Alle rechten voorbehouden Een variant van deze blog is te vinden op seniorennet op het volgende adres: http://blog.seniorennet.be/tisallemaiet/
17-06-2012
Over de grenzen van het 'ik'
Over de grenzen van het 'ik'
Het is de ellende van de wereld dat noden worden miskend en rechten opgeëist. Ellende, omdat het leven van nature noden heeft, alle noden bevredigd willen worden en vrede zich als een recht handhaaft sinds oorlog als een onrecht wordt bestempeld.
Of dat laatste terecht gebeurt, is een vraag die zich niet meer betekenisvol kan stellen, zoals ook het 'recht van de sterkste' een holle frase is, en dit omwille van het probleem der zelfreferentie. De kip komt uit het ei, het ei komt uit de kip en het beste toont zich die absurditeit nog in de stelling dat de aarde om haar as draait.
Indien de aarde draaide om haar as, dan zou die as ten opzichte van een er omheen draaiende aarde, op de een of andere manier moeten stilstaan, maar dat kon pas zo zijn indien die as volstrekt immaterieel was, met andere woorden: indien zij niet bestond. Bestaat die as, dan draait de aarde er niet omheen en dan draait de aarde ook helemaal niet, maar dan draait het heelal omheen de aarde.
Vanop de aarde waar wij verblijven, kunnen wij ons perfect voorstellen hoe het heelal met al zijn sterren om onze aarde heen draait. Hetzelfde kunnen wij ons perfect voorstellen vanop elke andere planeet waarvan verkeerdelijk gezegd werd dat zij om haar eigen as draaide. Geen enkel hemellichaam bezit zo'n as en derhalve geldt voor elke planeet apart dat het heelal om haar heen draait. De aardbewoner kan zich perfect indenken dat alle sterren om de aarde draaien, de venusbewoner ziet klaar en duidelijk alle sterren omheen venus draaien en op die manier moet het perfect mogelijk zijn dat het heelal zich wentelt omheen alle hemellichamen tegelijk. Perfect mogelijk maar even onvoorstelbaar. Even onvoorstelbaar als het is voor de mens van gisteren om aan te nemen dat onze tegenvoeters niet van de aarde afvallen.
Onze tegenvoeters plakken tegen de aarde net zoals wijzelf en zo vallen wij allen in dezelfde richting, met name naar het midden van de aarde toe. Zo ook kan het heelal draaien omheen alle hemellichamen tegelijk omdat alle hemellichamen in wezen één en dezelfde massa vormen. Hoe immers zou de ene brok zich van de andere onderscheiden? Er is wat plaats daartussenin, maar plaats is er ook tussen de moleculen in en tussen de atomen en hun onderdelen en die plaats klapt dicht van zodra er een beweging stokt, een botsing plaatsheeft of een andere gebeurtenis de rust verstoort. De brokken in de ruimte zijn daarom zoals de ego's in de struktuur van het sociale: allen hebben zij de indruk dat zij onafhankelijk van de rest bestaan en dat die rest om hen heen draait; de ganse sociëteit draait omheen alle ego's tegelijk, zij draait omheen miljarden centrums tegelijk en geen van hen kan zich voorstellen dat hij of zij geen centrum is, geen 'ikje' of geen 'zelf'. En waarom anders schiet het voorstellingsvermogen ons hier tekort dan om die reden dat wij tenslotte noodzakelijkerwijze allemaal hetzelfde Zelf zijn?
(J.B., 17 juni 2012)
10-06-2012
Inbrekers en inbrekers...
Inbrekers en inbrekers...
Ze hebben ingebroken bij mijn tante, een weduwe van zesentachtig. Zij was voor een weekendje naar zee gegaan en werd bijzonder onaangenaam verrast toen zij op zondagavond thuiskwam en daar de voordeur van haar landhuis wagenwijd open vond. Eerst durfde zij niet naar binnen te gaan maar algauw besefte zij dat de dieven daar niet zaten te wachten totdat iemand hen op heterdaad kwam betrappen. Om kort te gaan: alles van waarde was weg.
Mijn tante is lang niet de enige in de straat die dit drama moest doorstaan, maar zij werd tenminste gespaard van de slagen en verwondingen die haar buren er gratis bovenop kregen toen zij aan de beurt waren, amper enkele maanden geleden. Toen zij wat tot zichzelf gekomen was, kon die vaststelling dat zij tenminste nog gezond en wel was haar ervan afhouden om wat verderop soelaas te gaan zoeken in godbetert het kanaal, want dat was na de lugubere vaststellingen haar eerste idee.
Het politiewerk zal waarschijnlijk helemaal geen resultaat opleveren, het overgrote deel van de inbraken blijft immers onopgelost, terwijl ook het vatten van de daders het slachtoffer maar weinig baat brengt aangezien de buit dan allang is verteerd en een kei kan men het vel niet afstropen, zoals de volksmond zegt. Die bandieten houdt men ook allang niet meer vast in een cel waar zij toentertijd op water en brood te kijk zaten voor iedereen want zij kosten alleen maar fortuinen aan de staat. En men moet zich vooral ook hoeden voor het misverstand dat het de armen zijn die stelen van de rijken...
Het is een hardnekkig misverstand dat nog wordt versterkt door het morele vraagstuk of een hongerige dan niet mag stelen. Afgezien van het feit dat het geen stelen is wat een hongerige doet als hij een appel uit een mand neemt van een ander die hem eerst weigerde er een te geven terwijl hij zijn fruit begraaft om de prijs ervan de hoogte in te jagen - afgezien van het feit dat dit geen stelen is maar wel gevolg geven aan de wet die gebiedt om een medeburger in nood bij te staan, zij het dan zo dat in dit geval burger en medeburger één en dezelfde persoon zijn... Afgezien van het feit dat de hongerige niet steelt doch zijn nood lenigt vanuit een onweerstaanbare want natuurlijke drang - afgezien daarvan is het een fabeltje dat er armen bestaan en ook rijken en dat de eersten de laatsten bestelen. De logica is bizar.
Men gaat ervan uit dat wie niet hebben, het bezit stelen van wie wel hebben, en dat dit de regel is, met andere woorden: dat dit voortdurend zo gebeurt. Dat lijkt logisch maar dan alleen voor wie niet stilstaan bij de zaak. Wie twee keer nadenkt, zal alras opmerken dat in dit probleem de begintoestand aardig over 't hoofd gezien wordt. In die begintoestand wordt namelijk als vanzelfsprekend aangenomen dat er twee soorten van lieden zijn, met name de bezitters en de niet-bezitters. Ja, dat wordt kennelijk aangenomen alsof het ging om twee soorten van mensen die zomaar uit de lucht kwamen vallen. De bezitters zouden dan ook diegenen zijn die terecht boogden op een bezit, terwijl de niet-bezitters eveneens terecht geen nagel hadden om mee aan hun gat te krabben. Over het soort van recht dat hier dan aan de orde was, geen woord.
Intussen weten wij allang dat zulks larie is en apekool, want vooreerst hebben alle mensen min of meer dezelfde noden en pas die noden kunnen een grond zijn voor de zogenaamde mensenrechten. Er zijn dus geen twee soorten van mensen: mensen mét bezit en mensen zonder; er zijn alleen mensen met noden, alleen de doden hebben er geen. Mensen beschouwen als terecht bezitslozen is daarom mensen beschouwen als zijnde zonder noden, en dat is levenden voor doden aanzien.
Het is flagrant onjuist om te stellen dat de armen de rijken bestelen. Precies andersom zijn de armen diegenen die bestolen worden, en hun tekort alleen volstaat als een perfect bewijs daarvan. De rijken zijn diegenen die stelen en hun overschot aan bezit toont aan dat zij verantwoordelijk zijn voor het tekort dat anderen lijden. Hoe anders immers konden zij die stalen, rijk worden, en zij die bestolen werden, verarmen - hoe anders dan door te nemen en of ontnomen te worden?
Inbrekers opsporen en straffen kost fortuinen aan de staat die aldus andermaal beroofd wordt en het is dan ook om die reden dat hier ten lande intussen al enkele decennia geleden de wet op de bedelarij werd afgeschaft. Vroeger immers hoefde een arme drommel die wilde overwinteren alleen maar met zijn hoed op de hoek van de straat te gaan staan en hij werd opgepakt en kon de kwaadste koude maanden geheel zorgeloos gelijk de vogelen des velds in de cel vertoeven - vandaag moet hij voor kost en inwoon al een moord begaan.
Maar er is meer. Want wie dacht dat de staat het op inbrekers gemunt had, zal de jongste jaren zijn kijk op die zaak al grondig hebben moeten bijschaven. Inbrekers immers zijn in feite museumstukken uit de prehistorie, lieden om compassie mee te hebben, helden die hun leven wagen voor een appel en een ei en vaak ook armen die aldus zo moedig het deel opeisen dat hen onrechtmatig door uitzuigers allerhande wordt onthouden. Vandaag de dag zijn dieven van een heel ander slag. En we herinneren eraan, want vastgeroeste overtuigingen zijn bijzonder hardnekkig: het zijn allerminst de armen die de rijken bestelen.
De rijken zetelen in de banken; in feite zijn zij de banken, want zij hechten zich aan hun bezit gelijk mossels zich hechten aan hun schelp. En de banken werken niet, het zijn instrumenten van rijken die hun voordeel doen met de noden der noodlijdenden, en wij weten allen dat zij dat doen door de menselijke noden slechts ogenschijnlijk te lenigen. Ogenschijnlijk, want tijdelijk, en altijd onder bijzonder verraderlijke voorwaarden. Hulp bieden zij nimmer zonder daaruit grove winst te slaan - zo worden rijken rijker met rentenieren en zo ook lenen behoeftigen zich almaar armer.
Vandaag echter nemen de rijken geen vrede meer met die manier van stelen. Vandaag immers plunderen zij niet langer partikulieren doch ganse bevolkingen ineens. Vatte wie het vatten kan, maar vandaag is sprake van "noodlijdende banken". Niet dat banken honger hebben, dorst of kou - verre van, want honger, dorst en kou zijn heel natuurlijke noden en die zijn ook te lenigen. Vergeet het: banken hebben honger, dorst noch kou: banken kennen geen natuurlijke noden; banken hebben alleen nood aan geld, zij hebben zoals ook de aan drugs en vele andere zaken verslaafden, de onverzadigbare nood aan steeds meer geld. En wie zal die nood dan lenigen? Andere banken, zou men denken, maar niets is minder waar. De rijken, of de banken, willen dat hun onverzadigbare nood wordt gelenigd door de noodlijdenden zelf, de niet-bezitters of de armen. Het ene land moet het andere bijstaan, zo doen zij hun marionetten het zeggen vanuit de torens van hun dictatoriale politieke nepconstructies, terwijl zij niets anders bedoelen dan dit: de niet-bezitters moeten aan de slokops het laatste wat zij hebben offeren.
En hoe ongelooflijk braaf zijn toch de mensen dat zij zich dat telkenmale laten welgevallen. Is het domheid die hier voor zorgt? Of is het de bittere wetenschap dat hier volstrekt legale en niets of niemand ontziende, 'superieure' inbrekers aan het werk zijn en dat men zich gelukkig prijzen mag als zij, nadat zij alles hebben leeggeroofd, hun gepluimde slachtoffers verder min of meer intact achterlaten?
(J.B., 10 juni 2012)
26-05-2012
Geloof en christendom. Enkele beschouwingen
Geloof en christendom. Enkele beschouwingen
1
Het christendom, of alvast een zekere interpretatie daarvan, ziet in het menselijk bestaan een welbepaald proces dat specifiek oriënterend werkt voor de gelovigen. Het uitgangspunt is, zoals trouwens in alle geloofsculturen, de vaststelling dat het bestaan allerminst een paradijs is, ofschoon het dat is waar men naar verlangt. Het verlangen naar het sublieme, het hoogst denkbare, het oneindige en het eeuwige zit ingebakken in het immer ontevreden mensdier en aan dit verlangen naar het goddelijke komen de religies tegemoet met een verhaal dat probeert uit te leggen waar die diepe kloof tussen het wenselijke en het feitelijke vandaan komt en hoe ze weer ongedaan gemaakt kon worden. Maar als men dan ziet dat de kerkelijke voorschriften voor een herstel van de hemel op aarde in feite neerkomen op het gebod tot gehoorzaamheid aan zijn superieuren, welke wereldlijke machthebbers zijn, dan hoeft men echt geen bolleboos te zijn om te beseffen dat men hier vakkundig wordt misleid en uitgebuit: middels een ondanks alles bijzonder geloofwaardig verhaal, laat de religieuze mens zich voor de kar spannen van zich religieus noemende leiders die pretenderen zelf net geen goden te zijn.
Het verhaal is zo misleidend omdat het een groot stuk waarheid bevat gekoppeld aan een even groot stuk verlangen naar het tegendeel daarvan en dus een verlangen naar de leugen. Het stuk waarheid bestaat zoals gezegd uit de vaststelling dat wij niet leven in een paradijs doch veeleer in een tranendal. Het verlangen naar de leugen of naar datgene wat helemaal niet bestaat, is onze verzuchting naar dat paradijs waarin geen leed meer is en zelfs geen dood. Wij kunnen ons met het feitelijke niet verzoenen en daarom streven wij naar het onwerkelijke, dat we bij tijden boven het feitelijke gaan verkiezen. En als dat gebeurt dan duikelen wij hals over kop in een droom die vaak kant noch wal meer raakt maar die ons tenminste van de harde feitelijkheid verlost, al was het maar voor de korte tijd die ons leven duurt. Vaak pas helemaal aan het einde van die rit komen wij weer met onze voeten op de grond terecht en moeten wij teruggeven wat wij ons onrechtmatig hadden toege-eigend, met name het paradijs op aarde.
In feite hoort de ware religie exact het tegendeel te zijn van datgene waarmee de vele godsdiensten en kerken doorheen de eeuwen leuren, en moet zij voor alles begaan zijn met de waarheid die immers noodzakelijk identiek is aan de godheid. Want als God bestaat, dan kan hij logischerwijze geen leugen zijn, en dan zal zijn wezen zich situeren in de werkelijkheid zelf, ook als onze werkelijkheid er een is van lijden en van dood. Maar de identificatie van het lijden en de dood met zijn tegendeel de opstanding en het eeuwig leven is echter pas mogelijk als zij door de betrokkene zelf wordt uitgevoerd. Het leed en de dood zijn met andere woorden niet zomaar vanuit zichzelf gelijk aan het eeuwig leven in goddelijke zaligheid; ze kunnen echter wel eengemaakt wórden door wie ook echt geloven dat zij één zijn. En meteen is hier duidelijk dat alle geheim van dit raadsel zich verschuilt in dat geloof zelf. Geloven is iets welbepaalds doen, het is iets in een welbepaalde zin veranderen, het is meer bepaald iets veranderen in zijn tegendeel, en waar dit gewoonlijk onmogelijk lijkt, wordt het niettemin mogelijk door het geloof en meer bepaald door het persoonlijk geloof, waarbij dan de persoon zichzelf zonder reserve in de waagschaal werpt: hij getuigt van de waarheid van wat hij beweert door het ook te doen of hij legt in wat andere bewoordingen getuigenis af van zijn geloof.
Hier duikt uiteraard onmiddellijk opnieuw de kwestie op van de sluwe leugen het bedrog en het zelfbedrog die wordt gecultiveerd ten koste van de waarheid: beliegen zij die getuigen van hun geloof zichzelf of bewerken zij inderdaad dat het leed en de dood gelijk worden aan het eeuwig leven? En verder: kunnen mensen dit wel, of is alleen een godheid daartoe in staat zoals bij uitstek de Messias? En hoe kunnen alle gelovigen dan van die 'toverij' van hun Messias profiteren door in zijn spoor te lopen en met hem de zevende hemel ingaan? Herhaalt zich hier dan geen verwisseling van het wenselijke met het feitelijke in een alleen maar meer verkapte vorm? Hoe de vork aan de steel zit is alvast helemaal niet meteen klaar en duidelijk te zien!
Met die onbeslistheid kan men geen tekst besluiten, zo kan alvast worden geanticipeerd op een weliswaar terecht protest. Maar het alternatief is de pretentie de waarheid in zijn bezit te hebben. Driewerf helaas en tot spijt van wie het benijdt kan de waarheid het bezit van niemand zijn.
2
Het feitelijke met het wenselijke in overeenstemming brengen door zijn wensen op te geven en vervolgens de feiten te accepteren, blijkt een christelijke levensweg waarbij het aanvankelijk geschuwde lijden en de dood niet langer worden uit de weg gegaan vanuit het inzicht dat zij als 'boete' kunnen functioneren en aldus het tegendeel van schuld genereren, en dat is verdienste.
Voortbouwend immers op het wraakprincipe van het jodendom blijkt ook het christendom zich met zijn principe der vergeving niet te hebben losgemaakt van dit dan toch bijzonder primitieve beginsel dat zich bij nader toezien vermetel verschuilt achter het mechanisme van schuld en boete hetwelke zich gespiegeld herhaalt in dat van verdienste en beloning.
Wanneer Eva en Adam gezondigd hebben dan worden zij bijna voorgoed uit het paradijs verbannen. Een Messias wordt hen beloofd door God de Vader, doch deze Heiland zal in de plaats van de mens met de bijzonder zware tol van zijn eigen leven betalen om de menselijke verlossing te kunnen bewerken met minder kan de beledigde Vader kennelijk geen vrede nemen.
Of moest men dan aanvaarden dat het jegens de duivel was die de mens wist te verleiden, dat een schuld vereffend diende te worden? Het gaat hier hoe dan ook om rekeningen of, veeleer nog, om afrekeningen, aflossingen van schulden, betalingen of tol. Van de vergeving welke voor het christendom kenmerkend zou zijn alsook uniek in de geschiedenis van de ethiek, is hier in de verste verte hoe dan ook geen spoor te bekennen.
Christus bloedt voor onze zonden, Hij verduurt onrecht om het onrecht dat wij hebben verricht en nog verrichten, opnieuw recht te trekken en om aldus te herstellen wat eerst onherstelbaar leek. Vooral de Kerk houdt voor dat wij mensen niet tot vergeving in staat zijn zonder de genade van de Heer die voor het herstel van de zonde reeds heeft betaald in onze plaats. Als er al van vergeving sprake is, dan gaat het wel uitsluitend om de vergeving van de Heer jegens ons, mensen, want aan elkaar vergeven blijkt uiteindelijk niet zonder een goddelijke genade te kunnen lukken. Wel kan de mens aan het christelijke mysterie participeren door de imitatio Dei, de navolging van Christus, die immers in onze plaats weer goedmaakt wat Adam in onze plaats had verbrod.
In die zin kunnen ook wij alsnog het goddelijke in een verdorven wereld ingang doen vinden, al betalen wij daarvoor noodzakelijk een prijs, zoals eerst ook de Heiland een prijs betaalde om ons, mensen, terug te brengen tot de waarheid. Met Christus heeft zich de waarheid aan de mens geschonken de waarheid die op zijn beurt door de mens aan de wereld geschonken dient te worden. Het in de wereld doen geboren worden van het ware maar tevens van het schone en het goede en in één woord het goddelijke wordt door ons betaald met onze arbeid en via deze weg ook met de inspanning die onze arbeid van ons vraagt: het leed dat ermee gepaard gaat en het leven zelf dat in het teken van dat werk geplaatst kan worden.
Zodoende hebben het lijden en de dood reeds de betekenis van een verrijzenis omdat zij dankzij de arbeid in navolging van de Heiland transformaties zijn geworden. Het leed is dan werkelijk niet langer leed omdat het niet voor niets gedragen wordt en op dezelfde wijze blijft evenmin het ganse leven vruchteloos. In dienst van een hoger doel de ander die in het christendom wordt vergoddelijkt krijgt ons leven zelf een zin en gaat het niet verloren. En men kan zich afvragen in alle ernst of hier de mens nog onderscheiden is van alle andere dieren, van de insecten en ook van de plantenwereld, waarin individuen immers in gelijkaardige altruïsmen zichzelf volkomen overstijgen in een heiligheid, door kunstenaars soms voelbaar gemaakt zoals in Igor Stravinsky's Le Sacre du Printemps.
3
Er is een bijzonder wrange kant aan het menselijk bestaan en die dankt zijn oorsprong aan het samenvallen van het ongeluk met het bewustzijn daarvan. Het ongeluk is de eindigheid, het gegeven dat niets of niemand volmaakt is en blijft duren en dat na de opgang een ondergang volgt en tenslotte de dood: de dood van geliefden welke ons geestelijk mee doet sterven met hen van wie wij houden en dan ook nog de eigen dood. Maar dit gegeven van hun onvolkomenheid en van hun eindigheid wordt door geen van alle levende wezens beseft, tenzij door de mens. Dieren die sterven, lijden weliswaar, maar zij denken niet aan het niet-zijn, het niet-meer-zijn of het nooit-meer-zijn. Men zegt dat zelfs runderen die naar de slachtbank worden geleid, geen idee hebben van wat hen te wachten staat, en dit zeer in tegenstelling tot de edellieden en de clerici op wie ten tijde van de Franse Revolutie de guillotine wachtte. Er zijn ter dood veroordeelde misdadigers die de kalmte bewaren als zij op hun plek van executie aankomen en er bestaan ook mensen die zeggen te verlangen naar de dood, al bedoelen zij misschien het einde van het lijden als dat nog slechts bereikbaar wordt geacht middels het einde van het leven omdat het leven enkel leed geworden lijkt. Een meer tragische tragedie is moeilijk te bedenken dan de teleurstelling die elk begoocheld en feitelijk belogen kind meemaakt als het eenmaal volwassen wordt en gaat beseffen dat de dagen van het leven dat het in het beste geval althans weliswaar geniet, geteld zijn. Bovendien blijft het ogenblik van de beëindiging van het bestaan voor elkeen volstrekt onbekend, wat heel concreet wil zeggen dat het altijd in de lucht hangt zoals ook het zwaard van Damocles: het zal ooit vallen, alleen weet men niet wanneer, en dit kan zich straks al voltrekken, of nu meteen, en de kans dat het gebeurt neemt mettertijd toe. Wie plannen maakt, mist de zekerheid dat hij ze ook zal kunnen uitvoeren. Wie schulden heeft, weet niet of hij ze tijdig zal kunnen inlossen. De eigen wil blijkt vaker te worden gedwarsboomd door een volstrekt blind lijkend lot waarvan ons de bedoelingen duister blijven, als die er al zijn. Het komt ons zelfs voor dat de oorsprong van het eigen bestaan waar wij zo aan hechten, het volstrekt ongewilde product is van een blind toeval dat het ook afbreken zal: door een plotselinge koorts, door de wielen van een tram, door samenzwering en door moord, door een blikseminslag of een clusterbom. Het bestaan waaraan wij vaak zozeer gehecht zijn, blijkt te worden mogelijk gemaakt en gedragen door dezelfde banale factoren die het ook in de weg staan en als wij een poos hebben kunnen leven, dan mogen wij van geluk spreken en dienen wij ons ook te realiseren dat wij nooit recht hadden op dit geluk omdat het gaat om 'geluk' in de betekenis van 'chance'. Als een stuk leven ons te beurt valt, dan mogen wij lachen want ons bestaan lijkt volstrekt overbodig. En te beseffen dat uitgerekend datgene waaraan wij de meeste waarde toekennen altijd en per definitie in de meest gewetenloze handen is de handen namelijk van het blinde en doofstomme noodlot geeft misschien wel de doorslag tot het nemen van die bijzonder irrationele beslissing waarbij wij ons onderwerpen aan de wil van een God.
Het irrationele kan immers niet met de rede worden bestreden. Een waanzinnige kan niet worden overreed omdat hij per definitie niet (langer) vatbaar is voor rede. Maar bij nader onderzoek, bevatten argumenten op zich reeds een irrationele factor die allerminst bijkomstig is omdat het hun machtsfactor is, en macht is niet rationeel doch luistert slechts naar het recht van de sterkste dat alleen maar slaat op de afwezigheid van recht, en dus luistert macht helemaal niet. Macht dwingt en zo ook is het de macht in de argumentatie welke ons dwingt om ons erbij neer te leggen en dat weten goede redenaars die dan ook spelen met de op die gronden altijd vage grens tussen redenen en drogredenen, welke ook de grens is tussen waarheid en leugen. Waar is ten langen leste altijd datgene waarvan getuigenis wordt afgelegd, datgene waarvoor iemand zich borg stelt met zichzelf en dus met zijn eigen leven. Zelfs waar men het waarheidscriterium zogenaamd wetenschappelijk bepaalt, is en blijft dit noodzakelijk een waardering, en dat is iets dat men aanneemt of toekent, een daad en dus iets waarvoor men verantwoordelijkheid draagt. Zich verantwoorden betekent antwoord geven op de vragen welke spontaan oprijzen vanuit de vaststelling dat hetgeen gedaan werd ook anders had kunnen gedaan worden, en wie zal zeggen wat het beste is? Alles blijkt tenslotte gissen en missen en dat proces is inderdaad irrationeel of ongestuurd en als het resultaten afwerpt, dan dankt het die aan de kracht die erin schuilt om door te gaan met proberen tot iets lukt. Misschien is het geloof dit doorgaan met proberen zonder welk het nagestreefde geluk onmogelijk is. Het irrationele als beantwoording van het irrationele blijkt aldus op zijn minst verantwoordbaar en over hen die op dit punt verantwoordelijkheid opnemen, kon men zeggen dat zij geloven en dat zij zich aldus borg stellen voor een waarheid die alvast zijzelf voor 'de' waarheid houden zonder meer.
4
Het dichten van de kloof tussen het wenselijke en het feitelijke kan gebeuren middels een of ander religieus verhaal, maar of die zoete en dikwijls ook bedrieglijke troost, de waarheid heten mag, valt nog te bezien. Hoe dan ook gaat het in de godsdienst om verhalen die de rede overstijgen maar dat blijkt misschien ook wel nodig voor het vormen van een antwoord op de grondeloosheid van ons bestaan. Maar er is nog een ander en veel sterker argument om te geloven en dat heeft aanvankelijk slechts heel weinig te maken met de vraag naar waarheid en nog veel minder met de kwestie van de bewijsbaarheid. Deze vorm van geloven heeft zelfs lak aan de zich alom opdringende eis om allerlei wetenschappelijke metingen en bewijzen en als het moet, dan handelt hij daar zelfs recht tegen in. Toch blijkt uitgerekend dit argument veruit het meest spectaculaire én overtuigende. Het gaat hier om het argument van het verzet omwille van het recht.
Weliswaar worden wij in ons bestaan geconfronteerd met het lijden en met de dood, maar men zou kunnen zeggen dat ook de dieren en de planten die ellende kennen en moeten ondergaan omdat zij inherent is aan het leven: zonder de dood zouden de levende wezens zich alras in vele lagen opstapelen op aarde en zonder pijn zouden zij in sneltempo verdwijnen. Vormen het lijden en de dood dan ernstige beperkingen voor het aardse leven, dan kan men zich tegelijk onmogelijk een wereld voorstellen waarin die beperkingen er niet waren en derhalve kan men eigenlijk niet eens zeggen dat ze een kwaad betekenen op zich. Als het lijden en de dood al kwaad kunnen bevatten, dan situeert zich dit kwaad in elk onrecht dat zich van deze twee bedient. Wanneer de ene mens de andere het hoofd inslaat, dan is niet een veel te dunne schedel verantwoordelijk voor die tragedie maar wel de geweldenaar die immers zelf verantwoordelijk is voor zijn daad.
Als dagelijks twintig duizend kinderen omkomen van de honger, dan is niet een tekort aan voedsel verantwoordelijk voor hun wrede lot want een tekort aan voedsel kan zich niet verantwoorden, trouwens evenmin als een mens zonder voldoende hersenen of beroofd van de vrijheid en de middelen die nodig zijn om aan die wantoestanden te verhelpen. Als elke dag opnieuw zoveel kinderen sterven dan is dit geen tegenslag maar wel een aanslag, een onrecht dat hun door anderen wordt aangedaan, en uitgerekend door diegenen die aan de noodlijdenden de toegang tot de levensnoodzakelijke voedselbronnen verhinderen. In alle duidelijkheid doen zij dat effectief door de machinerie te ondersteunen die de zwaksten van de levensmiddelen afhoudt, en voor de heel slechte verstaanders: die machinerie is inderdaad die van het geld die het moordende principe van de wraak in leven houdt.
Geloven betekent dan niets minder dan de wil om mens te zijn, en dat is de wil om zich te kunnen verantwoorden, en dat houdt hier bij uitstek in: de radicale weigering om nog langer mee te werken aan de moordpartijen georganiseerd door het gouden kalf en al zijn handlangers in het geïnstitutionaliseerde wraakprincipe. Er bestaat immers geen enkel excuus meer voor ongeacht welke mens die bij zijn volle verstand is, die vrijheid geniet, en die beschikt over minimale werkingsmiddelen. Er bestaat geen enkel excuus voor hem jegens het kind dat dankzij de hedendaagse communicatiemiddelen letterlijk voor zijn ogen van de honger sterven moet. Er bestaat geen excuus voor hem als hij de geldhandel in ere houdt zoals voordien, als hij doorgaat met geven en vooral ook nemen volgens het principe van het recht, het beginsel van schuld en boete, de regel van 'voor wat hoort wat' die pretendeert de orde te handhaven terwijl hij noodlijdenden links laat liggen. Er bestaat geen excuus voor hem die zich in deze regels inmetselt, want op die manier voorwaar graaft hij zich in, in zijn eigen graf.
Niet mis te verstaan is het persoonlijke bezit zelf het schuldbewijs aan kindermoord door uithongering. Men hoort dus niet te pronken met zijn bezittingen. In het licht van de waarheid tonen zij hun ware gelaat: het veel te grote huis dat, nu de kerken worden gesloopt, de kathedralen in omvang overbluft; de blinkende doodrijder waarvan de uitlaatgassen lood bevatten en benzeen die de hersenen aantasten en aldus de levenskansen drastisch beperken van de minder gegoede en op straat levende jeugd; de eretitels die eerzuchtigen aan elkaar toekennen in de ongeremde graaicultuur van ons-kent-ons, de vakantie-oorden waar men op zijn wenken wordt bediend, de dure merkkledij en al die andere indrukmakerijen. Men moet er niet mee pronken want in het licht der waarheid blijken zij samen met elk ander (overtollig) persoonlijk bezit het schuldbewijs voor moord en de roep om straf. Moge de Heer ons genadig zijn!
5
De kloof tussen het wenselijke en het feitelijke wordt alras gedicht eenmaal men inziet hoe men dat zogenaamde wenselijke in feite niet kan wensen omdat het aanvankelijk gewenste in het licht van de waarheid van zijn illusoire sluier wordt ontdaan en zich toont in zijn ware gedaante: het nagestreefde schijngeluk, de luxe en de rijkdom blijken immers niets anders dan een schuldbewijs inzake de voortdurende aanslagen gepleegd op de zwakken en de armen. De noodlijdenden hebben datgene tekort wat de rijken in overschot bezitten en waar deze laatsten aan de zwakkeren de toegang tot de levensmiddelen onthouden, dienen zij alleen die vormen van recht en orde welke ontspringen aan het geldwezen, het gouden kalf, het wraakprincipe of de machinerie welke het bestaan voorwaardelijk maakt op de manier waarop Lucifer dat eens bepaald heeft op een hoge berg: "Alle wereldse rijkdommen die gij van hieruit kunt zien, zullen de uwe zijn van zodra gij voor mij knielt!" Niet langer heeft de mens natuurlijkerwijze recht op leven: zijn recht op het levensnoodzakelijke voedsel, het onderdak, de kleding en de vele andere beschermingen wordt immers niet langer bepaald door zijn nood hieraan, maar wel hangen zij af van het feit of hij hiervoor betaalt met de munt waarop het beeld prijkt van de machthebber. De natuur die ons het leven geeft, wordt derhalve voortaan gedwarsboomd door een wereldheerser die ons de (levens)weg verspert en die een knieval eist. De knieval komt neer op het betalen van een tol en het geld dat voor die betaling nodig is kan worden 'verdiend' in de wereld die door de duivel vastgelegde wetten volgt. In de praktijk betekent dit dat wie zijn leven lief is, mee moet werken aan het bastion van de satan. Elk verzet tegen die gang van zaken wordt hierdoor bijzonder zwaar.
Maar op dit punt gekomen blijken wij alsnog te kunnen kiezen, en meer bepaald kunnen en moeten wij ook kiezen tussen, enerzijds, de wereldse voorspoed die ons ontegenzeggelijk met een zware schuld belaadt en, anderzijds, de barmhartigheid, het mededogen met onze medemensen en het lenigen van hun noden met de middelen welke voorhanden zijn. Wij worden weliswaar verleid om dat overschot aan middelen anders aan te wenden en om ermee te pronken, maar slechts de waarheid behoeven wij om in te kunnen zien dat die pronkzucht een verkapping van de moordlust is en dat alle attributen welke de wereldse rijkdom illustreren, schuldbewijzen zijn in de gigantische tragedie van de mensheid welke zich kennelijk voltrekken moet als een strijd tot het bittere einde tussen de goede en de kwade machten.
In dit klare licht dat de waarheid ten slotte is, vinden wij dan ook het aanzicht van de waarheid, welke het gelaat van Christus is: de medemens in nood die om erbarmen vraagt, en zijn smeekbede betreft zelfs niet vooreerst de vraag tot het lenigen van zijn honger, maar eigenlijk gaat zij onszelf aan: onze ziel die, in zo'n zware schuld versmacht, op redding wacht, op de Messias die zich uitgerekend daarom toont als mens in nood. Zo leidt de caritas ons op het rechte pad: wij schenken onze rijkdom weg en zo ook bevrijden we ons van die lasten die een moordenaar tot in de eeuwigheid moet torsen in het diepste dal der hel. Zo simpel is het christendom en ook zo waar, eenmaal het licht van Sinksen alles met zijn klaarte van de duisternis bevrijdt.
(J.B., aan de vooravond van Pinksteren 2012)
15-05-2012
Agnosticisme
Agnosticisme
Ik herinner me nog van op school dat ons in een godsdienstles werd gevraagd of wij al dan niet gelovig waren. En uiteraard heb ik het nu over de periode ná het tijdperk waarin het 'vanzelfsprekend' was dat men geloofde. In het tijdperk van het vanzelfsprekende geloof had immers niemand het gewaagd om zich voor een ketter uit te geven want de gevolgen daarvan waren al te drastisch. Maar het tijdperk van de religieuze hypocrisie is niet het onderwerp van dit epistel.
Ons werd gevraagd of wij gelovig waren of niet, en daaronder moest dan worden verstaan: de vraag of wij geloofden in een leven na de dood. Wij dachten ernstig na over die vraag en alras waren er leerlingen die beweerden dat zij geloofden, terwijl anderen zegden helemaal niet te geloven en nog anderen geraakten er niet uit. Die laatste categorie van twijfelaars werd door de leraar eigenlijk wat meewarig bejegend en hij zegde dat zij beter moesten nadenken, zodat het wel leek alsof hun onbeslistheid een gevolg was van een zekere luiheid. Ikzelf vond dat ik echt geloofde en bovendien vond ik dat ik gelijk had en dat de ongelovigen niet diep genoeg nadachten over het probleem. En wat het statuut der twijfelaars betreft, sloot ik me aan bij de mening van de leraar. De 'logica' was als volgt: wie onbeslist blijft, is te lui ofwel te laf om te kiezen, want wie een keuze maakt, moet die keuze ook kunnen verdedigen en dat vraagt heel wat argumenten, inspanningen, risico's en verantwoordelijkheden.
Dat het aangehaalde argument tegen de twijfelaars allesbehalve logisch was, ontging me in die tijd volkomen. Zoals blijkbaar alle anderen, zag ook ik niet in dat een daad niet kan verantwoord worden op grond van alleen maar de inzet die hij vraagt en dat hij, eensgelijks, niet kan verworpen worden op grond van alleen maar het gegeven dat hij tot niets verplicht. Bovendien kwam het niet in me op om te veronderstellen dat het wel eens zo kon zijn dat, eens het geloof niet langer een must was, men ons tegelijk met die keuze tussen geloof en ongeloof wilde strikken in gloednieuwe en veel minder goed zichtbare netten. Hoe dan ook deed men ons kleur bekennen en in feite betekende dit dat wij werden onder druk gezet om te gokken.
Gokken is een lelijk woord maar het is niettemin ook in de onderhavige materie van toepassing, en wel in niet geringe mate! Als iemand de vraag krijgt voorgeschoteld of hij al dan niet gelooft in een leven na de dood, dan verwondert het mij nu ten zeerste als die persoon antwoordt dat hij gelooft of niet gelooft, want in elk geval kan niemand weten of hem na zijn dood nog iets te wachten staat, om de heel eenvoudige reden dat niemand ooit opstond uit de doden om het ons te komen verklappen. Er zijn uiteraard wel altijd mensen geweest die beweerden uit de doden te zijn opgestaan, of mensen die zegden anderen uit de doden te hebben zien opstaan, maar daar heeft men uiteraard zelf niets aan want de meest onzinnige zaken worden nu eenmaal beweerd. Beantwoordt iemand de vraag naar het leven na de dood daarentegen met slechts de bevestiging dat hij het antwoord op die vraag niet kent, dan komt dit bij sommigen alsnog over als 'onvoldoende', waarmee dan uiteraard geïnsinueerd wordt dat er op elke vraag een antwoord bestaat. Intussen weten wij echter al dat de taal ons toelaat om vragen te stellen die in feite slechts schijnvragen zijn: zij klinken zoals vragen en grammaticaal gezien zijn zij dat ook, maar in wezen slaan zij op twee keer niets. De vraag of God bestaat, is er zo een, omdat de steller van de vraag hoe dan ook begrippen gebruikt die hij zelf niet definieert. En de vraag naar het leven na de dood is in een gelijkaardig bedje ziek omdat de dood sowieso het leven uitsluit, anders was hij niet de dood. Alle discussies welke hierover alsnog worden gevoerd, zijn te herleiden tot begrips- en nog andere verwarringen.
Dat men ons onder druk zet om te gokken van zodra men ons 'dwingt' om stelling te nemen inzake 'het geloof', is misschien wel een in onschuld verkapte list met het oog op het engageren van personen in zaken waarvan zij in feite het fijne niet weten. Zij worden gelijk paarden voor een kar gespannen terwijl zij niet weten wat er op de kar ligt, van wie het is, waarheen ze de vracht zullen brengen, waartoe dat alles zal dienen en of het nu goed is ofwel slecht wat ze zodoende verrichten. Edoch, op zich is gokken zonder twijfel volstrekt immoreel omdat wie gokt het eigenste lot afhankelijk maakt van een geheel ongegrond gegeven terwijl een mens toch principieel beschikt over de mogelijkheid om na te denken over zijn zaken. Wie gokt, doet derhalve alsof hij niet nadenken kan en aldus houdt hij in feite zichzelf voor de gek. En het dringt blijkbaar niet eens tot ons door dat het tot gokken is dat wij worden aangespoord als men ons vraagt of wij geloven. We denken er niet eens aan dat onze gok ons tot een specifiek engagement verplichten kan. Meer nog: we realiseren ons zodoende zelden dat het anderen zijn die ons warm maken, en dan nog voor zaken waarvan wij geen flauw idee hebben wat zij in feite inhouden.
Ja, als men ons de vraag stelt of wij al dan niet geloven, waarbij tevens de mogelijkheid van de twijfel niet geduld wordt, en wij beantwoorden die vraag zoals van ons ook wordt verlangd, dan heeft men ons in feite reeds in supporters omgeturnd - supporters van de een of andere ploeg of zaak of ideologie. En supporters zijn per definitie lieden welke ondersteuning bieden aan een zaak: zij vechten voor een zaak die zij de hunne achten, net zoals een paard trekt aan de kar die het de zijne waant.
In feite zit er op de kar een stuurman die het trekdier bij de teugels gidst en hij bepaalt waarheen de kar gebracht wordt - het paard hoort dom te blijven en trekken is zowat alles wat het doen mag. Of beter: alles wat het doen moet, zij het dat ook die verplichting werd verkapt. En zo blijft het trekbeest in de waan van een vrijheid die helemaal niet de zijne is. Net zoals een mens die volhoudt te geloven, zich beroept op een hiernamaals dat hij allerminst bezit en dat hem zelfs zijn hiernumaals dreigt te ontvreemden.
(J.B., 15 mei 2012)
10-05-2012
De intrede van de chaos
De intrede van de chaos
Elke beschaving kent een groei, een bloei en een afgang. De groei is altijd moeizaam en traag, de afgang meestal bliksemsnel. En dat dit geldt voor elke beschaving, is een wet die evenals de andere wetten omtrent leven en dood niet één uitzondering kan dulden.
Om te komen tot een maatschappij zoals de onze hier in 't Westen, waren geen eeuwen nodig doch verschillende millennia. Uit de slavernij worstelde zich moeizaam doch beslist de democratie los, de aapmens leerde te spreken en te schrijven, de verlichte rede trad in de plaats van het blinde bijgeloof, de onder een aangeprate erfzonde en schuldbesef gebukte arbeider verwierf sociale rechten en tenslotte heuse mensenrechten. Na eeuwen van verdrukking was het wennen aan de vrijheid een ware ontketening die onvermijdelijk meer losliet dan ooit de bedoeling kon zijn geweest en op die manier werd het toppunt van onze beschaving al onmiddellijk vergezeld van zijn eigen ondergang.
Europa, opgericht met het oog op een duurzame vrede tussen staten die nooit hebben opgehouden elkaar te bestoken, verwerd tot een dictatoriaal bastion van onverkozen ambtenaren in dienst van de banken - een apparaat dat geheel ongestraft het rijke westen pluimt dat zelfingenomen zijn roes uitslaapt. De met bloed en tranen verworven prille beginselen van sociale rechtvaardigheid gaan heden onder de hamer.
In artikel 23 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens staat letterlijk: "Een ieder heeft recht op arbeid, op vrije keuze van beroep, op rechtmatige en gunstige arbeidsvoorwaarden en op bescherming tegen werkloosheid." (°)
In artikel 5 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie getiteld "Verbod van slavernij en dwangarbeid" staat te lezen: "1. Niemand mag in slavernij of dienstbaarheid worden gehouden. 2. Niemand mag gedwongen worden dwangarbeid of verplichte arbeid te verrichten. 3. Mensenhandel is verboden."
Het artikel 23 van de Belgische grondwet van 17 februari 1994, getiteld "Ieder heeft het recht een menswaardig leven te leiden", bevestigt: "1° het recht op arbeid en op de vrije keuze van beroepsarbeid in het raam van een algemeen werkgelegenheidsbeleid dat onder meer gericht is op het waarborgen van een zo hoog en stabiel mogelijk werkgelegenheidspeil, het recht op billijke arbeidsvoorwaarden en een billijke beloning, alsmede het recht op informatie, overleg en collectief onderhandelen; 2° het recht op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en sociale, geneeskundige en juridische bijstand" (°°)
Echter, met de snelwetten welke, gebanaliseerd als 'lopende zaken', grotendeels tijdens de feitelijk regeringsloze periode in 2011 werden bekokstoofd, vegen enkele politici de vloer met de genoemde mensenrechten en grondrechten: tussen het vuurwerk van de jongste Kerst en Nieuwjaar, en meer bepaald op 28 december 2011, besluit minister Monica De Coninck dat het 'passend' karakter van het werk waarop eenieder recht heeft, niet langer zal bepaald worden door de jarenlange inzet van de betrokkene op school en door de talloze gegronde beoordelingen en examinaties door gespecialiseerde docenten welke dan resulteren in het bewijs van kennis en kundigheid dat het behaalde diploma tenslotte is. Welneen! Voortaan, zo besluit de minister, zal over het al dan niet passend karakter van een job worden beslist door de vrije markt, wat wil zeggen: door jan met de pet, die oordeelt op zicht! (°°°)
Tegelijk zijn wij nu stilaan ook gewoon geworden aan nog een andere wetteloosheid die de hoger geschetste de hand reikt, met name de toebedeling van jobs door politici aan volstrekt onbekwame en ongeschoolde kandidaten in ruil voor ordinaire gunsten die de democratie zelf ondermijnen - of hoe anders moet men het noemen als men zijn stem verkoopt en aldus banaliseert in ruil voor een job die men niet eens aankan of verdient? De vriendjespolitiek - tussen haakjes, de hoofdverantwoordelijke voor de onomkeerbare, versnelde, algemeen maatschappelijke achteruitgang - ridiculiseert meteen de maatschappelijk georganiseerde vorming en scholing en daarmee ook het geheel van de wetenschappen die, naast wat er nog overblijft van de ethiek, onze samenleving hebben gegrondvest.
Hand in hand gaan deze twee absurditeiten: talloze jobs worden bemand door onbekwamen terwijl de bekwamen voortaan gedwongen worden om het werk van ongeschoolden te verrichten, en dankzij de ongebreidelde corruptie van de politieke klasse gebeurt zulks nu geheel volgens de wet. Het recht op passend werk vervalt van zodra men zonder werk valt - vatte wie het vatten kan! Niet mis te verstaan, is hier inderdaad de wet van de volstrekte wetteloosheid aan de orde.
(J.B., 10 mei 2012)
Noten:
(°) Verder zegt artikel 23 tevens: "Een ieder, zonder enige achterstelling, heeft recht op gelijk loon voor gelijke arbeid. Een ieder, die arbeid verricht, heeft recht op een rechtvaardige en gunstige beloning, welke hem en zijn gezin een menswaardig bestaan verzekert, welke beloning zo nodig met andere middelen van sociale bescherming zal worden aangevuld. Een ieder heeft het recht om vakverenigingen op te richten en zich daarbij aan te sluiten ter bescherming van zijn belangen." Zie: http://www.aivl.be/subthema/universele-verklaring- van-de-rechten-van-de-mens-volledige-versie/842
(°°°) Zie: http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/api2.pl? lg=nl&pd=2011-12-30&numac=2011206470 . Artikel 1 zegt dat in artikel 23 van het ministerieel besluit van 26 november 1991 houdende de toepassingsregelen van de werkloosheidsreglementering, de volgende wijzigingen worden aangebracht: "1°) het eerste lid wordt vervangen door de volgende bepaling: « Art. 23. Een dienstbetrekking wordt als niet passend beschouwd indien zij niet overeenstemt met het aangeleerd beroep, noch met het gewoon beroep, noch met een aanverwant beroep : 1° tijdens de eerste drie maanden van werkloosheid, indien de werknemer de leeftijd van 30 jaar niet heeft bereikt of indien hij een beroepsverleden heeft van minder dan 5 jaar; 2° tijdens de eerste vijf maanden van werkloosheid, indien de werknemer niet voldoet aan 1°. » Dit houdt in dat grosso modo na 3 respectievelijk 5 maanden werkloosheid voor de betrokkene de wet inzake het passend karakter van de job oplost in het niets!
Toen wij nog kinderen waren hielden onze leraren ons een superleraar voor die ons wel iets substantieels te vertellen moest hebben want hij was de zoon van God. Wat zeg ik? Hij was de zoon van God en tegelijk God zelf. Die man wist het dus beter dan wie ook en als hij ons niets te leren had, dan hadden wij van helemaal níemand lessen te krijgen.
Het probleem was alleen dat de man in kwestie al zo lang dood was, al tweeduizend jaar intussen om precies te zijn. Geen nood, zo zei men ons, want vier leerlingen van hem hebben zijn lessen neergeschreven en dat die geschriften alle vier hetzelfde zeggen, toont aan dat ze wel degelijk de woorden van God zelf bevatten.
Edoch, dat ze over bewijzen begonnen, terwijl wij daar niet eens hadden om gevraagd, maakte ons alras aan 't twijfelen, en een weinig later bleek onze twijfel helemaal niet ongegrond want ze kwamen nu ook aandraven met bewijzen dat de man in kwestie écht bestaan had, zijn naam werd immers vernoemd door twee Romeinse geschiedschrijvers. Hij was één van de meer dan tweeduizend gekruisigden die aanspraak maakten toentertijd op het Messiasschap waarover sprake in nog veel oudere geschriften, sommigen zeggen dat ze tot zesduizend jaar teruggaan in de tijd, ja, helemaal tot het begin der schepping.
Het is wel even slikken als men dan hoort dat van die teksten slechts fragmenten van vertalingen van kopieën zijn bewaard die dan eerst nog vele generaties lang mondeling zijn overgeleverd en die bovendien bol staan van een beeldspraak uit culturen die voor ons in feite onbegrijpelijk geworden zijn.
Maar goed, men is nog kind als men dat allemaal verneemt en men gelooft zijn ouders en zijn meesters omdat zij het tenslotte waren die ons te eten gaven, die ons onderdak verleenden, veiligheid verschaften en voor ons zorgden.
Later echter als men vanuit een of andere noodzaak zelf wat begint na te denken, gaat het uiteindelijk ook dagen dat men een leraar aanhangt omdat mensen zónder leraar zich wellicht zouden gaan voelen zoals kippen zonder kop. Een kip en om het even welk dier heeft een kop nodig die de rest van het lijf als het ware voorttrekt en beveelt, en zo ook heeft een groep een leraar nodig.
Bovendien staat de kop van nature op de nek van de kip en heeft ook elk gezin een eigen vader van nature. De wat grotere eenheden hebben dan een burgemeester of een graaf, en aan de kop van alle koppen staat uiteraard de superleraar die niemand anders meer kan zijn dan God. Kan het nog logischer?
En toch vrat ons van jongs af de idee aan dat een leraar helemaal geen aangeboren attribuut was. Hij stond immers niet als een kop op de nek van een of andere gek, maar hij was geconstrueerd door mensenhanden. Wij hoorden ook al iets vanuit de politiek en uit de geruchten die wij toen opvingen, maakten wij op dat onze leraren door politici werden aangesteld om ons bij te brengen dat wij aan dit gezag gehoorzaamheid verschuldigd waren.
Neen, kennelijk wisten wij dat helemaal niet van nature, alvast wisten wij dit niet zoals het lijf weet dat het de bevelen van de kop moet volgen of zoals het kind gehoorzaamt aan zijn ouders: het moest ons gezegd worden en wij moesten het ook aanvaarden zonder meer en vooral zonder de garantie dat het waarheid was wat wij te horen kregen.
Vooral dat laatste bezorgde ons vele slapeloze nachten omdat wij ook wel wisten dat andere kinderen ook heel andere leraren hadden met heel andere waarheden, terwijl er slechts één waarheid zijn kan, tenminste als die waarheid dan ook de waarheid is. Ja, dat hield ons uit de slaap en dus besloten wij heel stout dat wij belogen werden en, nog stoutmoediger, dat die leugens waren uitgebroed om ons in een gareel te houden zoals dat ook met trekpaarden gebeurt die omwille van hun paardenkracht of trekkracht worden aangewend door andere dieren die zelf niet trekken kunnen, om de doeleinden van die andere dieren te gaan dienen.
Toen wij nog kinderen waren, geloofden wij in de superleraar en deden wij ook wat hij zegde wat wij moesten doen. Wij werkten hard op school en, eens volwassen, op fabriek en als ons volk in aanvaring kwam met een ánder volk met ándere leraren en een ándere waarheid, dan gingen wij naar 't front en moordden wij elkander uit totdat wij sneuvelden voor de waarheid die wij van onze dierbare leraren te horen kregen.
En dat staat gewis op onze graven die onze trotse kinderen vandaag nog lezen kunnen en aan hun leraren vragen zij op school: meneer, wat zijn dat, helden?
Een Vlaamse identiteit is een identiteit die een Vlaming deelt met alle andere Vlamingen, een Europese identiteit delen wij met alle andere Europeanen en een wereldburger-identiteit lijkt er helemaal géén meer omdat men die met (principieel) iederéén deelt. Als wereldburger lijkt een mens zich van geen enkele andere meer te onderscheiden en dit is zo omdat alle wereldburgers mensen zijn en alle mensen wereldburgers. Er bestaan met andere woorden geen mensen meer naast de wereldburgers en ook geen wereldburgers naast de mensen. De reden waarom men zich als wereldburger van geen enkele andere mens meer kon onderscheiden, is echter niet dat het wereldburgerschap zou samenvallen met het mens-zijn als zodanig, want mensen zijn ook nog wat meer dan alleen maar wereldburgers of burgers. Pas wie zich blindstaren op territoria en staten, merken niet langer op dat wij behalve Vlamingen, ook muzikanten zijn of letterkundigen, moeders of slachtoffers van depressies, winnaars van atletiekwedstrijden, mensen met een uniek DNA, kankerlijders, Nobelprijswinnaars, geliefden of in gedichten verzonken ouderlingen die achter de nat geregende ruiten van een ouderlingentehuis wachten op het bezoekje van een achterkleinkind dat misschien nog wat tijd voor hen heeft.
In de verzamelingsleer wordt een element volledig en uitsluitend bepaald door de verzamelingen waarvan het deel uitmaakt. Elementen die behoren tot dezelfde verzameling(en), onderscheiden zich derhalve helemaal niet van elkaar zodat ze dan ook met elkander samenvallen. Daaruit zou spontaan volgen dat elke specifieke verzameling één en slechts één uniek element kan, mag en moet bevatten. In de verzamelingsleer bepalen de verzamelingen de identiteit van hun elementen volledig en er is daar behalve de verzamelingen ook helemaal niets anders meer denkbaar om de identiteit van elementen te bepalen. Verzamelingen bestaan uitsluitend bij de gratie van de elementen maar tegelijk geldt dat ook andersom en bestaan de elementen uitsluitend bij de gratie van de verzamelingen. Zo zou het althans noodzakelijkerwijze gelden in een volledig aan de (geschapen) werkelijkheid (waarvan ook wijzelf deel uitmaken) onttrokken wiskunde of verzamelingsleer. Dat de verzamelingsleer zich wel degelijk en ook noodgedwongen op de (geschapen) werkelijkheid betrekt, toont zich in de naamgeving met betrekking tot elementen (en derhalve ook met betrekking tot verzamelingen). Gesteld een verzameling waarvan de elementen a en b deel zouden uitmaken, dan zou ofwel die verzameling opsplitsbaar zijn in twee onderling onderscheiden verzamelingen waarbij dan het element a deel uitmaakte van de eerste en b van de tweede verzameling, ofwel zouden de elementen a en b slechts verschillende namen zijn van één en hetzelfde element, waarvoor tevens zou gelden dat de betekenis van die twee namen zou samenvallen, wat het gebruik van de twee samen absurd maakte. De wiskunde wil de werkelijkheid van zich als het ware kunnen afstoffen, maar zij kan daarin nooit slagen, zodat zij, al haar pretenties ten spijt, gedoemd is om altijd in een zekere leugenachtigheid te moeten baden.
Dat is anders in de werkelijkheid buiten de wiskundige wereld, en de reden daarvoor ligt in een essentieel onderscheid tussen wiskunde en werkelijkheid: terwijl de wiskunde een menselijke constructie is, wat inhoudt dat haar begrippen op geen diepere gronden rusten dan op de afspraken die hen constitueren, zijn de wérkelijke dingen helemaal géén constructies en derhalve ook geen menselijke constructies, doch op zichzelf staande entiteiten waarvan de essentie omzeggens bij hun Schepper zelf berust. Deze opmerking is bovendien niet nieuw, ze werd reeds gemaakt door Aurelius Augustinus (354-430) met betrekking tot een algemene denkfout welke berust op een blindheid bij sommigen voor dit belangrijke onderscheid. Het betreft meer bepaald Augustinus' kritiek op de voorstelling van de werkelijkheid als zou deze slechts een constructie zijn, precies zoals de menselijke maakselen louter constructies of samenstellingen zijn... uit reeds bestaande, door God geschapen dingen.
De werkelijkheid kan niet worden gemathematiseerd zonder haar geweld aan te doen en allerminst gaat het daarbij om vergeeflijke schoonheidsfoutjes: de vertekening van de realiteit tijdens de menselijke, wetenschappelijke metingen zullen onvermijdelijk haar essentie zelf betreffen. En in de eerste plaats betreffen zij zoals beschreven het essentiebegrip als zodanig. Andermaal: terwijl in de werkelijkheid de dingen op zichzelf bestaan omdat ze aldus door God geschapen zijn, met name vanuit het niets tot iets, bestaat er in de (ideële) verzamelingsleer geen andere essentie dan de eigenschap van het deeluitmaken van specifieke verzamelingen. Op zich reeds inconsistent laat dit beginsel geen ruimte voor toegang tot de werkelijkheid waarvan ook wijzelf, die aan wiskunde plegen te doen, deel uitmaken.
Beschouwen we met deze opmerking in het achterhoofd een welbepaalde wetenschappelijke benadering van de werkelijkheid, meer bepaald haar geschiedkundige benadering die identiteiten relateert aan rollen in groepsverhalen, in de zin waarin reeds Shakespeare dit begreep toen hij zei dat de wereld een schouwtoneel is waarin ieder zijn rol speelt en zijn deel krijgt. Het mag dan zo zijn dat onze identiteit kan worden beschreven als ontleend aan de rol die ons wordt toebedeeld binnen specifieke verhalen of contexten - het is hoe dan ook tevens zo dat de contexten waarvan elk van ons deeluitmaakt, legio zijn terwijl niemand het recht heeft om ons op een welbepaalde context vast te pinnen en de andere contexten te gaan negeren. In wat andere bewoordingen ontlenen wij ons individuele bestaan weliswaar voor een belangrijk deel aan verhalen, maar tegelijk zijn er talloze verhalen en heeft niemand het recht om aan een ander zijn eigen verhalen op te dringen. Voor sommigen lijkt het te volstaan om een ander te veroordelen van zodra men er in slaagt om hem of haar te demoniseren binnen een eigen gebrouwd vertelsel, maar die gang van zaken te identificeren met rechtspraak is pas mogelijk binnen een volstrekt corrupt of decadent systeem dat de feiten of het gebrek daaraan en daarmee ook de bewijslast aan de laarzen lapt. Toegepast op de onderhavige kwestie betekent dit dat het territoriumverhaal lang niet het enige is en bovendien dat het zich aan anderen relateren op grond van het criterium van het territorium, voor nog maar weinig mensen van ook maar enige betekenis kan zijn in deze tijd waarin de wereld, alle oorlogen ten spijt, toch nog altijd in de hoop leeft om ooit één groot dorp te worden.
Het verhaal van de Vlaamse identiteit is een verhaal van wij en zij, het is het verhaal van de nationalist, een verhaal waarvan de inconsistentie mettertijd steeds duidelijker aan het licht treedt. Eenieder die zijn geschiedenis kent, weet dat dat verhaal van "elk voor zich" allang is uitverteld, ook anderszins dan in een wetenschappelijke benadering die de kilheid mogelijk maakt waarvan Hitlers, Stalins en Churchills zich bedienen als zij geloven aan het spelen te mogen gaan met andermans levens. Vraag het maar aan de beelden van Käthe Kollwitz in het Praetbos te Vladslo, of aan de nabestaanden van wie vergast werden, aan de kinderen van wie de benen werden weggeslagen door gesofistikeerde landmijnen. Het verhaal van elk voor zich is een lelijk verhaal, een verhaal dat bol staat van de leugens, een verhaal van haat en grootheidswaanzin maar ook en vooral is het een verhaal zonder samenhang en zonder toekomst; het kan niet schoon worden verteld en ook kan niemand zich daarin een rol bedenken die tot eer strekt als het niet die primitieve rol is van de overwinnaar die immers ondenkbaar is zonder de overwonnene bovenop wiens lijk hij staat gelijk een godheid die over het leven oordeelt en ook macht heeft. Slechts potsierlijk kan een rol in dat allang verduft verhaal nog zijn, en dat het alsnog mensen warm maakt, kan derhalve slechts te wijten zijn aan de onwetendheid die alle communicatiemiddelen ten spijt jammer genoeg zijn schaduw nog steeds over de wereld werpt, aldus allen die het licht niet wíllen zien onderdompelend in de duisternis waarin ook alle dieren leven die nu eenmaal onmachtig zijn om verder te kijken dan tot waar de 'ideologie' van het recht van de sterkste reikt.
(J.B., 24 april 2012)
18-04-2012
De Verenigde Staten van Amerika - Een zeer summiere historiek
De Verenigde Staten van Amerika
Een zeer summiere historiek
De huidige V.S. tellen 50 staten (plus het district Columbia) waarvan er twee apart liggen: Alaska (de grootste staat, geheel Noord-Westelijk gelegen en in 1867 gekocht van de Russen) en Hawaï (gelegen in het midden van de Stille Oceaan, dat sinds het Amerikaans territorium werd in 1898, van het toerisme begon te leven en uiteindelijk toetrad tot de V.S. in 1959), alsook een aantal andere eilanden. De V.S. staan op nummer drie voor zowel het aantal inwoners (310 miljoen) als voor de grootte in oppervlakte (9,6 miljoen km²). Hier volgt een heel summiere historiek van Uncle Sam.
520 jaar geleden geloofde Christoffel Columbus aan te meren in Indië, terwijl hij in feite het Amerikaanse continent ontdekte. Of herontdekte, want de Vikingen waren daar al vijfhonderd jaar eerder, maar zij hadden geen enkele invloed. Amerika bleek bewoond door volkeren die daar zeer waarschijnlijk belandden, misschien wel 40.000 jaar geleden, via de Beringstraat, de zee-engte die het Amerikaanse continent van het Aziatische scheidt, meer bepaald van de uiterst Noordoostelijke vleugel van Aziatisch Siberië. En omdat Columbus dacht dat hij in Indië strandde, noemde hij de Amerikanen 'Indianen'. (1) Naar Columbus werden de hele V.S. aanvankelijk Columbia genoemd en die naam komt nog steeds voor als het district Columbia alsook in de benaming van de hoofdstad van de V.S., Washington District Columbia of Washington D.C., waarbij deze specificatie verwarring moet vermijden met de staat Washington in het Westen van de V.S. (2)
Helemaal in het Noorden zijn er de Inuït of de Eskimo's, die kajakken bouwden, iglo's, hondensleeën en harpoenen voor de jacht op zeezoogdieren. Meer Zuidelijk joegen de Indianen op rendieren. Ze hadden primitieve maar efficiënte jachttechnieken: ze dreven kuddedieren in afgronden om ze daar dan af te maken of ze staken bossen in brand om zo het wild in het nauw te kunnen drijven. Er was uiteraard ook nog de visvangst en men bouwde boten van 20 meter lang voor de jacht op walvissen. Maar vele Indianen waren landbouwers (die overigens vandaag nog altijd boeren) die pompoenen teelden, maïs, bonen, knolgewassen, maniok, zonnebloemen, katoen en tabak. Enkele van die gewassen zijn Afrikaans en moeten daar wel via Azië beland zijn.
De Indianen kenden een kastensysteem met religieuze leiders, een middenklasse en slaven. Reeds omstreeks de zeventiende eeuw vormden de verschillende volkeren federaties. Men bracht mensenoffers omdat mensenbloed beschouwd werd als het allerkostbaarste, en het waren dan ook edellieden die geofferd werden. In feite verschillen die religies hierin niet wezenlijk van het christendom, aan de andere kant van de wereld.
De volkeren aan de grote meren ontgonnen koper en men verhandelde ook producten zoals mica (een mineraal) en obsidiaan (een vulkanisch glas). Ook zilver en... goud. In feite was het de goudkoorts die de Europeanen naar Amerika dreef. Engelsen, Nederlanders, Fransen en Spanjaarden sloten allianties met de Indianen om zich daar te kunnen vestigen, ze vormden kleine nederzettingen en zo ontstonden handelsbetrekkingen tussen Amerika (Nieuw Nederland en New England) en Europa. Op de plantages van de Engelsen, de Nederlanders en de Fransen in de V.S. werden negerslaven ingezet, hetgeen door de kerk (maar niet door alle christenen) werd goedgepraat middels de Oudtestamentische vervloeking van Cham. De slavernij zou duren tot aan de Amerikaanse burgeroorlog in 1863 (3) en intussen vochten de kolonisten onderling verschillende oorlogen uit. In 1750 waren de Indianen nog in de meerderheid, er waren amper 250.000 Europeanen. Vijftig jaar later leefden in Amerika al meer dan vijf miljoen Europeanen en er waren nog maar weinig Indianen over: velen sneuvelden na de komst van Columbus in de strijd maar ook ingevolge uit Europa geïmporteerde epidemieën, zoals syfilis, pokken en pest. In de V.S. zijn de Indianen vandaag quasi volledig verdwenen. (4)
Men zegt nu dat in 1776 Amerika onafhankelijk is geworden maar wie twee keer nadenkt, moet zich hier uiteraard wel afvragen wie dan onafhankelijk werd van wie. Zoals gezegd, werd Amerika stilaan bevolkt door Europeanen terwijl de inlanders of de Indianen letterlijk van de kaart werden geveegd. In wezen ging het helemaal niet om gekoloniseerde Amerikanen die werden 'beschaafd' of 'gekerstend' of opgeleid tot zelfbestuur en die daarna onafhankelijkheid wilden zoals dat bijvoorbeeld het geval zou zijn geweest met de Congolezen in Belgisch Congo. Wel ging het om (nazaten van) Europese kolonisatoren (uiteindelijk vooral Engelsen) - in feite goudzoekers - die zich daar hadden gevestigd, die de rijkdommen voor zichzelf wilden houden en die zich daarom van hun belasting heffende Europese thuishaven wensten te ontdoen. (5) De Amerikaanse taal werd dan immers het Engels, niet het Indiaans, en hetzelfde gebeurde in het door Spanjaarden gekoloniseerde Mexico, waar het Mexicaans het Spaans werd, zoals ook in andere Latijns-Amerikaanse landen. In feite werd Amerika niet onafhankelijk maar het verloor zijn eigenheid definitief, tot en met zijn eigen talen. Wat de Amerikaanse onafhankelijkheid heet, is in feite de algehele Amerikaanse overgave of onderwerping: de 'Rode Man' onderwerpt zich aan de blanken omdat hij helemaal geen keuze heeft, en dat blijkt treffend uit de beroemde toespraak uit 1854 van Seattle, het opperhoofd van de Suquamish en Duwanish dat zich tot het katholicisme bekeerde en aan wie plaatselijk gouverneur Stevens vroeg hem zijn land te verkopen. (6)
Momenteel wonen de overgebleven Indianen, de oorspronkelijke bewoners van de V.S., daar in 304 reservaten. (7) De levensstandaard van de Indianen in de reservaten is vergelijkbaar met die van mensen in ontwikkelingslanden en vaak zijn de Indianen er verslaafd aan drank en drugs. Ze leven van sociale uitkeringen en van seizoenarbeid, ook al omdat voor de reservaten niet bepaald de vruchtbaarste grond werd uitgekozen, en sommige stammen houden het hoofd boven water met de oprichting van casino's voor toeristen. (8) Indianenreservaten kunnen omschreven worden als feitelijke openluchtgevangenissen aangezien hun bewoners er aanvankelijk met geweld naartoe gedreven werden; toch kunnen ze zich heden vrij in de V.S. verplaatsen en velen leven nu ook in de grootsteden. (9) De reservaten voor de oorspronkelijke bevolking van de huidige V.S. beslaan amper 2,3 percent van de totale oppervlakte, de kolonisatoren hebben de overige 97,7 percent voor zichzelf ingepalmd en dat zijn dan de eigenlijke 'Verenigde Staten van Amerika' geworden.
Opmerkelijk volgens de hedendaagse Indianen zijn de sporen die de Nederlanders nalieten in de V.S. Dat zij met de Oost-Indische Compagnie grootschalig aan slavenhandel deden, is welbekend, en ook in de V.S. waren zij pioniers van een niets ontziende commercie. New York heette voor de overgave van de Hollanders aan de Engelsen in 1664 nog New Amsterdam; (10) Brooklyn komt van Breukelen en Harlem van Haarlem. Martin van Buren, president van 1837 tot 1841, was een Hollander. Edoch, reeds vanaf het midden van de achttiende eeuw kregen de Engelsen het Oosten van de V.S. quasi volledig in handen.
Toen de V.S. zich van Europa onafhankelijk hadden verklaard, bestonden zij uit nog maar dertien staatjes aan de Oostkust. In 1785 voerde men de US dollar in, in 1787 was er al een grondwet en nog eens twee jaar later werd (de partijloze) George Washington de eerste president. Hoe primitief de kiescampagnes toen al waren, blijkt als in 1804 vicepresident Burr zijn rivaal, de oppositieleider Hamilton, doodt in een duel.
Onder Jefferson breidden de V.S. uit tot aan de Westkust en zo bijvoorbeeld werd Louisiana afgekocht van Napoleon, die aldus vermeed dat de Engelsen dit gebied bemachtigden. Overigens vielen de Engelsen vanaf 1812 de V.S. herhaaldelijk aan en in 1814 staken zij het Witte Huis en het Capitool in brand, ze bombardeerden Baltimore maar na een Britse nederlaag werd op Kerstavond van dat jaar in Gent een vrede gesloten. President Monroe verkondigde het isolationisme, president Jackson was een man van het volk, er was algemeen kiesrecht en dus echte democratie. Intussen werd in 1821 Mexico (waartoe Texas toen nog behoorde, dat in 1845 tot de V.S. zou toetreden) onafhankelijk van Spanje.
In 1834 werd in het huidige Oklahoma een Indianengebied (het Indian Territory) gevestigd en krachtens een wet uit 1830 (de Indian Removal Act) werden Indianen daarheen gedreven terwijl hun hun land (met geweld) werd afgepakt. Dat lot ondergingen bijvoorbeeld de Cherokee Indianen in 1838, waarbij tijdens die lange voettocht (de zogenaamde Trail of Tears) tallozen het leven lieten door uitputting.
Zoals gezegd trad in 1845 Texas toe tot de V.S. en het reeds bestaande grensconflict tussen Texas en Mexico bracht aldus de V.S. met Mexico in oorlog, wat resulteerde in de inname van een Noordelijk deel van Mexico, waaruit dan Californië ontstond, alsook New Mexico, Arizona en Nevada. Toen vond men in Californië goud, wat de goudkoorts aanwakkerde en een heuse volksverhuizing meebracht.
In 1838 stichtte Joseph Smith in Missouri de Mormonenkerk; hij werd vermoord en zijn aanhangers werden vervolgd; ze vluchtten in de zogenaamde Mormon Trail naar het Westen (het latere Utah) en stichtten er Salt Lake City. Er kwam ook een trek richting Oregon (de zogenaamde Oregon Trail, een route van 3400 km lang, van Missouri tot Washington (11))en vele andere karavanen van gelukzoekers met huifkarren die soms door Indianen werden aangevallen. Oost en West werden met telegraaflijnen verbonden.
Het zuiden van de V.S. verdedigde de (neger)slavernij, het Noorden was er tegen, en zo ontstond in 1861 de Amerikaanse Burgeroorlog die zou duren tot 1865. Het Noorden won, de slavernij werd afgeschaft en de V.S. breidden zich verder westelijk uit waarbij de Indianen werden verdreven en miljoenen immigranten, bezeten van de American Dream,de V.S. binnenkwamen tussen 1880 en 1920: 2 miljoen joden, evenveel Italianen, miljoenen Oost-Europeanen, Scandinaviërs, Canadezen. De V.S. werden een smeltkroes van volkeren, samen 50 miljoen burgers. Oost en West werden nu ook verbonden met het spoor. Edison vond de gloeilamp uit, de eerste autofabrieken werden opgericht, Ford nam de lopende band in gebruik, in 1903 lanceerden de gebroeders Wright een gemotoriseerd vliegtuig, in Boston en New York werd de metro in gebruik genomen, in Chicago verrezen de eerste wolkenkrabbers, maar tegelijk met de eerste superkapitalisten (zoals Rockefeller) kwam er ook een economische depressie.
In de politiek vormden zich twee grote partijen die vandaag nog tegenover elkaar staan: de Democraten (een wat meer linkse partij die bijvoorbeeld pleit voor meer sociale voorzieningen) en de Republikeinen (een wat meer rechtse, minder solidaire en meer liberale partij).
De V.S. industrialiseerden en bouwden in 1914 het Panamakanaal dat twee zeeën onderling verbindt: de Grote Oceaan en de Caraïbische Zee. De V.S. namen aan de beide wereldoorlogen deel en werden daarna een wereldmacht. In W.O.I waren de V.S. aanvankelijk neutraal, Wilson koos echter tegen Duitsland om de Europese democratieën te beschermen.
Na de Drooglegging (alkoholverbod) waarna een illegale handel floreerde alsook een navenante mafia, kwam er eerst een economische opleving gevolgd door de beurscrash van 1929 met een dieptepunt in 1933. In W.O.II werden de V.S. betrokken partij na de Japanse aanval op Pearl Harbor in 1941. Vier jaar later dropte Amerika twee atoombommen op Japan.
Na W.O.II sprak men over een Koude Oorlog met de Sovjet Unie, een wapenwedloop die een dieptepunt kende met de Cubacrisis van 1962. De V.S. had Cuba voordien op de Spanjaarden veroverd maar in 1959 had Fidel Castro Cuba na een guerrillastrijd communistisch gemaakt, de V.S. probeerden Cuba terug te winnen en Cuba vroeg steun aan de Sovjets, die er atoomraketten plaatsten. Toen hadden de V.S. reeds eigen atoomraketten gericht op de USSR vanuit Italië en Turkije. De deal was als volgt: in ruil voor de terugtrekking van de Russische raketten, trokken ook de V.S. hun kernkoppen uit Turkije en Italië terug, maar dit laatste werd zoals afgesproken verzwegen om Amerikaans gezichtsverlies te vermijden. Ook beloofde Amerika Cuba voortaan met rust te zullen laten. Zo werd een atoomoorlog nipt vermeden. Het jaar daarop werd president John F. Kennedy vermoord.
Dan kwam de Vietnamoorlog: Amerika meende daar het democratische Zuiden tegen het communistische Noorden (de 'Vietcong') te moeten verdedigen. Deze oorlog verdeelde Amerika, hij sleepte aan van 1955 tot 1975 en kostte het leven aan bijna 60.000 Amerikanen en aan 2,5 miljoen Vietnamezen. In Vietnam werden velen in hun DNA verminkt door chemische wapens (Agent Orange en napalm). Ook Laos en Cambodja waren betrokken. In 1968 werden Robert Kennedy en Martin Luther King vermoord en de verdeeldheid mondde uit in rassenrellen. De V.S. verloren Vietnam, Loas en Cambodja aan de USSR.
Intussen was er ook een ruimtewedloop, en in 1969 wandelde de eerste man op de maan.
Het einde van het communisme kwam in zicht toen onder Reagan in 1985 in de Sovjet-Unie Gorbatsjov verscheen die voor perestroika en ontspanning zorgde. In 1989 viel de Sovjet-Unie, de Berlijnse muur werd gesloopt. Maar er kwam een anderssoortige oorlog, de oorlog tegen de drugs. De V.S. steunden Saddam Hussein van Irak tegen Ayatollah Khomeini van Iran. In 1991 was er de Golfoorlog en nadien het Balkanconflict. Met 11 september 2001 veranderde Amerika ingrijpend: voortaan moest het oorlog voeren tegen een onzichtbare vijand, het was de war on terror. In 2001 werd Afghanistan aangevallen, in 2003 Irak. In 2007 kwam de kredietcrisis: de wereldeconomie stortte in. In 2008 werd de eerste zwarte president van de V.S. verkozen. In 2011 werd Bin Laden uitgeschakeld. En vandaag lijkt de Arabische wereld te willen democratiseren, wat uiteraard de VS niet onverschillig laat...
(5) Het kwam daarbij meermaals tot gewapende conflicten tussen Engeland en de inwoners van New England, zo bijvoorbeeld het conflict tussen soldaten en burgers in Boston in 1770 dat uitdraaide op een bloedbad alsook de Tea Party van 1773, toen de inlanders thee in het water gooiden omdat ze weigerden er nog langer belastingen op te betalen aan het moederland. Zie ook: http://nl.wikipedia.org/wiki/Boston_Massacre .
(9) "The pursuit of tribes in order to force them back onto reservations led to a number of Native American massacres and some wars." (http://en.wikipedia.org/wiki/Indian_reservation ). in de jaren zeventig van de negentiende eeuw vond onder president Grant een van de bloedigste oorlogen plaats tussen de Indianen en de V.S.
(10) Peter Stuyvesant (bijgenaamd Pieter Poot vanwege een houten been), de Hollandse predikantenzoon, Indianenvervolger en anti-semiet, bestuurde toentertijd 'Nieuw-Nederland'. Zie: http://nl.wikipedia.org/wiki/Peter_Stuyvesant .
De ideologie van het nationalisme propageert de eenheid van de (politieke) staat en de (culturele) natie. Geactualiseerd in de huidige, klein geworden wereld waarin zowat iedereen op tocht is, zegt die opvatting dat inwijkelingen zich moeten aanpassen aan de cultuur waarin zij terecht komen.
Naast de vaststelling dat zij volstrekt uit de tijd is, zijn er heel wat opmerkingen bij deze ideologie, en zo vergeet men soms de kern van de zaak. Men verliest namelijk uit het oog dat die ideologische eis uiteraard niet alleen voor inwijkelingen geldt maar ook voor alle zogenaamde autochtonen.
Voor de slechte verstaander: volgens het nationalisme diende de Vlaming van negentienhonderdvijftig zich op grond van zijn geboorteplaats te schikken naar de toenmalige in Vlaanderen geldende katholieke normen en wie vandaag geboren wordt in Iran moet zich maar neerleggen bij de aldaar geldende sharia.
Het lijkt voor sommigen nog steeds logisch, maar wie deze consequenties twee keer bekijkt, ziet alras dat zij exact hetzelfde betekenen als de ideologieën die het kastenstelsel goedpraten: de inmiddels sinds jaar en dag algemeen veroordeelde opvatting dat een kind van rijke ouders meer rechten moet hebben dan wie in lompen wordt geboren in een stal.
Het is inderdaad een feit dat het lot nog steeds meer kansen geeft aan een koningskind in Engeland dan aan een paria in India, maar alvast een beschaving die naam waardig beveelt ons dat wij ons tegen die noodlottigheid verzetten. En voor wie daarmee mochten sympathiseren zullen er nog altijd genoeg onveranderlijke noodlottigheden overblijven.
Een voor de hand liggend gevolg van de nationalistische ideologie is paradoxaal genoeg de legitimatie van de multiculturaliteit op wereldschaal. Wie immers gelooft dat men zich dient te schikken naar de cultuur van het land waarin men geboren wordt of waarin men terecht komt, die gelooft vanzelfsprekend dat dit niet alleen geldt voor zichzelf in de eigen staat en cultuur, maar ook voor ieder ander in zijn eigen natie. Wie nationalist is, bijvoorbeeld in Iran, kan bijgevolg helemaal geen aanspraak maken op de meerwaarde van de eigen cultuur omdat zulks in tegenspraak was met de impliciete plicht voor elkeen om de cultuur van zijn eigen land aan te hangen en geen andere.
Zo ondergraaft het nationalisme zichzelf krachtens dezelfde inconsistentie waarmee bijvoorbeeld het solipsisme kampt en nog vele andere volstrekt wereldvreemde opvattingen. Wie het concept van de "eenheid in verscheidenheid" aanvaardt, die kan dat bijgevolg slechts doen op persoonlijk en allerminst op nationaal vlak. Vanuit een nog andere optiek kan er aldus geen sprake zijn van wederzijds respect waar de ene 'nationalistische natie' de cultuur van de andere zou tolereren, om de eenvoudige reden dat een 'nationalistische natie' a priori de eigenheid van haar afzonderlijke burgers op de hoger aangestipte wijze fnuikt, aangezien respect een interpersoonlijke aangelegenheid is en geen internationale. Respect is een eigenschap van personen, allerminst van massa's. Massa's daarentegen kunnen pas ontstaan na een proces of een gebeurtenis die tot depersonalisering leidt.
Het beperken van de vrijheid van de burger door de natie waarvan hij deel uitmaakt, is verregaand omdat zij de cultuur en dus de eigen ziel van de persoon betreft. Naties die toelaten dat hun onbehouwen doch machtige politici aldus bijvoorbeeld gaan bepalen wat kunst is en wat niet, hebben de rest van de wereld altijd heel terecht verontrust, zoniet hebben zij zichzelf alvast onsterfelijk belachelijk gemaakt. De zogenaamd 'ontaarde kunst' van Nazi-Duitsland ligt ons nog vers in het geheugen, maar er zijn ook andere culturen die wat al dan niet mag worden uitgebeeld, op een drastische manier aan banden menen te mogen (en te moeten) leggen. Geheel in tegenspraak met de paradox welke het nationalisme zelf ontkracht, geloven zij soms dat op de koop toe te moeten doen waar zij in andere culturen invaderen. Men heeft helemaal geen a priori-normen nodig om dergelijke mistoestanden te veroordelen: de elementaire logica zelf volstaat om dat te kunnen doen, omdat al wie handelen in strijd met die logica, zichzelf hoe dan ook vernietigen.
Het nationalisme is derhalve een symptoom van depersonalisering of van massa-vorming. Het is een volstrekt inconsistente ideologie: haar innerlijke tegenspraken ontkrachten haar onmiddellijk. Zij kan derhalve slechts gedijen bij de gratie van een verregaand irrationalisme dat, in het huidige geval, kennelijk gevoed wordt door allerlei vormen van onwetendheid en angst. En dat angst een slechte gids is, zal elke vakman in ongeacht welke discipline zijn leerlingen op het hart drukken. Het is bijzonder jammer dat in een kapitalistisch vrijemarktsysteem het bedrog dat wordt vereist voor het verzamelen van 'rijkdom', de armoede van angst en onwetendheid altijd zal voeden, want dit feit schept maar weinig licht aan het eind van de tunnel waarin het westen heden dreigt te verzeilen.
(J.B., 13 april 2012)
08-04-2012
Rusland - een zeer beknopte geschiedenis
Rusland - een zeer beknopte geschiedenis -
Rusland, het qua oppervlakte grootste land (Canada op nummer twee is half zo groot) ligt westelijk in Europa en oostelijk in Azië, waar het noordelijk aan de Verenigde Staten van Amerika (Alaska) grenst en zuidelijk aan Japan. En vergeten we niet de enclave Kaliningrad, gelegen tussen Polen en Litauwen.
Vrij naar Ilja Repin: Ivan de Verschrikkelijke doodt zijn zoon (1885)
In de tiende eeuw werden uit het Noorden afgezakte Vikingen door Oleg de Wijze verenigd rond Kiev en toen Vladimir de Grote zich liet dopen in ruil voor de hand van de zuster van keizer Basilius II van Byzantium, was dat meteen de kerstening van Rusland.
In die tijd verscheen in de Blachernaepaleiskerk nabij Byzantium de Moeder Gods boven de gelovigen die zij ten teken van bescherming met haar 'pokrov' (wat wil zeggen 'sluier') bedekte en Rusland viert dit wonder van de Oosters-Orthodoxe Kerk nog steeds op 14 oktober. Naar dit feit heet de kathedraal op het Rode Plein in Moskou naast Basiliuskathedraal ook nog Pokrovkathedraal.
Die werd gebouwd door een nazaat van Dzjengis Khan, namelijk tsaar Ivan Vasiljevitsj (1530-1584), ook genoemd Ivan Grozny (de Verschrikkelijke), die zijn eigen zoon doodsloeg nadat hij eerst diens vrouw een miskraam had geslagen en die met dit bouwwerk zijn overwinning op de Tataren in Kazan vierde. Rusland werd door Ivan gevormd vanuit de staat Moskovië. Zijn opvolger, zijn verstandelijk gehandicapte zoon Fjodor, bouwde daar in 1564 een (in 1936 door Stalin gesloopte) kerk bij voor de relieken van de heilige dwaas Vasili. In het Russisch worden de medeklinkers b en v onderling verwisseld; Vasilius is derhalve Basilius.
In 1613 kwamen na een troebele tijd de Romanovs (nazaten van Ivan Grozny) aan de macht. Dit tsarengeslacht dat regeerde tot de revolutie van 1917, bracht orde en herstelde de orthodoxie. De Russische kerk seculariseerde, scheurde zich van de 'heilige' Byzantijnse af en werd de staatskerk, terwijl de zogenaamde 'oudgelovigen' vervolgd werden: tienduizenden werden geëxecuteerd.
Tsaar Peter de Grote
Tsaar Peter de Grote maakte Rusland beroemd, Catharina de Grote - echtgenote van de zwakke tsaar Peter III die later werd vermoord - was bevriend met de Verlichtingsfilosofen en Voltaire noemde haar 'de ster van het Noorden' wegens haar vrijheidsidealen. Maar de Franse Revolutie van 1789 schrok haar af en zij legde de vrijheid weer aan banden.
Napoleon viel Rusland binnen en verbood de handel met Engeland. Toen Rusland dit tenslotte verwierp, stuurde hij in 1812 een groot leger naar Moskou, maar de Moskovieten staken hun eigen stad in brand zodat Napoleons leger zijn voorraden verloor en zich moest terugtrekken. Dat gebeurde ingevolge plotse strenge vorst in de grootste ellende en anti-revolutionaire Russen (gesteund door de Pruisen en de Oostenrijkers) zaten het vluchtende leger na en trokken in 1813 zelfs Parijs binnen.
Tsaar Nikolaas II
Tot ver in de negentiende eeuw (tot 1860) leefde de helft van de bevolking armoedig als lijfeigene in dienst van de adel. Tegelijk bloeide de Russische cultuur: de literatuur, de muziek en het ballet veroverden de wereld. Maar het volk kwam in opstand tegen de tsaren. In 1881 liet tsaar Alexander II het leven bij een bomaanslag door Alexandr Oeljanov, de broer van... Vladimir Lenin. De volgende tsaar - Alexander III - werd nog repressiever uit angst. Nikolaas II zou de laatste tsaar zijn.
Grote verliezen in W.O.I wakkerden de volksopstanden nog aan en in 1917 pleegden Lenin en de Bolsjevieken een staatsgreep. Op 17 juli 1918 werden de tsaar en zijn familie omgebracht. In de daarop volgende Russische Burgeroorlog (1918-1922) streden de communisten (Trotski's 'rode terreur') met de liberalen (de 'witten', monarchisten).
Stalin
Vanaf 1922 was er dan de Sovjet-Unie. Lenin, Stalin en Trotski vochten om de macht, Trotski werd vermoord in Mexico. Stalin collectiviseerde de landbouw die een staatsaangelegenheid werd met kolchosen en sovchosen, maar dat systeem werkte niet: kleine boeren werden aan hun lot overgelaten en verhongerden, vaak in strafkampen. Drie miljoen Russen vluchtten hun land uit. Het socialisme werd immers opgedrongen, er was een 'Grote Zuivering', een ware heksenjacht met een netwerk van verklikkers. Stalin stelde de halve legerleiding terecht.
Trotski
Ondanks de afspraak dat Rusland en Duitsland elkaar met rust zouden laten, viel Hitler in 1941 Rusland toch aan. 27 miljoen Russen sneuvelden in W.O.II, het merendeel burgers. In 1948 botste Stalin met Tito van Joegoeslavië en in 1953 werd Stalin vergiftigd.
Fidel Castro
Dan kwam een onbehouwen Chroesjtsjov aan de macht. Hij beschuldigde Stalin van massamoord. Solzjenitsyn kreeg de ruimte om de goelags aan te klagen maar alsnog werd de Hongaarse opstand van 1956 hardhandig onderdrukt en in 1961 verrees de Berlijnse muur. In 1962 leed Chroesjtsjov fel gezichtsverlies met de Cuba-crisis en in 1964 werd hij vervangen door Leonid Brezjnev die de Praagse Lente van 1968 neersloeg en die in 1979 tegen China oorlog voerde en ook nog Afghanistan binnenviel. Hij overleed in 1982, Andropov regeerde dan twee jaar lang, gevolgd door Tsjernenko die al in 1985 stierf.
De Sovjet-leiders en de nieuwe leiders
Het was tijd voor Gorbatsjov met zijn Perestrojka: Gorbatsjov ging met Reagan praten, ontspanning volgde, communistische regimes verdwenen alom, in 1990 viel de muur en werd Duitsland herenigd. In 1991 kwam de Russische Federatie in de plaats van de Sovjet-Unie.
Gorbatsjov moest aftreden, Jeltsjin verloor Tsjetsjenië in 1996 en regeerde door dankzij de steun van de nieuwe oligarchen, de bankiers, tot 1999. Sindsdien regeren Vladimir Poetin en Dmitri Medvedev.
Zij kregen, net zoals anderen elders ter wereld, af te rekenen met terreur. In 1999, in Moskou en ook elders in Rusland werden bomaanslagen de aanleiding tot de tweede Tsjetsjeense oorlog. In 2002 bestormden gewapende (islamitische) Tsjetsjenen het theater van Moskou en zij gijzelden bezoekers en eisten de terugtrekking van het leger uit Tsjetsjenië. Het werd een lelijke oorlog met talloze mensenrechtenschendingen, slachtoffers van verkrachtingen en landmijnen, en in een zich losrukkend Tsjetsjenië werd de sharia ingevoerd...
04-04-2012
Smeren ze ons kanker aan?
Smeren ze ons kanker aan?
Claudius Galenus [vrij naar een lithografie van Pierre Roche Vigneron, ca. 1865] leefde van 131 tot 216. Hij is een Grieks-Romeins arts die de geneeskunde anderhalf millenium lang bepaalde met o.m. Hippocrates' theorie van de lichaamssappen of de 'humores', vanwaar ons begrip 'humeur'. Galenus schreef meer dan 500 boeken, Vesalius vertaalde hem naar het Latijn en Avicenna gebruikte zijn ontleedkunde. Van Galenus is de benaming "cancer" , wat "kreeft" betekent, genoemd naar de op kreeftepoten gelijkende bloedvaten rond een gezwel.
Als er ineens minder kauwen zijn, dan worden deze prachtige vogels wettelijk beschermd. Zijn er na een tijdje weer 'teveel', dan mag men er op schieten. Wat gewoonlijk moord heet, is in andere tijden een noodzakelijk kwaad, een plicht en soms zelfs een vermaak. Men kan er zo verslaafd aan raken dat bij gebrek aan levende doelwitten, alras wordt overgestapt op kleiduiven om de hoge 'nood' te kunnen lenigen: de 'nood' om te doden.
Niet alleen vogels worden uitgedund maar bijvoorbeeld ook konijnen, en daartoe werd een dikke halve eeuw geleden in Australië myxomatose ingevoerd: een heus pokkenvirus, bedoeld om de konijnenplaag daar in te dijken. Door muggen of vlooien besmette, ongevaccineerde konijnen, kunnen vervolgens ook elkaar besmetten, en zij ontwikkelen tumoren die hen in negen van de tien gevallen fataal worden.
Dieren en planten worden uitgeroeid maar ze worden ook geteeld en veredeld en uiteraard gaan die twee bewerkingen hand in hand. Varkens, runderen en schapen worden gedomesticeerd en verzorgd, als waren zij onze eigen kinderen; ze hoeven niet naar school, ze zijn bestemd voor de stoofpot. Helemaal geen gewetenswroeging daarbij van onzentwege: met veel smaak en culinaire franjes knagen wij de botten van onze leefgenoten af. Zij worden verzwolgen en verteerd door de zuren die onze ingewanden vullen. En gelukkig kunnen wij niet zien wie wij eigenlijk echt zijn, vanbinnen, want alles wat wij zijn, zit gelijk een glimmende worst keurig in een vel verpakt. Schoonheid, zo placht een professor uit lang vervlogen tijden het te zeggen, is slechts een vel dik. Maar we dwalen af.
Het 'teveel' aan kauwen drukt een eigenschap uit, niet van een kauw doch van een hoeveelheid. Een teveel is een verfoeilijke eigenschap, het is een tekort, een ziekte haast. Een teveel kan verholpen worden door het aantal waar het om gaat, in te perken, precies zoals een tekort verholpen wordt door het betreffende aantal te doen toenemen. Dat laatste gebeurt door de kweek aan te moedigen, het eerste door de kweek te dwarsbomen of, als het snel moet gaan, door een aantal exemplaren te vernietigen.
Andermaal is het niet de kauw, het konijn of wat dan ook dat geviseerd wordt wanneer men het over bijvoorbeeld overbevolking heeft; het gaat louter om de oplage, het aantal exemplaren. Men moet geen duizend boeken drukken als men er slechts honderd kan verkopen en zo ook moet men geen tien konijnen houden als men voor amper drie te eten heeft. Dat doet niets af van de waarde van het boek in kwestie of van die van het konijn en het is ook niet jammer voor de niet geproduceerde exemplaren aangezien zij er nooit waren. Het ware enkel zonde indien een overschot dat zonder lezers bleef, veroordeeld werd tot de versnipperaar; het ware jammer indien zeven konijnen omkwamen door gebrek aan wortels.
Thomas Malthus (1766-1834): Brits demograaf en predikant. Naar hem genoemd zijn de begrippen Malthusiaans plafond en Malthusiaanse catastrofe. Het eerste duidt aan hoeveel mensen er kunnen leven per oppervlakte landbouwgrond. Het laatste zegt dat een bevolking die dat plafond overschrijdt, zichzelf in evenwicht brengt door een verhoogde mortaliteit.
Wie een grasperk heeft waarop zij konijnen houdt en ook een moestuintje met wortels, die kan berekenen voor hoeveel konijnen zij voldoende wortels kweken kan, zodat er geen verspilling hoeft te zijn, noch van wortels, noch van konijnen. En hetzelfde geldt voor boeken en lezers, voor kauwen en voor nog honderdduizend wezens meer. Maar of er morgen teveel mensen zullen zijn, kan men niet weten. Malthus voorspelde een teveel, maar hij kreeg ongelijk: tegen de tijd dat de explosie der bevolking daar was, kwam ook de industriële revolutie, die met een explosie van levensmiddelen alles dan toch nog binnen de perken hield.
Zegt men niet te gauw dat er overbevolking is, en praat men dat gezegde niet klakkeloos na zoals ook papegaaien doen, omdat het nu eenmaal aan de orde is om die dingen te beweren, geheel afgezien van het feit of zij ook nog waar zijn? Het wordt gezegd dat de mens afstamt van de aap, dat het heelal ontstaan is uit de 'big bang', dat Onze-Lieve-Heer verrezen is, dat er nog miljarden met mensen bevolkte aardes ronddraaien in onze melkweg en dat de tijd onomkeerbaar is. Al die dingen worden gezegd en vervolgens nagezegd terwijl men zich eigenlijk zelden of nooit lijkt te bekommeren om de vraag of zij wel waar zijn, of zij wel waar kúnnen zijn.
In deze tijd is het darwinisme hier vanzelfsprekend geworden, net zoals de katholieke theologie dat in de middeleeuwen was. Zoals de middeleeuwer zich meestal geen vragen stelde bij zijn theologie, zo ook slikt de burger van vandaag met gemak het verhaal van de vele aardes vol met leven, en waarom dan ook niet dat van de ufo's en de door ufonauten ontvoerde lieden? Wee hem die het liedje van de dag niet zingt: op de brandstapel zal hij belanden! Maar wij dwalen andermaal af.
Of er echt overbevolking is, weet men niet alleen niet; het is een zaak die men gewoon niet kán weten. Vandaag is er nog genoeg te eten voor iedereen maar morgen kan een uitbarsting op IJsland de ganse aardbol hullen in een nacht die jaren aanhoudt, met voedselschaarste tot gevolg en grote sterfte bij mens en dier, en dat zou overigens lang niet de eerste keer zijn. Maar wie kan zo'n uitbarsting voorspellen? Wie kan derhalve zeggen: nu is er spijs en drank voor iedereen? En stel dat men nu zegt en nazegt dat er de helft teveel zijn van onze soort en dat wij ons verplichten om ons te halveren. Dan kan een griep die door de luchten waart in amper een paar maanden de mensheid in die mate reduceren dat het eeuwen vragen zou om weer het peil van heden te bereiken, en misschien was zo'n reductie wel fataal. Men hoeft met andere woorden zo'n geniale griep die alles in balans zal brengen, helemaal niet uit te vinden.
De mond vol heeft men vandaag over overbevolking, reeds staan er ontelbare wereldredders op die geniale vondsten opdissen om de kweek af te remmen, maar de waarheid is dat men niet weet wat men daar zegt, en dat menigeen zich al verlustigt in het snoeiwerk: gedaan met de kleiduiven, eindelijk wordt de jacht geopend op échte vogels! Want welke jager krijgt de kriebels niet van alleen al de gedachte aan een vogel van wie de hoge vlucht onmiddellijk na een schot van hem verandert in een dodelijke val? Een vogel of een ander dier dat vliegt of zwemt of alleen maar loopt, 't is eender.
Natuurlijk hoort men niet te zeggen dat men ons kanker aansmeert, men hoort ook niet te zeggen dat tandartsen ons gebit vernielen, om nu maar iets te zeggen. Het is waar dat de fluor in de tandpasta dezelfde is als deze die de botten van de beesten in de weide aantast als die uit een fabrieksschoorsteen ontsnapt, en wel in die mate dat de herkauwers in geen tijd door de knieën gaan. Maar dat betekent niks, zeggen de kenners. Tanden waarin een gaatje zit, veroordelen zij genadeloos tot het onherroepelijke lot der trektang, ofschoon er heel wat mensen zijn die ondervonden dat hun tanden, ofschoon gatenrijk, zich steeds spontaan herstelden. Vanzelfsprekend hoort men niet mee te heulen met die linkse meute die scandeert dat de geneeskunde ons ziek maakt, ook al blijkt dat er beduidend meer hartpatiënten wonen in de buurt van hartklinieken, nierlijders nabij nierklinieken en mensen met een slechte lever in de buurt van leverdokters. Er zijn er zelfs die het gerucht voeden dat artsen van vandaag hun patiënten zo lang aan allerlei onderzoeken onderwerpen totdat die hen fataal worden.
Wat betreft dit laatste dient men er op te letten dat het ten strengste verboden is om onschuldige mensen van moord te betichten en die verdachtmakingen zijn des te erger als zij medici viseren: mensen die hun leven in dienst stellen van het algemeen belang en die door overwerk de eigen gezondheid schaden om de onze te kunnen redden, ook als wij die eigenhandig en zonder remmen ondermijnen met levenslang gewetenloos vreten, drinken, roken en nog anderssoortig brassen. Als zij een röntgenplaatje maken, wees maar gerust, is dat een berekend risico: de stralingsdosis die zij toedienen is vergelijkbaar met de jaardosis die wij van nature krijgen, en zij zullen u verzekeren met de hand op het hart dat het dus helemaal geen kwaad kan als men jaarlijks slechts één plaatje neemt, bijvoorbeeld van de longen. Het zijn zonder meer lomperiken die hun huisarts opzadelen met de vraag hoe zo'n dosis straling in amper één seconde toegediend dan eenzelfde onschuldig effect kon hebben als wanneer hij gespreid werd toegediend over de tijdspanne van een jaar, ongeacht de nuchter klinkende vergelijking met de gemiddelde jaardosis alcohol die ons zonder twijfel onmiddellijk doodde indien wij die in één teug verzwolgen. Misschien voegen zij er zelfs aan toe dat een zogenaamde scan gelijk is aan tweehonderdvijftig dergelijke onschuldige plaatjes, en dat het bewezen is dat de kans op kanker door zo één scan gelijk is aan tenminste één op tachtig, wat dan een 'berekend risico' heet. Twee scans en men heeft al één kans op veertig om in de prijzenpot te vallen. Vier scans, één op twintig; acht scans, één op tien. Twintig scans en wij hebben al één kans op vijf dat wij bezwijken aan een ziekte nota bene opgelopen door het preventieve onderzoek. En als die foto's ons echt zo schaden, dan zullen de cijfers nog huiveringwekkender zijn: een reeds verzwakt systeem herstelt immers veel lastiger de balans na elke volgende ionisatie.
Roman Polanski (°1933), Pools-Frans cineast van Joodse afkomst, auteur van Rosemary's Baby.
Ziek worden door hardnekkige en aanhoudende pogingen om gezond te blijven en om ziekten voor te zijn: het doet denken aan Rosemary's baby van Polansky, De tuinman en de dood van P.N. Van Eyck, Oedipus Rex van Sophocles en nog andere tragedies. En dat hoeft niet door een onderzoek met stralen: een tante van me werd al ziek van helemaal niets, zij moest naar het hospitaal en lag aldaar in bed voor amper zeven dagen teneinde daarna onderzocht te kunnen worden, maar in die tijd kwam zij alleen van 't liggen om.
Elk groot en gevaarlijk kankergezwel is ooit klein geweest, zo drukte het een onderzoeker uit, maar of een kleintje groot zal worden blijft wel zeer de vraag. Gezwelletjes hebben wij allemaal en meestal genezen die: ze plagen ons een maand of drie en als zij niet langer aandacht krijgen, trekken zij weer weg. Ofwel wreken ze zich door ostentatief de gladde huid te gaan ontsieren op een plaats waar niemand er nog naast kan kijken. Zij halen vaker en veel vaker fratsen uit dan dat ze ons ook echt belagen en hen negeren blijkt ten langen leste misschien nog het beste wat men ermee kan doen. Wij hadden ooit een buurman die een gezwel had aan een oog, het groeide naar beneden helemaal tot in zijn hals en zo zat hij aan zijn hek op straat te kijken met het nog resterende oog naar de allerlaatste paarden die de kar ten kouter trokken - hij werd honderd jaar toen zijn lodderoog hem velde. Enkele huizen verderop woonde een vrouw van wie de buik echt op een pin ging staan en toen zij vijfennegentig geworden was, is zij gestorven aan die pinnebuik. Mijn overbuurvrouw daarentegen die zich preventief liet screenen ofschoon zij niet 't geringste knobbeltje gewaar werd op haar borsten, bleef in de behandeling nadat men haar verteld had dat zij kanker had en sterven zou als zij de chemo en de stralen afwees. Hetzelfde lot onderging haar zuster die zich preventief de beide borsten af liet zetten, toen zij daarop kanker aan de eierstokken kreeg. Stoute tongen zeggen dat wie de ziekte overleefden, helemaal geen reden hebben om gerust te zijn: de kans dat een gezwel terugkomt, is dan immers nog groter dan voordien, om voor de hand liggende redenen. Want de oorzaak van de kanker wordt niet weggenomen, terwijl de therapie 't gestel zozeer verzwakt dat de vatbaarheid voor de kwaal slechts toeneemt, als het vergif dat men te verwerken krijgt alsook de ongehoorde dosis röntgen niet al voor een gewisse snelle dood garant staat.
Ivan Illich (1926-2002): Oostenrijks-Amerikaans-Mexicaans-Duits filosoof en bevrijdingstheoloog. Bekritiseerde het overdreven optimistisch vooruitgangsgeloof en het vertrouwen in allerlei experts, wat uiteindelijk tegendoelmatig blijkt, en stelde in de plaats het concept van 'convivialiteit'. Van hem is het begrip "iatrogenese" wat wil zeggen: ziek makende werking, meer bepaald van de geneeskunde.
Vreemd is het wel om zien hoezeer het aantal borstkankers is toegenomen sinds de gratis screening in het leven werd geroepen. Die preventieve aanpak was ons al bekend van de prostaatgevallen, maar intussen werd bewezen dat hij alvast met betrekking tot prostaatkanker volkomen faalt. En sinds de twijfels omtrent het onderzoek der borsten alom de krantenkoppen haalden, werden zogenaamde sensibiliseringscampagnes op touw gezet met gratis onderzoek van huidvlekjes. In geen tijd is het aantal huidkankers dan ook gaan pieken, zodat een ziekte waarvan hier tien jaar geleden helemaal geen sprake was, vandaag één op de zes westerlingen met de dood bedreigt.
Neen, men mag niet overdrijven. Maar wie kent intussen niet de brieven door met de eed van Hippocrates bezworen artsen aan Himmler geschreven - de brieven met spitsvondige voorstellen om mensen buiten hun eigen medeweten om steriel te maken met de zogenaamde röntgenkastratie? En dan hebben we nog niet gerept van de brieven van de hand van voorbeeldige specialisten met voorstellen van te leveren tuigen voor een propere, snelle en discrete massavernietiging door vergassing. Die brieven dateren van amper zeventig jaar geleden, en zij werden ook in de praktijk gebracht: een heuse genocide volgde, met meer dan zes miljoen slachtoffers. En de Nazi's zijn lang niet de enigen die dit pad op gingen, alle totalitaire dictaturen zijn in datzelfde bedje ziek. En er zijn er die zeggen dat de democratie misschien nog het meest totalitaire regime is van allemaal, omdat zij gedijt in het kapitalisme, een systeem dat sowieso de meest biedende of de kapitaalkrachtigste aan de macht brengt: de beste vriend van het gouden kalf.
De mens gelooft dat hij de gang der dingen naar zijn hand kan zetten. Vandaag is het exact 100 jaar geleden dat de Titanic verging, het megalomane schip dat voer onder het motto 'unsinkable'. De eerste wereldoorlog duurde vier jaar en maakte met fortuinen aan moderne bommen en granaten tien miljoen slachtoffers; op het eind van de oorlog deed een onooglijk griepvirus het Westen aan, het kostte niets, en in geen tijd doodde het honderd miljoen mensen. De geneeskunde beijvert zich om ziekten te bestrijden, maar dat betekent paradoxaal genoeg dat zij de zieken zelf in leven houdt. Leeghoofden aan de macht kunnen kennelijk dat onderscheid niet maken tussen ziekten en zieken, en zij menen dat zij de natuur een handje moeten helpen. Ze hebben het altijd en overal al gedaan, die onbenullen met macht, rijk en dom, in de overtuiging dat zij de wereld vooruit hielpen en dat ánderen niet in staat waren hen hierin te volgen, en daarom probeerden ze hun stommiteiten ook voor elkeen te verbergen. Concentratiekampen, streng bewaakt en aan het oog onttrokken. Massamoorden in kelders, massagraven diep onder de grond in de bossen. En zonder twijfel is ook die tactiek van het verbergen geëvolueerd en werd hij gesofisticeerd. Stoute tongen reppen over moord verhuld als medische hulp. Het heeft weliswaar bestaan in die krankzinnige regimes, lang geleden en ver van hier... (*)
(J.B., 4 april 2012)
Noot (*) http://www.knack.be/nieuws/gezondheid/kanker-beschermt-tegen-alzheimer-en-omgekeerd/article-4000085629325.htm Deze link leidt naar een artikel uit Knack met een onderzoeksverslag. Men vond dat kankerlijders minder kans hebben op Alzheimer en omgekeerd. De verklaring is simpel: dit bevestigt gewoon wat hoger wordt gezegd. Immers, wie Alzheimer heeft, denkt er niet meer aan zich voor kanker te laten screenen en omgekeerd, want men heeft dan al de handen vol, men heeft zijn part al gehad. En wie niet onderzocht wordt voor bvb. kanker, krijgt ook niet het stempel van kanker te hebben en wordt niet behandeld... of overbehandeld...
30-03-2012
Hongerstakers en politici: een verhaal van durf en arrogantie
Hongerstakers en politici: een verhaal van durf en arrogantie
De hongerstaker berokkent kwaad aan zichzelf, maar hij doet dat met het oog op het bereiken van een goed. Het kwaad dat hij aan zichzelf berokkent, kan krachtens een eigen 'belofte' stopgezet worden door diegene van wie hij het beoogde goed probeert af te dwingen. Van zodra dan de gegijzelde de belofte gelooft en er ook naar handelt door aan de eisen van de gijzelnemer tegemoet te komen, wordt dat kwaad ogenschijnlijk stopgezet en tegelijk wordt het door de gijzelnemer beoogde goed bereikt.
Eerst twee niet onbelangrijke opmerkingen bij de gecursiveerde tekstgedeelten hier boven.
Bekijkt men ten eerste de 'belofte' van de gijzelnemer dat hij zijn kwaad - alsnog een dreiging - zal stopzetten op voorwaarde dat de gijzelnemer zijn eisen inwilligt: die 'belofte' is in wezen een schijn-afspraak; ze is een eis met het uitzicht van een afspraak, maar ze is geen afspraak want ze is eenzijdig. Bovendien is ze bedrieglijk omdat ze een ander behept met schuldgevoelens terwijl er bij hem van schuld althans aanvankelijk geen sprake kan zijn; de gijzelnemer zegt namelijk: "Als jij X doet, dan beloof ik je dat ik Y zal doen; jij kunt dus bepalen wat ik doe", terwijl het a priori de gijzelnemer zelf is die dat alles bepaalt omdat hij eenzijdig alle voorwaarden bepaalt.
Ten tweede is met het inwilligen van de eisen van de gijzelnemer de afwending van het kwaad door de gegijzelde slechts schijn. En het is schijn omdat het betreffende kwaad in wezen een dreiging was terwijl die dreiging uiteraard gecontinueerd want bekrachtigd wordt in geval van toegevingen. Met andere woorden neemt een toegeving het onmiddellijke kwaad weliswaar weg, maar in dezelfde beweging wordt het ook als zijnde effectief bekrachtigd. Het is derhalve de toegeving die het kwaad als zodanig in het leven roept of duldt.
Vandaar zit aan het middel waarmee de gijzelnemer zijn doel tracht te bereiken hoe dan ook een geurtje en het minste wat ervan gezegd kan worden is dat het Machiavellistisch is. En hier beschouwen de gegijzelden die in de actuele Belgische historie bewindslieden zijn, het verhaal als ten einde. Maar het verhaal werd hiermee pas half verteld...
Rest ons namelijk ook nog het door de gijzelnemer vooropgestelde doel onder de loep te nemen, en dat blijkt alras een heel ander paar mouwen.
Zoals gezegd dreigt de gijzelnemer met een kwaad, en deze dreiging gebruikt hij als een middel voor het bereiken van een door hem vooropgesteld doel. Op het eerste gezicht lijkt het er nu op, dat het doel van de gijzelnemer een persoonlijk goed zal zijn, of althans een goed dat aan hem en aan zijn medestanders ten goede zal komen, terwijl het tegelijk de gegijzelde(n) een zeker nadeel zal berokkenen. Edoch, van zodra het door de gijzelnemer vooropgestelde goed ook maar een schijn van objectiviteit krijgt, kan de hele zaak niet langer zonder meer als chantage van de hand worden gedaan.
En het door de gijzelnemer nagestreefde goed krijgt reeds die schijn van objectiviteit van zodra het voor veralgemening vatbaar wordt, en dat wil zeggen: relatief makkelijk.
Wanneer bijvoorbeeld mensen een economisch voordeel proberen af te dwingen met een of andere spectaculaire stunt, dan kan men hen weliswaar attent maken op het feit dat de middelen beperkt zijn en dat anderen, die te bescheiden zijn om zich te doen opmerken, deze tegemoetkomingen veel meer verdienden omdat zij er ook veel erger aan toe zijn. Men antwoordt dan in feite aan de eisenstellers: "Wacht uw beurt af in de rij, er zijn er immers die het nog slechter hebben!" Maar zijn er inderdaad mensen die het nog slechter hebben, dan repliceren de eisenstellers onmiddellijk dat het ook voor dézen is dat zij actie voeren én dat het beperkt karakter van de middelen kennelijk pas geldt als eerst abstractie wordt gemaakt van de superrijken die geheel wettelijk en derhalve ongehinderd hen allen bestelen! Want zijn zij het niet die onnodig beslag leggen op wat anderen wél nodig en broodnodig hebben?
Zonder enige twijfel is hier, hetzij gewild hetzij ongewild door de 'gijzelnemers', inderdaad een objectief goed in het geding, hetwelke - gebeurlijk onverhoopt - de zaak van de gijzelnemers zal steunen omdat een hoger recht het onrecht dat zij uitoefenen zoniet rechtvaardigt dan toch begrijpelijk maakt of zelfs verontschuldigt. En wie dan nog vasthoudt aan de wet met de regel dura lex sed lex, acht ethiek onmogelijk en beschouwt zichzelf derhalve automatisch als een onmens: een burger die de wet volgt weliswaar, maar tegelijk een onmens. Een bevraging van de wet wordt dan niet eens getolereerd, alsof die wet er van godswege was gekomen en niet door en voor mensen werd gemaakt - een eeuwige, goddelijke wet, geheel onwrikbaar en onaanpasbaar, precies zoals de spreekwoordelijke wet van Meden en Perzen die toentertijd de Oud-Testamentische Daniël onschuldig in de leeuwenkuil deed belanden. Maar of die blinde politieke arrogantie ook vandaag nog zal bestraft worden met het onverwachte lot waarop Daniël kon bogen, valt nog af te wachten.
(J.B., 30 maart 2012)
19-03-2012
Israël - een beknopte geschiedenis
Israël - een beknopte geschiedenis -
De Oud-Testamentische Profeten: naar Van Eyck, Het Lam Gods (1432), detail
Vrij naar Caravaggio: Abraham offert zijn zoon Isaak
De trouw van Abraham aan Jahweh was zo groot dat hij zich bereid toonde aan Hem zijn zoon te offeren (Genesis 22). Die trouw was uiteraard wederzijds en het gebod van Jahweh aan Abraham om weg te trekken naar het land dat Hij hem zou aanwijzen (Genesis 12:1) is daarom ernst. Zo was reeds 4000 jaar geleden "het beloofde land" een feit, en al die tijd zwierf het volk van Abraham rond, op zoek ernaar. Maar er doen ook andere verhalen de ronde.
August Vermeylen, schrijver van De wandelende jood.
Alexandre Dumas, auteur van Isaac Laquedem.
Er zijn auteurs die de thuisloosheid der joden wijten aan het feit dat zij Jezus, de 'koning der joden' en de zoon Gods, hebben gekruisigd. In Vlaanderen schreef August Vermeylen De wandelende jood, in Frankrijk was er Alexandre Dumas met zijn Isaac Laquedem. In die verhalen gaat het om de jood die Jezus op weg naar Golgotha een rustpoos wou ontzeggen. De Heer antwoordde dat Hij zou blijven staan en rusten, doch dat diegene die hem die rust ontnemen wou, zou dwalen tot het einde der tijden.
De Wandelende jood, vrij naar Gustave Doré
Hoe het ook zij, de 'diaspora', zoals men de uitzaaiing van een volk over de aarde noemt, is ook voor het joodse volk een feit. Maar niet elke geschiedkundige gelooft dat de joden alom werden gestraft of verjaagd sinds zij tweeduizend jaar geleden in Babylonië in ballingschap gingen, er zijn er ook die stellen dat zij rondzwerven omdat zij nu eenmaal trekkers zouden zijn.
Reeds in Babylon kregen de joden heimwee naar (de berg) Zion, die staat voor de thuishaven Jeruzalem, en in de romantiek van de nationalistisch getinte negentiende eeuw keerde dat zionisme weer: het is een heimwee dat wordt uitgedrukt in Hatikwa [(onze)'hoop'], het volkslied van Israël. (1) Toenmalige Hitlercommando's getuigen dat de joden bij het binnengaan van de gaskamers in Auschwitz-Birkenau in 1944 spontaan Hatikwa begonnen te zingen. Door dat heimwee gedreven en gesterkt door de goddelijke belofte, gingen vanaf dat moment de joden het bewuste gebied in het Midden-Oosten opeisen. Toen de eerste wereldoorlog naar zijn einde liep, capituleerden de Ottomanen (- sinds 1922 zijn dat de Turken) die Palestina bezet hielden en vestigden zich daar de joodsgezinde Britten die het Israël-project steunden met de Balfour-verklaring van 1917. Daarop begon een grootscheepse immigratie en in 1923 verbleven reeds 35.000 joden (zijnde 12 pct. van alle joden) in Palestina, in 1928 waren dat er al 16 pct.
Maar dat liep allemaal niet van een leien dakje. De joden werden door hun buren bestookt en richtten de paramilitaire Hagana op, welke later uitgroeide tot het leger van Israël. Vanaf 1922 bestuurden de Britten ook officieel Palestina, incluis een gebied over de Jordaan [dat echter in 1946 als Transjordanië onafhankelijk Arabisch zou worden en verboden voor joodse immigranten]. In 1929 braken rellen uit in Palestina en kwam daar een aparte joodse en arabische markt. Nadat in 1933 Hitler aan de macht kwam, ontvluchtten (vooral na Kristallnacht in 1938) 50.000 joden Duitsland, de meesten richting Palestina.
De mythe van de twist
Er bestaat een bijbels verhaal over de oorsprong van de twist tussen de joden en de arabieren. Die twist zou namelijk aanvankelijk te maken hebben met het eerstgeboorterecht. Abraham, de eerste jood, bleef lang kinderloos. Jahweh had hem een groot nageslacht beloofd maar omdat zijn vrouw Sarai al zo oud was, verwekte hij bij zijn Egyptische slavin, Hagar, een kind: Ismaël. Maar ook de bejaarde Sarai kreeg een zoon, Izaak. Izaak is de voorvader der joden, Ismaël de voorvader van de Arabieren; zij hebben dezelfde vader maar een andere moeder. Ofschoon Ismaël de eerstgeborene is, is hij de zoon van de slavin van Abraham, terwijl Izaak de zoon van Sarai is, die Sara werd genoemd, wat wil zeggen: 'koningin'.
In 1936 tot 1939 verzetten zich de Arabische Palestijnen tegen het Britse bestuur aldaar en de Duitse nazi's steunden de anti-joodse moefti van Jeruzalem, de met de Turken bevriende Palestijnse nationalist Amin Al-Hoesseini, terwijl Irak en Saoedi-Arabië hem wapens leverden. "
De Moslims in en buiten Palestina begroeten het nieuwe regime in Duitsland van harte", zo declameerde hij, "en zij hopen dat ook andere landen het fascistisch-antidemocratisch staatsbestel zullen overnemen." (2)Duizenden joden en Palestijnen werden vermoord. (3)
Toen de Britten Al-Hoesseini zochten, vluchtte deze naar Libanon en vandaar naar Irak, later (in 1941) naar nazi-Duitsland. In Berlijn besprak hij het zogenaamde jodenprobleem met Hitler. In dat gesprek beamen beiden de Duits-Arabische vriendschap en samenwerking op grond van drie gemeenschappelijke vijanden: de Britten, de joden en de communisten. Volgens het gespreksverslag stelde Hitler dat het niet ging om een strijd tussen Duitsland en Engeland, maar wel om een strijd tussen het nationaal-socialisme en het jodendom en hij beloofde aan de moefti dat hij zou strijden tot de val van het joods-communistisch Europese rijk met als gevolg de bevrijding van het Arabische rijk door de vernietiging van de joden. En als Duitsland, vermoedelijk het jaar daarop, zou doorstoten naar Iran en Irak, zou dit tegelijk het einde van het Britse rijk betekenen. (4) Was dan de vernietiging der joden in die zin dan niet de prijs die Hitler moest betalen voor een verhoopte uitbreiding van zijn rijk in het Midden-Oosten?
Wat de joden geloven
Er is één almachtige en ondeelbare God, schepper van het heelal, eeuwig en immaterieel. Er zijn geen tussenpersonen tussen de mens en God. De goddelijke geschriften zijn door God zelf geopenbaard, Mozes is de grootste profeet en de profeten spreken de waarheid. De vijf boeken van Mozes (de Thora) zijn de belangrijkste, ze zijn op de berg Sinaï door God aan Mozes gegeven. God beloont wie zijn wet volgen en straft wie ze overtreden. God koos de joden uit om een licht te zijn voor alle andere naties. Er zal een joodse messias komen en een messiaans tijdperk. In tegenstelling tot de met de erfzonde bevlekte christenen, geloven de joden dat de ziel bij de geboorte zuiver is. De mens is vrij om te kiezen voor goed of kwaad en hij kan het kwaad uitboeten.
Maar in de Tweede Wereldoorlog trok de Führer aan het kortste eind en de schande van de concentratiekampen kwam aan het licht: vijf tot zes miljoen joden werden omgebracht. In 1947 verdeelden de VN Palestina in een Arabisch, een joods en een (klein) internationaal gebied (rond Jeruzalem) en er brak een bloedige burgeroorlog uit. Op 15 mei 1948 werd de nieuwe staat Israël - het enige niet-islamitische land in het Midden-Oosten - door een leger van 23.000 soldaten uit de omliggende landen aangevallen. Israël won de oorlog, de Arabieren noemden hem 'Al Nakba' ('de Ramp'). Wie de wapenstilstanden van 1949 als vrede durfde te interpreteren, werd als verrader beschouwd en vermoord: koning Abdullah I van Jordanië (1951) en president Anwar Sadat van Egypte (1981).
Chaim Weizmann (1874-1952): Bio-chemicus uit (het keizerrijk) Rusland (Wit-Rusland), zionist en eerste president van Israël; tevens oprichter in 1934 van wat nu het Weizmann Instituut voor Wetenschappen heet, te Rehovot in Israël. Dit instituut produceerde medicijnen voor de geallieerden in W.O.II, voornamelijk een middel tegen malaria en een anesthesie-middel ten behoeve van de chirurgie.
700.000 Palestijnse Arabieren vluchtten naar kampen op de Westelijke Jordaanoever, in de Ghazastrook en in Libanon. Israël wilde een deel Arabieren opnemen, maar de omliggende Arabische landen (niet Jordanië, dat een meerderheid van Palestijnse vluchtelingen onder zijn burgers telt) verhinderden dat (met steun van de VN) om aldus de integratie te bemoeilijken. (Vandaag zijn 20 pct. van de Israëlieten Arabieren).
Meer dan een half miljoen joden vluchtten uit de omliggende landen naar Israël. Tegelijk wilden ingevolge de toestemming van de VN driekwart miljoen Arabieren terug naar Palestina, maar Israël vreesde aldus de vijand binnen de eigen grenzen te zullen halen en verhinderde dat. In 1949 werd Israël lid van de VN. Israël werd niet door vele moslimlanden erkend, wel door Turkije. In 1950 bepaalde het parlement van Israël (de zgn. 'Knesset') dat alle joden zich in Israël mochten vestigen.
Yasser Arafat, leider van de PLO
Golda Meir, [geboren: Golda Mabovitsj] (1898-1978): (vierde) minister-president van Israël in de periode 1969-1974. Golda Meir was de derde vrouw ooit die premier werd. Tijdens haar regeerperiode kampte Israël met de terreur van de PLO van Yasser Arafat.
Er kwam een Suez-crisis in 1956 en in 1964 werd de PLO (Palestinian Liberation organisation) opgericht die zich tot doel stelde Israël te vernietigen en in de plaats een Palestijnse staat op te richten. De PLO hield zich eerst schuil in Jordanië, vervolgens in Libanon. In 1967 was er de Zesdaagse Oorlog met Nasser van Egypte. In 1973 breiden de Arabieren er een vervolg aan: de Jom Kipoer-oorlog.
Begin, Carter en Sadat op de Camp David-akkoorden in 1978
In 1978-1979 erkende Sadat van Egypte Israël (de Camp David-akkoorden onder leiding van Jimmy Carter) maar daarop werd Egypte uit de Arabische liga gestoten en Sadat werd vermoord. Ook de pas gekozen (christelijke) premier van Libanon, Bashir Gemayel die de PLO bestreed, werd hierom vermoord (1981). Zijn partijleden, de Falangisten, gingen met medeweten van Sharon op PLO-aanhangers jagen in de vluchtelingenkampen van Sabra en Shatilla, waar ze een bloedbad aanrichtten. In 1987 brak de Intifada uit in Ghaza, een opstand van Palestijnen. In de golfoorlog van 1991 richtte Saddam Hoessein uit Irak raketten op Israël om zo de sympathie en oorlogssteun van de andere Arabieren voor zich te winnen.
Ariel Sharon
In 1993-1995 kwam een vredesproces op gang met de Oslo-akkoorden: Israël erkende de PLO en in ruil staakte de PLO haar terreur, wat in 1994 de Nobelprijs voor de Vrede opleverde voor Arafat, Rabin en Peres. Een jaar later vermoordde een joodse extremist Rabin. Er werd gedacht aan een Palestijnse staat, in vrede naast Israël, en in 2002 begon Sharon aan de bouw van een muur. In 2006 viel hij in een diepe coma en werd opgevolgd door Ehud Olmert.
In 2006 waren er verkiezingen in Palestina en de fundamentalistische islamieten van terreurgroep Hamas wonnen. De Libanese Hezbollah viel Israël aan, er waren talloze raketbeschietingen over en weer. In 2008 werd opnieuw aan de vorming van een Palestijnse staat gedacht...
Vandaag liggen de kaarten weer anders. De Israëlieten vrezen dat Iran een kernbom maakt en dat het die ook zal gebruiken. Als geen ander volk hebben de joden moeten ondervinden tot welke gruwelijkheden haat kan leiden. Zij kennen het gevaar en zij zullen alles doen om een volgende holocaust te voorkomen.
Noten:
(1) Het Israëlische volkslied werd in 1888 gecomponeerd door de Moldaviër Samuel Cohen die, tussen haakjes, hoorbaar dezelfde bron aanboorde als de componist van De Moldau, Bedrich Smetana (1824-1884).
Rasjid Ali al-Gailani (samen met een oom van Saddam Hoessein) pleegde in 1941 met Hitler's steun een (mislukte) staatsgreep in Irak.
(4) "(...)
Dieser Kampf sei das Entscheidende; auf der politischen Ebene stelle er sich im Grunde als eine Auseinandersetzung zwischen Deutschland und England dar, weltanschaulich sei es ein Kampf zwischen dem Nationalsozialismus und dem Judentum." (...)"(...) 1. Er (der Führer) werde den Kampf bis zur völligen Zerstörung des jüdisch-kommunistischen europäischen Reiches fortführen. 2. Im Zuge dieses Kampfes würde zu einem heute noch nicht genau nennbaren, aber jedenfalls nicht fernen Zeitpunkt von den deutschen Armeen der Südausgang Kaukasiens erreicht werden. 3. Sobald dieser Fall eingetreten sei, würde der Führer von sich aus der arabischen Welt die Versicherung abgeben, daß die Stunde der Befreiung für sie gekommen sei. Das deutsche Ziel würde dann lediglich die Vernichtung des im arabischen Raum unter der Protektion der britischen Macht lebenden Judentums sein." (...) "Wenn Deutschland sich den Weg über Rostow zum Iran und nach Irak erzwinge, würde dies gleichzeitig den Beginn des Zusammenbruchs des britischen Weltreichs bedeuten. Er (der Führer) hoffe, daß sich für Deutschland im nächsten Jahr die Möglichkeit ergeben werde, das Kaukasische Tor nach dem Mittleren Orient aufzustoßen." Zie: http://www.ns-archiv.de/verfolgung/antisemitismus/mufti/in_berlin.php .
Voor alle trefwoorden en data: zie Wikipedia.
(J.B., 19 maart 2012)
14-03-2012
Elke mens is fataal religieus
Elke mens is fataal religieus
Een scheepsramp met meer dan driehonderd doden; een busongeval met tientallen slachtoffers, nog kinderen; een bomaanslag die dertig onschuldige burgers doodt en zeventig anderen voor het leven verminkt: haast dagelijks confronteert het noodlot ons met een bestemming welke wij niet wensen maar die toch onherroepelijk de onze zal zijn. We krijgen wat we helemaal niet vroegen en dat zullen wij ook hebben, bezitten én zijn. Uitgerekend dat wat we nooit tot ons bezit wilden rekenen, zal voortaan onze laden vullen en van exact diegenen die we voor geen prijs wilden zijn, zullen wij de namen dragen. Die rol zullen wij spelen die wij volstrekt verfoeien op een schouwtoneel dat, al onze wanhopige verzuchtigen ten spijt, geen toneel zal zijn doch ongespeelde, pijnlijk echte werkelijkheid. Vroeg of laat. De onomkeerbaarheid van de tijd staat er borg voor dat het ook gebeuren zál.
Meestal gaat men ervan uit dat al deze ongelukken en katastrofen er niet hoefden te zijn, dat zij fouten zijn die het schone leven per toeval bezoedelden of zelfs vernietigden, terwijl dit eigenlijk niet hoefde. Ja, men gelooft zowaar dat alles in ons bestaan dat niet de goede kant op gaat, in feite anders was bedoeld en ook anders had gekund, en dat het goede leven, met zijn gezondheid, rijkdom en onsterfelijkheid de regel is waarvan slechts heel uitzonderlijk en per abuis wordt afgeweken.
Maar is het omdat men daar meestal vanuit gaat dat het ook zo is? Want wie zegt dat het niet net andersom kon zijn? En 'andersom' wil dan niet alleen zeggen dat het ongeluk, dat tenslotte vroeg of laat zijn intrede in eenieders leven doet, veeleer de regel dan de uitzondering is; het betekent tegelijk dat het ongeluk gewoon niet te vermijden is. En eenmaal wij het ermee eens kunnen zijn dat dit de feiten zijn - het weze herhaald: vroeg of laat maakt in eenieders leven het ongeluk zijn vranke passen - dan kunnen wij ons ook afvragen of deze onafwendbaarheid dan niet een noodzaak is.
Men hoort gewis protest bij deze woorden, want hoe dan zou het ongeluk een noodzaak kunnen zijn voor elk van ons als geen van ons het ook maar wensen kon? Verontwaardiging hoort men als iemand durft te insinueren dat hetgeen men zijn grootste vijanden niet toewenste, in feite 'levensnoodzakelijk' was. Protest, verontwaardiging en zelfs gelach, want absurd wordt die veronderstelling inderdaad als men aanvaardde dat de dood noodzakelijk voor het leven was.
Maar stel dat nu eens. Stel dat het ongeluk zo onafwendbaar was voor mij, voor u en ook voor ieder ander, omdat de natuur der dingen er zo in voorzag daar het ook nodig was, terwijl wijzelf - getuige onze verontwaardiging - er niet in slagen om dat in te zien. Wij kunnen tenslotte helemaal niet verder kijken dan tot aan de kille grens van ons lichamelijk bestaan, en wat daar aan de overkant gelegen is, noemen wij daarom het niets. Edoch, indien een blinde dat zou doen, zouden wij hem dan niet terechtwijzen en beschuldigen van kortzichtigheid? Indien een blinde uit het feit dat hij niets zag ook zou besluiten dat er helemaal niets te zien kon zijn? Besluiten dat er helemaal niets kon zijn?
Ik kan niets zien, dus is er niets: dit was pas waar indien ik alles zien kon wat er was; dit was pas waar indien ik ook alwetend was. Ik weet dat ik allerminst alwetend ben, maar toch besluit ik uit het feit dat ik niet inzie waarom ongeluk ons treffen moet, dat ongeluk een zaak is geheel zonder zin. En ik kan die redenering niet afmaken omdat ze mij heftig tegen de borst stoot. Edoch, is het omdat iets volstrekt onwenselijk is, dat ik ook moet besluiten dat het helemaal niet kan zijn? Is het dan omdat ik iets niet wil, dat het onmogelijk wordt? En verdwijnt alles wat verfoeid wordt dan uit het bestaan omdat het wordt verfoeid?
Wie hier oprecht blijft redeneren, zal het tenslotte moeten toegeven: te geloven dat het onwenselijke tevens het onmogelijke is, of dus geloven dat de werkelijkheid zich naar onze wensen plooit, is een bijzonder primitieve vorm van denken, welke wij ons alleen nog herinneren als het gebed van weleer, waarover vele hedendaagse kinderen haast niets meer afweten. Wij bidden ook niet meer, precies omdat wij niet meer geloven kunnen dat de werkelijkheid zich plooien zou naar onze wens. En toch blijken wij ergens vast te houden aan dat oeroude credo, getuige het feit dat wij niet accepteren kunnen dat het ongeluk voor ons bestaan noodzakelijk zou zijn: de ziekte, de verschrikking, de verminking en de dood.
Het is voorwaar een lastig experiment om door te denken, maar er zit ook een aardig reukje aan als wij het blijven vertikken om dat te doen: misschien zijn het leed en het ongeluk in al hun vormen, alsook de stille dood die ons als omhulsels geheel wit en wezenloos zal achterlaten, er voor iets nodig dat wij met onze ogen van vandaag niet kunnen zien - wellicht omdat wij dat ook niet mogen zien. Want stel eens, voor de duur van slechts één enkel ogenblik, dat wij het konden zien, dat het ook zin had als, om nu maar iets te zeggen, onze kinderen omkwamen in een ramp, als wij gezwellen kregen, helse pijnen of vijanden die ons naar 't leven staan. Indien wij de zin zien konden van het kwaad, dan zouden wij het voorwaar ook nastreven omdat wij het onvermijdelijk voor het goede zouden houden. En zou op dit noodlottige moment de orde zelf uit de kosmos niet voorgoed verdwijnen?
Alvast is er geen ontkomen aan: wie weigert om nog langer primitief te denken en vast te houden aan die ongeschreven en ook ingebeelde wet dat onze wensen de werkelijkheid zelf bepalen, die moet ook ruimte laten voor de mogelijkheid dat het leed en de dood zin hebben in zijn bestaan. Hij die met andere woorden weigert om te bidden, moet tegelijk erkennen dat het wel eens zo kon zijn dat al het ongewenste in het leven ten langen leste zin had. Wie het daarentegen afzweert dat het leed en ook de dood ooit zin kon hebben, die moet dan weer bekennen dat hij gelijk de primitieven denkt en dat het in wezen bidden is wat hij doet als hij zo reageert. En geen van de twee, ga het maar na, ontsnapt eraan om het tenslotte in te moeten zien: er is meer dan slechts datgene wat wij kennen en als wij dat niet beamen, dan zijn wij in feite aan het bidden. Het is derhalve de logica zelf dat wij allen onherroepelijk religieus zijn.
(J.B., 14 maart 2012)
08-03-2012
china - een beknopte geschiedenis (met herstelde afbeeldingen)
China een beknopte geschiedenis (°)
'Het porceleinen paviljoen' (Li Tai Po)
Midden in den kleinen vijver
Staat een paviljoen van grasgroen
En van melkwit porcelein.
Als een tijgerrug zoo welft zich,
Maanbeglansd, de brug van jade
Naar het groenwit paviljoen.
In het huisje zitten vrienden,
Fraai gekleed en drinken, praten
Velen schrijven lenteverzen.
En hun zijden mouwen glijden
Achterwaarts, hun zijden mutsen
Zitten vroolijk in hun nek.
Op de stille kristallijnen
Oppervlakte van den vijver
Spiegelt alles wonderbaar.
De omgekeerde boog van t brugje
Lijkt een halve maan. De vrienden,
Fraai gekleed, zij drinken, praten,
Alle staande op hun hoofden,
In het paviljoen van grasgroen
En van melkwit porcelein. (1)
Wellicht werkt niets eerlijker en sneller om van een volksziel iets te zien te geven dan een mondvol frisse verzen. Ook al is ze meer dan duizend jaar oud: de poëzie van Li Tai Po klinkt altijd verrassend nieuw. Mystiek én epicuristisch weerspiegelt zij de schoon bezongen jade en de lente en de jeugd, de nostalgie, de onverbiddelijkheid van de tijd in fel contrast met de lenigheid der verzen en de behendigheid van fantasie. Grote kunst brengt de uitersten aldus samen in harmonieuze tegenstellingen, en zo ook de uitersten van de tijd: verleden en toekomst, herinnering, heimwee, verwachting, wanhoop, hoop.
In 2005 werden in China tanden van de Jianshi-mens gevonden die zowat twee miljoen jaar oud moeten zijn. Van de beroemde Peking-mens, een homo erectus of een mens die rechtop begon te lopen, werden vijf schedels en ook kaakbeenderen gevonden die wellicht een miljoen jaar oud zijn. Zowat 6000 vóór Christus leefden langs de Gele Rivier al culturen die gierst verbouwden en die honden, varkens en pluimvee hielden. Afgezien van enkele tekens op aardewerk uit de 13de eeuw v.C. - het einde van de Shang-dynastie - zijn er pas eigenlijke geschriften vanaf de aanvang van het eigenlijke Chinese keizerrijk in 221 v.C.
Het Chinese Keizerrijk overspant de hele geschiedenis van het land van de rijzende zon... tot in 1911. Dan brak in Wuhan, in het hart van China, de Xinhai-revolutie uit onder leiding van Sun Yat Sen (Sun Zhongshan), die de Qing-dynastie deed vallen en in 1912 werd de Republiek China uitgeroepen, aldus vandaag een eeuweling.
De poëzie van Li Tai Po is die van de rijke klasse, de gunstelingen van de keizer, maar een meerderheid van het volk had voor het componeren van lenteverzen helemaal geen tijd. Sun Yat Sen (Yat Sen is eigenlijk een van zijn vele pseudoniemen die overigens niet overbodig bleken daar hij meermaals ternauwernood ontsnapte aan de klauwen van de vijand) was zelf een volksmens die geneesheer werd en hij behartigde de sociale zaak: hij wilde nationalisme, socialisme en democratie. In 1895 had hij al eens een opstand willen ontketenen, wat toen mislukte. Hij beschouwde het Westen en meer bepaald Amerika als model voor China en hij verspreidde die overtuiging via het christelijke netwerk waarvan hij deel uitmaakte. Later, na de oktoberrevolutie in Rusland (in 1917), riep hij de hulp in van de Russische communistenregering voor zijn partij, de Kwomintang of 'volkspartij', en hij kreeg militaire steun en veroverde ook Zuid-China. Maar onder de Russische invloed kleurde zijn partij zo rood dat het zijn opvolger Chiang Kai-Shek zeer tegenstond. Later scheurde de nationalistische Chiang zich met zijn volgelingen als de Republiek van China van het communistische China - de Volksrepubliek China - af, en zo splitste China zich in twee. Sun Yat Sen stierf plotseling in 1925. Hij wordt nog steeds door alle Chinezen (communisten én nationalisten) als 'Vader des Vaderlands' erkend en aldus maakt hij China in feite weer één.
Chiang Kai-Shek kreeg een militaire training in Moskou in 1923 maar keerde in 1924 als overtuigd anti-communist naar China terug waar hij Sun Yat Sen na diens dood opvolgde. In 1928 brak hij met de communisten en hij ging hen zelfs vervolgen. Door zijn vrouw werd hij in 1930 methodistisch christen.
Van 1931 tot 1945 vormden de nationalisten (onder Chiang Kai-Shek) en de communisten (onder Mao Zedong) één front tegen de invallende Japanners maar in feite bevochten ze steeds meer elkaar en Stalin bewapende de communistische Chinezen tegen de nationalisten die in 1948 werden verslagen. In 1949 werd de Volksrepubliek China (het communistische China) gesticht. Intussen volgde Li Tsung-Jen de afgetreden Sun Yat Sen op die samen met 2 miljoen volgelingen naar Taiwan vluchtte, waar hij (in hoofdstad Taipei) de Republiek China (het nationalistische China) vestigde en in 1950 werd hij daar president met de steun van de V.S. Tot 1971 was de Republiek (Taiwan) het enige erkende China (met vandaag 23 miljoen inwoners). Pas daarna werd ook de Volksrepubliek China erkend (met nu 1,3 miljard inwoners).
In 1975 overleed Chiang Kai-Shek, zijn zoon Chiang Ching-kuo volgde hem op en regeerde in Taiwan tot 1988. Na hem regeerden Lee Teng-hui (tot 2000), Chen Shui-bian (tot 2008) en Ma Ying-jeou (herkozen in 2012).
In de Volksrepubliek China werd Mao na zijn dood in 1976 opgevolgd door de pragmatische Deng Xiaoping die een staatskapitalisme invoerde dat China grote welvaart bracht. Na hem regeerden Jiang Zemin (1993-2003) en Hu Jintao (2003-heden).
*
Sun Yat Sen wilde een China naar het voorbeeld van de Verenigde Staten, maar het noodlot wil dat de oorspronkelijke bewoners van Amerika, Indianen zijn: geen mensen uit Indië afkomstig zoals Colombus verkeerdelijk geloofde toen hij in 1492 Amerika voor Indië hield, maar wel Chinezen. Heel lang geleden kwamen zij Amerika via het Noord-Westen dat aan het Noord-Oosten van Azië grenst, naar binnen en zo bevolkten zij dat continent totdat zij daar door Europese goudzoekers werden verdreven, gescalpeerd of in reservaten ondergebracht met gratis alcohol. En dat de Indianen echt Chinezen zijn, verraadt ons de Chinese poëzie, andermaal van Li Tai Po, met name in zijn drinklied, getiteld: Alleen drinkend bij het licht van de maan, zoals het vertaald is en ook herschreven door de grote Nederlandse dichter Jacob Slauerhoff. Deze arts, te groot om niet feitelijk te worden verstoten door de kleinburgerlijke Hollanders, werd scheepsarts en belandde aldus met de vloot in 't Oosten. Li Tai Po komt helemaal tot zijn recht en ook de dichterlijke wijsheid van de oude Indianen herkent men direct in deze enkele magische verzen:
'Alleen drinkend bij het licht van de maan' (J. Slauerhoff naar Li Tai Po)
k Verkeer in weelde tusschen de bloemen met wijn, Maar ook in armoe: drinkend zonder vriend. De opkomende maan, mij zoo verlaten ziend, Wekt mijn schaduw, zoodat we met zijn drieën zijn. (2)
Noten:
(1) Het porceleinen paviljoen is een gedicht van de grote Chinese dichter Li Tai Po (ook wel Li Po of Li Bai genoemd) [701-761] in een vertaling van de Nederlandse Hélène Swarth (1859-1941) [in: De chineesche fluit, Meulenhof, Amsterdam 1922] die gebaseerd is op de Duitse vertaling van de hand van Hans Betghe (1876-1946) [in: Chinesische Flöte], die op haar beurt steunt op de eerste vertaling [in: Le livre de jade] van Judith Gautier (1845-1917). Zie: http://www.tragevuur.com/nummer41-ontdekking.htm#_edn1 . Het gedicht heeft bij ons bekendheid verworven mede door het feit dat het, samen met nog andere verzen van Li Tai Po, werd opgenomen in Gustav Mahler's Das Lied von der Erde uit 1908-1909, dat in première ging na Mahlers dood in 1911 te München. (2) Dit gedicht werd aangetroffen in de nalatenschap van Slauerhoff (1898-1936). Het telde oorspronkelijk veertien regels, Slauerhoff reduceerde ze tot vier. Zie: http://www.tragevuur.com/nummer41-ontdekking.htm#_edn1 . (°) Voor alle persoonsnamen en trefwoorden, zie ook Wikipedia, o.m.:
Wellicht werkt niets eerlijker en sneller om van een volksziel iets te zien te geven dan een mondvol frisse verzen. Ook al is ze meer dan duizend jaar oud: de poëzie van Li Tai Po klinkt altijd verrassend nieuw. Mystiek én epicuristisch weerspiegelt zij de schoon bezongen jade en de lente en de jeugd, de nostalgie, de onverbiddelijkheid van de tijd in fel contrast met de lenigheid der verzen en de behendigheid van fantasie. Grote kunst brengt de uitersten aldus samen in harmonieuze tegenstellingen, en zo ook de uitersten van de tijd: verleden en toekomst, herinnering, heimwee, verwachting, wanhoop, hoop.
In 2005 werden in China tanden van de Jianshi-mens gevonden die zowat twee miljoen jaar oud moeten zijn. Van de beroemde Peking-mens, een homo erectus of een mens die rechtop begon te lopen, werden vijf schedels en ook kaakbeenderen gevonden die wellicht een miljoen jaar oud zijn. Zowat 6000 vóór Christus leefden langs de Gele Rivier al culturen die gierst verbouwden en die honden, varkens en pluimvee hielden. Afgezien van enkele tekens op aardewerk uit de 13de eeuw v.C. - het einde van de Shang-dynastie - zijn er pas eigenlijke geschriften vanaf de aanvang van het eigenlijke Chinese keizerrijk in 221 v.C.
Het Chinese Keizerrijk overspant de hele geschiedenis van het land van de rijzende zon... tot in 1911. Dan brak in Wuhan, in het hart van China, de Xinhai-revolutie uit onder leiding van Sun Yat Sen (Sun Zhongshan), die de Qing-dynastie deed vallen en in 1912 werd de Republiek China uitgeroepen, aldus vandaag een eeuweling.
De poëzie van Li Tai Po is die van de rijke klasse, de gunstelingen van de keizer, maar een meerderheid van het volk had voor het componeren van lenteverzen helemaal geen tijd. Sun Yat Sen (Yat Sen is eigenlijk een van zijn vele pseudoniemen die overigens niet overbodig bleken daar hij meermaals ternauwernood ontsnapte aan de klauwen van de vijand) was zelf een volksmens die geneesheer werd en hij behartigde de sociale zaak: hij wilde nationalisme, socialisme en democratie. In 1895 had hij al eens een opstand willen ontketenen, wat toen mislukte. Hij beschouwde het Westen en meer bepaald Amerika als model voor China en hij verspreidde die overtuiging via het christelijke netwerk waarvan hij deel uitmaakte. Later, na de oktoberrevolutie in Rusland (in 1917), riep hij de hulp in van de Russische communistenregering voor zijn partij, de Kwomintang of 'volkspartij', en hij kreeg militaire steun en veroverde ook Zuid-China. Maar onder de Russische invloed kleurde zijn partij zo rood dat het zijn opvolger Chiang Kai-Shek zeer tegenstond. Later scheurde de nationalistische Chiang zich met zijn volgelingen als de Republiek van China van het communistische China - de Volksrepubliek China - af, en zo splitste China zich in twee. Sun Yat Sen stierf plotseling in 1925. Hij wordt nog steeds door alle Chinezen (communisten én nationalisten) als 'Vader des Vaderlands' erkend en aldus maakt hij China in feite weer één.
Chiang Kai-Shek kreeg een militaire training in Moskou in 1923 maar keerde in 1924 als overtuigd anti-communist naar China terug waar hij Sun Yat Sen na diens dood opvolgde. In 1928 brak hij met de communisten en hij ging hen zelfs vervolgen. Door zijn vrouw werd hij in 1930 methodistisch christen.
Van 1931 tot 1945 vormden de nationalisten (onder Chiang Kai-Shek) en de communisten (onder Mao Zedong) één front tegen de invallende Japanners maar in feite bevochten ze steeds meer elkaar en Stalin bewapende de communistische Chinezen tegen de nationalisten die in 1948 werden verslagen. In 1949 werd de Volksrepubliek China (het communistische China) gesticht. Intussen volgde Li Tsung-Jen de afgetreden Sun Yat Sen op die samen met 2 miljoen volgelingen naar Taiwan vluchtte, waar hij (in hoofdstad Taipei) de Republiek China (het nationalistische China) vestigde en in 1950 werd hij daar president met de steun van de V.S. Tot 1971 was de Republiek (Taiwan) het enige erkende China (met vandaag 23 miljoen inwoners). Pas daarna werd ook de Volksrepubliek China erkend (met nu 1,3 miljard inwoners).
In 1975 overleed Chiang Kai-Shek, zijn zoon Chiang Ching-kuo volgde hem op en regeerde in Taiwan tot 1988. Na hem regeerden Lee Teng-hui (tot 2000), Chen Shui-bian (tot 2008) en Ma Ying-jeou (herkozen in 2012).
In de Volksrepubliek China werd Mao na zijn dood in 1976 opgevolgd door de pragmatische Deng Xiaoping die een staatskapitalisme invoerde dat China grote welvaart bracht. Na hem regeerden Jiang Zemin (1993-2003) en Hu Jintao (2003-heden).
*
Sun Yat Sen wilde een China naar het voorbeeld van de Verenigde Staten, maar het noodlot wil dat de oorspronkelijke bewoners van Amerika, Indianen zijn: geen mensen uit Indië afkomstig zoals Colombus verkeerdelijk geloofde toen hij in 1492 Amerika voor Indië hield, maar wel Chinezen. Heel lang geleden kwamen zij Amerika via het Noord-Westen dat aan het Noord-Oosten van Azië grenst, naar binnen en zo bevolkten zij dat continent totdat zij daar door Europese goudzoekers werden verdreven, gescalpeerd of in reservaten ondergebracht met gratis alcohol. En dat de Indianen echt Chinezen zijn, verraadt ons de Chinese poëzie, andermaal van Li Tai Po, met name in zijn drinklied, getiteld:
Alleen drinkend bij het licht van de maan, zoals het vertaald is en ook herschreven door de grote Nederlandse dichter Jacob Slauerhoff. Deze arts, te groot om niet feitelijk te worden verstoten door de kleinburgerlijke Hollanders, werd scheepsarts en belandde aldus met de vloot in 't Oosten. Li Tai Po komt helemaal tot zijn recht en ook de dichterlijke wijsheid van de oude Indianen herkent men direct in deze enkele magische verzen:
'Alleen drinkend bij het licht van de maan' (J. Slauerhoff naar Li Tai Po)
k Verkeer in weelde tusschen de bloemen met wijn, Maar ook in armoe: drinkend zonder vriend. De opkomende maan, mij zoo verlaten ziend, Wekt mijn schaduw, zoodat we met zijn drieën zijn. (2)
Noten:
(1) Het porceleinen paviljoen is een gedicht van de grote Chinese dichter Li Tai Po (ook wel Li Po of Li Bai genoemd) [701-761] in een vertaling van de Nederlandse Hélène Swarth (1859-1941) [in: De chineesche fluit, Meulenhof, Amsterdam 1922] die gebaseerd is op de Duitse vertaling van de hand van Hans Betghe (1876-1946) [in: Chinesische Flöte], die op haar beurt steunt op de eerste vertaling [in: Le livre de jade] van Judith Gautier (1845-1917). Zie: http://www.tragevuur.com/nummer41-ontdekking.htm#_edn1 . Het gedicht heeft bij ons bekendheid verworven mede door het feit dat het, samen met nog andere verzen van Li Tai Po, werd opgenomen in Gustav Mahler's Das Lied von der Erde uit 1908-1909, dat in première ging na Mahlers dood in 1911 te München. (2) Dit gedicht werd aangetroffen in de nalatenschap van Slauerhoff (1898-1936). Het telde oorspronkelijk veertien regels, Slauerhoff reduceerde ze tot vier. Zie: http://www.tragevuur.com/nummer41-ontdekking.htm#_edn1 . (°) Voor alle persoonsnamen en trefwoorden, zie ook Wikipedia, o.m.:
Grote beschavingen gedijen waar overvloed is en een der vruchtbaarste gebieden ter wereld is Mesopotamië, het tweestromenland van Tigris en Eufraat, de 'vruchtbare halve maan' of de 'vruchtbare sikkel', vlakbij de Nijldelta in het gebied ten oosten van de Middellandse Zee waar de zon opgaat en dat daarom de Levant genoemd wordt. Middenin de Levant ligt Syrië, het land dat verwijst naar Assyrië, gevestigd rond en genoemd naar de historische stad Assur - een rijk dat bloeide van 2000 tot 612 vóór Christus.
Het rijk was te schoon om niet te worden veroverd, achtereenvolgens door de Perzen, door Alexander de Grote (in de vierde eeuw), door de Seleuciden en door de Romeinen (in 63 v.C.) die erom vochten met de Perzische Sassaniden. In 636 nam een islamclan uit Mekka - de Omajjaden - Syrië in. (1) Dan kwamen de Abbasiden, in de elfde eeuw de Turkse Seltsjoeken, vervolgens de islamitische Mongolen, de Egyptische Mamelukken en in de zestiende eeuw de Ottomanen die er heersten tot de eerste wereldoorlog.
In W.O.I bezetten de geallieerden - de Fransen en de Engelsen - Syrië en zij werden hierbij geholpen door Arabische opstandelingen. Syrië bleef Frans tot 1946 en werd dankzij de Sovjet-Unie een onafhankelijke republiek. Het land zocht aansluiting met andere Arabieren en vormde vanaf 1958 samen met Egypte de Verenigde Arabische Republiek, die standhield tot de staatsgreep van 1961. In 1963 volgde een nieuwe coup door de Ba'ath-partij. In de zogenaamde "zesdaagse oorlog" tussen Israël en de Arabieren, in juni 1967, verloor Syrië de Golanhoogten aan Israël.
De instabiliteit duurde totdat in 1970 de Alewiet Hafez-al-Assad (vader van de huidige president) de macht greep en een militaire dictatuur stichtte met zichzelf als staatshoofd voor het leven. Hij participeerde aan de Jom Kipoeroorlog (1973) en aan de burgeroorlog in Libanon (1975-1990) en bij zijn dood in 2000 werd hij opgevolgd door zijn zoon Bashar al-Assad, de huidige president.
De opvolging voltrok zich in feite niet zoals verhoopt, en hier ligt wellicht één van de oorzaken van de huidige Syrische crisis. Hafez-al-Assad zou worden opgevolgd door zijn oudste zoon, Bassel, maar die verongelukte in 1994. Diens broer Bashar moest dan maar zijn studies in de oogheelkunde stopzetten om zich op het presidentschap voor te bereiden. Bashar was dus niet de eerst bedoelde opvolger en bovendien kreeg hij er een vijand bij: zijn aanstelling zette immers kwaad bloed bij de soennitische oud-vicepresident van Syrië, Abdoel Haliem Khaddam, die ook president had willen worden en die in 2005 ontslag nam en naar Parijs emigreerde waar hij tot 2009 deel uitmaakte van de moslimbroeders. Het is alvast een feit dat geruchten gaan dat bij de opstanden in 2011 in het Syrische Banyas, de thuishaven van Khaddam, deze laatste de opstandelingen bewapende en financierde.
Maar het conflict heeft nog andere oorzaken. Na W.O.II, met zijn jammerlijke uitroeiingskampen, werd Israël gesticht, het beloofde land voor de joden maar een doorn in het oog van de omliggende staten. Op de Camp Davidakkoorden (met Begin en Carter) in 1978 beloofde de Egyptische president Sadat Israël te erkennen, wat hij in 1981 met zijn leven bekocht: hij werd vermoord door de moslimbroeders. En een gelijkaardig gevaar had ook Syrië in de greep: de moslimbroeders (soennieten) stonden in hun bolwerk te Hama gewelddadig op tegen de religieus zeer tolerante Alawitische Ba'athpartij van Assad en op 21 april 1981 doodden ze er willekeurig honderden burgers. Op 2 februari 1982 zag Assad zich gedwongen om die opstand met alle middelen neer te slaan. Er vielen 20.000 doden.
Diezelfde historie dreigde andermaal, opnieuw eerst in Egypte. In 2011 werd daar door opstandige moslims Moebarak verdreven die, trouw in het spoor van Sadat, dertig jaar lang over de vrede met Israël had gewaakt. Terecht vreest Assad van Syrië alweer het volgende slachtoffer te zullen zijn.
Het diep-christelijk gewortelde Syrië dat bekend is uit de bijbel van de bekering van Paulus op weg naar Damascus (2), blijkt een doorn in het oog van de moslimbroeders, ofschoon er vandaag nog amper 10 pct. christenen in Syrië leven. Kennelijk is de tamelijk seculiere Ba'athpartij, die gekant is tegen de sharia en voorstander is van een scheiding tussen kerk en staat, naar de zin der moslimbroeders niet islamitisch genoeg. De heersende religieuze minderheid der Alawieten (3) waartoe ook Assad behoort, wantrouwt en vervolgt derhalve de moslimbroeders die hen min of meer nog als afvalligen beschouwen. (4)
De Ba'ath-partij (De Socialistisch Partij van de Arabische Herrijzenis), die men zich herinnert als de partij van de ter dood veroordeelde dictator Sadam Hoessein van Irak (overigens een persoonlijke vijand van Assad), is nationalistisch en pan-Arabisch in een reactie op de talloze vreemde overheersers: zij gelooft dat een hereniging het machtige Arabische rijk uit de middeleeuwen kan doen herrijzen. Er zijn nota bene ook heel wat christenen en joden onder de Arabieren, en die zijn allen welkom in dat beloofde Arabische Rijk. (5)
De hedendaagse problematiek wordt in de westerse media afgeplat en herleid tot het verhaal van een te overwinnen dictator, als ware deze over eenzelfde kam te scheren met bijvoorbeeld Ben Ali of zelfs Saddam Hoessein. Het klopt dat Assad een opstand tracht te onderdrukken en dat daarbij slachtoffers vallen zoals dat ook exact dertig jaar geleden tijdens zijn vaders bewind het geval was, maar zijn de opstandelingen dan niet dezelfde die toentertijd in Hama honderden onschuldige burgers afslachtten en die slechts te stoppen waren met een drastisch optreden? Vreest Assad dat de soennieten oprukken en dat zij van Syrië een islamstaat maken, een theocratie waar de sharia heerst, waar niet langer godsdienstvrijheid is doch vervolging van de Alawieten, de minderheid waartoe hijzelf behoort? Wil hij voorkomen dat in Damascus, waar de apostel Paulus door de hand Gods geslagen van zijn paard viel, christenen en joden worden uitgeroeid? Ziet hij terecht een totalitair gevaar dat zijn land bedreigt?
(J.B., 28 februari 2012)
Noten
(1) In 636, kort na de stichting van de islam, vielen islamlegers Syrië binnen. Aanvankelijk leefden zij daar in vrede samen met de christenen, maar in 705 braken zij de kerk van Johannes De Doper af en bouwden er de Omajjadenmoskee waarin ze zijn reliek onderbrachten (omdat ze geloven dat hij, zoals ook Christus, een profeet is).
(2) 50 km ten noorden van Damascus in het bergdorpje Ma'loula wordt tot vandaag nog het Aramees gesproken, de taal die Christus sprak.
(3) Sjietische islamieten en volgelingen van Ali, de neef en schoonzoon van Mohammed.
(4) Ofschoon zij dankzij de Libanese Moesa Al-Sadr officieel door sommige geestelijken werden erkend als echte moslims. (Al-Sadr verdween in 1978, hij werd wellicht vermoord).
(5) Tevens huldigt de Ba'ath-partij een socialisme dat ernaar streeft om de bedrijven onder te brengen bij de staat. Als zij zou verdwijnen, dan verloor het communistische blok een vaste stek in de Arabische wereld. Verder heeft Syrië sterke banden met Iran dat immers onder Ayatollah Komeini in oorlog lag met Assad's vijand Saddam Hoessein van Irak. Zo bood Syrië sinds 1973 asiel aan aan Iranezen die zich verzetten tegen de shah; voor Ayatollah Komeini stond de deur open. Omdat sinds de inval van de V.S. en de Britten in Irak in 2003, vele Irakezen - tegenstanders van Saddam - asiel vonden in Syrië, heeft het land ook met het Irakese volk een speciale band.
Hoe alles is ontstaan, zullen we wellicht nooit weten, maar het lijkt erop dat wat de oudste beschavingen daarover vertellen, wel bijzónder nauwkeurig overeenstemt met de bevindingen der nieuwste wetenschappen. Wellicht is dat zo dankzij de wiskunde die immers zonder observaties of alleen vanuit zichzelf een universum kan opbouwen. De innerlijke werelden reiken gewis de kosmos buiten ons de hand. (°) Want mensen die duizenden jaren geleden leefden en die nog amper positieve toegepaste wetenschappen kenden, beoefenden al de wiskunde, de logica en de welsprekendheid. En is het nu niet de logica zelf om bij de vraag naar het ontstaan van alles te gaan veronderstellen - zoals veel later ook Leibniz deed (°°) - dat bij het voortkomen van iets uit niets, dit iets een ding moet zijn dat eigenlijk aan dat niets gelijk is, aangezien uit niets niet zomaar iets kan voortkomen? Een louter op logica gestoelde redenering is dat en zij gaat verder als volgt.
Dat iets dat voortkwam uit niets, moet een ding zijn dat zichzelf als 't ware opheft, terwijl het dat toch ook weer níet doet: hoe is dat mogelijk? Het zou alvast pas mogelijk zijn op voorwaarde dat dit iets zou bestaan uit twee onderling tegengestelde onderdelen die elkaar als het ware weer konden opheffen: een positief en een negatief deel. Dat zeggen alvast de logica, het wiskundige denken, de welsprekendheid en de vanzelfsprekendheid die ook de oudste beschavingen kenden die nog geen sterrenkijkers hadden en geen microscopen. Maar hoor nu eens wat de moderne natuurkundigen beweren.
De moderne fysici stellen namelijk dat alles opgebouwd en voortgekomen is uit een oerstof die bestaat uit... twee tegengestelde deeltjes die elkaar als het ware opheffen! En dat zijn, meer bepaald, een positief geladen deeltje (ook proton genaamd) en een negatief geladen deeltje (electron). En die oerstof heet waterstof.
Waterstof wordt scheikundig voorgesteld met de letter H, uit het Griekse hydro en het Latijnse genium, waaruit dan het woord Hydrogenium werd gevormd, dat wil zeggen: watervoortbrenger of dus bouwstof van water (- water bevat naast waterstof ook nog zuurstof). Als enige element heeft waterstof géén neutronen (- dat zijn neutrale deeltjes, zeg maar 'vulsel').
Waterstof is het kleinst denkbare element, het allerlichtste, en het staat dan ook op nummer 1 in de tabel met de scheikundige elementen. Die tabel met de bouwstoffen aller stoffen wordt ook het "periodiek systeem" genoemd, omdat de elementen er gerangschikt staan in de volgorde van hun ontstaansperiode. Want alle andere, zwaardere elementen zijn voortgekomen uit dat eerste en ook allerlichtste element waterstof in de oersoep van de schepping, toen de melkwegstelsels zijn ontstaan, met omstandigheden die ons voorstellingsvermogen ver te boven gaan. De volledige tabel telt, van licht naar zwaar, 118 elementen (waarvan er 90 in de natuur voorkomen, de overige zijn onder meer door de mens gemaakt in kerncentrales). Waterstof is de absolute oerstof in de kosmos. En nu komen we tot ons onderwerp.
Bijzonder indrukwekkend immers is het verhaal dat de pionier van de massaloopsport dr. Ernst van Aakendoet over de functie van waterstof in verband met het belang van een voldoende zuurstofopname voor onze gezondheid. (°°°)
Waterstof, de oerstof, is namelijk ook de brandstof die wij uit onze verschillende voedingsstoffen halen. Naast bouwstoffen heeft ons lichaam immers tevens energie nodig en die recruteren wij uit de waterstof in de glucose van ons dagelijks voedsel, meer bepaald door die te verbranden middels de ingeademde zuurstof die onze brandstof is. Bij die verbranding komt behalve energie ook afval vrij in de vorm van de heden veel besproken koolstofdioxide (die ook vrijkomt bij de verbranding van fossiele brandstof in motoren) en water. Die afval verlaat ons lichaam weer: de koolstofdioxide wordt uitgeademd, trouwens evenals een deel van het water (in de vorm van damp) dat ook wordt afgevoerd met de urine, de uitwerpselen en het zweet. (°°°)
Wij ademen om te leven en dat doen wij weliswaar allemaal sowieso, maar als wij een liggend-zittend leven leiden, dan krijgen we onvoldoende zuurstof binnen, met de welbekende zogenaamde beschavingsziekten tot gevolg. Om voldoende zuurstof op te kunnen nemen volstaat het niet om dieper in en uit te ademen zoals men dat de gymnasten van weleer wel eens zag doen: op die manier kan men slechts duizelig worden. Een vereiste portie van de ultieme verbrandingsstof neemt men pas op door meer te gaan bewegen, en zo is er geen ontkomen aan: zoals het te lezen staat in Genesis, het boek bij uitstek over de oorsprong van alles, moeten wij arbeiden in het zweet van ons aanschijn. (°°°)
Van belang is dat er in hoofdzaak twee verschillende wijzen van energielevering bestaan. De eerste dateert nog van voor de tijd dat onze dampkring zuurstof bevatte: toen haalden de primitieve levensvormen hun energie uit anaërobe processen, en dat zijn energieleveringsprocessen zonder tussenkomst van zuurstof, het zijn in feite gistingsprocessen. Planten maakten dan geleidelijk via de zogenaamde bladgroensynthese zuurstof aan die de dampkring vulde tot het huidige percentage werd bereikt. Pas dan konden ook levensvormen gedijen die hun energie winnen op een aërobe manier, wat wil zeggen mét tussenkomst van zuurstof, en die vorm geniet de voorkeur omdat haar rendement maar liefst negentien keer hoger ligt dan bij gisting. (°°°)
Om gezond te zijn, moeten de mechanismen die ons van energie voorzien, zo zuinig mogelijk verlopen. Zoals gezegd haalt ons lichaam energie uit (van ons voedsel afkomstige) waterstof, die onze brandstof is, welke met zuurstof, onze verbrandingsstof, wordt verbrand. Belangrijk is nu dat ál onze brandstof tijdig wordt verbrand, en dat wil zeggen dat we zowel voedsel als zuurstof in de juiste verhouding tot ons moeten nemen. Edoch, in de huidige welvaartsperiode eten we over het algemeen te veel en bewegen we te weinig. Ten gevolge daarvan krijgen onze lichaamscellen te kampen met een overschot aan waterstof, die immers niet verbrand wordt omdat we onvoldoende bewegen en we aldus veel te weinig zuurstof binnen krijgen. En waterstof kan in onze cellen heel wat schade aanrichten, het vreet als het ware onze cellen van binnenuit aan. (°°°)
Ons organisme werkt uiteraard veel ingewikkelder dan in deze enkele zinnen gesteld, maar in grote lijnen kon men zeggen dat het probleem van onze beschaafde of onevenwichtige levenswijze, een energieverwerkingsprobleem is op het niveau van de lichaamscellen: zij kampen met een overmaat aan waterstof. En het probleem kan pas worden opgelost, ofwel door meer te gaan bewegen en aldus meer zuurstof op te nemen en de overtollige waterstof te verbranden, ofwel door minder voedsel tot ons te nemen zodat het overschot aan nadelige waterstof in onze cellen wordt teruggeschroefd. En dat laatste noemen wij dan vasten. (°°°)
2. Vasten, een ecologische en humanitaire noodzaak
Het rapport van de Verenigde Naties van 30 januari 2012 inzake duurzaamheid in onze toekomstige wereld, stelt dat onze welvaart nooit voorheen groter was maar dat die rijkdom tegelijk ongelijk verdeeld is vandaar een wereldwijd protest. Bovendien vergeet men dat ongebreidelde ontginning de aarde uitput. 'Duurzaamheid' ('sustainability') staat tegenover de overconsumptie eigen aan het kapitalisme. De energie en de grondstoffen raken op en straks zal er een tekort aan voedsel en aan water zijn met wereldwijde armoede tot gevolg een zwarte toekomst die zich reeds begint te voltrekken. Bewustmaking en actie zijn dringend nodig, zoals we al een kwarteeuw weten. (°°°°)
Men kan zich alleen afvragen of hier geen hybris in het spel is wanneer het VN-panel gelooft dat het een opwindende zaak is dat we onze eigen toekomst kunnen kiezen: the exciting thing is that we can choose our future, zo luidt het. Een gegeven waar men overheen lijkt te kijken, is de onenigheid van de wil of het illusoir karakter van dat 'wij'. Elke neus blijkt voor elk nieuw probleem weer een eigen windstreek op te zoeken, laat staan dat alle neuzen altijd in dezelfde richting zouden wijzen!
Het ecologische vraagstuk werd door ons eerder besproken in het kader van de kwestie van de overbevolking en de kern van de zaak kan hier worden herinnerd. Om te beginnen is overbevolking een kwestie van milieubelasting, terwijl bijvoorbeeld een welgestelde westerling het milieu zo'n 1000 keer zwaarder belast dan een arme Indiër. De pleidooien voor het onvruchtbaar maken van derde wereldburgers zijn daarom niet alleen verschrikkelijk gewetenloos en immoreel maar ook nog volstrekt ondoeltreffend.
Bovendien worden de waarschuwingen van ecologische kant en de aanmaningen om de productie drastisch in te dijken, tegengewerkt door een kennelijk potdove economie die de wereldproductie nog wil opdrijven en die het refrein blijft zingen van de economische groei. Het bevreemdende is wel dat het dezelfde politici zijn die deze twee diametraal tegenovergestelde meningen tegelijk verkondigen en zij financieren ze ook allebei: enerzijds geven zij impulsen aan de economie en zetten zij de burgers aan om meer, harder en ook langer te werken, wat de overproductie in de hand werkt; anderzijds manen zij aan tot soberheid en sponsoren zij ecologische projecten welke voorrang geven aan duurzaamheid boven productie. Dit getouwtrek in twee onderling tegengestelde richtingen betekent een supplementaire verspilling van een niet te schatten omvang maar zij getuigt vooral van een volstrekte stuurloosheid. Logici zouden zeggen dat het politieke systeem inconsistent is, het bevat innerlijke tegenspraken.
Het is aantoonbaar dat het toelaten van inconsistenties onherroepelijk systeemondermijnend werkt. En die inconsistenties schuilen niet alleen in de economie, ze zitten ook verwerkt in de ethiek van onze samenleving.
Het model dat ondanks zijn aangekondigd faillissement nog steeds wordt gehandhaafd in het Westen, is het concurrentiemodel. Dat houdt in dat de economie principieel beschouwd wordt als een strijdperk, en de oorlog wordt hier dan ook terecht gedefinieerd als het verlengstuk van de economie. De economische concurrentie situeert zich op de prijzenmarkt op meer dan één manier. Om te beginnen is er voortdurend de slag om het goedkoopste product dat ook nog eens het beste is. Principieel is daar niets op tegen, aangezien deze ijver gehoorzaamt aan het economiciteitsprincipe zelf: maximale baten met minimale kosten. Met het economiciteitsprincipe is ook alles oké zolang dit aldus elke mogelijke verspilling tegenwerkt. Edoch, op de een of andere manier resulteert ons economisch model in het tegendeel van maximale economiciteit, en wel in een vorm van megaverspilling. En die tegendoelmatigheid is kennelijk inherent aan onze economie: ze volgt direct uit de middel-doel-omkering, die immers bewerkstelligt dat niet de behoeftige of dus de koper maar wel de verkoper wel vaart bij het slijten van zijn product. Hij probeert namelijk in de eerste plaats om winst te maken, en dat kan hij pas doen als hij zijn koper kan laten geloven dat het product meer waard is dan het in feite kost terwijl het in werkelijkheid net andersom is. Op de keper beschouwd is dat desinformatie en zelfs bedrog. Het product bevredigt de behoefte van de behoeftige niet maar de verkoop ervan bevredigt wel de behoefte aan winst bij de verkoper, en die behoefte aan winst is in wezen tegennatuurlijk: het is een behoefte aan geld en dus aan middelwaarden, een behoefte die mét het geld in het leven geroepen werd en die niet bestond ten tijde van de ruilhandel. De behoefte aan winst is onnatuurlijk en zij werkt in feite de bevrediging van de echte, natuurlijke behoeften tegen: ze komt in de plaats ervan te staan zoals ook bij andere verslaafden het druggebruik in de plaats komt van de voeding en de andere natuurlijke en levensnoodzakelijke behoeftebevredigingen. De behoefte aan winst is een ziekte, het is de ziekte van de hebzucht. Deze ziekte resulteert in het tot stand komen van fortuinen, welke men kan beschouwen als gezwellen in het lichaam van de samenleving. Fortuinen gedragen zich immers perfect zoals gezwellen: ze dienen tot niets, ze kosten geld en ze onttrekken aan het lichaam de voedingsstoffen en de energie die voor mensen is bedoeld die er nu een tekort aan hebben. En dat is ook het geval met het overtollige lichaamsvet. Dit relatief goedaardige gezwel moet men overal met zich meeslepen terwijl het tot helemaal niets dient, het is bovendien schadelijk, het is een gevolg van een zucht.
In feite verspilt een zichzelf tegenwerkende economie het merendeel van haar krachten aan volstrekt overbodige en schadelijke activiteiten. Zij voert een processie van Echternach ten tonele (maar dan wel in de oude versie van vóór 1947: drie passen voorwaarts en twee achterwaarts). Met een fractie van het huidige energieverbruik zou de wereld kunnen draaien indien het concurrentiemodel maar vervangen werd door een samenwerkingsmodel.
Intussen kan men uitgaan van het beginsel dat de straat proper blijft als ieder voor zijn eigen deur veegt: men kan zijn biologische voetafdruk zo bescheiden mogelijk proberen te houden. En dat betekent niet alleen dat wij andere dingen moeten gaan eten, het mag best ook inhouden dat wij met wat minder tevreden leren zijn.
(J.B., 24 en 25 februari 2012)
Noten:
(°) Aldus vormen de natuur en de ziel volgens de middeleeuwse opvattingen twee van de drie kennisbronnen; de derde is dan de bijbel.
(°°) De Duitse filosoof en wis- en natuurkundige, Gottfried Wilhelm Leibniz (1646-1716), beschouwde het als een cruciale vraag hoe uit het niets dan ooit iets is kunnen voortkomen. Leibniz zegde dat wij leven in de beste van alle mogelijke werelden en hij had het in dat verband over een harmonia praestabilita of een vooraf vastgelegde harmonie van de wereld waarin lichaam en ziel onderling verbonden zijn door een gemeenschappelijke oorsprong.
(°°°) Zie: van Aaken, Ernst, Programmiert für 100 Lebensjahre. Wege zum Gesundheit und Leistungsfähigheit, Pohl-Verlag, Celle, 1975 (derde uitgave), pp. 56v. Dr. van Aakens hele gezondheidstheorie wordt uitmuntend weergegeven in het Nederlands én ge-updated doorheen het werk van dr. Kris Vansteenbrugge, en dan vooral in de werken: Dwars door Grijsloke. Kanker en hartinfarct moeten niet zijn (1982) en De mens, een loopdier (1984). Zie ook: http://www.bloggen.be/kris/archief.php?ID=13 .
Strijders voor eerlijke landbouw worden gecriminaliseerd terwijl aan het licht komt dat genetisch gemanipuleerde gewassen een gevaarlijk virus bevatten - zie: