar kind overigens met
succes tegen het wilde beest verdedigt, vlucht de vader snel de auto
in.
Ja, ik heb die beelden ook gezien...
OVT:
Ik vermoed niet dat het hier om uitzonderingen gaat en daarom ook
geloof ik dat men hieruit misschien wel met recht en rede het besluit
mag trekken dat ook de gezegdes over de nood aan een zaak waarvoor
men zijn leven veil heeft, berusten op zelfoverschatting en
grootspraak. De befaamde uitspraak over de nood aan een zaak om voor
te sterven dient dus een weinig aangepast te worden, vind je ook
niet?
Misschien wel, ja...
OVT:
Wat dacht je dan van de volgende: De mensen... of beter: de
mannen... hebben een zaak nodig waarover ze kunnen zéggen dat ze
bereid zijn om er voor te sterven!
Klinkt wel cynisch...
OVT:
Mannen zijn met andere woorden supporters en dat is iets heel anders
dan helden. Supporters zijn meelopers, massamensen zo men wil,
kuddedieren die een leider volgen.
Misschien heb je wel gelijk.
OVT:
Zeer onlangs las ik in het nieuws dat een burgemeester en tevens een
vooraanstaand lid van een partij met een macho-imago, nadat hij
beschuldigd werd van geldverduistering, zichzelf nu een slachtoffer
van oplichting noemt en luister nu goed, mijn beste: het was niet een
leeuw door wie hij zich liet temmen maar een vrouw, zij het er een
met het kapsel van een leeuw!
Ha...
OVT:
De parade wijkt hier zelfs voor het persoonlijke gewin want iedereen
weet dat een man die door een vrouw geveld werd en dat ook nog
toegeeft, volgens de regelgeving van macho's afgedaan heeft als leider en dat wie hem dan nog volgen,
niet goed snik zijn. De kerel staat trouwens niet alleen met zijn
opportunistische bekentenis: een partijgenoot van hem zat onlangs in
hetzelfde schuitje en kwam weg met een gelijkaardige uitleg. En zie
je nu wat nog het ergste is?
Euh...
OVT:
Die mannen blijven paraderen op de buis alsof er geen vuiltje aan de
lucht is. Of heb je dan de stoelendans van Ankara gemist?
Tja... en wat...
OVT:
Een zaak om voor te sterven: dat is gewis het aas waarmee de
leider zijn kuddedieren vangt, waarna hij hen prompt naar het front
stuurt om daar met hun leven voor zijn eer te gaan betalen want
zijzelf zijn bittere sukkelaars, zij drentelen achter een vlag aan
die niet eens de hunne is. En dit is exact de manier waarop vandaag
godbetert wereldwijd de massa in het gareel wordt gehouden door een
bende, en ik wik mijn woorden, gewetenloze megalomane blasé
miljardairs.
Ja?
OVT:
Niemand immers, mijn allerbeste, kan de bedoeling hebben om
uitgerekend diegenen bij te staan die hij aan het bestelen is. Quod
erat demonstrandum.
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
27 april 2021)
26-04-2021
Het interview met Omsk Van Togenbirger (Zesde deel)
Het
interview met Omsk Van Togenbirger (Zesde deel)
OVT:
Op het ogenblik dat je een steen werpt, ligt het al vast waar hij
terecht zal komen: het einde zit vervat in het begin. Dat komt
uiteraard doordat de steen zelf niets in de pap te brokken heeft met
betrekking tot zijn vlucht, die daarom louter een val is. Had de
steen vleugels, dan kon hij zijn vlucht nog sturen maar een steen kan
helemaal niets doen, hij is overgeleverd aan degene die hem werpt, de
werper is de enige die hem stuurt, de steen zelf ondergaat alles
volstrekt passief: hij valt. Begrijp je?
Jawel.
OVT:
Welnu, ons onderhevig zijn aan de tijd is gelijkaardig: de tijd gaat
in één richting, hij verloopt even rap voor iedereen, wij bevinden
ons allen in dezelfde tijd die gelijk een trein op weg is en niemand
is in staat om hem te laten stoppen. Niemand kan de tijd rapper of
trager doen gaan, niemand kan de tijd doen stilstaan, niemand kan een
stukje wegknippen uit de tijd of er een uur aan toevoegen. Wij zijn
onderhevig aan de tijd zoals de steen onderhevig is aan de val.
Precies zoals de steen zijn val niet kan sturen, kunnen ook wij
helemaal niets ondernemen met betrekking tot de tijd. De tijd is niet
de onze; wij zijn van de tijd. We zitten in de tijd gevangen. We zijn
gevangenen van de tijd. Wij belanden daar waar de tijd ons heen
brengt en niemand die daar wat kan aan verhelpen. Op die manier gaan
wij het einde tegemoet dat vastligt van bij het begin, net zoals de
plek waar de steen zal vallen. De tijd is zoals de steen en wij
zitten vast in die steen, ons lot wordt bepaald door dat van de steen
des tijds die op zijn beurt helemaal geen zeg heeft over zijn
bestemming.
Ik vind dat griezelig!
OVT:
Dat is het ook, mijn beste: het is in feite ondraaglijk voor een mens
om dit te moeten ondervinden. Wij kunnen er niet naast kijken dat wij
helemaal niets te zeggen hebben over ons eigenste lot en dat het
vastligt op de meest absurde manier. Uitgerekend om die reden geven
wij dan ook de vrije teugels aan de waanzin, de leugens en het
bedrog. Alleen met de fictie kunnen wij ons bestaan een beetje
draaglijker maken: wij hongeren naar dromen en naar leugens en wij
leven er echt van, ja, de sprookjes en de verzinsels zijn gewis onze
allerheiligste waarheden. Het bedrog is in feite een pijnstiller. En
herinner u nu wat wij eerder zegden: de pijn valt samen met het
bewustzijn en met de waarheid. Derhalve brengt de pijnstiller die het
bedrog is, ons in een droomtoestand, een roes, ver van de waarheid
vandaan.
Dat klinkt logisch, dat klinkt redelijk... Ik zei
bijna... dat klinkt Luciferiaans... Lucifer, zo vertelde je net, is
het meest redelijke schepsel en zijn tegenstrever, Jezus, is dan...
onredelijk!?
OVT:
De Jezusfiguur overstijgt de tweespalt van het redelijke en het
redeloze omdat hij helemaal niet rekent, hij is ook geen retor, de
retorica is de kunst van het liegen. Jezus spreekt in parabels of
gelijkenissen, argumenten kent hij niet omdat argumenten behoren tot
het instrumentarium van wie gehoor geven aan de wetten van de
strijd, van de natuur, begrijp je?
Niet zo goed, neen...
OVT:
Lucifer, het jodendom en ook alle andere religies met hun zonden,
schulden en straffen, de retorica, de wiskunde en de wijsbegeerte
met al haar telgen, incluis de Verlichting: zij zijn opstandelingen
die de allereerste wet verworpen hebben, die in feite helemaal geen
wet is, maar we drukken het nu wel zo uit: de wet van het vertrouwen
of de liefde. Lucifer denkt in termen van recht, maat en orde. Hij
verkoopt en koopt en betaalt en ontvangt een loon overeenkomstig
zijn prestaties. Jezus daarentegen betaalt aan de arbeider van het
elfde uur hetzelfde bedrag dat ook de arbeider van het eerste uur
ontvangt. Volgens het principe van de wraak moet de schuldenaar
worden beboet en de zondaar bestraft maar volgens dat van de liefde
kunnen schulden en zonden vergeven worden, uiteraard mits er berouw
over bestaat. De volgelingen van Lucifer bouwen voort op de natuur
waarvan de wetten deze zijn van een oog voor een oog en een tand
voor een tand en wetenschapslui of Luciferianen aanbidden de natuur
en leren die kennen... om hem op hun beurt te kunnen verschalken. Zo
geloven zij dat zij datgene tot buit kunnen maken wat in feite hun
leven draagt. Zij zagen de tak op waarop zij zitten, mijn
allerbeste! De koffie is niet warm meer, zal ik wat verse laten
zetten?
Voor mij niet, dank je...
OVT:
Je herinnert je beslist de Franse revolutie van 1789? Het opstandige
volk komt aan de macht, de leden van de clerus en de adel worden
allemaal onthoofd en er wordt een nieuwe kalender opgesteld: het
jaar 1 is niet langer dat van de geboorte van Jezus. In 1792 wordt
het koningschap afgeschaft en herbegint de tijdrekening. De maanden
krijgen nieuwe namen. Er is de instelling van lekenfeestnamen en
kerken worden omgedoopt tot wetstempels. Er komt een burgerlijke
liturgie en een heuse cultus van de Rede! Ja, de godsdienst wordt
verboden en in de plaats komt de dienst aan Lucifer, de drager van
de Rede!
Zo had ik het nog niet bekeken...
OVT:
Vandaag, mijn beste, maken wij precies hetzelfde mee. Corona is een
toverwoord dat de ganse wereldbevolking met angst verlamt.
Religieuze praktijken worden verboden voor de bestwil van het volk,
de doop wordt vervangen door de vaccinatie, de religie door de
wetenschap, het hiernamaals maakt plaats voor het hiernumaals en
ziekten komen in de plaats van zonden. De heilige hostie uit het tabernakel staat haar plaats af aan de pil van bij de apotheker, de
biechtvader is voortaan de huisarts, de nieuwe bijbel is de
encyclopedie, de televisie is de nieuwe preekstoel, de camera's zijn
de nieuwste kettingen, men vloekt nog slechts op straffe van
torenhoge boetes en zij vervangen de beloofde hellestraffen van
weleer, er is omerta of zwijgplicht bij hen die weten en
biechtplicht bij alle anderen die niet beseffen dat zij door de
belijdenis van hun zonden zichzelf beroven van hun diepste geheimen en
derhalve van hun eigen ziel. Het nieuwe machtsapparaat parasiteert
op de kennis en op de structuren van het oude, alleen de namen zijn
veranderd.
Dat lijkt mij allemaal wel steek te houden...
OVT:
De strijd die heden wordt gevoerd, is heel beslist een wereldoorlog,
mijn beste, en onze vijand is allerminst een virus! Het gaat hier om
een strijd tussen dezelfde machten die ook in de begintijd vochten
zoals Vondel het beschreef en zo weze het herhaald dat wij pas
kennis van het einde kunnen hebben als wij ook weten hoe het er aan
toe ging bij de start. Beseft men wel hoezeer de Rede de wereld in
haar wurggreep houdt? Merkt men het wel, hoe de huidige economie wat
schoon en waar en goed is, corrumpeert en vernietigt zonder
mededogen? Is men zich daar wel terdege van bewust hoe in de
stelsels die zich heel diep in de wereld hebben geworteld, dezelfde
Lucifer aan het werk is die ook in het begin der tijden de mens ten
val bracht? Als hij zijn werk voltooien kan, dan zullen wij niet
alleen het eeuwig leven moeten derven maar ook het leven zonder
meer. Er zullen dan alleen nog enerzijds de dode stof zijn, de
sterren in het ijskoude firmament en de planeten en anderzijds de
zuivere geesten die hun banen sturen. En uiteraard de zielen van wat
eens de mensen waren, in de hel.
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
26 april 2021)
25-04-2021
Het interview met Omsk Van Togenbirger (Vijfde deel)
Het
interview met Omsk Van Togenbirger (Vijfde deel)
OVT:
Dat het einde vervat zit in het begin, is een wijsheid die reeds
voorkomt in het apocriefe evangelie van de apostel Thomas, ook
genoemd 'de ongelovige Thomas'. Twee boeren vonden het nabij de
Egyptische stad Nag Hammadi in 1945.
Daar heb ik over gehoord, ja...
OVT:
In feite gaat het om een Griekse vertaling uit de vierde eeuw van een
oudere tekst waarvan reeds eerder fragmenten opdoken, maar dat is
voer voor kenners. Maar wat mij van belang lijkt, is dit: de
overtuiging groeit bij een aantal onderzoekers dat dit evangelie, dat
alleen bestaat uit opgetekende losse, raadselachtige uitspraken die
doen denken aan de zogenaamde 'koans' uit het Zen-Boeddhisme, behalve
het oudste ook het meest betrouwbare evangelie is. De vier
synoptische evangeliën zouden maaksels zijn van latere datum,
aanpassingen als het ware van de feiten aan de wensen van de kerk.
Macht corrumpeert...
OVT:
Inderdaad. Het Thomasevangelie verwerpt overigens het Oude Testament
en noemt Jezus ook nooit 'zoon van God' maar wel 'de Levende', 'de
Zoon van de Levende', 'het Licht' en 'het Al'. Het rijk Gods is
alleen weggelegd voor aseksuele enkelingen die verzaken aan de
wereld en het is er reeds, men moet het alleen zien!
Vreemd...
OVT:
Vind je? Welnu, in dat evangelie vragen Jezus' apostelen hem hun te
willen vertellen hoe het einde zal zijn. Zijn antwoord luidt als
volgt...
Omsk
Van Togenbirger spreekt nu de woorden van 'de Levende' traag, luid en
op een heel geprononceerde wijze uit:
OVT:
Hebben jullie het begin ontdekt, dat jullie zoeken naar het einde?
Want waar het begin is, daar zal het einde zijn. Gezegend hij die
staat in het begin, hij zal het einde kennen en de dood niet smaken.
Het klinkt belangrijk... maar wat betekent het?
OVT:
Het is een koan, mijn beste, en dat wil zeggen dat niemand de
betekenis ervan beter kan uitdrukken dan zoals dat gebeurd is in de
koan zelf. Je moet er dus over nadenken en misschien komt er een dag
waarop je ineens een licht opgaat zodat je zegt: nu snap ik het!
Je laat ons nu wel op onze honger zitten met de vraag
naar de toekomst. Op welke manier moeten wij dan eerst het begin
begrijpen teneinde het einde te kunnen kennen?
OVT:
Ken je de grote Nederlandse dramaturg Joost van den Vondel? In feite
is hij een Duitser, hij werd immers geboren in Keulen maar hij leefde
en werkte in Mokum...
Omsk
Van Togenbirger begint zowaar te zingen:
OVT:
Brand in Mokum! Brand in Mokum! Zie 't is ginder! Zie 't is
ginder! Brand, brand! Brand, brand! En daar is geen water! Die
canon ken je toch nog, mijn beste?
Jazeker...
OVT:
Maar dat er geen water zou zijn in Amsterdam dat menig literator
vergeleken heeft met de hel vanwege het water van de wallen die zich
naar verluidt concentrisch schikken zoals de hellekringen in de
Comedia van Dante Alighieri: wat een grap! Maar wat ik wilde
vertellen: Vondel schreef heel veel, de man werd eenennegentig. Een
van zijn toneelwerken heet 'Lucifer' en het handelt over het begin
dat meteen het einde in zich heeft. Ken je het stuk?
Lang geleden lazen we een fragment ervan op school...
OVT:
Sint-Thomas ken je toch? Ik bedoel niet de ongelovige, de apostel,
maar de grote middeleeuwse theoloog, Thomas van Aquino? Je kent toch
de Thomistische wijsbegeerte? In zijn Summa Theologiae wist
hij naast de neoplatonici ook Aristoteles voor zijn kar te spannen en
zelfs de grote Islamitische filosofen zoals Averroes en Avicenna?
Dat herinner ik me, ja...
OVT:
Thomas beschreef de schepping als een groot en strikt geordend geheel
waarin alles en iedereen zijn vaste stek en bestemming heeft...
Ja, inderdaad...
OVT:
Welnu, deze orde was er van bij het begin maar toen God de mens
schiep, oordeelde de burgemeester van het heelal, de engel Lucifer,
dat die orde grondig verstoord werd.
En waarom? Had de Schepper dan een fout gemaakt?
OVT:
Volgens Lucifer wel. Lucifer is namelijk de meest redelijke onder
alle schepselen en daaraan dankt hij ook zijn naam. 'Lucifer'
betekent: 'drager van het licht' of 'drager van het verstand'. Je
weet dat God zijn engelen gebood de mens te dienen? Welnu, voor
Lucifer was dat een stap te ver. De mens is immers deels stoffelijk
terwijl de engelen pure geesten zijn: de pure geesten horen boven de
half geestelijke, half stoffelijke mens te staan. Wat de Schepper
gebood, verstoorde de orde! Het was totaal onredelijk! En Lucifer
kwam in opstand. De rest van het verhaal ken je zeker en vast:
Lucifer met zijn volgelingen, zowat een derde deel der engelen, gaat
in de hemel een strijd aan met Michaël en zijn legerschare. Lucifer
verliest en tuimelt naar beneden in de hel waar hij nu nog altijd
zit. Om zich te wreken, heeft hij in de vorm van een slang Eva
verleid door haar ertoe te brengen te eten van de verboden vrucht en
op haar beurt laat zij ook Adam eten, wat de mens ten val brengt. De
mens wordt verjaagd uit het paradijs en zal voortaan een aards en
sterfelijk wezen zijn dat zijn brood eet in het zweet van zijn
aanschijn. Maar God heeft medelijden en belooft een Verlosser te
zullen zenden. Zijn Zoon neemt de zonden van de mens op zich en boet
ze uit aan het kruis waarna wie in Hem geloven, opnieuw toegang
krijgen tot het eeuwig leven.
Wanneer je dat zo vertelt, Omsk Van Togenbirger...
bespeur ik terecht een verband tussen Lucifer en de grote kerkleraar
Thomas van Aquino?
Zeer terecht, mijn beste! Dat heb je trouwens goed
gezien! De grote Russische schrijver Fjodor Michajlovitsj
Dostojevski merkte het ook al op. In De grootinquisiteur van
Sevilla, een raamvertelling in zijn beroemde roman De
Gebroeders Karamazov, laat hij de kerkvorst kleur bekennen: ons
geheim is dat wij aan de kant staan van de duivel, zo verklaart daar
de vertegenwoordiger van de paus.
Een ware mythologie!
OVT:
Zeg dat wel, alleen gaat het hier niet om mythen maar om waarachtige
feiten.
Hoezo!?
Pausen,
mijn beste, zijn geen mythologische figuren maar politici van vlees
en bloed, wereldlijke machthebbers die te beslissen hebben over het
leven en de dood van tallozen. Zij tooien zichzelf met mijter en staf
en dure gewaden en zij marcheren niet wanneer zij zich verplaatsen
maar zij schrijden en als zij op draagstoelen liggen, glijden
zij voorbij; zij spreken Latijn in een door gewone mensen volstrekt
onverstaanbaar jargon en dat alles doen zij om de bedrieglijke indruk
te wekken dat zijzelf geen mensen zijn doch engelen of dan toch
semi-engelen. Na hun dood verklaren zij, zoals onderling afgesproken,
elkander zalig.
Geven zij niet het voorbeeld aan de mensen?
OVT:
Over hen kan niemand zeggen dat ze, zoals Jezus die zij hier zeggen
na te volgen en te vertegenwoordigen, geen steen hebben om daarop het
hoofd te laten rusten: zij slapen in ebbenhouten ledikanten met
zijden baldakijnen tussen kunstwerken waarvan de waarde niet kan
uitgedrukt worden in tonnen goud en hun corpulentie verraadt een
leven van alles behalve onthouding en vasten. De Vaticaanse en hoog
ommuurde luxe waarin zij hun ondermaans bestaan doorbrengen, grenst
aan het fabuleuze. Ja, het lijkt erop dat zij hun hemel hier al
zullen hebben gehad en zo behoren zij waarschijnlijk tot degenen die
hun loon al hebben ontvangen.
Maar er is godsdienstvrijheid! Niemand hoeft dat toch
te geloven?!
OVT:
De christelijke beschaving breidde zich in luttele eeuwen over zowat
de ganse aardbol uit: die sprookjes waren voor het grootste deel van
de wereldbevolking altijd bittere ernst.
Je denkt dus dat er, zoals voorspeld in het
christendom, een apocalyps komt?
OVT:
Helemaal niet! De apocalyps is van alle tijden, zoals ook het rijk
Gods en de hel: het is, zoals door de ongelovige Thomas wellicht
heel correct genoteerd, allemaal hier en nu aanwezig. Je ziet toch
dat de tijden de gestalte hebben van een spiraal? Het geheim van het
leven, het DNA, zit in een dubbele helix maar de tijden vormen zich
in een spiraal, en wel van buiten naar binnen, naar de kern toe.
Wat wil je daarmee zeggen?
OVT:
Als wij een voorstelling maken van de tijd, doen wij dat met een
lijn, een tijdlijn, nietwaar?
Ja...
OVT:
Maar zo loopt de tijd niet, mijn beste. Sommigen zeggen dat de
toekomst steeds het nieuwe en het onverwachte brengt en dat alles
doorgaat, vandaar de lijn; in de religies van het Boek gaat zij zelfs
van een beginpunt naar een eindpunt toe, een lijnstuk dus, al moet
gezegd dat na het eindpunt voor de mens de eeuwigheid begint. Anderen
geloven dat alles zich herhaalt. Maar geen van de twee opvattingen
strookt met de werkelijkheid: wij moeten kijken naar de banen der
planeten om te verstaan hoe ook de tijd zich door de nacht ontrolt:
de tijd valt, precies zoals de massa's vallen. De maan valt
naar de aarde toe, de aarde naar de zon, vandaar de schijnbare
cirkelgang, die in wezen een spiraal is. Twee spiralen eigenlijk, van
de beide massa's, naar elkaar toe. Een oneindig aantal spiralen, alle
massa's in de kosmos in beschouwing genomen. En zo ook loopt de tijd:
hij lijkt alles te herhalen maar niets keert op exact dezelfde manier
terug; wij gaan altijd een beetje dieper, gestaag maar zonder weerga,
met in het vooruitzicht niets anders dan de eeuwigdurende
verstarring. Ken je Das Lied von der Erde? De tekst is in
feite oorspronkelijk in het Chinees en de dichter heet Li Tai Po.
Gustav Mahler heeft het op toon gezet. Ken je het, mijn beste?
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
25 april 2021)
24-04-2021
Het interview met Omsk Van Togenbirger (Vierde deel)
Het
interview met Omsk Van Togenbirger (Vierde deel)
Na
een hoestbui die enkele lange en bange minuten aanhoudt, neemt Omsk
Van Togenbirger een slok van het glas water dat de dame die eerder
ook voor de koffie heeft gezorgd, hem is komen brengen van zodra zij
kennelijk gealarmeerd was door het luidruchtige voorval en hij zet
zijn betoog verder met een ietwat schorre stem:
OVT:
Ik zal mij zo dadelijk nader uitdrukken maar er schiet mij nu iets te
binnen dat ik zopas nog las, het illustreert de leugenachtigheden en
het echt groteske bedrog waaraan wij geslachtofferd worden in dit
niets en niemand meer ontziende tijdperk van het gouden kalf... Het
gaat over de manier waarop plegers van genocide hun vel alsnog weten
te redden wanneer zij op heterdaad betrapt worden... Misschien heb je
er ook over gehoord, het zogenaamde nepnieuws over een mentor van de
Franse presidenten, een woordvoerder van het World Economic
Forum...
Je bedoelt Jacques Attali?
OVT:
Ik wil geen namen noemen, inderdaad. De zaak is alleen dat zekere
nieuwssites die terecht bekend staan als nep en die er inderdaad
nogal eens met de grove borstel door gaan, de man in kwestie foutief
citeerden uit een boek van hem dat veertig jaar geleden is
verschenen. Attali zou geschreven hebben dat wereldleiders het plan
hebben opgevat om alle economisch onproductieven te gaan euthanaseren
en hij wordt dus 'geciteerd' waar hij het heeft over de mensen met
pensioen, de zieken, de werklozen, kortom al degenen die alleen maar
geld kosten aan de maatschappij: beter korte metten maken dan alles
maar laten aanmodderen, zo ongeveer worden de woorden hem in de mond
gelegd...
En klopt het ook?
OVT:
Wel, de econoom heeft tegen wie hem al dan niet foutief citeerden,
een proces aangespannen en hij heeft het ook gewonnen. De rechter
oordeelt namelijk dat de econoom de mensen alleen maar gewaarschuwd
heeft dat in een samenleving waarvan de ultieme maatstaven economisch
van aard zijn, de euthanasie van de onproductieven die ons alleen
maar geld kosten, als oplossing uit de bus zal komen. (1)
De rechter heeft dan toch gelijk?
OVT:
Zie je dan echt niet op welke manier er gelogen wordt?
Niet echt...
OVT:
De econoom in kwestie is een vooraanstaande figuur van het World
Economic Forum, mijn beste: wanneer hij het heeft over euthanasie
om economische redenen op de onproductieve massa, dan spreekt hij
helemaal niet over een bizarre fascistische economie op de maan of op
Mars maar over uitgerekend onze eigenste wereldeconomie die hij
persoonlijk voorzit in Davos, samen met een congregatie van
gelijkgezinden. Het gaat met andere woorden om het verhaal van de
boze wolf en de zeven geitjes, alleen is het zo dat de rechter de
wolf vrijpleit omdat hij oordeelt dat de boze wolf de geitjes
gewaarschuwd heeft voor boze wolven.
Vreemd...
OVT:
Ik wil slechts zeggen: de hardnekkigheid waarmee gelogen en bedrogen
wordt, lijkt nu wel grenzeloos. De arrogantie en de onbeschaamdheid
van de criminelen die ons met de huidige wereld hebben opgezadeld
overtreft in hoge mate wat figuren zoals Nero en Hitler presteerden,
begrijp je?
Misschien is daar wel iets van...
OVT:
Maar je bent hier om mij te vragen wat er in mijn glazen bol te lezen
staat, nietwaar?
Dat raad je goed, Omsk Van Togenbirger.
OVT:
Ja, maar om het einde van de wereld te kunnen kennen, moet je eerst
het begin begrijpen, zie je? Het einde zit vervat in het begin en het
begin in het einde, ken je dat chiasme?
Het interview met Omsk Van Togenbirger (Derde deel)
Het
interview met Omsk Van Togenbirger. (Derde deel)
OVT:
Begrijp mij nu niet verkeerd, zo verbreekt Omsk de stilte: niemand
beweert dat kennis een illusie is. Wel is het zo dat kennis die niet
in betrekking staat tot de werkelijkheid, helemaal geen kennis is.
Als men eerst afspreekt wat getallen zijn en wat bewerkingen op die
getallen zijn, dan doet men eigenlijk niets anders dan spelregels
vastleggen en het spel dat men dan speelt wanneer men aan het rekenen
gaat, kan best leuk zijn maar over de werkelijkheid buiten het spel
zelf, wordt helemaal niets gezegd of gekend. Wel is het soms mogelijk
om een spel met de werkelijkheid te verbinden en dan lijkt het alsof
men orde in de dingen brengt maar dat blijft allemaal heel relatief.
Het aanbrengen van orde is tenslotte niets anders dan het
vereenvoudigen van zaken die op zich chaotisch zijn: men verandert de
dingen om ze te kunnen inpassen in vaste begrippen zoals men kleren
opvouwt om ze in een kast te kunnen leggen. Maar zoals men zich met
die kleren pas terug kan aankleden als men ze eerst weer ontvouwt, zo
ook verandert onze ordening de dingen in die mate dat men er
eigenlijk nog weinig kan mee aanvangen.
Als ik het goed begrijp, zijn er dus twee werelden
die eigenlijk onderling onverenigbaar zijn: enerzijds de
werkelijkheid buiten ons en anderzijds... wat wij er binnen in
onszelf over denken?
OVT:
Ha, dat is natuurlijk een bijzondere valstrik! Lang heeft men dat
volgehouden, die opvatting over de twee werelden: stof en geest,
lichaam en ziel, aarde en hemel, zelfs de tweedeling van goed en
kwaad had er mee te maken!
Er zijn geen twee werelden?
OVT:
Welnee, beslist niet! Hoe zou dat nu het geval kunnen zijn?
Is er dan één wereld?
OVT:
Dat is wat sommigen beweren, ja. Er zijn er die zeggen dat alles stof
is, materie en energie, en onze gedachten zouden dan afscheidingen
zijn van onze hersenen. Anderen beweren dat alles geest is: de
materiële wereld bestaat vooral in onze geest maar of hij ook op
zichzelf bestaat, valt nog te bezien. En als wij geloven dat hij wel
moet bestaan buiten ons, bijvoorbeeld om het mogelijk te maken dat
wij allen dezelfde buitenwereld beleven, dan is het de heilige geest
die daarvoor borg staat. Zowel de ene als de andere opvatting is
verdedigbaar, zij het met een beperkte houdbaarheid. Maar alleen al
het feit dat twee tegengestelde uitgangspunten voor mogelijk gehouden
worden, ondermijnt hun geloofwaardigheid. We zitten daar duidelijk in
een doodlopend straatje.
En wat is dan wel het geval?
OVT:
Het hemd is nader dan de rok: die vaststelling moet ons uitgangspunt
wezen. Wij moeten datgene als waarheid erkennen wat wij onmogelijk
kunnen ontkennen, datgene wat noodzakelijk waar is, wat niet onwaar
kan zijn.
En dat is?
OVT:
Dat weet je zelf goed genoeg en wel uit eigen ondervinding. Wat is
het meest nader aan uzelf? Het hemd is nader dan de rok maar wat is
nog nader dan het hemd?
Het lijf.
OVT:
Precies, maar wat dan aan het lijf kan men onmogelijk negeren?
De pijn.
OVT:
Zie je wel dat je het weet. Niemand is in staat om te ontkennen dat
hij pijn heeft als hij die heeft. Maar wat betekent dat?
Geen idee.
OVT:
Het wil uiteraard zeggen dat niemand in staat is om zijn eigen
bestaan te ontkennen.
Dat is niet makkelijk om te vatten...
OVT:
Denk dan aan het volgende: waarom grijpen sommigen naar euthanasie
wanneer hun einde nadert en het lijden zich aankondigt?
Ze willen dat het lijden ophoudt?
OVT:
Ja, maar hoe willen ze dat doel bereiken?
Door zichzelf van het leven te beroven of te laten
beroven...
OVT:
Zij geloven dat het lijden zal ophouden van zodra zij zelf ook
ophouden met bestaan, begrijp je?
Lijkt me logisch, ja.
OVT:
Het probleem is wel dat niemand met zekerheid kan weten of hij of zij
inderdaad ophoudt met bestaan op het ogenblik dat hij ophoudt met
leven.
Dat lijkt moeilijk te bevatten...
OVT:
Zeker, maar is het ook moeilijk te bevatten dat de zekerheid
ontbreekt over het feit of men wel ophoudt met bestaan van zodra men
ophoudt met leven?
Als men ervan uitgaat dat het leven de
mogelijkheidsvoorwaarde is voor het bestaan, dan is het ook logisch
dat men ophoudt met bestaan van zodra men niet langer leeft.
OVT:
Daar zeg je het, mijn beste: als, als, als... je ervan uitgaat dat!
Maar dat is één uitgangspunt en wie zegt dat dit de waarheid is?
Kun je dat weten of kun je het alleen geloven?
Je kunt dat alleen maar geloven, zo lijkt het mij.
OVT:
Inderdaad: wie zich euthanaseren of zelfmoorden, die hopen dat
ze er na die daad niet meer zijn. De kwestie is nu of die hoop
volstaat om te bewerken dat men er dan inderdaad niet langer is! Is
het met andere woorden voldoende om iets te hopen opdat het ook nog
waar zou zijn?
Beslist niet.
OVT:
Welaan dan: dit misverstand moge nu alvast opgeruimd zijn. Het hemd
is nader dan de rok, het lijf is nader dan het hemd, maar tevens
geldt dan ook dat het bestaan nader is dan het leven, nietwaar?
Ik weet niet zeker of ik het wel helemaal begrijp...
OVT:
Je veronderstelt dat je bestaat bij de gratie van het leven maar
zeker weten doe je dat niet: je veronderstelt dat op grond van een
zekere opvatting over het leven terwijl je niet weet of die opvatting
ook nog de waarheid is.
Ik zie niet hoe ik dat zou kunnen tegenspreken...
OVT:
Maar voel je dan niet dat de ervaring dat je bestaat, nader is dan de
ervaring dat je leeft?
Ik begrijp niet wat je bedoelt...
OVT:
Voel je niet dat het gevoel dat je bestaat en dat je uitdrukt door te
zeggen: Ik ben, directer is of dichter bij jezelf staat dan de
opvatting dat je leeft en dat je er bent omdat je leeft?
Wel...
OVT:
Is het niet uitgerekend in de pijn dat je jezelf bent, dat je niet
meer kan negeren dat je bestaat? Val je niet samen met je pijn, als
je pijn hebt? En is het niet uitgerekend dat wat pijn zo erg maakt?
Je kan de pijn niet vluchten omdat je die zelf bent, als je die hebt.
Ja...
OVT:
De pijn is de kennis die in betrekking staat tot de werkelijkheid. De
pijn is de kennis van de werkelijkheid. De pijn is de ware kennis. De
waarheid is dat de ware werkelijkheid samenvalt met de pijn én met
je eigenste bestaan. Je kunt jezelf niet bevrijden van je pijn omdat
je ermee samenvalt en pas als je pijn hebt, kun je niet meer
betwijfelen dat je bestaat. De pijn wordt noodzakelijk ervaren door
het ik en alleen daar is elke twijfel aan het feit of dit waar
is, uitgesloten. Je twijfelt slechts op straffe van nog meer pijn en
dat wil je niet, dus ben je op dat punt heel zeker. Volg je nog?
Maar dan worden wij gedwongen om met de werkelijkheid
in betrekking te staan?
OVT:
De pijn dwingt ons daartoe. En dat is een goede zaak.
Waarom?
OVT:
Anders bleven wij in een droom gevangen zitten.
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
23 april 2021)
17-04-2021
Het interview met Omsk Van Togenbirger (Tweede deel)
Het
interview met Omsk Van Togenbirger. (Tweede deel)
Plotseling
valt een schaduw in de kamer binnen en staat daar kennelijk op haar
kousenvoeten een nogal corpulente vrouw van middelbare leeftijd en in
witte schort in het deurgat:
Kan ik jullie iets te drinken brengen?
Wat aardig, antwoordt van Togenbirger, en dan wendt hij
zich tot mij: best aardige mensen hier. Wil jij ook koffie? Als je zo
goed wilt zijn ons een kannetje te brengen, zuster?
Geen
minuut later rijdt zij een karretje op wieltjes naar binnen, kant en
klaar gedekt met kopjes, suiker, melk en geurige koffie, ook de
koekjes ontbreken niet.
Dankjewel!
OVT:
Ja, dankjewel! Waar waren we gebleven?
Je stelde mij de vraag om je in alle eerlijkheid te
vertellen of ik weet waar je bent.
OVT:
Inderdaad, en weet je het?
Ik heb geen flauw idee, zei ik.
Daarop
nijgt Omsk Van Togenbirger zich voorover, stoot bijna de kan koffie
om en fluistert: ik zal het je verklappen maar zeg mij eerst eens:
waaraan dacht je toen je hierheen gebracht werd?
Eerlijk gezegd... het is een beetje akelig om zeggen
maar... ik dacht aan de Griekse mythologie...
OVT:
Je bedoelt Hades!
Eigenlijk wel, ja, inderdaad, ik dacht: dit is de
Styx, dit zijn Charon en de hellehond Cerberus en nu belanden wij in
de onderwereld...
OVT:
Wel, ik zal het je vertellen, mijn beste: ik bevind me hier exact in
het gebied waarin het 'malin génie', de boze geest van René
Descartes heerst, het gebied tussen droom en werkelijkheid! Je
herinnert je dat toch nog, neem ik aan?
Misschien wel, als je mij eventjes helpt om het
geheugen op te frissen...
OVT:
Rudolf Boehm had het erover in zijn Kritik
der Grundlagen des Zeitalters.
De grote Franse filosoof René Descartes ontdekt een gigantisch
geheim, hij komt namelijk tot de vaststelling dat wiskundige
waarheden zodanig waar zijn, dat ze zelfs gelden in de droom en dus
in de onwerkelijkheid. Immers, ook in de droom is twee plus twee vier
en tellen vierkanten vier zijden; ook in de droom is de som van de
hoeken van een driehoek altijd honderdtachtig graden; ook in de droom
is de kortste afstand tussen twee punten, een rechte. En Descartes
weet wat dit betekent: de wiskundige waarheden en de zogenaamd zuiver
theoretische of goddelijke kennis in het algemeen trekken zich
kennelijk helemaal niks aan van het onderscheid tussen werkelijkheid
en droom! Het kan de allerhoogste kennis klaarblijkelijk helemaal
niet schelen of de zaken waar zij het over heeft wel echt bestaan! En
dat, mijn beste, en luister nu goed: dat wil zeggen dat de
allerhoogste kennis het niet aan haar hart laat komen of zij al dan
niet betrekking heeft op de werkelijkheid; zij is er helemaal niet
mee verbonden, precies zoals de retorica, die daarom
de kunst is van het liegen, zoals al bleek uit de colleges van Michel
Foucault over het vrijmoedige spreken of de parrhêsia.
De kunst van de retorica, de wiskunde, de Euclidische meetkunde, de
wijsbegeerte, kortom al datgene wat wij houden voor de abstracte,
verheven, goddelijke kennis is in wezen onwaarachtig: het slaat
allemaal op niets! Die zogenaamde wetenschap is zonder meer waanzin!
Wel, in dat gebied van de waanzin bevinden wij ons hier ter plekke,
in dit... instituut!
Wat vreemd!
OVT:
Dit bastion is het bastion van de kennis, mijn allerbeste! En in het
bastion van de kennis worden degenen gehuisvest die de kennis dragen.
Meteen zijn zij om de door René Descartes ontdekte redenen de
dragers van de waanzin en de leugen. En zij worden hier heel goed
verzorgd, zoals je zelf kunt zien: wil je nog wat koffie?
Dank je...
OVT:
De dragers van de waanzin worden hier heel goed verzorgd, zoals ik
zei, en de reden daarvoor spreekt voor zich: zonder de waanzin is de
werkelijkheid ondraaglijk.
Is dat zo?
OVT:
Wel, overdenk maar eens de woorden van de grootinquisiteur van
Sevilla in de parabel van Fjodor Michajlovitsj Dostojevski. De paus
is wereldheerser in Gods naam maar staat aan de kant van de duivel.
Dat is inderdaad de uitleg van de grootinquisiteur:
de kerk beliegt de mensen voor hun eigen bestwil.
OVT:
De grote geleerden geloven inderdaad dat zonder de waanzin, de
werkelijkheid ondraaglijk is. Maar uiteraard hebben wij het nooit
over waanzin: wij spreken over kennis alsof er geen vuiltje aan de
lucht was! Wij hebben het over de waarheid, ook al weten wij heel
goed dat de waarheid gelogen wordt, zie je? De werkelijkheid is
dermate ondraaglijk dat wij niet anders kunnen dan liegen dat wij
zwart zien. Wij worden geboren en wij gaan weer dood, maar wij zweren
bij alles wat ons lief is dat wij niet sterven doch verrijzen naar
het eeuwig leven en om die waarheid te kunnen grondvesten, bouwen wij
ingewikkelde filosofieën, theologieën, gigantische hoofdstukken die
samen een heilsleer vormen... Gigantische leugens! Begrijp je?
Misschien een heel klein beetje...
OVT:
Uiteraard is het geloof in tussentijd in duigen gevallen, leugens
hebben nu eenmaal een beperkte houdbaarheid, ook al worden zij
gedragen door een heel leger aan geniale kardinalen. Maar kijk: de
kerk is nog niet kopje onder of zij heeft reeds een remplaçant. Wat
zeg ik? Een opvolgster! De heilige wetenschap! Neen, wij laten ons
niet meer dopen, velen laten zich in deze tijden zelfs ont-dopen! Wij
laten ons nu vaccineren, wat eigenlijk op hetzelfde neerkomt.
Omsk
Van Togenbirger neemt een koekje uit het tinnen schaaltje op het
karretje, hij doopt het in zijn hete koffie, er breekt een stuk af en
het tuimelt in de zwarte drank. Hij neemt zijn lepeltje en doet een
poging om het stukje koek op te vissen maar het is te laat: de
structuur van de speculaas heeft het begeven, er rest alleen nog
gruis. De oude man roert het gruis onder de koffie en slurpt dan
ongestoord luidruchtig van zijn kopje. Wanneer hij het kopje
neergeplaatst heeft in het schaaltje, zucht hij diep, zoals mensen
doen na het leveren van een zware inspanning. Mijn zijn betoog heeft
er kennelijk niet van te lijden.
OVT:
Welkom in het gemeentelijke vaccinatiecentrum!, zo
klinkt de indrukwekkende uitnodiging van hogerhand, op grote borden
in zeven haasten in elkaar getimmerd op het dorpsplein voor de kerk.
Inderdaad, de kerkgebouwen van weleer werden omgedoopt tot
vaccinatiecentra. Nu het hiernamaals plaats gemaakt heeft voor het
hiernumaals, heeft het doopsel waarbij met de duivel uit de ziel het
kwaad verdreven werd waarmee elkeen geboren wordt, plaatsgemaakt voor
de vaccinatie: het exorcisme van het virus uit het lijf. Want ook het
woord 'virus' betekent 'duivel', het is namelijk het Latijnse woord
voor 'gif' ofwel 'ziekteverwekker'.
Ik moet bekennen dat ik het allemaal niet zo goed kan
vatten...
OVT:
Kijk, mijn beste: ik zal een poging doen om het je uit te leggen.
Getallen zijn in feite schimmen, evenals meetkundige figuren en al
die andere ideeën die de hoofden vullen van dat soort van mensen die
hoeden dragen om hun schedelomvang nog wat groter te doen lijken en
aldus nog meer te kunnen imponeren met hun leugens. Inzake algebra,
meetkunde, wijsbegeerte en wetenschappen spreken wij over zuivere
ideeën weliswaar maar in wezen gaat het om zaken die helemaal geen
stek hebben in de echte wereld en om die reden moeten wij belijden
dat zij zich bevinden in de schimmenwereld of de Hades.
Is dat dan zo?
OVT:
Ongetwijfeld! Denkers, filosofen, theologen, wetenschappers, zij die
de welsprekendheid beoefenen en nog vele andere zogenaamde
waarheidszoekers en geleerden: zij zijn allen lieden die zich inlaten
met niets dan schimmen en zo onttrekken zij tenslotte ook zichzelf
aan het werkelijke leven, ja, worden zij zelf schimmen; zij bevolken
het bastion van de wetenschappen en van al die andere telgen van de
wijsbegeerte; het bastion van de kennis dat het bastion is van de
waanzin, de wereld van de mistigheid, de duisternis, de schemering,
de nevelen, het ongrijpbare en het transparante: Hades!
Hij
wijst in de richting van een raampje dat ik nu voor het eerst opmerk
en dat uitgeeft op de donkere wal die het gebouw helemaal in haar
greep houdt.
OVT:
Het water waar wij ons nu middenin bevinden, in dit eigenste
esbattement, drukt deze toestand tussen werkelijkheid en
onwerkelijkheid bijzonder goed uit want water is tegelijk echt
stoffelijk en ongrijpbaar; wij kunnen het niet grijpen maar het water
zelf kan ons wel grijpen, terwijl het tegelijk de bron is van het
leven, precies zoals de ijle droom, waaruit nochtans alles
voortspruit dat een tastbare gestalte heeft gekregen. En het is die
gestalte die nog van de droom getuigt en van het schimmige van de
stof, het dodenrijk. Elke stof immers heeft een vorm en de vorm is
het geestelijke dat vastzit aan de stof en er toch los van is; de
vorm is het ongrijpbare aan de stoffelijke dingen, datgene wat zich
voortplant als het stoffelijke waarop het vastzit, zelf vergaat. Het
schimmige, begrijp je, is tegelijk het blijvende, dat wat helemaal
niet onderhevig is aan de tand des tijds! Uitgerekend om die reden en
om geen andere zijn het schimmen die het dodenrijk bevolken: alleen
zij ontsnappen aan het lot dat al het vermeend werkelijke is
beschoren!
Vreemd, wat je allemaal zegt...
OVT:
Zie je: als de woorden die ik tot je spreek, nu worden
neergeschreven, dan zijn dat tekens en tekens zijn onstoffelijke
dingen die om zich te manifesteren ongeacht welke materie te baat
kunnen nemen: inkt, krijt, lichtpixels, welbepaalde klanken, noem
maar op. Tekens zijn schimmen maar het bestaan van schimmen is
standvastiger en duurzamer dan dat van de stof waarop de tekens
parasiteren. Daarom staat de stoffelijke wereld helemaal ten dienste
van het bastion van de waanzin dat de wereld draaglijk maakt, precies
zoals de duisternis het licht draaglijk maakt omdat zij het dempt.
Begrijp je? De wereld staat ten dienste van het dodenrijk omdat het
uitgerekend de schimmen zijn die de wereld leefbaar maken. Het leven
en de dood: alle kinderen in de ganse grote kosmos ontspringen aan de
liefde van dit niet te temmen koppel. Begrijp je dat, mijn
allerbeste? En wil je nog een kopje koffie? En begrijp je nu ook dat
de koffie een kopje behoeft zoals het ijle en voorbijgaande,
stoffelijke leven nood heeft aan de standvastigheid van het
dodenrijk?
Ik
begrijp het niet maar ik knik gedwee omdat ik geloof te begrijpen dat
dit de zuiverste waanzin is die men maar kan bedenken. Ik geloof dat
ik begrijp dat zij past in de kennis zoals de koffie in het kopje en
zoals de vorm van het kopje in de steen waaruit het bestaat. En als
ik mij afvraag of het nu de vorm is van het kopje die de koffie
draagt ofwel de steen, herinner ik mij Plato die Socrates aan iemand
de vraag laat stellen of het dan het hoofd is dat ervoor zorgt dat de
ene een kop groter is dan de andere, ofwel de benen.
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
17 april 2021)
16-04-2021
Het interview met Omsk Van Togenbirger (Eerste deel)
Het
interview met Omsk Van Togenbirger (Eerste deel)
Uiteindelijk
is het ons gelukt om een bezoek met hem te regelen. Over de details
kan hier verder niet veel worden gezegd. De plek waar de heer Van
Togenbirger zich bevindt, is afgelegen, geen mens zou er geraken
zonder een gedetailleerd plan. Onze gesprekspartner logeert in wat
men een instituut zou kunnen noemen. Het gaat om een niet al te groot
doch tamelijk indrukwekkend bouwwerk, vermoedelijk daterend uit het
begin van de vorige eeuw. Het geheel doet een beetje denken aan een
kasteel, vooral vanwege de wal er rond: het gebouw staat in het
water. Er is een ophaalbrug maar op het ogenblik van onze aankomst is
deze buiten gebruik zodat we moeten overvaren. Het is avond en al
donker en koud en het water doet mij een beetje denken aan de
beschrijvingen van de Styx uit de Griekse mythologie maar dat heeft
dan vooral te maken met de veerman die immers vergezeld is van een
grote, zwarte hond. Ik wacht mij er overigens van om daar een
toespeling op te maken omdat de man in kwestie niet bijzonder
vriendelijk overkomt en nog minder vriendelijk is de hond: hij gromt
wanneer ik in het bootje stap, waarop de veerman mompelt dat hij
totaal ongevaarlijk is, wat, zoals iedereen weet, alle bazen zeggen
over hun geliefde monsters. Het bootje vaart door een open poort het
kasteel naar binnen tot in een kleine ruimte die net genoeg verlicht
is om daar zonder ongelukken aan te kunnen meren. De veerman helpt
mij uit de boot en mompelt andermaal waaruit ik begrijp dat hij wacht
op een fooi maar omdat ik dit scenario helemaal niet voorzien heb en
slechts beschik over mijn betaalkaartje, moet ik hem teleurstellen.
Een bediende wacht mij al op bij een nu hel verlicht portiek en wij
komen in een gang terecht waarvan een zijdeur uitgeeft op een klein
wachtzaaltje dat slechts wat klaarte vangt door de openstaande deur
vanuit de gang. Na ruim een half uur hoor ik naderende voetstappen,
niet van schoenen maar van sloffen en ik heb helemaal niet verwacht
dat de sukkelachtige gang die ik uit de geluiden wel moet afleiden,
deze van Omsk Van Togenbirger is. De verschijning in de deuropening
grijpt mij naar de keel: Omsk is niet meer van de jongsten en het is
niet bepaald lang geleden dat we elkaar nog gesproken hebben maar
indien het niet de man was op wie ik wacht, dan zou ik Omsk Van
Togenbirger helemaal niet meer hebben herkend in de fragiele,
ineengedoken schaduw die zich nu bewegingsloos aftekent tegen het
licht in de gang. Anders dan gewoonlijk wordt de aanvang van ons
weerzien vergezeld van een kennelijk wederzijdse emotie die zich
verraadt in zijn stem maar die binnen de paar seconden plaatsmaakt
voor nuchterheid en rede. Van Togenbirger neemt plaats op de bank
tegenover mij en op het ogenblik dat hij teken doet naar mij dat ik
mijn mondmasker mag afdoen, merk ik dat hijzelf er helemaal geen
draagt, al kan ik in deze halve duisternis van zijn gezicht
nauwelijks meer zien dan de contouren. Hij maakt geen aanstalten om
een licht op te steken en ten slotte werkt licht alleen maar storend
als aandachtig luisteren de boodschap is. En dat moet ik doen, nu ik
ineens voel dat dit misschien wel ons allerlaatste gesprek kon zijn,
dat tevens een gesprek zal worden over het einde van de wereld.
Dit lijkt wel het einde van de wereld waar u bent
beland, mijn beste Omsk Van Togenbirger, zo probeer ik geheel
onhandig en fout het gesprek op gang te brengen maar het is eruit
voor ik goed en wel besef wat ik gezegd heb. Hij antwoordt niet
meteen doch knikt een hele poos nadenkend en zijn zwakke stem maakt
andermaal dat ik met hem te doen heb:
OVT:
Het einde van de wereld, ja, zo kun je het wel stellen. Weet je hoe
ik hier terecht gekomen ben?
Euh... neen...
OVT:
Met een vloot! Reusachtige zeilschepen! En middenin de nacht! Ik weet
heus niet, mijn beste, hoe deze plek er van buiten uit gezien
uitziet, ik ken alleen de binnenkant... voor zover ik de binnenkant
ken, natuurlijk. Ziet u?
Zeker, zeker... Verblijven hier veel... mensen?
Het
scheelde niet veel of ik had 'patiënten' gezegd en ik vermoed dat
Van Togenbirger dit niet op prijs zou stellen.
OVT:
De bediening is hier redelijk maar men merkt wel dat het er allemaal
niet heel veel meer toe doet, nu de tijd bijna op is, ziet u?
Ik
weet niet goed wat hierop te antwoorden. Gelukkig neemt hij weer het
woord:
OVT:
Aan alles komt een einde, aan alles en aan iedereen, dat weten wij
uit ondervinding, maar wij realiseren het ons niet vooraleer het
inderdaad zover is en dat maakt dat wij belanden in een waanzin, een
collectieve waanzin die de waanzin van de wereld is. De paradox wil
nu dat, eenmaal wij uit die waanzin stappen, wij als waanzinnig
worden weggezet. En zo bang is men voor diegenen die de schellen van
de ogen zijn gevallen, dat men hen wegbrengt naar afgelegen plekken
aan de andere kant van de oceaan. O-ce-aan: vind je dat niet een
prachtig woord? Van in mijn kindertijd vond ik dit al een prachtig
woord, misschien voorvoelde ik wel dat er ooit een dag zou komen...
Maar vertel nu eerst eens: wat heeft je hierheen gebracht? Toch niet
de vraag wat er nu met de wereld zal gebeuren?
Je raadt het goed, ja: wij vragen ons wellicht allen
af wat er te gebeuren staat, zeker sinds blijkt dat de gesneuvelden
steeds jonger worden. En waar zal dat eindigen? Als iemand daar een
verklaring voor heeft, dan wel Omsk Van Togenbirger, zo dacht ik, en
vandaar...
OVT:
En waarom vraag je geen raad aan virologen? Ik ben helemaal geen
viroloog!
Het lijkt mij dat het om veel meer gaat dan alleen
maar om virussen. Ik heb het gevoel dat men zich blind kijkt op die
dingen...
OVT:
Misschien heb je wel gelijk. Maar ikzelf ga te rade bij de viroloog!
We hadden het al over Luc Montagnier, nietwaar?
De Nobelprijswinnaar die het virus dat aids
veroorzaakt, afzonderde?
OVT:
Inderdaad.
Ik herinner me het interview met de man op televisie,
ja.
OVT:
Wel, vertelde hij dan niet dat het coronavirus in een lab gemaakt
werd en dat er twee fragmenten van het aidsvirus in zitten?
Dat herinner ik me, ja.
OVT:
Mensen die het aidsvirus opgelopen hebben, sterven niet meteen: de
zwaksten sterven na relatief korte tijd, de sterksten blijven soms
nog jaren in de waan dat hen helemaal niets schort.
Kennelijk is dat het geval, inderdaad.
OVT:
Wel, waarom zou het er dan anders aan toe gaan met het coronavirus
dat eigenlijk aidsfragmenten transporteert?
Wat bedoel je?
OVT:
Eerst heeft men verteld dat er alleen ouderlingen aan sterven met
onderliggende aandoeningen, nietwaar?
Ja, dat hebben wij inderdaad vernomen in het nieuws:
het virus heeft een voorkeur voor vijfentachtigplussers met
onderliggende aandoeningen...
OVT:
Juist. En vervolgens vertelde men dat de mensen die medische hulp
nodig hebben omwille van besmetting met corona, steeds jonger worden,
nietwaar?
Inderdaad... Het lijkt erop dat het virus het ineens
gemunt heeft op een andere leeftijdscategorie, een categorie van wat
jongere mensen: zestigers...vijftigers...
OVT:
Maar dat kan toch niet!?
Hoezo?
OVT:
Je ziet toch wel direct dat dit gezichtsbedrog is?
Ik vrees dat ik je niet helemaal begrijp...
OVT:
Mijn beste: het virus wordt overgedragen met niesbuien, door
aanrakingen, rechtstreeks én onrechtstreeks en via de lucht: het
besmet kortom iedereen en wel binnen de kortste keren, laat daarover
niet het minste misverstand bestaan!
Is dat zo?
OVT:
Precies! Maar eerst sterven de zwaksten onder ons. Eenmaal die dood
zijn, laat ons zeggen na een half jaar, komen diegenen aan de beurt
die een klein beetje sterker waren dan de allerzwaksten en dat zijn
dan door de band diegenen die een beetje jonger zijn dan de zieke
ouderlingen, of vergis ik mij?
Dat lijkt mij correct, ja...
OVT:
Vervolgens, laat ons zeggen na een jaar, komen degenen aan de beurt
die sterk genoeg waren om nog een jaar lang gezond te blijven met het
virus.
Lijkt mij logisch, ja.
OVT:
Dan volgen na bijvoorbeeld anderhalf jaar diegenen die nog sterk
genoeg waren om het anderhalf jaar te overleven.
Ja...
OVT:
Zie je? Het lijkt alsof het virus het gemunt krijgt op steeds jongere
mensen maar wat in feite gebeurt, is veel redelijker dan dat: het
virus blijft zichzelf en het besmet iedereen maar de zwaksten worden
eerst geveld en dan volgen de minder zwakken, totdat op een dag ook
de allersterksten aan de beurt zijn.
Bedoel je nu echt dat je denkt dat het mensdom zal
uitsterven?
OVT:
Niet noodzakelijk, mijn beste: de allersterksten zullen wellicht oud
zijn als zij bezwijken en in tussentijd hebben zij zich al
voortgeplant, zie je? Want op die manier is het in feite altijd al
gegaan!
Maar het coronavirus is toch nieuw?!
OVT:
Ha, dat zeg jij! Volgens mij bestaat het al millennia. Zoals alle
andere virussen trouwens behoort het wellicht tot de alleroudste
levensvormen! Want ook hier is gezichtsbedrog in het spel, zie je?
Neen...
OVT:
Zie je dat echt niet?
Neen...
OVT:
Er zijn ontelbare virussen die ons ziek kunnen maken maar uiteraard
sterven wij altijd van het kwaadste virus en nooit van het meest
goedaardige. Meer zelfs: wij sterven altijd van het allerkwaadste
virus en nooit van het virus dat in de rangorde van kwaad naar
goedaardig op nummer twee staat. Want hoe kon iemand nu het kwaadste
virus overleven en dat wat al was het maar een beetje goedaardiger
is, niet? Dat ware toch onzin? Hoe kon een bokser het gevecht winnen
tegen de wereldkampioen boksen en verliezen tegen de nummer twee? Als
wij moeten opboksen tegen een leger virussen, mijn beste: denk jij
dan ook niet dat wij zullen verslagen worden door het kwaadste en
niet door de nummers twee, drie of vier? Meer nog: van de nummers
twee, drie, vier en al die ontelbare andere, weten wij helemaal niets
af zolang de nummer één aan de macht is, om het zo te zeggen. Het
is pas nadat de nummer één helemaal verslagen is, dat de nummer
twee opduikt als uit het niets en op zijn beurt aan de haal gaat met
de zwaksten onder ons. Zolang de nummer één heerst, weten wij zelfs
niets af van het bestaan van de ontelbare rij volgelingen. Zolang
kijken wij ons gewoon blind op nummer één en geloven wij dat
eenmaal wij één hebben bedwongen, wij veilig zijn, ha! Maar dan
herbegint het spel natuurlijk! En het is altijd zo geweest! Vergelijk
het met de ketting en de zwakste schakel: als de ketting breekt, dan
altijd bij de zwakste schakel!
Daar zit iets in... Maar wat vinden de medici van die
uitleg, of heb je er nog met niemand over gesproken?
OVT:
Mijn uitleggingen hebben daarin geresulteerd dat ik hier nu mijn
verblijf heb, mijn beste. Maar zeg mij eens in alle eerlijkheid: waar
ben ik?
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
16 april 2021)
12-04-2021
Hoe Oekraïne zijn kernarsenaal werd ontfutseld en nu ook zijn landbouwgronden
Hoe
Oekraïne zijn kernarsenaal werd ontfutseld en nu ook zijn
landbouwgronden
Als
wij ons vanuit België zo'n 1400 km naar het oosten toe verplaatsen,
bereiken we de grenzen met Oekraïne, 'de graanschuur van Europa' en
sinds 1986 uiteraard bekend vanwege de kernramp in Tsjernobyl dat
nabij de hoofdstad Kiev is gelegen.
Oekraïne
is na Rusland het grootste Europese land: België kan er twintig keer
in en haar zeer vruchtbaar landbouwgebied, de 'zwarte aarde' genoemd,
is zo groot als Frankrijk en Duitsland samen.
Duizend
jaar geleden stichtte het Scandinavische volk de Varjagen het Kievse
Rijk dat Byzantijns Christelijk werd en dat nu nog steeds overwegend
christelijk is. In 1240 vielen de Mongolen er binnen, vervolgens viel
het onder Litouwen dat met Polen fusioneerde en het raakte verdeeld
in een oosters en een westers stuk.
Na
de Oktoberrevolutie van 1917 en de Russische burgeroorlog (1917-1922)
maakte Oekraïne als SSR deel uit van de USSR. Oekraïne kwam onder
het juk van twee volkerenmoordenaars: Stalin brak het verzet van de
boeren tegen de toe-eigening van de landbouwgrond door de staat door
de Oekraïners uit te hongeren en deze zogenaamde 'holodomor' kostte
in 1932-'33 aan tien miljoen mensen het leven. En onder Hitler
verloor het land in 1941 een zesde van zijn bevolking. Pas na 1945
werd de Oekraïense SSR opnieuw welvarend. Onder Chroetsjov werd de
Krim bij Oekraïne geannexeerd 'als gebaar van vriendschap'.
De
recente geschiedenis van de Oekraïne is weer woelig. Na de
mislukte staatsgreep in Moskou in 1991 waarbij gepoogd werd om de regering
Gorbatsjov omver te werpen, riep het parlement van Oekraïne de
onafhankelijkheid van het land uit. Die werd bevestigd door een
referendum en ook de Krim stemde zich onafhankelijk. Een
afschrikwekkend feit was echter dat de Oekraïne naast de Europese
graanschuur ook een nucleaire kernmacht was met een gigantisch
arsenaal aan kernwapens.
In
1994 bekwamen de VS, Rusland en Engeland dat Oekraïne zijn 1800
kernraketten liet vernietigen in ruil voor zijn
soevereiniteitsgarantie... waar de huidige president Zelensky naar
verwijst, nu de Russen zijn land lijken binnen te vallen. De gewezen
TV-komiek kwam nota bene aan de macht in 2019 waarmee hij zijn
Russisch gezinde voorganger van de troon stootte maar niet alle
boeren zijn opgezet met zijn komst omdat hij multinationale
geldschieters faciliteert om de Oekraïense landbouwgronden op te
kopen terwijl een eerdere regeling de grond onder het volk had
verdeeld zodat de boeren er konden van leven.
Overigens ook in andere gewezen
Oostbloklanden blikken sommigen na een wat overhaaste aansluiting bij
het westen met wat heimwee terug naar de 'goede oude tijd' en dat verdeelt uiteraard de gemoederen.
Strijders voor eerlijke landbouw worden gecriminaliseerd terwijl aan het licht komt dat genetisch gemanipuleerde gewassen een gevaarlijk virus bevatten - zie: