Alle rechten voorbehouden Een variant van deze blog is te vinden op seniorennet op het volgende adres: http://blog.seniorennet.be/tisallemaiet/
16-06-2021
Hannah Arendt over Totalitarisme - Aflevering 11: De geheime politie en facebook, experimenten en liquidaties
Hannah
Arendt over Totalitarisme
Aflevering
11: De geheime politie en facebook, experimenten en liquidaties
Komt
de totalitaire beweging aan de macht, dan bemannen haar handlangers
de regering zodat de totalitaristen in feite de staat gebruiken als
niet-totalitaire façade waarachter zijzelf geheel verborgen
totalitair regeren. Daarbij moeten zij hun fictie kunnen blijven
beschermen tegen de feiten en voor de buitenwereld een schijn van
normaliteit kunnen ophouden: "Boven de staat en achter de
façades van de ogenschijnlijke macht, in een doolhof van
menigvuldige diensten, aan de basis van alle gezagsverschuivingen en
temidden van een chaos van inefficiëntie, ligt de machtskern van het
land: de superefficiënte en supercompetente diensten van de geheime
politie [GP]." (1)
Op de keper
beschouwd wordt het leger in een totalitaire staat contradictorisch
omdat het zich richt tegen buitenlandse vijanden die er in feite niet
zijn omdat het totalitarisme internationalistisch is en daarom wordt
het beter vervangen door internationale filialen van de GP die het
buitenland eigenlijk inpalmen. In de beginfase worden wie weerstand
bieden geliquideerd en pas nadat de uitroeiing van vijanden een feit
is, komen de terreur en de totale overheersing. "Praktisch
gesproken gaat de totalitaire heerser te werk als een man die
hardnekkig iemand anders beledigt, tot iedereen weet dat de laatste
zijn vijand is, zodat hij met een zekere geloofwaardigheid zijn gang
kan gaan en hem kan doden uit zelfverdediging. Dit is bepaald grof,
maar het werkt - zoals iedereen weet die ooit heeft gadegeslagen hoe
succesvolle carrièrejagers mededingers elimineren." (2)
Totalitaristen
spreken ook over 'objectieve vijanden' die ideologisch gedefinieerd
worden. De GP, gedefinieerd als 'een staat in de staat', ontleent
haar macht aan de geheime informatie waarover zij beschikt en zij is
onderworpen aan de wil van de leider, die de te liquideren vijanden
aanduidt en die de GP ["bemand door agenten die elkaar niet
kennen" (3)] daarom als enige vertrouwt. De GP wordt verdubbeld
omwille van de flexibiliteit: "dit maakt wijzigingen op het
laatste nippertje mogelijk, zodat één afdeling de voorbereidingen
treft om de fabrieksdirecteur de Orde van Lenin uit te reiken,
terwijl een andere schikkingen treft voor zijn arrestatie." (4)
De GP voert geheel blindelings haar opdrachten uit; blindelings, want "de voor het totalitarisme centrale veronderstelling dat alles
mogelijk is, leidt ( ) tot de absurde en vreselijke consequentie
dat elke misdaad die de heersers kunnen bedenken, bestraft moet
worden, ongeacht of die misdaad al dan niet gepleegd werd." (5)
"Onder
totalitaire regimes wordt provocatie - vroeger alleen de specialiteit
van de geheime politie - een methode om met zijn buurman om te gaan,
en iedereen wordt er, gewild of ongewild, toe gedwongen deze methode
te gebruiken. Iedereen is in zekere zin de agent
provocateur van ieder ander ( )." (6) "In een
systeem van alomtegenwoordige spionage, waar iedereen politieagent
kan zijn en elk individu zich constant geobserveerd voelt - in
omstandigheden bovendien waar carrières uiterst onzeker zijn en waar
het dagelijkse kost is dat iemands ster op de meest spectaculaire
wijze rijst, om morgen alweer te vallen -, wordt elk woord
dubbelzinnig en vatbaar voor retrospectieve 'interpretatie'."
(7)
Carrières
en massale tewerkstelling zijn te danken aan navenante zuiveringen:
Stalin gaf trots werk aan een half miljoen bolsjevisten na de
reusachtige zuivering van 1939 en ook in Duitsland zorgde de massale
opruiming van de joden voor nieuwe banen. En dat de tewerkgestelden
aldus aan deze misdaden medeplichtig werden, garandeerde hun
loyauteit jegens het regime. (8)
Het
totalitarisme creëerde ook de psychologie van de dubbelagent, "bereid de prijs van een kort leven te betalen voor het
opwindende bestaan van enkele jaren aan de top", (9) wat ook de
levensfilosofie werd voor het hele volk. 'Objectieve vijanden' zoals
Joden en Polen werd lukrake slachtoffers, hetzij als beschuldigden,
hetzij als niet-levensvatbaar verklaarden en 'ongewensten' (zoals
geesteszieken): de quota moesten nu eenmaal worden volgemaakt. (10)
De moeilijkste taak van de GP bestaat erin de sporen te laten
verdwijnen van de door hen geliquideerden.
De Ochrana
vond een klasseersysteem uit met de namen van principieel alle
burgers waarbij middels speciale tekens hun onderlinge relaties
aanschouwelijk werden: vriendschapsrelaties, vijanden, kennissen,
enzovoort. [En ziedaar de voorloper van 'facebook', dat op dat vlak
vandaag aan zijn beheerders uiteraard quasi eindeloze mogelijkheden
biedt.] Arendt zegt erover dat als zo'n perfecte kaart ooit bestond,
ze het "wellicht mogelijk zou maken om mensen zonder enig spoor
uit te wissen, alsof ze helemaal niet hadden bestaan." (11)
Dat laatste
is dan ook de grootste zorg van de GP nadat ze hun slachtoffers
hebben laten verdwijnen. "Het enige strikt bewaarde geheim in
een totalitair land ( ) betreft de operaties van de politie en de
omstandigheden in de concentratiekampen." (12) De grootste
misdaad bestaat erin over die geheimen te spreken. Edoch, "aangezien
een mens voor zijn kennis afhankelijk is van de bevestiging en het
begrip van zijn medemensen, verliest deze algemeen gedeelde, maar
individueel bewaarde, deze nooit besproken informatie haar
werkelijkheidskarakter, en wordt ze een pure nachtmerrie. Alleen zij
die in het bezit zijn van [die] strikt geheime kennis ( ) zijn in
staat met elkaar te communiceren over wat in feite de werkelijkheid
van allen uitmaakt. Dat is hun geheim, en om dit geheim te bewaren
vormen ze een geheime organisatie (...)" (13) Het geheime
genootschap wordt opgericht "met de bedoeling om het
onfatsoenlijke experimentele onderzoek naar de grenzen van het
mogelijke te kunnen uitvoeren." (14) Arendt besluit dit
hoofdstuk als volgt: "(...) het is haast onmogelijk om te weten
hoeveel van deze mensen, wanneer ze verder blootgesteld worden aan
( ) werkloosheid, blij zullen berusten in een 'bevolkingsbeleid'
dat bestaat in een regelmatige eliminatie van het surplus aan mensen,
en hoeveel onder hen, wanneer ze hun groeiend onvermogen ervaren om
de lasten van het moderne leven te dragen, zich blij zullen
conformeren aan een systeem dat, samen met hun spontaniteit, hun
verantwoordelijkheid elimineert. Met andere woorden ( ) weten we
niet hoe goed ( ) het geheim van deze GP tegemoet komt aan de
geheime verlangens en de geheime medeplichtigheden van de massa's in
onze tijd." (15)
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
16 juni 2021)
Verwijzingen:
(1) Hannah
Arendt, Totalitarisme, Boom, Amsterdam, vijfde oplage 2021
(eerste druk 2014), in het Nederlands vertaald door Remi Peeters en
Dirk De Schutter, p. 238.
Oorspronkelijk: Totalitarianisme, deel III,
alsook (in een appendix) een gedeeltelijk samengevat negende
hoofdstuk uit deel II, getiteld: The Decline of the Nation-State
and the End of the Rights of Man.
(2)
Totalitarisme, p. 243.
(3)
Totalitarisme, p. 245.
(4) Ib.
(5)
Totalitarisme, p. 247.
(6)
Totalitarisme, pp.
250-251.
(7)
Totalitarisme, p. 251.
(8)
Totalitarisme, pp.
252-253.
(9)
Totalitarisme, p. 253.
(10)
Totalitarisme, pp.
253-254.
(11)
Totalitarisme, pp.
255-256.
(12)
Totalitarisme, p. 258.
(13) Ib.
(14)
Totalitarisme, p. 259.
(15)
Totalitarisme, p. 261.
14-06-2021
Hannah Arendt over Totalitarisme - Aflevering 10: De totalitaire staat
Hannah
Arendt over Totalitarisme
Aflevering
10: De totalitaire staat
Wanneer
een totalitaire beweging aan de macht komt, wordt zij uiteraard
geconfronteerd met de werkelijkheid die helemaal niet overeenstemt
met de fictie welke zij aan de massa wil opdringen en het kost haar
dan heel wat inspanningen om de belijdenis van haar leugens te
blijven afdwingen. Zoals gezegd bestaat het prijskaartje voor het
ophouden van de schijnwereld in de liquidatie van wie die leugens
verwerpen en deze getuigen van de waarheid zijn dan de tegenstanders
van het regime, de zogenaamde dissidenten. (1) Grote zuiveringen en
liquidaties worden dan uiteraard onvermijdelijk.
Opzettelijk
worden vormloosheid en verwarring geschapen met een vermenigvuldiging
van diensten en divisies en met een onoverzichtelijk ingewikkelde
bureaucratie teneinde in de totalitaire dictatuur te allen tijde
willekeur mogelijk te maken. Het centrum van de macht verplaatst zich
voortdurend, het wordt ongrijpbaar en het verbergt zich, gehoorzamend
aan de regel: "(...) hoe zichtbaarder de regeringsinstanties,
hoe minder macht ze dragen, en hoe minder van het bestaan van een
institutie bekend is, hoe machtiger ze uiteindelijk zal blijken te
zijn. ( ) De werkelijke macht begint waar de geheimhouding begint."
(2)
Een
totalitaire regering is geen heerschappij van een kliek: de
atomisering van de individuen treft evenzeer de elite als de massa en
zo werd "monsterachtige trouweloosheid door getuigen in haast
identieke termen de meest opvallende karaktertrek van Hitler en
Stalin genoemd." (3)
Bij het
uitbreken van de oorlog begon de radicalisering en werden soldaten
verplicht tot deelname aan massamoorden en deportaties zoals "de
uitroeiing van het Poolse en Oekraïense volk, de uitroeiing van
honderdzeventig miljoen Russen (zoals in één plan vermeld), van de
intelligentsia van West-Europa, zoals het Nederlandse volk en de
volken van de Elzas en Lotharingen, evenals van al die Duitsers die
gediskwalificeerd zouden worden door de prospectieve
rijksgezondheidsverklaring of door de geplande 'wet op de
gemeenschapsvreemden' (...)" bij de nazi's en bij de
bolsjevisten het vijfjarenplan van 1929 "waarin alle logische
regels en economische principes op hun kop werden gezet." (4)
Totalitaire
heersers zagen zichzelf niet als leiders van een volk (zoals ze dat
aan het volk voorlogen) maar zij ambieerden een "internationale
beweging, op weg naar de verovering van de wereld." (5) en wel
onder de heerschappij van een toekomstige elite, een meesterras dat,
naar de woorden van Himmler en Hitler, "in elk geval nog eeuwen
verwijderd was" (6).
"Het
systematisch beliegen van de hele wereld is alleen ongestraft vol te
houden onder de voorwaarde van een totalitaire heerschappij, waarin
het fictieve karakter van de alledaagse werkelijkheid de propaganda
grotendeels overbodig maakt. ( ) Zolang echter de mogelijkheid
aanwezig is om Joden uit te roeien als wandluizen, met name door
gifgas, is het niet langer noodzakelijk te propageren dat Joden
wandluizen zijn." (7) De paradox ontstaat "dat de 'geheime
samenleving bij klaarlichte dag' qua karakter en methodes pas echt op
een samenzwering gaat lijken vanaf het moment waarop ze beschouwd
wordt als een volwaardig lid van de beschaafde vereniging der
naties." (8) "Hoe openlijker de macht van het
totalitarisme, des te geheimer zijn ware doeleinden." (9)
Omdat
totalitaire regimes tot doel hebben de ganse aardbol te veroveren,
zien zij geen enkel land als buitenland: "elk land zien ze als
hun potentieel territorium." (10) "Elke uiting of daad
tegen het Derde Rijk werd bestraft als hoogverraad." (11) "Als
de totalitaire veroveraar zich overal gedraagt alsof hij thuis was,
dan moet hij tegenover zijn eigen volk evenzeer optreden als een
vreemde veroveraar." (12) En zo werd "de
uitroeiingspolitiek [van de nazi's] uitgebreid tot de rangen van
'radicaal niet levensvatbare' Duitsers."
(13) Ook de Sovjet-Unie gedroeg zich agressief tegen het eigen volk.
Eerder
dan machtswellust en nationalisme, vertonen totalitaire regimes een
verontrustend idealisme en het onwankelbaar geloof in een fictieve
wereld. Stalin geloofde dat de politie het kostbaarste was van zijn
rijk en Hitler zag het grootse van zijn beweging in de uniformiteit
van de massa, in het feit "dat zelfs hun
gelaatsuitdrukking haast identiek is."
(14) "Welke band macht in de geest van de westerse mens
ook mag gehad hebben met aardse bezittingen, welvaart, schatten en
rijkdommen, deze band is opgelost tot een soort van
gedematerialiseerd mechanisme, waarvan elke beweging macht genereert,
juist zoals wrijving of galvanische stromen elektriciteit genereren."
(15) "Een totalitaire staat wordt gekenmerkt door
structuurloosheid, door verwaarlozing van materiële belangen, door
emancipatie ten overstaan van het winstmotief en door niet-utilitaire
houdingen in het algemeen"
(16), waardoor ze onvoorspelbaar wordt.
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
14 juni 2021)
Verwijzingen:
(1) Vandaag
weten we dat dissidenten of mensen die niet langer bereid zijn om de
leugens en de misdaden van het (totalitaire) regime te beamen en die
zich (geweldloos) verzetten, hetzij als criminelen, hetzij als
krankzinnigen werden weggezet, als ze niet al massaal werden
vermoord, zowel in de voormalige Sovjet-Unie (denk aan het
Serbski-instituut in Moskou waar dissidenten gediagnostiseerd als
schizofrenen werden ondergebracht) als in Nazi-Duitsland. En dat is
vandaag niet anders, ook in tal van regimes die terwijl zij aan de
macht zijn uiteraard doorgaan voor normale democratieën.
(2) Hannah
Arendt, Totalitarisme, Boom, Amsterdam, vijfde oplage 2021
(eerste druk 2014), in het Nederlands vertaald door Remi Peeters en
Dirk De Schutter, p. 218.
Oorspronkelijk: Totalitarianisme, deel III,
alsook (in een appendix) een gedeeltelijk samengevat negende
hoofdstuk uit deel II, getiteld: The Decline of the Nation-State
and the End of the Rights of Man.
(3)
Totalitarisme, p. 223.
(4)
Totalitarisme, p. 227.
(5) Ib.
(6)
Totalitarisme, pp.
227-228.
(7)
Totalitarisme, pp.
229-230.
(8)
Totalitarisme, p. 230.
(9) Ib.
(10)
Totalitarisme, p. 231.
(11)
Totalitarisme, p. 232.
(12)
Totalitarisme, p. 233.
(13) Ib.
(14)
Totalitarisme, p. 235.
(15) Ib.
(16)
Totalitarisme, p. 236.
12-06-2021
Hannah Arendt over Totalitarisme - Aflevering 9: Totalitarisme, de verwisseling van fictie en werkelijkheid en het prijskaartje daarvan.
Hannah
Arendt over Totalitarisme
Aflevering
9: Totalitarisme, de verwisseling van fictie en werkelijkheid en het
prijskaartje daarvan.
De
totalitaire organisatie moet propagandaleugens omzetten in
functionerende werkelijkheid; ze moet "een samenleving opbouwen
waarin de leden ageren en reageren in overeenstemming met de regels
van een fictieve wereld." (1) In het totalitaire regime is de
wil van de leider wet in die zin dat allen functionarissen zijn die
zijn wil blindelings uitvoeren terwijl hij het monopolie heeft op
alle verantwoordelijkheid. [Men zou hier kunnen denken aan de
organisatie van de katholieke kerk waarin eveneens alle priesters
functionarissen zijn van hun geestelijke leider, Christus, of liever:
van zijn plaatsvervanger op aarde, de paus, die nota bene over
wereldlijke macht beschikt.]
De
leider van de totalitaire organisatie verbergt zich in de kern,
omgeven door een kring van ingewijden met daarrond weer een kring van
semi-ingewijden, die hem afschermen van de buitenwereld en die er ook
een brug naartoe zijn. De leider schept voortdurend intriges, de kern
hernieuwt zich onophoudelijk door de vorming van steeds radicalere
eliteformaties. De totalitaire organisatie maakt ook duplicaten van
politieke beroepsverenigingen: een vals leger, een duplicaat van het
lerarenkorps, van de advocaten, de technici, de arbeiders, kortom:
van alle niet-totalitaire beroepsverenigingen. Die duplicaten werken
paraprofessioneel en ondermijnen van binnenuit de officiële organen
die ze vernietigen om zo een perfecte schijnwereld te scheppen. [Men
kan hier bijvoorbeeld denken aan de zogenaamde 'burgerwachten'
waarvoor men nooit alert genoeg kan zijn]. Bij de nazi's "werden
ze georganiseerd naar het model van gangsterbenden en ingezet voor
georganiseerde moord." (2)
Zoals
ook de leden van gangsterbenden, gehoorzamen de leden van totalitaire
organisaties hun leider en niet de wet, omdat de (totalitaire) bende
strenger optreedt dan de (staats)wet. "Het werkelijke mysterie
van de totalitaire leider ligt in een organisatie, die het hem
mogelijk maakt de totale verantwoordelijkheid voor alle misdaden,
begaan door de eliteformaties van de beweging, op zich te nemen en
tegelijk aanspraak te maken op de eerlijke, onschuldige
eerbaarheid van de meest naïeve meeloper." (3)
Totalitaire
systemen hebben dat gemeen met geheime genootschappen (waarvan zowel
Hitler als Stalin ooit lid waren voordat ze in de politiek gingen)
dat ze ingewijden strikt onderscheiden van outsiders tegen wie zij
uiterst vijandig staan en dit volgens het ook in het christendom
geldende, esoterische principe: 'Wie niet voor mij is, is
tegen mij' en wie niet
uitgesloten worden, zien aldus hun insluiting door de uitsluiting van
anderen andermaal bevestigd. (4) Partijzuivering, rituelen,
ceremonieën, idolatrie, symbolen en geheimen kenmerken zowel
totalitaire systemen als geheime genootschappen. Arendt verklaart: "De gelijkenissen zijn tot op zekere hoogte het
natuurlijke gevolg van de samenzweringsfictie van het totalitarisme:
de totalitaire organisaties zijn vermoedelijk gesticht om geheime
genootschappen te neutraliseren"
(5), alleen opereren totalitarismen op klaarlichte dag.
Een
totalitaire organisatie wordt pas echt gevaarlijk als zij naar
politiek leiderschap grijpt, zoals ook het leger gevaarlijk wordt als
het aan het muiten slaat. Het slachtofferen van onschuldigen is een
onderdeel van een voor de buitenwereld onbegrijpelijk ritueel,
opgezet middels "processen, gebaseerd op absurde
bekentenissen" (6) Maar
totalitarismen bezitten bovenal "het onovertroffen
vermogen om door consistente leugens een fictieve wereld op te
richten en in stand te houden ( ) [in een] eigenaardige mengeling
van lichtgelovigheid en cynisme ( )."
(7) "De massapropaganda ontdekte dat haar gehoor ten
allen tijde bereid was het slechtste te geloven, ongeacht hoe absurd
het was, en dat het er nauwelijks bezwaar tegen had om misleid te
worden, aangezien het elke bewering toch als een leugen beschouwde."
(8) "In plaats van leiders afvallig te worden, zouden [de
mensen] opwerpen dat ze de hele tijd al geweten hadden dat de
bewering [waarvan de onwaarheid bewezen was] een leugen was, en
zouden ze de leiders bewonderen voor hun superieure tactische
schranderheid." (9) "De
leider stelt altijd de juiste daden, en aangezien deze daden gepland
zijn met het oog op de komende eeuwen, is de ultieme test van wat hij
doet onttrokken aan de ervaring van zijn tijdgenoten."
(10) Met andere woorden: beloften kunnen onmogelijk gelogenstraft
worden op het ogenblik dat zij worden afgelegd. Hitlers eed van
wettelijkheid was een cynisch bedrog waarom hij op de koop toe nog
geëerd werd; zelfs de lichtgelovigheid van zijn sympathisanten was
gespeeld. Worden totalitaristen betrapt op leugens waarvan ze eisen
dat allen ze onvoorwaardelijk geloven, dan blijken ze daar volkomen
immuun voor. (11) Arendt vertelt hoe totalitaristen "een
algemene training [kregen] in opperste minachting voor elk feit en
voor elke realiteit" (12) De
meest gekoesterde deugd van de totalitaire elite is "trouw
aan de leider, de talisman die de uiteindelijke overwinning van de
leugen en de fictie op de waarheid en de werkelijkheid verzekert."
(13) Zo bijvoorbeeld werd het
racisme door de nazi's in een wetenschappelijk kleedje gestoken maar "het was verzekerd, onafhankelijk van de
wetenschappelijkheid van de propaganda (...)."
(14)
Het
geloof van totalitaristen dat alles geoorloofd is, berust op de vaste
overtuiging dat alles mogelijk is. De werkelijkheid is voor hen
slechts een obstakel dat zij in staat zijn op te ruimen. Bovendien
geloven ze dat uiteindelijk niet echt "maar zij gebruiken
die fictie slechts als een organisatorische kunstgreep".
Ze zijn helemaal niet geïnteresseerd in de waarheid, alleen in hun
eigen fictie, ook al weten ze dat die bedrog is. (15) De opruiming
van het obstakel van de werkelijkheid voltrekt zich uiteraard middels
moord en massamoord. Totalitaristen geloven de werkelijkheid te
kunnen opruimen maar in feite ruimen zij de getuigen
van de waarheid op.
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
12 juni 2021)
Verwijzingen:
(1) Hannah
Arendt, Totalitarisme, Boom, Amsterdam, vijfde oplage 2021
(eerste druk 2014), in het Nederlands vertaald door Remi Peeters en
Dirk De Schutter, p. 155.
Oorspronkelijk: Totalitarianisme, deel III,
alsook (in een appendix) een gedeeltelijk samengevat negende
hoofdstuk uit deel II, getiteld: The Decline of the Nation-State
and the End of the Rights of Man.
(2)
Totalitarisme, p. 164.
(3)
Totalitarisme, p. 168.
(4)
Totalitarisme, pp.
168-170 en p. 174.
(5)
Totalitarisme, p. 170.
(6)
Totalitarisme, pp.
174-175.
(7)
Totalitarisme, p. 175.
(8)
Totalitarisme, p. 176.
(9) Ib.
(10)
Totalitarisme, p. 177.
(11)
Totalitarisme, p.
178-179. Men zou hier kunnen denken aan wat Michel Foucault
schrijft over de manier waarop macht zich doet gelden. In twee
woorden: macht manifesteert zich waar men een ander kan doen belijden
dat hij de aperte leugens die men hem vertelt, gelooft.
(12)
Totalitarisme, p. 180.
(13) Ib.
(14)
Totalitarisme, p. 181.
(15)
Totalitarisme, pp.
182-184. Men zou hier ook kunnen denken aan wat Dostojevski
schrijft over de bekentenis van de kerkleiders in zijn raamvertelling
over de grootinquisiteur van Sevilla in De gebroeders Karamazov.
10-06-2021
Hannah Arendt over Totalitarisme - Aflevering 8: Totalitaire propaganda en de beperkte houdbaarheid van leugens
Hannah
Arendt over Totalitarisme
Aflevering
8: Totalitaire propaganda en de beperkte houdbaarheid van leugens
"Alleen
terreur kan zich volledig op pure fictie verlaten" (1) en die
m.b.t. de joodse samenzwering was de meest efficiënte van de
nazipropaganda maar paradoxaal en vreemd genoeg nam Hitler voor zijn
bestemming van het Duitse volk als wereldheerser een voorbeeld aan
het verzinsel van de Protocollen van de wijzen van Zion ("die
hij vanbuiten had geleerd" (2)):
het uitverkoren volk der joden stond model voor het uitverkoren
Germaanse ras. De NSDAP van Hitler verhief zich boven
alle andere partijen (- zij pretendeerde, andermaal paradoxaal
genoeg, zowel socialistisch als nationalistisch te zijn -) want
totalitaire bewegingen (destijds zowel het nazisme als het
bolsjewisme) gebruiken de staat slechts als instrument om hun doel te
bereiken. Totalitaire leiders creëren trefzeker mét een fictieve
vijand (de Protocollen, de trotskistische samenzwering...) een eigen
aanhang; hun fictieve wereld wedijvert met de realiteit die lijdt aan
een gebrek aan logica, samenhang en organisatie. (3) "(...) het
punt was dat de nazi's handelden
alsof de wereld door de joden gedomineerd werd en alsof ze zich
moesten verdedigen door er hun eigen samenzwering tegenover te
stellen." (4) Onder de nazi's "zou de betwisting van de geldigheid van racisme en
antisemitisme geleken hebben op een ontkenning van de wereld."
(5) Maar overtuigde nazi's bleken na de oorlog onvindbaar: de
fictieve wereld is slechts houdbaar totdat de leugen aan het licht
komt met het in elkaar storten van de totalitaire beweging en dan "keren de massa's terug naar hun oude status van
geïsoleerde individuen ( ), hun oude, wanhopige overbodigheid".
(6)
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
10 juni 2021)
Verwijzingen:
(1) Hannah
Arendt, Totalitarisme, Boom, Amsterdam, vijfde oplage 2021
(eerste druk 2014), in het Nederlands vertaald door Remi Peeters en
Dirk De Schutter, p. 143.
Oorspronkelijk: Totalitarianisme, deel III,
alsook (in een appendix) een gedeeltelijk samengevat negende
hoofdstuk uit deel II, getiteld: The Decline of the Nation-State
and the End of the Rights of Man.
(2)
Totalitarisme, p. 150.
(3)
Totalitarisme, pp.
151-152.
(4)
Totalitarisme, p. 152.
(5)
Totalitarisme, p. 153.
(6)
Totalitarisme, pp.
153-154.
09-06-2021
Hannah Arendt over Totalitarisme - Aflevering 7: De griezelige rust van een volkomen imaginaire wereld
Hannah
Arendt over Totalitarisme
Aflevering
7: De griezelige rust van een volkomen imaginaire wereld
De massa
wordt gewonnen door propaganda én terreur en zo stelde Stalin zich
niet tevreden met het herschrijven van de geschiedenis en met het
vernietigen van de oude boeken: hij roeide ook hun auteurs en hun
lezers uit. (1) Propaganda is deel van psychologische oorlogsvoering
maar zij wordt overbodig waar een totaal onderworpen bevolking
geterroriseerd wordt zoals in de concentratiekampen. Het maakte
indruk op het volk dat de nazi's politieke moorden openlijk toegaven "omdat ze [zoals de
Amerikaanse gangsterorganisaties] geen ijdele praat
verkochten, zoals de andere partijen." (2) Daarnaast zijn er
ook de versluierde bedreigingen tegen wie de totalitaire leer niet
ernstig nemen.
In haar
reclame zwaait het totalitarisme met 'wetenschappelijkheid' en Stalin
bezweert: "Hoe meer inzicht we hebben in het dialectisch
materialisme, hoe groter ons succes zal zijn." (3) Anders dan
alle andere regimes wil het totalitarisme de natuur zelf van de mens
omvormen. (4) Welvaart, belang en zelfbehoud laten het totalitaire
systeem volslagen onverschillig en zo bijvoorbeeld was het helemaal
niet om economische redenen dat Hitler de geesteszieken uitmoordde. "Het fanatisme bij leden van totalitaire bewegingen is van een
totaal andere orde ( ); het wordt voortgebracht door het gebrek aan
eigenbelang bij de massa's, die daarom bereid zijn zichzelf op te
offeren. De nazi's hebben bewezen dat men een heel volk in een oorlog
kan storten met de slogan 'want anders gaan we ten onder.' (...)"
(5) en op het einde van de oorlog troostten de nazi's de bevolking
dat de Führer "'in zijn wijsheid voor het Duitse volk in geval
van een nederlaag een gemakkelijke dood voorzien had, met name
vergassing.'" (6) Een leider van de massa's dient onfeilbaar te
zijn en de toekomst te kunnen voorspellen: als Hitler de joden
uitroeit, is dat dan slechts de uitkomst van een voorspelling (in
casu gedaan in zijn toespraak d.d. Januari 1939) (7) en als Stalin de
afvalligen uitmoordt, heeft hij voorspeld dat het ging om
vertegenwoordigers van 'uitstervende klassen'. (8) "Pas nadat ze
de macht gegrepen hebben, zijn massaleiders in staat om de
werkelijkheid aan hun leugens aan te passen; voordien leggen ze in
hun propaganda al een extreme minachting voor de feiten als zodanig
aan de dag, want in hun opvatting hangen feiten volledig af van de
macht van diegene die de feiten kan fabriceren. ( ) Met andere
woorden ( ) verraadt deze methode van onfeilbare voorspelling het
ultieme doel - wereldverovering -, aangezien de totalitaire heerser
zijn leugens slechts kan verwezenlijken en zijn voorspellingen
slechts kan doen uitkomen wanneer hij de hele wereld onder controle
heeft." (9) Geheimzinnigheid, complotten, bijgeloof, legenden
(over vrijmetselaars, jezuïeten, joden), wereldsamenzweringen (van
bijvoorbeeld de zgn. 'driehonderd families'), Geheime Diensten: de
massa's nemen deze ficties voor werkelijkheid terwijl ze hun eigen
oren en ogen wantrouwen. "Massa's worden niet overtuigd door
feiten, zelfs niet door verzonnen feiten, maar uitsluitend door de
consistentie van het systeem waarvan ze deel menen uit te maken."
(10) "Wat de massa's weigeren te erkennen, is de toevalligheid
die de werkelijkheid doordringt. Ze zijn vatbaar voor ideologieën,
omdat ideologieën feiten uitleggen als loutere illustraties van
wetten en omdat ze elke samenloop van omstandigheden elimineren,
dankzij het verzinsel van een alomvattende almacht, die geacht wordt
de oorsprong te zijn van elke gebeurtenis. Om te kunnen gedijen, moet
de totalitaire propaganda ontsnappen uit de werkelijkheid en haar
toevlucht nemen tot fictie, het toeval vervangen door consistentie."
(11) Het geloof vervangt het gezond verstand. De onthutsend grote
impact van de propaganda op de geïsoleerde massamens bewezen de
bolsjewisten: "De geheime politie in de Sovjet Unie, die erop
uit is haar slachtoffers te overtuigen van hun schuld aan misdaden
die ze nooit gepleegd hebben, en die ze in veel gevallen onmogelijk
kunnen hebben gepleegd, isoleert en vernietigt volledig alle
werkelijke factoren, zodat de eigenlijke logica, de eigenlijke
consistentie van het 'verhaal', dat in de klaargestoomde bekentenis
vervat ligt, verpletterd wordt. In een situatie waarin de
scheidingslijn tussen fictie en werkelijkheid uitgewist wordt door de
monsterachtigheid en de innerlijke consistentie van de beschuldiging,
is niet alleen een sterk karakter vereist om te weerstaan aan de
voortdurende bedreigingen, maar ook een groot vertrouwen in
medemensen - kennissen, vrienden, buren, die 'het verhaal' nooit
zullen geloven - zodat men niet zwicht voor de puur abstracte
mogelijkheid van schuld. Zeker, dit toppunt van een kunstmatig
gefabriceerde waanzin kan alleen in een totalitaire wereld bereikt
worden." (12) Het volk belandt aldus in "de griezelige
rust van een volkomen imaginaire wereld." (13)
(Wordt
vervolgd)
(J.B., 9
juni 2021)
Verwijzingen:
(1) Hannah
Arendt, Totalitarisme, Boom, Amsterdam, vijfde oplage 2021
(eerste druk 2014), in het Nederlands vertaald door Remi Peeters en
Dirk De Schutter, p. 128.
Oorspronkelijk: Totalitarianisme, deel III,
alsook (in een appendix) een gedeeltelijk samengevat negende
hoofdstuk uit deel II, getiteld: The Decline of the Nation-State
and the End of the Rights of Man.
(2)
Totalitarisme, p. 131.
(3)
Totalitarisme, p. 133.
(4)
Totalitarisme, p. 134.
(5)
Totalitarisme, p. 135.
(6)
Totalitarisme, p. 136.
(7) Ib.
(8)
Totalitarisme, p. 137.
(9)
Totalitarisme, pp.
137-138.
(10)
Totalitarisme, pp.
139-140.
(11)
Totalitarisme, p. 140.
(12)
Totalitarisme, pp.
141-142.
(13)
Totalitarisme, p. 142.
07-06-2021
Hannah Arendt over Totalitarisme - Aflevering 6: De fabricatie van mensen die ernaar verlangen nummers te zijn
Hannah
Arendt over Totalitarisme
Aflevering
6: De fabricatie van mensen die ernaar verlangen nummers te zijn
Verontrustend
is, aldus Hannah Arendt, dat totalitaire regimes niet alleen het
gepeupel aantrekken maar ook de elite want ook de elite is tuk op de
massa's die de totalitaire regimes voortbrengen. De oorlog werd
overigens verwelkomd als een grote zuivering, men walgde van de
algemene hypocrisie, men was bereid offers te brengen, men verlangde
naar een edele zaak om voor te sterven. "Niets ontziende
destructie, chaos en ondergang verkregen de waardigheid van verheven
waarden." (1) "De overlevenden van de loopgraven waren
geen pacifisten." (2) "Deze generatie herinnerde zich de
oorlog als het grote voorspel op de instorting van de klassen en hun
omvorming tot massa's. ( ) het symbool voor de dood, de 'grote
gelijkmaker' en daarom de ware vader van een nieuwe wereldorde."
(3) Men verlangde ernaar een nummer te zijn, een anoniem radertje,
liever dan een hypocriet type. "De oorlog was ervaren als de
'machtigste massa-actie ooit', die alle individuele verschillen
uitwiste." (4) Het lotgenootschap was belangrijker dan de natie
en wreedheid werd de hoofddeugd "omdat wreedheid in tegenspraak
is met de humanitaire en liberale hypocrisie van de samenleving."
(5) "Deze generatie [was] diep gekwetst door de hypocrisie ( ).
Er was geen uitweg ( ) uit de makheid, de frustratie en de wrok,
opgesmukt door een valse cultuur en geleerde praat: deze combinatie
deed hen steeds meer walgen ( )." (6) Vandaar de hang naar
geweld in de pre-totalitaire atmosfeer. "Deze mensen voelden
zich aangetrokken tot het uitgesproken activisme van de totalitaire
bewegingen ( )". (7) Het kwam er op aan actie te ondernemen
en men was bereid daarvoor te betalen met zijn leven. De elite
geloofde dat de geschiedenis hoe dan ook een vervalsing was. "(...)
de verschrikkelijke demonische fascinatie ( ) die uitging van de
mogelijkheid dat gigantische leugens en monsterlijke onwaarheden
uiteindelijk tot onbetwistbare feiten kunnen worden omgetoverd, ( )
dat het verschil tussen waarheid en onwaarheid wel eens zijn
objectiviteit zou kunnen verliezen, om te ontaarden tot een pure
kwestie van macht en slimheid, pressie en eindeloze herhaling."
(8) Hitler en Stalin konden "de massa's organiseren tot een
collectieve eenheid die hun leugens met luister omgaf." (9)
Met de
slotzin van Arendts eerste hoofdstuk verklaart zij waarom het
totalitarisme alle intellect bant: "Het feit dat de nieuwe
massaleiders consistent elke vorm van hogere intellectuele activiteit
vervolgden, ontspringt niet alleen aan hun natuurlijke wrok jegens
alles wat ze niet kunnen begrijpen. Totale overheersing kan het vrije
initiatief - in welk domein van het leven ook - volstrekt niet
dulden, geen enkele activiteit die niet helemaal voorspelbaar is. Het
totalitarisme aan de macht vervangt onveranderlijk alle talenten van
eerste rang, ongeacht hun sympathieën, door charlatans en gekken,
wier gebrek aan intelligentie en creativiteit nog altijd de beste
waarborg is voor hun loyauteit." (10)
(Wordt
vervolgd)
(J.B., 7
juni 2021)
Verwijzingen:
(1) Hannah
Arendt, Totalitarisme, Boom, Amsterdam, vijfde oplage 2021
(eerste druk 2014), in het Nederlands vertaald door Remi Peeters en
Dirk De Schutter, p. 98.
Oorspronkelijk: Totalitarianisme, deel III,
alsook (in een appendix) een gedeeltelijk samengevat negende
hoofdstuk uit deel II, getiteld: The Decline of the Nation-State
and the End of the Rights of Man.
(2) Ib.
(3)
Totalitarisme, p. 99.
(4) Ib.
(5)
Totalitarisme, p. 101.
(6) Ib.
(7) Ib.
(8)
Totalitarisme, p. 105.
(9) Ib.
(10)
Totalitarisme, p. 113.
Vooraanstaande professor over de schadelijkheid van vaccins - getuigenissen van artsen over de schadelijkheid van vaccins
Vooraanstaande professor over de schadelijkheid van vaccins - getuigenissen van artsen over de schadelijkheid van vaccins:
Honderden artsen over de schadelijkheid van vaccins:
Hannah Arendt over Totalitarisme - Aflevering 5: Blinde trouw vereist een geloof zonder inhoud
Hannah
Arendt over Totalitarisme
Aflevering
5: Blinde trouw vereist een geloof zonder inhoud
Om een
amorfe massa te bekomen moeten de mensen eerst geatomiseerd en
geïndividualiseerd worden en daartoe moeten eerst de klassen
opgeruimd worden: de boeren, de arbeiders, de administratie en de
hoogste politieambtenaren: allemaal samen vormden zij onder Stalin "de reusachtige menigte van Russische dwangarbeiders." (1)
Terwijl dictators alleen hun vijanden liquideren, ruimen totalitaire
regimes ook de niet-vijandig gezinden op. Onder Stalin bracht dit
hongersnood in 1933 en de instorting van de economie en de knowhow.
Atomisering werd bereikt door het creëren van achterdocht onder de
bevolking waarbij verraad werd verheven tot de hoogste verdienste.
(2) Vandaar: "Totalitaire bewegingen zijn massaorganisaties van
geatomiseerde, geïsoleerde individuen." (3) Vanuit hun
ideologie die de ganse wereld wil veroveren, eisen ze van hun leden
een onbeperkte loyauteit en daarom ook zorgen zij ervoor dat hun
leden geïsoleerd zijn zodat zij hun betekenis uitsluitend ontlenen
aan hun lidmaatschap van de (totalitaire) beweging of partij. (4)
Bovendien: "Totale loyauteit is alleen mogelijk wanneer trouw
geheel ontdaan wordt van elke concrete inhoud" (5) en zo
weigerde Hitler over het partijprogramma te praten en voelde Stalin
het socialistische programma aan als een blok aan het been; Mussolini
beschouwde ze als vodjes papier. Het ging nog slechts om pure
machtswellust. "De meest perfecte kennis van het marxisme en het
leninisme bood geen enkele houvast voor de politieke gedragslijn;
integendeel, men kon de partijlijn alleen volgen door elke ochtend te
herhalen wat Stalin de vorige avond bekend had gemaakt. Dit
resulteerde als vanzelf in de onwankelbare gehoorzaamheid van mensen
die nooit twijfelen en die zich nooit afvragen wat ze aan het doen
zijn ( )." (6) "Totalitarisme stelt zich nooit tevreden
met een heerschappij door externe middelen", middels een
dwangapparaat wil het mensen "van binnen uit overheersen en
terroriseren." (7) Maar de machthebber is een vervangbare
functionaris, afhankelijk van de massa die hij belichaamt en leidt.
Arendt citeert Hitler: "'Al wat jullie zijn, zijn jullie door
mij; al wat ik ben, ben ik alleen door jullie.'" (8)
(Wordt
vervolgd)
(J.B., 5
juni 2021)
Verwijzingen:
(1) Hannah
Arendt, Totalitarisme, Boom, Amsterdam, vijfde oplage 2021
(eerste druk 2014), in het Nederlands vertaald door Remi Peeters en
Dirk De Schutter, p. 88.
Oorspronkelijk: Totalitarianisme, deel III,
alsook (in een appendix) een gedeeltelijk samengevat negende
hoofdstuk uit deel II, getiteld: The Decline of the Nation-State
and the End of the Rights of Man.
(2)
Totalitarisme, pp.
90-91.
(3)
Totalitarisme, p. 91.
(4)
Totalitarisme, pp.
91-92.
(5)
Totalitarisme, p. 92.
(6)
Totalitarisme, p. 93.
(7) Ib.
(8) Ib.
03-06-2021
Hannah Arendt over Totalitarisme - Aflevering 4: De morbide aantrekkingskracht van het kwaad
Hannah
Arendt over Totalitarisme
Aflevering
4: De morbide aantrekkingskracht van het kwaad
Een
totalitaire leider heeft zijn macht te danken aan de massa bij wie
hij populair is en die zijn bevelen uitvoert en zo werd Hitler legaal
verkozen door meerderheid van stemmen. Die populariteit is te danken
aan "een mengeling van oprechtheid en leugenachtigheid" en
onthutsend is het volgende feit: "totalitaire leiders in
spe starten hun carrière gewoonlijk door te bluffen over hun
voorbije misdaden en door hun toekomstige misdaden met precisie aan
te kondigen. De nazi's 'waren ervan overtuigd dat het kwaad in onze
tijd een morbide aantrekkingskracht bezit'; de stellige verzekering
van de bolsjevisten in en buiten Rusland dat ze de gewone morele
normen niet erkennen, is een van de steunpilaren van de
communistische propaganda geworden; wandaden en algemene minachting
voor morele normen bewijzen hun waarde in de propaganda ( ) -
vermoedelijk de machtigste psychologische factor in de politiek."
(1) Het gepeupel begroet gewelddaden omdat ze die 'erg slim' vinden.
En aanhangers van totalitaire regimes zijn verontrustend
onzelfzuchtig: zij zijn bereid om mee te werken aan de eigen
vervolging op voorwaarde dat niet geraakt wordt aan hun status als
lid van de beweging en dit is geen idealisme maar fanatisme. (2)
De Europese
dictaturen van na WOII zijn in feite mislukte totalitaire regimes.
Het totalitarisme moet het hebben van massa's, niet van klassen.
Totalitaire regimes hebben grote mensenmassa's nodig voor de
uitroeiingskampen, "materiaal om de machtsaccumulerende en
mensenvernietigende machinerie van de totale overheersing te voeden."
(3) De waarde van een menselijk leven wordt er geminacht. "De
term massa is alleen van toepassing waar we te maken hebben met
mensen die, hetzij omwille van hun pure aantal, hetzij omwille van
hun onverschilligheid ( ) niet geïntegreerd kunnen worden in om
het even welke organisatie met een gemeenschappelijk belang (...)"
(4)
Desinteresse
in de politiek ontstond toen het klassensysteem instortte: dan
stortte het partijsysteem eveneens in vanwege het feit dat specifieke
belangen niet langer verdedigd werden. "De afbraak van de
beschermende muren tussen de klassen transformeerde de achter alle
partijen sluimerende meerderheden tot één grote,
niet-georganiseerde, structuurloze massa van woedende individuen, die
niets met elkaar gemeen hadden, behalve dan hun vage aanvoelen dat de
hoop van partijleden vergeefs was, dat bijgevolg de meest
gerespecteerde leden van de gemeenschap gekken waren, en dat alle
gevestigde machten niet zozeer slecht, maar wel zonder uitzondering
dom en frauduleus waren." (5)
De klassenmens werd vervangen door de massamens: een egocentrisch
verbitterd individu zonder gemeenschappelijk belang, abstract en
uniform, egocentrisch maar tevens zonder drang tot zelfbehoud, zonder
interesse in het eigen welzijn. "De gigantische opeenhoping van
individuen produceerde een mentaliteit zoals die van Cécil Rhodes
een goede veertig jaar eerder, waarbij men denkt in continenten en
voelt in eeuwen." (6)
Sinds de
negentiende eeuw hadden intellectuelen de opkomst van de massamens
voorspeld samen met de verwantschap tussen democratie en dictatuur,
gepeupel en tirannen. Maar toen deze voorspellingen uitkwamen, "verloren ze veel van hun betekenis, zodra zulke onverwachte en
niet-voorspelde fenomenen opdoken als het radicale verlies van het
eigenbelang, de cynische of verveelde onverschilligheid tegenover de
dood of andere persoonlijke catastrofes, de hartstochtelijke neiging
om de meest abstracte noties tot leefregel te maken en de algemeen
verbreide minachting voor de meest vanzelfsprekende regels van het
gezond verstand." (7) Massageest zou hand in hand gaan met
individualisering: "Sociale atomisering en extreme
individualisering gingen aan de massabewegingen vooraf." (8) "(...) massa's ontstonden uit de brokstukken van een uiterst
geatomiseerde samenleving met een competitieve structuur en
bijhorende individuele verlatenheid, die alleen een tegengewicht vond
in het lidmaatschap van een klasse. Het hoofdkenmerk van de massamens
is ( ) zijn isolement en het gebrek aan normale sociale relaties."
(9) "Het is dus niet verwonderlijk dat [de massa's] hun
toevlucht zochten in een bijzonder gewelddadig nationalisme; om puur
demagogische redenen hebben de leiders van de massa hieraan
toegegeven, tegen hun eigen instinct en bedoelingen in." (10)
(Wordt
vervolgd)
(J.B., 3
juni 2021)
Verwijzingen:
(1) Hannah
Arendt, Totalitarisme, Boom, Amsterdam, vijfde oplage 2021
(eerste druk 2014), in het Nederlands vertaald door Remi Peeters en
Dirk De Schutter, pp. 70-71
Oorspronkelijk: Totalitarianisme, deel III,
alsook (in een appendix) een gedeeltelijk samengevat negende
hoofdstuk uit deel II, getiteld: The Decline of the Nation-State
and the End of the Rights of Man.
(2)
Totalitarisme, pp. 71-72.
(3)
Totalitarisme, pp. 73-74.
(4)
Totalitarisme, pp. 74-75.
(5)
Totalitarisme, pp. 79-80.
(6)
Totalitarisme, p. 81.
(7)
Totalitarisme, p. 82.
(8)
Totalitarisme, p. 83.
(9) Ib.
(10) Ib.
30-05-2021
Hannah Arendt over Totalitarisme - Aflevering 3: âGewone mensen weten niet dat alles mogelijk isâ
Hannah
Arendt over Totalitarisme
Aflevering
3: "Gewone mensen weten niet dat alles mogelijk is"
Na de
oorlog is het totalitarisme geenszins weg, zo schrijft Arendt (in
haar woord vooraf bij het derde deel van de heruitgave van haar werk
in 1966): kijk maar naar het bolsjevisme in Rusland en naar de
miljoenen doden (in 1949 was dat 3 percent van de bevolking) in het
China van Mao: de hersenspoelingen "produceerden (echter) niets
anders dan een gigantische hypocrisie." (1) Het communisme is
totalitaristisch vanwege zijn mondiale aspiraties maar ook het
anticommunisme wil de hele wereld veroveren. "De totalitaire
regering verschilt van de dictatuur en de tirannie ( ); de totale
heerschappij is de enige regeringsvorm waarmee niet te leven valt."
(2) Arendt vertelt dat zij in haar uitgebreide bibliografie
opzettelijk de talrijke memoires heeft weggelaten: zij zijn meestal
oneerlijk en "vertonen een werkelijk verbijsterend gebrek aan
inzicht in wat zich feitelijk heeft voorgedaan." (3)
De
totalitaire terreur (massazuiveringen, deportatie, genocide) wordt
ontketend "op het moment dat elke georganiseerde oppositie
uitgedoofd is en de totalitaire heerser weet dat hij niets meer te
vrezen heeft." (4) Volgens Arendt wordt de weg naar het
totalitarisme geëffend door de omvorming van klassen tot massa's en
de uitschakeling van elke groepssolidariteit. (5) In het totalitair
systeem worden feiten geminacht en aan de fictie aangepast. Hannah
Arendt schrijft inzake het Rusland van Stalin: "alle feiten die
niet overeenstemden, of dreigden niet overeen te stemmen, met de
officiële fictie - gegevens over de oogstopbrengst, criminaliteit,
echt gepleegde 'contrarevolutionaire daden', in tegenstelling tot de
latere verzonnen samenzweringen - werden behandeld als niet-feiten
( ) zodat elke regio en elk district van de Sovjet-Unie zijn
officiële, fictieve statistieken kreeg op dezelfde manier als ze de
niet minder fictieve normen van de vijfjarenplannen ontvingen." (6)
Het
stalinistische regime was een personencultus, niet de partij doch de
politie was er de uitvoerende macht van. Miljoenen volkomen
onschuldige en van hun onschuld bewuste mensen werden geliquideerd.
De paranoïde Stalin wordt geciteerd: "De onvervreemdbare eigenschap van elke bolsjevist ( ) moet het
vermogen zijn om een vijand van de partij te herkennen, hoe goed die
zich ook vermomd heeft."
(7) Stalin eiste valse getuigenissen van zijn elite, zoals Hitler van
hen massamoord eiste. De terreur werd beschouwd als een prijs die men
moest bereid zijn te betalen voor de economische vooruitgang maar ze
leidde tot het tegendeel: hongersnood, chaos en ontvolking, crisis en
vernietiging van alle know-how. Het 'bestuur' was in handen van
analfabeten. (8) Na Stalin herhaalde zich het totalitarisme onder
Chroesjtsjov, te beginnen met zijn machtsgreep in 1957.
Opstanden
tegen totalitaire regimes worden telkens bloedig neergeslagen. De
vrijheid wordt beperkt inzake politieke vereniging maar ook inzake
mening en publieke meningsuiting. "Toen
Stalin stierf waren de laden van de schrijvers en de artiesten leeg."
(9) In een totalitair regime krijgen beschuldigden geen proces, zij
worden tot bekentenissen gedwongen, kunnen niet rekenen op steun van
buiten en kunnen niet onschuldig pleiten: zij verdwijnen gewoon in de
vergeetput. Met zijn wet van 1957 'tegen sociale parasieten',
probeerde Chroesjtsjov de massadeportaties en de slavernij her in te
voeren vergeefs maar het toont aan dat een terugval in
totalitarisme altijd op de loer ligt. De satellietstaten kregen na de
oorlog alras een eenpartijdictatuur na de opruiming van de door
Moskou gewantrouwde politici; in de Baltische staten volgden
deportaties; in Oost-Duitsland werd de Berlijnse Muur gebouwd; Stalin
herbegon met zijn grote zuiveringsacties. Aan de joden werd een
mondiale samenzwering ten laste gelegd zoals met het frauduleuze
document over de zogenaamde 'Wijzen van Zion' en het stalinisme kreeg
nazistische trekken. Het begin van het eigenlijke boek werd
opgeluisterd met een uitspraak van de Franse schrijver David Rousset
die Buchenwald overleefde: "Gewone
mensen weten niet dat alles mogelijk is." (10)
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
30 mei 2021)
Verwijzingen:
(1) Hannah
Arendt, Totalitarisme, Boom, Amsterdam, vijfde oplage 2021
(eerste druk 2014), in het Nederlands vertaald door Remi Peeters en
Dirk De Schutter, p. 48. Oorspronkelijk: Totalitarianisme,
deel III, alsook (in een appendix) een gedeeltelijk samengevat
negende hoofdstuk uit deel II, getiteld: The Decline of the
Nation-State and the End of the Rights of Man.
(2)
Totalitarisme, p. 49.
(3)
Totalitarisme, p. 50.
(4)
Totalitarisme, p. 52.
(5)
Totalitarisme, p. 53.
(6)
Totalitarisme, p. 54.
(7)
Totalitarisme, pp. 54-55.
(8)
Totalitarisme, p. 55.
(9)
Totalitarisme, p. 58.
(10)
Totalitarisme, p. 68.
28-05-2021
Hannah Arendt over Totalitarisme - Aflevering 2
Hannah
Arendt over Totalitarisme
Aflevering
2
Wanneer de
zuiver economische expansiedrang van de negentiende-eeuwse
kolonisering omsloeg in politieke expansiezucht, zijn Hitler en
Stalin beginnen te dromen van wereldheerschappij. Voorwaarde voor de
totalitaire catastrofe was een toestand van verval van de naties. De
kolonisering van Afrika bracht het racisme dat de uitbuiting
rechtvaardigde met een 'wetenschappelijke' onderbouw: een jood kan
zich hier nooit integreren omdat het burgerschap een zaak wordt van
ras. Het kapitalisme maakt van de wereld koopwaar: onder het
voorwendsel dat iedereen rijk kan worden (de wortel voor de neus van
de ezel; 'the American dream'), krijgt uitbuiting vrij spel. (1)
Tenslotte
illustreren de vertalers de actualiteit van dit werk van Hannah
Arendt: "Het totalitarisme ( ) levert de menselijke wereld uit
aan processen van afbraak. De beschaving maakt plaats voor barbarij."
(2) Er is almachtswaan ingevolge wetenschap en techniek die zich
bijvoorbeeld toont in de verregaande medicalisering die slechts
afhankelijk maakt. De mens wordt maakbaar, ook het man- en
vrouw-zijn, het leven wordt gerekt, de (zielloze) mens wordt herleid
tot leverancier van organen en al dergelijke praktijken werden
ontworpen in de vernietigingskampen. De productie omwille van de
productie schept overbodigheid, roofbouw, menselijke vervangbaarheid,
werkloosheid. De mens wordt herleid tot een producent-consument en
een behoeftenbevrediger, zijn mening bestaat niet meer en de wereld
wordt herleid tot een markt waarin hij economisch overbodig wordt en
die (kapitalistische) economie domineert de politiek die er ook een
wordt van vraag en aanbod: wat verlangen de kiezers? Het
kortetermijndenken is desastreus voor de natuur en voor de toekomst.
Als gevolg hiervan ontstaat onverschilligheid tegenover de politiek
en gaan steeds meer burgers weigeren om zich maatschappelijk in te
schakelen zodat de democratie zelf bedreigd wordt. De bureaucratie,
zo zegt Arendt, is een niemandsbewind: niemand draagt
verantwoordelijkheid en zo ontstaat het kwaad als banaliteit. (3)
In haar
woord vooraf bij de eerste uitgave schrijft Hannah Arendt dat de twee
wereldoorlogen geen vrede brachten doch het voorgevoel dat een derde
wereldoorlog dreigt. Sommigen voelen zich overgeleverd aan
onbetrouwbare politieke krachten terwijl anderen massa's danig willen
organiseren dat zij almacht voortbrengen. De beschaving lijkt
teneinde en Arendt zegt dat zij schrijft zowel vanuit roekeloos
optimisme als vanuit roekeloze wanhoop. "Het probleem is dat
goed en kwaad in onze tijd zo akelig verweven zijn." Een nieuw
fundament is nodig, een nieuwe wet die voor de ganse mensheid geldt.
(4)
In haar
woord vooraf bij het derde deel over totalitarisme waarvan wij de
Nederlandse vertaling lezen, vraagt Hannah Arendt zich af met
betrekking tot de tragedie van het nazisme en het stalinisme: "wat
is er gebeurd? Waarom is het gebeurd? En hoe heeft het kunnen
gebeuren?" (5) Maar het einde van de oorlog betekende zeker niet het einde
van het totalitarisme.
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
28 mei 2021)
Verwijzingen:
(1) Hannah
Arendt, Totalitarisme, Boom, Amsterdam, vijfde oplage 2021
(eerste druk 2014), in het Nederlands vertaald door Remi Peeters en
Dirk De Schutter, p. 21-23. Oorspronkelijk: Totalitarianisme,
deel III, alsook (in een appendix) een gedeeltelijk samengevat
negende hoofdstuk uit deel II, getiteld: The Decline of the
Nation-State and the End of the Rights of Man.
(2)
Totalitarisme, p. 23.
(3)
Totalitarisme, p. 23-29.
(4)
Totalitarisme, p. 39-42.
(5)
Totalitarisme, p. 44.
27-05-2021
Hannah Arendt over Totalitarisme - Aflevering 1
Hannah
Arendt over Totalitarisme
Aflevering
1
In 1933
werd de joodse filosofe Hannah Arendt (1906-1975) opgepakt door de
Gestapo en belandde zij voor acht dagen in de cel waarna ze naar
Parijs vluchtte; na het begin van de oorlog week ze uit naar Amerika.
Zij werd Amerikaans staatsburger nadat in 1951 The Origins of
Totalitarianism verscheen. (1)
Het werk
handelt over de oorsprong van de totalitaire staat: over de vrijheid,
de kampen en het door elkaar gehaspeld worden van feit en fictie. De
geplande genocide van Auschwitz, de banaliteit van het kwaad, de
massamoord als product van een ijverig gehoorzame ambtenarij. (2) Het
eerste deel gaat over antisemitisme en bespreekt het wetenschappelijk
racisme en het kolonialisme; het tweede gaat over imperialisme en het
derde waarvan wij de Nederlandse vertaling Totalitarisme
van Remi Peeters en Dirk
De Schutter hier bekijken, gaat over totalitaire regimes nazisme
en stalinisme. Dat bevat nog een appendix (Het verval van de
nationale staten en het einde van de rechten van de mens) met
ideeën uit het tweede deel. De vertalers schreven ook een inleiding
(Makelaars in overbodigheid).
In die
inleiding (3) verwijzen de vertalers meteen naar Arendts tot nog toe
bewaarheide"ontnuchterende conclusie dat het totalitaire
regime een nieuwe regeringsvorm is, 'waarmee wij heel waarschijnlijk
blijvend opgezadeld zitten'". (4) Totalitarisme vernietigt
systematisch alle vrijheid en zin. "Wat is nog de betekenis
van 'moord' als dagelijks tienduizenden lijken gefabriceerd worden?"
(5) Er wordt op gehamerd dat het
totalitarisme volstrekt nieuw is: terwijl de tiran terreur zaait
vanuit willekeur, acht de totalitaire heerser zich een dienaar van de
(wrede) natuur en van de geschiedenis: hij maakt de terreur tot wet
die dan geïnterioriseerd wordt: de door het regime veroordeelden
zijn er zelf van overtuigd dat zij hun veroordeling verdienen. "(...)
op het hoogtepunt van de totalitaire terreur volstonden drie soldaten
om honderd mensen weg te voeren, terwijl jaren tevoren drie soldaten
niet meer dan vijf mensen in bedwang konden houden".
(6)
De
megalomane bewering dat voortaan alles mogelijk is, blijkt slechts te
betekenen dat alles kan vernietigd worden. De kampen vernietigen de
menselijke natuur "onder het voorwendsel die te
veranderen". (7) "[De
[onverantwoordelijke] almachtswaan] pleegt verraad aan de
menselijkheid omdat ze de wereld uitlevert aan anonieme processen en
krachten." (8) Arendt
beseft dat de tragedie niet de joden betreft, zoals vaak wordt
misverstaan, maar de mens als zodanig. De terreur van de kampen
diende ook helemaal geen bepaald (politiek) doel: "Wij
staan hier oog in oog met een terreur die haar eigen doel geworden
is." (9) Het totalitair
regime wil "alle mensen, zonder enige uitzondering en
waar ook ter wereld, in alle aspecten van hun leven domineren."
(10)
Ofschoon
zij elkaar niet alleen bewonderd maar ook bestreden hebben, zijn het
nazisme en het stalinisme verwant als twee varianten van het
totalitarisme. Het nazisme beroept zich weliswaar op de laagste
instincten (racisme en tribalisme) maar "[Arendt]
begrijpt dat in totalitaire regimes de inhoud van ideologieën er
nauwelijks toe doet en uitgevreten wordt door ( ) de logiciteit als
handelingsprincipe: elke ideologie ( ) leent zich tot een
totalitair gebruik. ( ) als een passe-partout om alles ( )
logisch uit te leggen. ( ) De veelzijdige, altijd meerduidige
ervaring van de complexe werkelijkheid wordt ingeruild voor de
logische zekerheid van een idee. Ofwel worden feiten ontkend tot ze
passen binnen het keurslijf van een tot in het absurde uitgewerkte,
volkomen fictieve ideologische consistentie ( ). Ofwel worden
feiten gecreëerd zodat ze passen binnen het keurslijf van de
ideologie: aanvaarden dat er 'inferieure rassen' of 'uitstervende
klassen' bestaan en niets doen om ze daadwerkelijk uit te roeien, is
inconsequent". En de vertalers
citeren Arendt: "'Je kunt niet A zeggen zonder B en C te
zeggen, enzovoort, het rijtje af tot aan het einde van het
moorddadige alfabet.' (p. 340)"
(11)
De
totalitaire staat minacht het eigen volk en staat derhalve wars van
nationalisme. Het totalitarisme minacht ook de waarheid, zoals onder
meer blijkt uit de (door de Russische Geheime Politie opgestelde)
fabrikaat De Protocollen van de Wijzen van Zion,
een frauduleus document waaruit moest blijken dat zionisten en
vrijmetselaars samen de wereldheerschappij nastreven en dat het
antisemitisme moest rechtvaardigen. (12) De bolsjevistenslogan 'Goed
is wat goed is voor de beweging' is verwant aan de nazistische slogan
'Goed is wat goed is voor Duitsland' en aan die van extreemrechts:
'Eigen volk eerst', maar nationalisme is nog steeds geen
totalitarisme: totalitarisme is volstrekt nieuw: het wil "bestaande
klassen ( ) omvormen tot massa's"
en de macht in handen geven van een geheime politie. (13) De
vertalers vatten Arendts analyse als volgt samen.
Een
totalitair regime vergt "de fabricatie van grote massa's
geïsoleerde en verlaten individuen, die niet samengehouden worden
door een gemeenschappelijk belang." (14) Leugenachtige
propaganda "presenteert ideologieën als onfeilbare
wetenschappelijke voorspellingen." (15) "De fictieve
waarheid van de propaganda [wordt omgezet] in een functionerende
werkelijkheid" waarbij de fanatieke kern en de leider verborgen
worden gehouden. (16) Er is een 'wij-zij denken' (van 'gelovigen' en 'ketters'). Het regime
onderscheidt zich van de staat die de façade is waarachter het
regime zich verbergt. Niet het leger doch een geheime politie handhaaft
de macht en het streven naar wereldheerschappij middels terreur en
liquidaties. Niet 'vijanden' doch 'vermoedelijke vijanden' worden
vervolgd. De grenzen van het mogelijke worden experimenteel opgezocht
in de kampen. Hannah Arendt ontmaskert de grootheidswaan van het
totalitarisme.
(Wordt
vervolgd)
(J.B.,
27 mei 2021)
Verwijzingen:
(1) Hannah
Arendt, Totalitarisme, Boom, Amsterdam, vijfde oplage 2021
(eerste druk 2014), in het Nederlands vertaald door Remi Peeters en
Dirk De Schutter. Oorspronkelijk: Totalitarianisme, deel III,
alsook (in een appendix) een gedeeltelijk samengevat negende
hoofdstuk uit deel II, getiteld: The Decline of the Nation-State
and the End of the Rights of Man.
Een
bedenking n.a.v. het exposé van Mattias Desmet d.d. 23 mei l.l.
Liegen kan ook zonder
woorden, met name door het gewoon verzwijgen van de waarheid en
uitgerekend deze beproefde methode is aan de orde in het discours van
Mattias Desmet. In zijn bespreking van het hoofdwerk van Hannah
Arendt over de oorsprong en het wezen van totalitarisme, slaagt hij
erin om in alle talen het historisch voorbeeld bij uitstek van een
wereldomvattend totalitair systeem te verzwijgen: de katholieke kerk
en de religie in het algemeen. Meer zelfs: Desmet heeft het inzake de
coronahistorie over het verlies van de zingeving van weleer dat
middels de Ersatz van de coronahistorie wordt verdoezeld, alsof een
terugkeer naar het religieuze dan wenselijk was en soelaas kon
bieden. Echter, de actualiteit in Polen, Hongarije, Turkije en op nog
andere plekken waar dictaturen hand in hand gaan met religie toont
ons waar die waanzin moet toe leiden. Maar een terugkeer naar de
middeleeuwen is nu eenmaal het alternatief van extreemrechts dat
zijn hoop blijft stellen in de irrationaliteit van het conservatisme
met als verborgen motief de vrijwaring van de eigen voorrechten en
bezittingen, met andere woorden: de bestendiging van het onrecht.
(J.B., 26 mei 2021)
25-05-2021
Het lezen waard: nog een interview met Matthias Desmet
Het lezen waard: nog een interview met Matthias Desmet.
Koningin Elisabethwedstrijd voor Piano 2021 - LINK
Vaccineren?â Enkele kritische noten bij onze vaccinatiecultuur (herh.)
Vaccineren? Enkele
kritische noten bij onze vaccinatiecultuur
(herhaling van het artikel d.d. 15 december 2014)
Epidemieën
Wanneer
wij in aanraking komen met ziektekiemen, wordt ons lichaam
gealarmeerd en maakt het antistoffen aan. Vaak echter wordt men ziek
of sterft men vooraleer die antistoffen voldoende werken en dikwijls
voltrekt zich dat ook op een epidemische schaal. Zo stierven in de
middeleeuwen een derde van alle Europeanen door de pest de zwarte
dood en één van elke tien kinderen met difterie bezweken aan de
ziekte; ook de pokken hebben tien percent van alle mensen weggemaaid.
Tussen 1881 en 1896 waarde de cholera over de wereld en eiste meer
dan een miljoen mensenlevens. (1)
Vaccinatie
Om
die katastrofen te voorkomen, wordt er gevaccineerd. Een vaccin is
een opzettelijk toegediende ziektekiem die echter verzwakt werd om
aan het lichaam de tijd te geven genoeg antistoffen aan te maken en
zo gewapend te zijn tegen de tijd dat de ziekte ook echt uitbreekt.
Geschiedenis
Het
woord vaccinatie komt van het Latijnse vaccinia dat
koepokken betekent: de allereerste vorm van vaccineren situeert
zich waarschijnlijk lang geleden in Turkije, waar boeren ondervonden
dat ze zich konden beschermen tegen gevaarlijke pokken door zichzelf
in aanraking te brengen met het vocht uit de blaasjes van wie leden
aan een mildere vorm van pokken. In 1796 stelde Edward Jenner bij
melkmeisjes in Engeland hetzelfde vast: zij kregen geen gevaarlijke
pokken omdat zij met (milde) koepokken waren besmet.
Soorten vaccins
Louis
Pasteur (1822-1895) maakte met verzwakte bacteriën van onder
meer de (naar hem genoemde) Pasteurella multocida of
kippencholerabacteriën een vaccin tegen ernstiger vormen ervan en
hij formuleerde de techniek. Hij maakte ook vaccins tegen cholera,
mildvuur en hondsdolheid. Almroth Wright maakte met dode
bacteriën in 1897 een vaccin tegen buiktyphus. Pierre Roux,
Alexandre Yersin en Shibasaburo Kitasato vaccineerden met ontgifte
bacteriën tegen difterie (kroep) en tetanus (klem). Later maakte men
ook synthetische vaccins en vaccins van onschadelijke onderdelen
van ziektekiemen.
Toediening van vaccins
Vaccins
worden toegediend via de huid, in een spier, in een ader of via de
mond, op de juiste leeftijd en vaak herhaald omdat hun werkingsduur
beperkt is. Soms wordt aan het vaccin een bewaarmiddel toegevoegd.
(2)
De zin van vaccinaties
Vandaag
worden epidemieën voorkomen met vaccinatieprogramma's, wereldwijd
gecoördineerd door de WGO, en zo zouden jaarlijks twee tot drie
miljoen mensen aan de dood ingevolge besmettelijke ziekten
ontsnappen. Met vaccinaties werden al heel wat plagen uit de wereld
geholpen.
In
Vlaanderen is vaccinatie tegen polio verplicht (behalve dan voor
zwakke kinderen); in Nederland zijn er enkel aanbevelingen (door 95
pct. van de bevolking opgevolgd).
Statistisch voordeel
maar geen absolute veiligheid
Er
zou aangetoond zijn dat het altijd beter is om voor de aanbevolen
ziekten te laten vaccineren, maar dat betekent niet dat vaccins
absoluut veilig zijn: een kind kan sterven ingevolge de toediening
van een vaccin en dat is des te pijnlijker als het een ziekte betreft
die zo goed als uitgeroeid is, zoals bijvoorbeeld difterie, waarvan
wereldwijd nog amper 5000 gevallen te tellen zijn in de USA
bijvoorbeeld werden van deze ziekte tussen 2004 en 2008 helemaal geen
gevallen meer gerapporteerd. (3) In België werden in 2011 nog 103
gevallen van Kinkhoest en 85 gevallen van Mazelen vastgesteld.
Harde kritiek door dr.
Humphries
Maar
er is nog kritiek, zoals die bijvoorbeeld wordt verwoord door dr.
Suzanne Humphries, samengevat in een interview daterend van september
2014 voor een Zweedse televisiezender (*) .
De
interniste en nierspecialiste, dr. Suzanne Humphries, verklaart in
dat interview dat er verschillende problemen opduiken bij vaccinatie.
Om te beginnen verschilt de toediening van ziektekiemen bij
vaccinatie grondig van de natuurlijke besmetting: door de kiemen met
een naald in te spuiten, wordt het zenuwstelsel veel directer
aangevallen dan bijvoorbeeld via inademing van besmette lucht. Verder
bevat het vaccin naast de verzwakte kiem ook nog een aantal chemische
stoffen. En op de vraag of vaccins ook echt werken, antwoordt zij dat
sommige vaccins er wel in slagen om een epidemie te onderdrukken maar
dat geen enkel vaccin de volksgezondheid kan verbeteren omdat geen
vaccin in staat is om de gezondheid van een individu te verbeteren.
Een vaccin bevat immers niets dat ons lichaam echt nodig heeft, en
wij hebben zeker geen aluminium, kwik of bewaarmiddelen nodig die in
de vaccins verwerkt zitten.
Hebben
vaccins ervoor gezorgd dat heel wat ziekten verdwenen zijn? Dat zou
geval per geval moeten bekeken worden en zo bijvoorbeeld heeft dr.
Humphries de geschiedenis van de pokken onderzocht. In het Engelse
Lester bleef het aantal sterfgevallen ingevolge pokken hoog ondanks
het feit dat daar duchtig gevaccineerd werd. Ondanks alle
waarschuwingen voor rampscenario's, besloot deze stad ooit om te
stoppen met vaccineren en tegen alle verwachtingen in, waren er plots
minder zieken en ook minder sterfgevallen.
Tussen
haakjes werd slechts 5 tot 10 percent van de wereldbevolking ooit
ingeënt tegen de pokken en verder is het ook zo dat de pokken niet
zijn uitgeroeid. Bovendien is te zien op grafieken dat het aantal
sterfgevallen mettertijd inderdaad almaar afnam, maar bekijkt men het
hele plaatje, dan kan men zien dat vanaf het ogenblik dat men is gaan
vaccineren, die afname is vertraagd!
Om
aan de weet te komen of vaccins werken, zouden wij voor elk vaccin
een vergelijking moeten maken tussen een wel en een niet gevaccineerd
deel van de bevolking, zegt dr. Humphries, maar omdat nu eenmaal
iederéén gevaccineerd wordt, kunnen wij dat niet. We kunnen wel een
vergelijking maken tussen gevaccineerden en mensen die zich bewust
niet hebben willen laten vaccineren en daar merkt men dat er
nauwelijks een verschil is. En dan rest uiteraard de vraag of het
vaccin veilig is, want dat is niet bewezen, integendeel: er zijn
redenen om aan te nemen dat de toegevoegde stoffen in vaccins
schadelijk zijn voor het immuunsysteem en voor het zenuwstelsel.
Het
stemt dan ook tot nadenken dat vaccins steeds vroeger worden
toegediend aan babies en dat er ook steeds meer worden toegediend.
Verontrustend is bovendien dat de autoriteiten geen kritiek dulden op
het vaccinatiebeleid en dat zij vaccinatie in alle gevallen blijven
aanprijzen. De mensen zouden alle klokken moeten laten luiden om dan
zélf verantwoorde beslissingen te kunnen nemen. In plaats daarvan
ziet men de overheid overreden in plaats van informeren, onder meer
door de mensen bang te maken en door hen foute informatie te geven of
door informatie achter te houden, zoals dat bij uitstek het geval is
inzake de griepvaccins waarvan wetenschappelijk vaststaat dat ze niet
werken.
De
mensen worden niet geïnformeerd over de risico's van vaccinatie. Dat
terwijl er genoeg alternatieven zijn (zoals hygiënische maatregelen
en vitaminekuren) om epidemieën te lijf te gaan en om onze afweer te
versterken. De wantoestanden zijn een gevolg van een bijna religieus
geloof in vaccinatie en het is de (nochtans gezonde) twijfel die
medici angstig maakt.
Dr.
Humphries zou zichzelf nooit laten vaccineren, ook niet als ze naar
het buitenland ging, omdat zij vindt dat hygiënische maatregelen en
het op peil houden van het immuunsysteem een veel betere keuze is.
Hetzelfde geldt voor mensen in ontwikkelingslanden: zij hebben niet
zozeer vaccins nodig maar wel gezonde voeding en zuiver drinkwater.
Een ethisch dilemma
Ons
inziens immers dient zich op dit punt om zeggens achter de coulissen
bovendien nog een bijzonder ethisch dilemma aan dat te maken heeft
met het onderscheid tussen zelfbehoud en soortbehoud en met de
onverenigbaarheid van die twee. Wat aantoonbaar goed is voor de
volksgezondheid is immers niet altijd goed voor elk individu
afzonderlijk. Het is met andere woorden helemaal onjuist om te
geloven dat maatregelen die de volksgezondheid ten goede komen,
automatisch beter zijn voor iedereen. Het is zelfs zo dat bepaalde
maatregelen die de volksgezondheid ten goede konden komen, in strijd
blijken met de mensenrechten of zelfs konden bestempeld worden als
moorddadig.
Een
duidelijk voorbeeld hiervan blijkt uit de aanklacht van Adolf Hitler
dat het niet spoort om jonge en gezonde mensen te laten sneuvelen aan
het front om de oude, zwakke en zieke thuisblijvers in leven te
houden: het aandeel van de ouderen, de zieken, de gehandicapten en de
kinderen vormt inderdaad een 'belasting' voor een volk, maar dit
gegeven kan uiteraard de uitroeiing van deze bevolkingsgroepen nooit
rechtvaardigen, alleen al omdat iederéén ooit kind was en oud en
ziek kan worden.
Het
zijn bovendien de ziekten die dienen uitgeroeid te worden en
niet de zieken: zij moeten niet worden gedood maar genezen,
ook al lijkt er in functie van het soortbehoud of van de
volksgezondheid helemaal geen onderscheid te maken tussen genezing en
dood omdat in de beide gevallen de ziekte verdwijnt!
Het
door elkaar haspelen van de twee genoemde perspectieven of het
voorrang geven aan het soortbehoud ten koste van het individu, zou
een bijzonder kwalijke vergissing zijn: de menselijke persoon is
belangrijker dan de soort, ook al is het zo dat de persoon niet kan
bestaan zonder de soort. Om exact dezelfde reden is het weliswaar zo
dat een mens niet zonder voedsel kan, terwijl hij toch belangrijker
is dan het voedsel dat hij tot zich moet nemen om in leven te kunnen
blijven. Inzake vaccinatie is het alvast zo dat zelfs een gebeurlijke
verbetering van de soort, de individuele risico's nooit kunnen
goedpraten. Om dezelfde reden kan het zogenaamde
overbevolkingsprobleem de gedwongen infertilisatieprogramma's nooit
rechtvaardigen. (°)
(J.B.,
15 december 2014)
Verwijzingen:
(1) In Europa 250.000,
in Amerika 50.000, in Rusland 367.890, in Spanje 120.000, in Japan
60.000, in Egypte 58.000.
(2) Het betreft de stof
thiomersal, die bestaat uit het giftige ethylkwik en thiosalisylaat.
(3) In 1921 telde men in
de USA nog 206.000 gevallen van difterie met 15.520 doden.
Enkele bedenkingen bij Rudolf Steiner's âFilosofie der vrijheidâ(1) - Deel 5/5: Bedenkingen (vervolg 2)
Enkele
bedenkingen bij Rudolf Steiner's Filosofie der vrijheid(1)
Deel 5/5: Bedenkingen (vervolg 2)
Het voelen is
persoonlijk, zegt Steiner, het denken niet, het denken is universeel.
M.i. is dit onderscheid niet wezenlijk. Waar aan het denken enige
universaliteit kan toegeschreven worden, is dat veeleer omdat de
instrumenten van het denken een zekere universaliteit verworven
hebben krachtens hun geldigheid op grond van conventies: de woorden
waarmee wij denken, en welke mededeelzaam, uitspreekbaar,
onthoudbaar, opschrijfbaar zijn, bezitten wij tezamen, en ook alle
dingen die met deze woorden zijn gezegd, alle gebeurtenissen die
middels deze woorden werden beschreven of afgebeeld in de taal. Ook
alle gevoelens die de mensheid heeft doorleefd zijn in deze zin
universeel waar ze tot afbeeldingen middels de instrumenten van het
denken zijn geworden. Vele woorden beschrijven of creëren één
gevoel dat wij herkennen en dat aldus zijn universaliteit laat zien.
Maar ook is het zo, dat elk nieuw kunstwerk iets heel nieuws toevoegt
aan de wereld, en dat wij het herkennen betekent geenszins dat het er
al was, dit is alleen misleidend. Zoals wij het vanzelfsprekend
vinden dat een technisch apparaat functioneert, en niet
vanzelfsprekend wanneer het dat niet doet, zoals wij het bewijs van
de stelling van Pythagoras vanzelfsprekend vinden als wij het lezen,
terwijl we het zelf misschien nooit hadden kunnen vinden, zo vinden
wij gemakkelijk elk kunstwerk vanzelfsprekend en des te
vanzelfsprekender in de mate het dat eigenlijk niét is. Want wat als
het meest vanzelfsprekende overkomt, is precies datgene waar het
meest voor gewrocht en gevochten is; alleen het storende, het
mislukte, het onvolmaakte, het niet geslaagde heeft geen
vanzelfsprekendheid. Comfort is vanzelfsprekend, geluk deert niet, de
lach is probleemloos, welvaart achten wij een gewone zaak, wij
verwonderen ons het minst over precies die dingen waarin de meeste
krachten schuilen. Elk sterfgeval onderbreekt ons gewone leven, maar
over het leven zelf verwonderen wij ons niet, dat laten wij ons
welgevallen, alsof we er altijd al recht op hadden - en men kan hier
verwijzen naar de terechtwijzing van Job. Kortom: de universaliteit
die aan het denken toegeschreven wordt, is m.i. slechts een
maaksel, geen objectiviteit, niet iets extern. Net zoals wij overal
ten lande begrepen worden wanneer wij om water vragen als wij onze
dorst willen laven, net zo worden wij overal begrepen wanneer we een
optelsommetje maken, een redenering produceren of een verhaal
vertellen, en de rationaliteit waaraan wij dit toeschrijven is
evenmin als de taal zelf, iets dat buiten deze wereld zou staan. Het
verschilt van de stof, inderdaad, maar deze wereld is niet van stof.
Wij zitten, zoals Steiner zegt, middenin een reële wereld van de
geest, maar de stof, of breder nog: de hele natuur, is letterlijk de
incarnatie van Gods trouw waardoor wij de garantie hebben dat al onze
bedoelingen terecht komen. Het bestaan van die 'drager van de wereld'
is een wonder op zich, het getuigt van een persoonlijke aanwezigheid
dewelke zich onmiddellijk bij onze wereld betrokken weet.
Niet het
denken houdt de denker bezig doch wel het object van het denken,
zegt Steiner, en hij wil dit als een uitzonderingstoestand verhalen:
het denken is het niet waargenomen element van ons geestesleven, het
kan niet tegelijk geschieden en waargenomen worden. In de beschouwing
van de wereld is mijn denken afwezig. En het denken scheppen we uit
het niets, zonder het te doorgronden (in tegenstelling tot de wereld
die we pas zouden kunnen scheppen indien we hem eerst zouden
doorgronden - met een verwijzing van Steiner naar Schelling). Het
spijsverteren kan geen object zijn van het spijsverteren, het denken
daarentegen kan wel object van het denken zijn. Vandaar zijn de
dingen mij vreemd omdat ik geen deel heb aan hun ontstaan, terwijl ik
wel deel heb aan mijn denken, zodat ik ook deel krijg aan alles wat
ik mij middels mijn denken heb eigen gemaakt, aldus Steiner. Maar is
dit wel zo?
Is het zo, dat
men het denken kan denken? Wij geloven dit, maar waar we dit geloven
te kunnen, krijgen we ook paradoxen, omdat we dan onvermijdelijk
objectniveaus en metaniveaus door elkaar gaan haspelen. Het denken
waarover wij nadenken, is niet hetzelfde denken als het denken dat
wij effectief denken. Het nadenken over het denken is pas mogelijk
waar wij het denken dat object is van ons nadenken, eerst tot
stilstand hebben gebracht, en dan rijst de vraag of een tot stilstand
gebracht denken nog langer het wezenlijke van het denken bevat. Want
het denken is in wezen de verinnerlijking van de dialoog, en een
dialoog is een levend gebeuren, dat nooit af is, dat wezenlijk in
groei is, altijd in wording is, altijd aanvulbaar en verrijkbaar
blijft. Het denken dat aan het nadenken onderworpen wordt heeft
daarentegen een zekere doodsheid over zich: het is een afbeelding van
dat denken, b.v. in de vorm van een tekst of in de vorm van een
herinnering. Maar alle activiteit ontbreekt er aan. Doordat het nog
langer als denken beschouwd wordt, wordt het ermee geïdentificeerd,
en gaan we een verkeerd zicht op het denken krijgen, als ware het
denken iets dat men zich kon verwerven, iets dat men kon bezitten of
objectiveren. Het denken beschouwen als mogelijk object van een
denkactiviteit, betekent aldus het reduceren van dat denken tot een
afkooksel van zichzelf. Weliswaar kan men een gedachtegang volgen,
b.v. in een wiskundig bewijs, maar dan doet men wezenlijk iets anders
dan denken. In de neergeschreven gedachtegang zit immers reeds de
doelgerichtheid welke bij de activiteit van het denken wezenlijk is,
en die door het denken wordt ontdekt. Het metadenken verhoudt zich
tot het denken, zoals het bewandelen van een weg zich verhoudt tot
het zoeken van een weg. Het denken is wezenlijk deze zoekende
activiteit; het volgen van een weg is louter het waarnemen van de
herinnering van een ander. De afstand tussen het bewijzen van een
stelling (waarvan de essentie gelegen is in het creëren van die
stelling zelf) (2)) en het lezen van een bewijs, lijkt gering, doch
is onoverbrugbaar. Het bezichtigen van het Gentse Altaarstuk van Van
Eyck, kan gevolgd worden door de uitspraak: Ik
heb het gezien, maar deze uitspraak is een
flagrante leugen, omdat men niet kan zien wat men niet kent. Men neme
de proef op de som, en men tracht zich te herinneren wat men dan
gezien heeft, men tracht het na te tekenen of te schilderen uit zn
hoofd. Het resultaat is mager, vaak weet men na enkele minuten niet
meer hoeveel panelen er waren, welke figuren er afgebeeld zijn, welke
de kleur van de mantels was. Men heeft helemaal niets gezien tenzij
een schim. De bezichtiger ziet niets, hij wordt gedurende een korte
tijdspanne door het werk gehypnotiseerd; zijn ogen zijn de zijne niet
meer terwijl hij toekijkt; ze behoren toe aan Van Eyck, en het is Van
Eyck die met zijn ogen kijkt en niemand anders. De bezichtiger die de
St.-Baafskerk verlaten heeft, kan zich alleen herinneren wat hij zelf
met zijn eigen woorden heeft benoemd, luidop of innerlijk, of wat de
gids hem heeft verteld, maar iets anders kan hij zich niet meer voor
de geest roepen. Dat hij gedurende de bezichtiging het gehele werk in
al zijn grootsheid toch gelooft gezien te hebben, komt allen
hierdoor, dat Van Eyck het kon zien. De duizelingwekkende rijkdom van
de wereld kunnen wij vatten, omdat we deze niet kennen. Ook niet deze
van de natuur, deze van het leven. Ook het denken dat een levend
proces is, kunnen wij niet aan het denken onderwerpen, en waar we dat
toch geloven te doen, vergissen we ons per definitie. In het gesprek
delen we aan elkaar dingen mee, vaak zijn dat slechts herinneringen
van anderen, dode dingen - zodat er niet echt gesproken of gedacht
wordt. Wij rijden zoals treintjes over bestaande sporen die al
talloze keren bereden werden. Alleen de ethische dialoog is echt, de
dialoog waarin de woorden van de partners door wederzijds vertrouwen
worden onderbouwd, de dialoog waarin woorden geschonken worden,
beloften gedaan worden, waar men zich borg stelt en daartoe woorden
benut. Het denken is functioneel, en zo ook kan het metadenken een
zekere functionaliteit hebben. Maar er is een bewustzijn dat van dat
denken verschilt, dat daar achter ligt, als een bredere en vastere
laag, en dat is het ethisch bewustzijn, dat creatief is, doelgericht,
eenmalig en eeuwig.
Staat het
denken, zoals Steiner gelooft, boven object en subject? In het licht
van het voorgaande geloof ik te kunnen stellen dat het nu duidelijk
is dat het denken zich niet boven het subject en object verheft,
terwijl het daarvan wel verschilt, maar in een andere zin: het
subject transcendeert het denken, en niet andersom. Wel kunnen we het
denken en het (ethisch) bewustzijn onderscheiden, en dan kunnen we
zeggen dat, op zijn beurt, het subject door het bewustzijn overstegen
wordt (er in baadt). Maar m.i. gaat het daar om het goddelijke
bewustzijn of Zijn, dat zich overigens ook in de natuur aan ons
manifesteert. De herenigende activiteit waarover Steiner spreekt en
die hij aan het denken toeschrijft, zie ik niet in dat denken
plaatsgrijpen, doch in het ethische handelen, in de liefde.
Hereenmaking via het denken is gedoemd tot onvoltooibaarheid wegens
het fundamentele wantrouwen waarmee het in gang werd gezet. Het kan
niet worden opgegeven weliswaar, omdat gemaakte schuld nu eenmaal
dient ingelost te worden; maar net als het inlossen van schuld niets
kan bijbrengen aan de eigen rijkdom, net zo kan het denken ons niet
rijker maken aan ware kennis. De beoefening van wetenschap is
derhalve misschien nog het best te omschrijven als het ondergaan van
een straf dewelke, nutteloos op zich, toch ondergaan moet worden, wil
men het vertrouwen herstellen en het werk voortzetten.
Ik weet niet of
het na deze eerder ongeordende en veeleer intuïtieve bedenkingen
n.a.v. de lectuur van Steiners Filosofie der Vrijheid, nog zin
heeft om in te gaan op diens kritiek op Kant. M.b.t. Steiners kritiek
op Kants ethiek heb ik reeds iets gezegd. Steiners behandeling van de
metafysica van Kant of van het kritisch idealisme is een meer
technische zaak. Ik had in mijn licentiaatsverhandeling (1994) reeds
enkele kritieken bij Kant geformuleerd, o.m. deze dat Kants stelling
dat we ons kunnen verheffen boven al de denkvormen die hij opsomt,
berust op de stelling dat analytische oordelen geen ervaringskennis
behoeven, een stelling die op haar beurt berust op de stelling dat de
wet van de contradictie geen ervaringskennis behoeft - wat ik daar
(en in mijn filosofietekst) geloof weerlegd te hebben. Ook m.b.t. de
categorische imperatief valt een en ander aan te merken. En verder
lijkt mij ook Kants onderscheid tussen analytische en synthetische
oordelen niet zo fundamenteel als hij ons wil doen geloven (- ik heb
dat punt in t lang en in t breed in een aparte tekst
uitgewerkt). Ik acht verder de kritiek van Steiner bij Kant correct
en relevant, maar ik vind dat Steiners alternatief niet in de goede
richting blijft gaan (hij moest zich gewend hebben tot de act!).
Het is bijgevolg een beetje ergerlijk dat in het universitair
onderwijs zo weinig aandacht gegeven wordt aan kritieken op grote
filosofen, want Steiner dateert van het begin van deze eeuw en hij
wordt niet eens vernoemd als Kant aan de orde van de dag is. Ik kan
daaruit niets anders besluiten dan dat men met de leerstof niet echt
begaan is, al blijf ik wel ontvankelijk voor elke mogelijke andere
verklaring.
(J.B., 7
september 1997)
Verwijzingen:
(1)
Rudolf Steiner, Filosofie der vrijheid. Grondtrekken van
een moderne wereldbeschouwing. Resultaat van observaties op
zielsgebied volgens natuurwetenschappelijke methode. Negende
druk, Servire, Katwijk, 1970.
(2) Hierop berust trouwens mijn vertrouwen in de
waarheid van Fermats woorden toen hij zei een bewijs te bezitten voor
zijn stelling.
23-05-2021
Enkele bedenkingen bij Rudolf Steiner's âFilosofie der vrijheidâ(1) - Deel 4/5: Bedenkingen (vervolg 1)
Enkele
bedenkingen bij Rudolf Steiner's Filosofie der vrijheid(1)
Deel 4/5: Bedenkingen (vervolg 1)
De beide vragen
die het richtsnoer vormen voor de FdV zijn bijzonder
problematisch. Waarom moet de wetenschap op de antropologie worden
gebaseerd? En: hoe anders kan de vraag naar het al dan niet vrij zijn
van de mens beantwoord worden tenzij via het definiëren van het
begrip van de vrijheid zelf? Maar, inderdaad, de vragen zijn
belangrijker dan de antwoorden, en elk nieuw concept vraagt in de
eerste plaats om zijn definitie; elk oordeel vraagt er ook om,
gegrond te worden; het vooropstellen van een voor elkeen
toegankelijke ideeënwereld klinkt wel heel democratisch maar krijgt
makkelijk een bijsmaakje vanaf het ogenblik dat diegenen die ondanks
alles blind blijken voor bepaalde intuïties, te horen zouden kunnen
krijgen dat zij de hand in eigen boezem moeten steken. Kortom: geen
leer kan zichzelf geheim houden zonder terecht in diskrediet te
komen, aangezien datgene wat zich niet tot convocatie bereid weet,
zich aan het beginsel van de gerechtigheid onttrekt, hoe goed de
bedoelingen ook mogen zijn. Ik onthou mij vooralsnog van het uiten
van dergelijke beschuldigingen tegenover Steiner, maar vrees wel
voor problemen m.b.t. het beloofde werk over de geestelijke wereld
waarover hij heel even spreekt.
Steiner stelt
bij het begin de vraag naar de oorsprong van het denken: wij stellen
ons niet met de waarnemingen tevreden, zegt hij: wij willen die ook
verklaren, dus datgene wat ze veroorzaakt, kennen. Ik geloof echter
dat waarneming reeds een vorm van verklaring is, dat de waarneming
aan de gewaarwording voorafgaat (zie mijn bedenking bij het
natuurconcept van Whitehead), en dat waarneming en verklaring deel
uitmaken van een probleemoplossende activiteit, waardoor ze met het
tot oplossing gebracht worden van het probleem mettertijd ook
irrelevant worden en verdwijnen, zodat ook het denken als middel moet
worden gezien, welke met het bereiken van zn doel zal hebben
afgedaan. Al mag men hier het denken niet verwarren met het
bewustzijn dat eerder aan de ziel dan aan het lichaam moet worden
toegeschreven: Afasiepatiënten kunnen vaak niet meer in woorden
denken, maar hun bewustzijn zelf is aantoonbaar helder en
ongeschonden. Ik geloof persoonlijk dat de gebieden die wij momenteel
benoemen als bewustzijn, denken, voelen e.d. meer, zich in de
toekomst heel sterk zullen gaan differentiëren o.i.v. aan de gang
zijnde experimenten met het beïnvloeden van bewustzijnstoestanden
via het controleren van chemische en andere processen, en via
neurofysiologisch onderzoek. De ziel mag m.i. niet met het denken
worden verward, en ook niet met het gevoel. Binnen het denken werden
al in de middeleeuwen de notitia en de de cogitatio
onderscheiden. Lust en onlust spelen zich net als vreugde en
verdriet binnen ons bewustzijn af, maar zijn onderling
onvergelijkbaar. Net zoals b.v. de vele geurgewaarwordingen welke
vaak in staat zijn om bij ons de prilste herinneringen op te roepen,
meestal geen namen dragen, zo ook is het gesteld met de eindeloze
variëteit aan mogelijke zielsroerselen. Terwijl we geen namen geven
aan geuren omdat het reukzintuig bij de mens afsterft, hopen we te
mogen hopen dat de onbenoemdheid van de vele zielstoestanden aan het
nog niet helemaal geboren zijn van de ziel te wijten is. Met de
literatuur, de oude Griekse tragedies in de eerste plaats, werden
fundamentele zielstoestanden in kaart gebracht en kunnen ze a.h.w.
met één woord (Oedipus, b.v.) aangeduid worden. In de
literatuur en in de kunst in het algemeen is die eindeloze zoektocht
naar het in kaart brengen van wezenlijke trekken van de menselijke
ziel nog maar pas begonnen, nog onontgonnen, onontdekt, nog in de
kinderschoenen staande. De in de psychologie aangebrachte
onderscheidingen van driften en drijfveren, en van motieven en
redenen, gaan eigenlijk niet verder dan het Griekse onderscheid
tussen twee vormen van 'willen', het boulomai en het ethelo,
die respectievelijk duiden op het redelijk overleg en het
gepassioneerd worden. Als ik mij niet vergis bestaan in het latijn
enkel de verba velle voor willen en nolle voor
niet willen. Het 'geloven' dat wij vandaag kennen stamt van
het Hebreeuwse anumah, dat eigenlijk trouw betekent,
waarvoor geen woord was in het Grieks, behalve pistis (geloof),
het latijnse credere (geloven) duidt zoals ons werkwoord al
meer op het aanvaarden van iets zonder het te zien, wat weliswaar een
zeker vertrouwen veronderstelt, maar toch verre van dezelfde
religieuze gevoelswaarde heeft, denk maar aan het gebruik van de term
'krediet' in het alles behalve barmhartige bankwezen.
Misschien kan
hier ingegaan worden op de vergelijking die Steiner in een later
hoofdstuk (namelijk het vijfde) maakt ter verduidelijking van de
situering van het concept begrip in zijn filosofie, namelijk
waar hij zegt dat het begrip natuurlijkerwijze uit de mens voortkomt
zoals de plant voortkomt uit het zaadje, en dus ook tot het
natuurlijke behoort. Meteen moet hier ook worden ingegaan op zijn
stelling (waarmee ik het overigens roerend eens ben) dat geen
bewustzijn zonder zelfbewustzijn kan bestaan. Want hoe zit het dan
met de natuurlijkheid van dat bewustzijn waar tegelijk het
zelfbewustzijn de kop opsteekt? Geven dergelijke ideeën geen voer
aan het fysicalisme dat, eens dit het levensprincipe als
natuurlijk voortspruitende uit het dode ding zou hebben
ontdekt, nog slechts één stap hoeft te doen om unieke wezens te
fabrikeren die zich over zichzelf zullen verwonderen? Welnu, omdat ik
redenen geloof te kunnen aanbrengen die én de menselijke fabricage
van het levensbeginsel én deze van het (zelf)bewustzijn naar een
sprookjesland verwijzen, bekijk ik Steiners voorstelling van zaken
m.b.t. het ontstaan van het begrip dan ook met argusogen. Men belandt
hier onwillekeurig bij het probleem van de genese van de taal en
tevens bij de etiologie, waar o.m. taal en gedrag van dieren worden
bekeken. Maar, die weg opgaande, lijkt het onderscheid tussen
communicatie en interactie te vervagen, of beter: lijkt dit
fundamentele onderscheid met opzet vervaagd te worden door een al te
technische (een te fysicalistische) aanpak van de zaak zelf, waardoor
het probleem niet verhelderd doch vertroebeld wordt, zodat ik niet
geneigd ben om heil te zien in die louter materiële benaderingen. De
wijze van benaderen zelf zal m.i. van doorslaggevende betekenis zijn
voor het resultaat van het onderzoek, en precies daarin moet dan ook
de vrije, creatieve menselijke act gesitueerd worden. Als men een
mens met een microscoop onderzoekt, vindt men alleen maar stof en
cellen, nimmer een mens; een goede roman is een veel doeltreffendere
benadering van de mens. Zo ook kan het bewustzijn niet benaderd
worden middels concepten die betrekking hebben op kwalitatief
andersoortige verschijnselen, en valt m.i. het anders mooi ogende
voorbeeld van Steiner voor mijn part in het water. Daarmee
samenhangend (met die monistische drang om alles tot eenzelfde
beginsel te reduceren - het is eigenlijk een (micro)reductionisme
zoals een ander -, moet m.i. ook Steiners afwijzende houding t.o.v.
een transcendentie begrepen worden, wat m.i. de geloofwaardigheid van
zijn hele systeem keldert. Het ik ben een god in het diepst van
mijn gedachten dat men her en der tussen de regels leest, kan
weliswaar aan een (door Steiner zelf overigens afgewezen) mystiek
herinneren en religieus aandoen, maar de pantheïstische kleur die
het geheel aldus krijgt, nijgt uiteindelijk naar vervlakking en
uitdoving. Het menselijke streven naar eenheid, hereniging, zo men
wil, is geen pad van koninklijke verrukking doch een smalle weg
waarbij diegenen die de moed hebben hem te betreden, een kroon van
doornen zullen dragen, omdat de liefde en het geluk dat de vrucht
daarvan is, sinds de inmenging van Lucifer, niet langer met de lust
gepaard gaan, doch zich noodzakelijk als een lijdensweg voltrekken,
en dit alle geschrijf van zgn. 'mystici' ten spijt! Men hale zich
maar voor de geest, onze Afrikaanse hongerlijder van enkele
paragrafen hoger, aan wie men beelden toont van een mysticus in
zalige trance. Mijn gezond verstand zegt mij dat ik alleen daarom al
dergelijke lieden (die als mystici geëerd worden) als clowns mag
bestempelen. Waarmee ik vanzelfsprekend geen afbreuk wil doen aan de
waarde van het gebed, net zomin als ik afbreuk wil doen aan de waarde
van het eetmaal of aan die van de slaap.
Wat betreft de
centraal gestelde autonomie, ook in het ethisch individualisme, heb
ik de indruk dat Steiner deze te veel voorstelt als een mogelijkheid
die voor het grijpen ligt, en niet als een moeizame opdracht, een
soort noodlot haast, maar dan niet in de negatieve betekenis, waartoe
wij krachtens de erfzonde veroordeeld zijn. Het is m.i. niet zo dat
men zomaar autonoom kan handelen wanneer men dat verkiest te doen;
autonomie moet daarentegen worden veroverd en verworven, en met dit
proces hangen alle registers van het menselijke zijn en handelen
samen. Toch is de menselijke autonomie zinloos wanneer ze niet op
haar beurt een fundamentele heteronomie erkent, een afhankelijkheid
inzake haar heil, van een goddelijke genade. Het is met die
menselijke autonomie, die tenslotte toch het geluk beoogt, gesteld
zoals met het lot van de enkeling die weliswaar de autonomie beoogt,
maar dit uiteindelijk doet omwille van het geluk, welke hij slechts
kan ontvangen middels het vertrouwen (het Hebreeuwse anumah) -
welke zijn heteronomie impliceert: niemand kan het geluk bekomen waar
dit niet de zegen van de ander krijgt. In de menselijke liefde wil
men door de ander worden bemind. In de goddelijke liefde kan men de
ander beminnen zonder daarvoor iets terug te krijgen, omdat men zich
reeds in de liefde van God geborgen weet.
Het
natuurlijke terugvinden kan, zegt Steiner, want we zijn er innerlijk
mee verwant. De wijze waarop Steiner over de natuur spreekt verraadt
m.i. een soort van verering voor deze natuur, in die zin dat Steiner
daarvan op de een of andere manier heil lijkt te verwachten. M.i. is
de natuur op zich onbewogen, en een louter geheugen van alle fysieke
en fysische activiteit, een soort bewaarplaats van middels
handelingen bekrachtigde intenties, dat garant staat voor het terecht
komen van alle bedoelingen. Van het natuurlijke hebben wij pas iets
te verwachten in de mate dat wij ons ermee bekleden, en in de mate
dat dit Gods kleed (of zelfs: zijn lichaam) is. Voor het treffen van
de roos met de pijl is een enorme beheersing nodig, oefening en
talent, zintuiglijke perfectie, lichaamsbeheersing en concentratie.
Wat wij vanzelfsprekend achten, namelijk dat de beste schutter wint,
ontleent deze vanzelfsprekendheid enkel aan de gratie van de absolute
perfectie waarmee de natuur ons het winnen van de beste garandeert.
Het komt ons voor dat wij recht hebben op deze natuurlijke
onfeilbaarheid, en het zou ons verschrikkelijk in de war brengen
wanneer deze het liet afweten, wat b.v. in een droom het geval kan
zijn. Maar meermaals in de geschiedenis van de filosofie werd
aangeduid dat het onderscheid tussen werkelijkheid en droom pas
middels Gods tussenkomst reëel kan zijn. Slaagt men er in de zaken
in zekere zin binnenste buiten te draaien, en het wonder van wat wij
zo vanzelfsprekend achtten in de natuurlijke gang van zaken, te zien,
dan worden wij een ogenblik lang deelachtig aan het mysterie van de
goddelijkheid in de natuur. Een goddelijkheid die niet gelegen is in
een of andere wonderbaarlijke 'afwijking' van datgene wat wij
vanzelfsprekend achten, doch gelegen is in het nimmer afwijken van
Gods trouw, waarvan wij in de zgn. 'natuurwetten' een afspiegeling
mogen waarnemen. De natuur betekent orde in de chaos, en aldus de
absolute en noodzakelijke mogelijkheidsvoorwaarde tot het zich
voltrekken van wat gerechtigd is.
In die zin is
de wetenschap eigenlijk ook een activiteit welke de argwaan van de
mens tegenover zijn Schepper tot uiting brengt. Aan de basis van de
wetenschapsbeoefening ligt wezenlijk het wantrouwen dat feitelijk is
sinds de zondeval en dat de mens door de duivel werd aangepraat. Hij,
de mens, verwerft zo doende kennis, goddelijke kennis, maar hij
slaagt daarin nooit ten volle en is tot een eeuwige onrust, een
eeuwig zoeken gedoemd. Alleen het vertrouwen, welke zich kan
manifesteren in de liefde, en welke impliceert dat hij, de mens, gaat
handelen volgens de liefde, alle reeds verworven kennis omtrent de
natuur ten spijt - alleen dat vertrouwen kan hem uit deze benarde
toestand van verdoemenis redden. Het wordt hem niettemin hoe langer
hoe moeilijker; hoe rijker hij zich weet aan kennis, hoe goddelijker
hij zich weet, hoe moeilijker het wordt om zijn vermeende autonomie
weer prijs te geven en te kiezen voor de weg van de liefde.
Stelselmatig heeft hij het trekpaard vervangen door de bulldozer, de
huwelijkstrouw door het contract, de vriendschap door het
geconsumeerde vermaak, de familie door het Tv-scherm, zijn krachtige
lichaam door de auto en vele andere automaten; zijn natuurlijke gaven
worden overbodig in het licht van zijn techniek en hij tekent of
schildert niet meer, doch neemt fotos en maakt films, ook zijn
levensgeschiedenissen worden door zelfgemaakte sprookjes vervangen,
zijn eigen authentieke verhalen acht hij onwerkelijker dan deze van
de televisieseries en het gaat zo ver dat het wel lijkt of men pas
bestaat als men bestaat op het scherm. In The Picture of Dorian
Gray laat Oscar Wilde een van zijn helden zeggen: Treur om
Julia van Shakespeare, want zij is echter dan dat lief van jou dat
zich gezelfmoord heeft. Zo ver zijn wij gekomen dat we meer
bewondering koesteren voor onze eigen afbeeldingen van de schoonheid,
dan voor de schoonheid zoals we die in de natuur zelf aantreffen,
getuige vele feiten, waarbij men b.v. ziet dat voor een schilderij
van Van Gogh miljarden worden neergeteld, terwijl precies datgene
waar dat schilderij wil naar verwijzen, genadeloos en zonder
scrupules om zeep geholpen wordt.
(Wordt
vervolgd)
(J.B., 7
september 1997)
Verwijzingen:
Rudolf
Steiner, Filosofie der vrijheid. Grondtrekken van een
moderne wereldbeschouwing. Resultaat van observaties op zielsgebied
volgens natuurwetenschappelijke methode. Negende druk, Servire,
Katwijk, 1970.
22-05-2021
Enkele bedenkingen bij Rudolf Steiner's âFilosofie der vrijheidâ(1) - Deel 3/5: Bedenkingen
Enkele
bedenkingen bij Rudolf Steiner's Filosofie der vrijheid(1)
Deel
3/5: Bedenkingen
Wat betreft
Steiners opvatting dat vrijheid niet berust in het zich bewust zijn
van zn handelingen, doch in het kennen van de oorzaken van zn
handelingen (waarbij hij een onderscheid maakt tussen driften en
redenen), het volgende. Men kan zich afvragen of men de oorzaken van
zn handelingen uitputtend kan kennen in dit perspectief. Om te
beginnen denkt men vaak dat men handelt overeenkomstig bepaalde
redenen, terwijl deze redenen eigenlijk door onbewuste drijfveren
onderbouwd worden. In de psychologie werden in verband daarmee
proeven gedaan: men vraag de koper van een Mariabeeldje waarom hij
dit kocht, en de koper geeft een aantal redenen op. Maar nu blijkt
dat het beeldje vaker verkocht wordt als het rechts in de vitrine
staat en als er een spot op zit. Wordt i.p.v. een Mariabeeldje een
duivelsbeeldje op die plek geplaatst, dan wordt dat duiveltje vaker
verkocht dan het Mariabeeldje. En ook de kopers van de duiveltjes
geven redenen op voor hun koop. De redenen blijken dus louter
dekmantels voor een koopdrift die zich hoofdzakelijk blijkt te laten
leiden door onbewuste mechanismen. De kwestie van drijfveren en
motieven wordt terecht als een belangrijk vraagstuk aanzien, maar
daaraan voorafgaand situeert zich dus nog het vraagstuk naar de
(on)mogelijke gegrondheid van ons oordeel m.b.t. het onderscheiden
van drijfveren en redenen. De ervaring leert dat wij ons vaak van
redenen bedienen terwijl wij in feite door drijfveren waarvan wij ons
vaak niet bewust zijn, gestuurd worden. Ofwel worden we gestuurd door
redenen die niet de eigenlijke redenen zijn. Net zoals we b.v. in een
droom (en ik zinspeel hiermee op een voorbeeld dat Steiner zelf geeft
in de loop van zijn boek en m.b.t. een andere zaak) redenen genereren
om niet toe te geven aan de drang om te plassen, terwijl de ware
reden waarom we niet plassen daarin bestaat dat we in bed liggen -
van die reden zijn we ons in de droom niet bewust, terwijl we,
dromend, toch geloven dat we niet plassen omdat alle WCs in de
droom bezet zijn. M.i. is het hier nodig om het concept 'redenen' af
te bakenen, b.v. als convocatie (waar een intersubjectief
waardecriterium wordt aangenomen - meestal samenhangend met schaamte
en fatsoen), of als zelfconvocatie t.o.v. een Ueber-Ich (waar
een gewetenscriterium aanvaard wordt), of t.o.v. zichzelf als ethisch
handelende persoon. Het is duidelijk dat Steiner de eerste twee
gevallen van de hand zou wijzen als onethisch, daar ze niet op de
persoonlijke autonomie berusten, want hij staat een ethisch
individualisme voor. Terecht, maar dan rijst de vraag hoe het derde
criterium (waar de eigen vrijheid centraal staat) moet afgebakend
worden. Mijn antwoord hierop luidt dat de enig mogelijke parameter
voor het bepalen van de geldigheid van een criterium bestaat in de
persoonlijke bereidheid zich borg te stellen voor zn handelen, en
dit middels zn hele persoon (arbeid en leed), desnoods tot het
bittere einde (wat extreem voorbeeldig in het martelaarschap tot
uiting komt, maar meestal in minder opzichtige doch even veeleisende
toestanden van alledag voorkomt). Daarnaast zou ik de vrijheid niet
bepalen m.b.t. de kennis van de oorzaken van zn handelingen, doch
m.b.t. de gevolgen ervan, meer bepaald: m.b.t. de bedoelingen ervan.
Wanneer ik instem met mijn geslachtsdrift, en ik heb hierbij het op
de wereld brengen van een kind op het oog, dan handel ik in vrijheid
wanneer ik mij aan een natuurlijk programma onderwerp, ook al
onderwerp ik me daarbij aan natuurlijke driften en doorgrond ik mijn
handelen niet. Het willen van een kind hoeft bovendien niet redelijk
te zijn, het kan een zaak van puur vertrouwen zijn, wanneer b.v. mijn
vrouw naar een kind verlangt, en ik in vertrouwen berust in deze wens
van mijn vrouw. M.a.w., waar Steiner het kennen naar voren
schuift als cruciaal, zou ik het handelen in het algemeen
beklemtonen: het handelen van de mens is vanzelfsprekend in grote
mate een zich onderwerpen aan (natuurlijke of sociale)
gebeurtenissen, waarbij dan toch de bereidheid om dat te doen
doorslaggevend is voor het feit of het al dan niet gebeurt: het
sturen van wat anders blind gebeurt, of: het op zich nemen van
verantwoordelijkheid voor gebeurtenissen, door deze te aanvaarden en
te temmen binnen de eigen beschikkingsmacht. Vrijheid is derhalve
m.i. niet zozeer in de eerste plaats een kennisprobleem, maar een
ethische zaak, afhankelijk van een creatieve daad, dewelke zich laat
omschrijven door het opnemen van verantwoordelijkheid voor dingen
waarvoor men van nature niet verantwoordelijk is, maar waarbij men
ook beseft dat men zich met schuld belaadt waar men zich daarvan
niets zou aantrekken, en dit het gezegde indachtig dat wie
pretendeert te weten, schuldig is.
Met Steiner
neem ik wel aan dat we zelf schuldig zijn aan de discrepantie tussen
mens en natuur, maar, alweer, kan ik mij niet beperken tot het
denken als zijnde de plaats bij uitstek waar zich de ware ver-
of her-eniging der dingen zou voltrekken (- meer bepaald, in het één
worden van waarneming en begrip). Ik geloof meer bepaald niet dat het
denken er zomaar is: het is iets dat men pas met veel inspanningen
verwerft en ontwikkelt. De wereld der begrippen zou voor iedereen
dezelfde zijn, zegt Steiner, maar kan men dan hetzelfde ook niet
zeggen over de wereld der materiële (of beter: waarneembare) dingen?
Net zoals onze waarneming gekleurd is, is ook onze waarneming van de
begrippen gekleurd. Pas waar wij tezamen met anderen de wereld der
dingen goed leren kennen hebben, én waar we die op eenzelfde (goede)
manier hebben leren waarderen, kunnen we zinvol met die anderen over
'eenzelfde' wereld praten; zo ook m.b.t. de wereld van de begrippen:
die eist een tol van allen die zich er enigszins thuis willen kunnen
in voelen, en men kan niet over 'eenzelfde' ideeënwereld redetwisten
met anderen wanneer niet alle partijen zich die ideeën in zekere
mate verworven hebben. De consensus over de materiële wereld groeit
in de mate dat onze waarderingen en ons kennen (dat een vorm van
waarderen is) zich ontwikkelen, en zo ook ons denken. Het
veronderstellen van de aanwezigheid van een aparte
zo-en-niet-anders-zijnde materiële wereld op zich, is weliswaar
naïef realisme, maar dezelfde fout begaat men m.i. waar men gaat
geloven in een op zich staande ideeënwereld. Weliswaar, wanneer men
de waargenomen wereld naast de ideeënwereld plaatst, ziet het er
naar uit dat de eerste toch minder zeker is dan de tweede, maar m.i.
komt dit alleen hierdoor, dat de tweede vaak reeds een vereenvoudigd
distillaat van de eerste is, in die zin dat ze zich veroorlooft om
zomaar abstractie te maken van werkelijkheden waarmee de waargenomen
wereld opgescheept blijft zitten. De gelijkvormigheid van alle
gelijkzijdige driehoeken met elkaar, of van alle cirkels met elkaar,
ziet er heel mooi uit, maar zegt in feite weinig, eenmaal
gelijkvormigheid als betekenisvol concept aanvaard werd binnen
de wereld van de gedachten. Zon concepten vegen eigenlijk sommige
problemen van incommensurabiliteit onder de mat, iets wat men m.b.t.
de waargenomen wereld echter niet met eenzelfde ongebreideldheid
ongestraft kan doen. Wellicht schuilt er binnen de ideeënwereld een
dynamiek dewelke ons toelaat om voorspellingen te doen m.b.t. de
ervaringswereld, maar precies omdat het nooit gaat om absolute
voorspelbaarheid, kunnen we beter aannemen dat daar waar onze
voorspellingen samenvallen met wat wij nadien waarnemen, dit veeleer
het gevolg is van een bijzonder soort toeval, welke voortspruit
uit het buiten onze gezichtseinder om verbonden zijn van de
waargenomen en de gedachte werelden. We zitten m.a.w. ergens in
de omgeving van de waarheid, maar vaste sporen hebben we niet, en als
voorspelbaarheid feitelijk lijkt, kunnen we alleen van geluk spreken,
en moeten we goed blijven beseffen dat we niet eens weten hoe dit
komt, zodat we ons eigenlijk niet hoeven te verwonderen wanneer
plotseling weer het niet voorspelde opduikt. Met de constructie van
een overkoepelende theorie kunnen we dan onszelf voorliegen dat we
dan toch weer dichter bij de waarheid zitten, maar in feite
doet men aldus niets anders dan één geval of één soort van
gevallen accapareren dewelke men voordien over het hoofd zag. Men
vergeet hierbij vaak dat het opduiken van niet voorspelbare
gebeurtenissen wellicht (of: zeer zeker) nooit zal kunnen
uitgeschakeld worden, al lijkt het zo dat men zo doende binnen
bepaalde contexten het optreden van het niet voorspelde kan
reduceren. Wanneer we hier te veel belang hechten aan de
waarschijnlijkheidsrekening, dreigen we, net zoals de fysicalisten
doen die zich beroepen op de informatietheorie waarin zij een
relevant model ter beschrijving van de menselijke activiteiten menen
te mogen zien - dan dreigen we het primordiale karakter van het
kwalitatieve inzake onze kennis en ons handelen uit het oog te
verliezen. Ik herhaal het voorbeeld uit mijn ethica [- zie: Ethica
en Metafysica J.B. ]: stel dat als je op knop A drukt, je een
kans van 1 op 2 hebt dat de wereld ontploft, terwijl je met een druk
op knop B een kans van slechts 1 op 20 hebt, dan gaat het niet
op om zich te verlustigen in het feit dat men toch ook over zon
knop B beschikt die minder risicovol is; wanneer alles op het spel
staat, kàn geen enkel risico geduld worden, en gaat het ook niet op
om knoppen te ontwikkelen waar het risico slechts 1 op 30 of zelfs
slechts 1 op 300 zou zijn. Wanneer iemand je vraagt om even op zijn
tas te passen, dan kan je die tas niet één seconde alleen laten,
ook al is het risico dat ze dan verdwijnt, nog zo klein, want je moet
verantwoording afleggen tegenover die persoon, die zich op u
vertrouwd heeft, het gaat niet op om dan tegen die persoon te zeggen
dat je de tas een ogenblik hebt achtergelaten omdat de kans dat ze
verdween uiterst miniem was, want daar gaat het nu eenmaal niet om!
Daarom zal m.i. niet de kennis kunnen dienen als cruciale hefboom die
in zichzelf zn steunpunt zou vinden, maar veeleer de liefde
(waartoe o.m. de liefde tot de kennis behoort, maar die staat dan in
functie van de liefde tot de medemens en tot God, anders kan ze niet
betekenisvol zijn), die wél absoluut kan zijn, omdat wij beperkt
zijn. (Ik kan iemand iets geven omdat mijn bezit beperkt is; indien
ik alles zou bezitten, dan kon ik niets geven aan een ander, o.m.
omdat ik ook die ander zou bezitten; hoe beperkter mijn bezit, hoe
waarachtiger elke gift; doordat de mens absoluut beperkt is, zwak en
sterfelijk, eindig, kan hij ook alles geven - vandaar ook: Van
wie veel gegeven is, zal veel worden gevraagd).
Het herstellen
van de eenheid gebeurt derhalve niet louter binnen het denken, maar
is een zaak die zich doorheen alle vrije menselijke keuzeactiviteiten
heen moet ontwikkelen in het zweet des aanschijns, het
is geen vanzelfsprekend gegeven dat ons zou in de schoot vallen als
we er onze ogen maar voor openden, maar een moeizaam te verwerven
goed, iets dat ons heetste hartebloed opeist (zoals A. Van Scheltema
dichtte: Niets schoons werd ooit geboren waarvoor een mens niet
zijn heetste hartebloed gegeven heeft - ook het schone van de
werkelijkheid zelf wordt niet zomaar geboren, maar moet worden
veroverd). Wie gelooft in de rechtvaardigheid (of beter: in de
gerechtigheid) (en daartoe moeten zeker allen zich rekenen die
geloven in de kennis, omdat zij fundamenteel berust op het
rechtvaardigheidsprincipe), moet ook inzien dat geen goed
verwezenlijkt wordt tenzij middels het zich schikken naar dat goed.
De bezitter moet zichzelf in bezit geven vooraleer hij kan bezitten,
en dat is hetzelfde met alle mogelijke andere handelingen welke niet
op het goede gericht zijn en die aldus geconfronteerd worden met hun
eigen contraproductiviteit, zoals bij uitstek Machiavelli aantoont
waar hij in Il Principe de spot drijft met diegene aan
wie hij dit werkje opdraagt (en dit in tegenstelling tot de
gevestigde interpretaties - getuige het gebruik van het woord
macchiavellist in de gevestigde betekenis). De handelingen die
op het goede gericht zijn, bij uitstek het beminnen, kennen deze
contraproductiviteit niet, in tegendeel. In dit opzicht moet m.i. ook
Kant opgevat worden m.b.t. het grondvesten van zijn criterium voor
het ethisch handelen (dat van de veralgemeenbaarheid van een
handeling), dat volgens mij door Steiner vanuit een wanbegrip ten
onrechte bekritiseerd wordt (niettemin Steiners kritiek op Kants
metafysica tot op zekere hoogte wél stand houdt). Indien er
technieken zouden bestaan die ons de toegang zouden verlenen tot een
vermeende geesteswereld (en die technieken bestaan, alleen is het
zeer de vraag welke de waarde van die geesteswereld dan wel kan
zijn), dan zijn deze vergelijkbaar met de werking van medicijnen of
drugs, m.a.w.: de pijnstillersmentaliteit, dewelke triomfeert bij de
gratie van de blindheid voor het absolute goed dat door zijn bewaker
die de pijn is, beschermd wordt. (Ook Steiner brengt op een bepaald
moment deze pijnstillersmentaliteit ter sprake, namelijk waar hij het
heeft over de kwalitatieve ervaring van lust en onlust dewelke niet
kwantificeerbaar is, maar daar doet hij het terecht - het is immers
klaar in te zien dat het lustcriterium niet fundamenteel is).
Daarentegen lijkt het mij dat deze zaken heden ten dage in alle
mogelijke bochten gewrongen aangewend worden om de eigenlijk
onontkoombare gerechtigheid van de wereld te ontvluchten, zoals b.v.
het geval is waar mensen zich tot psychologen of
psychotherapeuten wenden om hun schuldgevoelens af te kopen.
Want waar sprake is van schuldgevoelens, is ook sprake van schuld,
net zoals er sprake is van pijn, waar er sprake is van pijngevoelens.
Net als fantoompijnen zijn fantoomschulden reëel, alleen kennen we
in die gevallen de ware oorzaak daarvan niet (- die kan ook bij
derden liggen). Het reduceren van pijn tot een gevoel mondt uit in
het (zelf)bedrog van het nemen van pijnstillers, net zoals het
reduceren van schuld tot schuldgevoelens, bedrog inhoudt. Dit alles
slechts om duidelijk te maken dat wij ons op generlei wijze kunnen
onttrekken aan onze ware menselijke verantwoordelijkheid door naast
onze zinnen en onze zintuigen, ook ons verstand te verdoven met
intellectuele complexen die weliswaar op het vlak van het denken
comfort schenken, doch die ons uiteindelijk geen stap verder brengen
m.b.t. het volbrengen van onze menselijke plicht.
De zaak van de
autonomie die Steiner aansnijdt (ik ben pas vrij als ik autonoom
handel, niet als ik vanuit plicht of vanuit geweten handel, de vrije
geest wil zichzelf verwerkelijken en ziet daarin zn hoogste
bevrediging) is m.i. niet zo eenvoudig als daar wordt voorgesteld.
Vandaag de dag zien en horen wij weliswaar niets anders dan
raadgevingen in de zin van: je moet je zin doen, je niets
aantrekken van anderen en gewoon je zin doen etc., maar noopt het
niet tot nadenken zich de vraag te stellen op welke grond of vanuit
welke aandrang steeds meer mensen klaarblijkelijk de behoefte voelen
om aan elkaar dergelijke raadgevingen te geven? Het is een vorm
van gesofisticeerde samenzwering vanuit de anonimiteit, de
onpersoonlijkheid, die ook de onverantwoordelijkheid is. De
gewetensvolle vader daarentegen hanteert de roede, zoals de
bijbel zegt. Men moet zich maar eens trachten te verplaatsen in de
huid van een hongerlijdende zwarte vluchteling in Midden Afrika die
zijn laatste ogenblikken meemaakt, en aan wie plotseling beelden
zouden getoond worden van enkele Belgen die onderling ernstig
discussiëren over de kracht van het denken en over technieken om het
te beheersen. Het zou hen al even absurd voorkomen als een discussie
over hoe men zn vork en zn mes dient vast te houden aan tafel,
geloof ik. Natuurlijk erken ik ook het gelijk van Steiner (wat later
door Hannah Arendt, die onderzoek deed naar de psychè van haar
folteraars in de concentratiekampen, herhaald werd) waar hij zegt:
Dit is immers juist het karakteristieke van misdadige handelingen,
dat ze bij de mens uit elementen die buiten de idee liggen,
voortspruiten (Steiner, FdV, p.112), m.a.w.: de afwezigheid
van gedachten als oorzaak van het kwaad. Maar wordt hier de conclusie
dat het denken in se goed is, niet voorbarig getrokken als men
in acht neemt dat ook kwade voorstellingen en gedachten het kwaad
kunnen veroorzaken? Weliswaar heeft Steiner, waar hij zegt dat de
daad van de misdadiger niet uit een idee ontspringt, uitsluitend de
goede gedachten voor ogen - het door-dachte, m.a.w.
Edoch, dan moet ook worden verwezen naar de kritiek die elders in het
boek dan weer de zijne is, namelijk die m.b.t. de
schranderheidsmoraal, zodat het doordachte weliswaar het kwade
vaak voorkomt, maar tegelijk geenszins een waarborg voor het goede
vormt. Maffioso zijn vaak intelligente lieden, geniale kenners van de
menselijke psychè, zij denken na, maar overduidelijk kan Steiner dit
soort van denken niet bedoelen, niet het 'rekenende denken' van
Heidegger, maar het 'goede denken', het 'zijnsdenken'. De
ideeënwereld kan worden ontgonnen, maar ook worden misbruikt, net
zoals alle goederen ter wereld kunnen worden misbruikt, en de
specifieke aanwending van de menselijke middelen, heeft m.i. niet
zozeer te maken met het denken als dusdanig, maar veeleer met het
geloof, in de betekenis van het 'zich borg stellen voor' - een
betekenis die Steiner blijkbaar niet gevat heeft, zie zijn
slothoofdstukken waar hij zegt: wij willen niet langer geloven
zonder meer, wij willen weten (p.184). Ik denk dat het jammer is
dat aan Steiner deze betekenis van geloven (in) ontgaat, want
elders heeft hij het duidelijk over het daaraan sterk verwante
criterium van de liefde bij het stellen van een daad in vrijheid.
Aansluitend
kan de grondslag van Steiners veroordeling van de
schranderheidsmoraal tevens worden aangewend ter ondermijning van
zijn eigen 'ethisch individualisme', precies omdat hij, het denken
centraal stellend, de ethische vrijheid op de kennis baseert. Want
daar geldt dan ook wat sommigen onder de Ouden zegden, namelijk dat
niemand wetens en willens het kwade doet en dat slechts een tekort
aan kennis dit kwade veroorzaakt. Want waar kan men een essentieel
verschil aanwijzen tussen de schranderheidsmoraal die Steiner
veroordeelt waar ze refereert naar autoriteit of geïnterioriseerde
autoriteit (geweten en plicht), en deze die zich laat leiden door de
kennis? Is zij immers niet van de kennis afhankelijk en mist zij
derhalve ook niet de autonomie - het criterium bij uitstek in het
ethisch individualisme? Steiner zou antwoorden dat wij met ons denken
samenvallen, aangezien alleen in het denken zich de ware
werkelijkheid situeert, en dus ook het ware ik, in zoverre daar
nog van een ik sprake kan zijn, maar waarheen dan met lieden
die niet denken, niet kunnen denken, mensen die over onvoldoende of
verkeerde informatie beschikken, mensen die een lot als dat van
Olivier Twist deelden en een slechte opvoeding kregen? Steiner was
een uiterst begaafd mens die zich bovendien heeft kunnen ontwikkelen,
en het komt mij voor dat hij zijn talent (zijn denkkracht) als al te
vanzelfsprekend heeft ervaren, wat overigens niet verwonderlijk is,
en hem bijgevolg dan ook niet echt kan worden kwalijk genomen. Maar
m.i. lijkt zijn leer daar dan toch onder te lijden.
(Wordt
vervolgd)
(J.B., 7
september 1997)
Verwijzingen:
Rudolf
Steiner, Filosofie der vrijheid. Grondtrekken van een
moderne wereldbeschouwing. Resultaat van observaties op zielsgebied
volgens natuurwetenschappelijke methode. Negende druk, Servire,
Katwijk, 1970.
21-05-2021
Enkele bedenkingen bij Rudolf Steiner's âFilosofie der vrijheidâ(1) - Deel 2/5: Synthese (vervolg)
Enkele
bedenkingen bij Rudolf Steiner's Filosofie der vrijheid(1)
Deel
2/5: Synthese (vervolg)
Zijn er
grenzen voor het kennen? Het denken voegt de dubbel lijkende
realiteit van waarneming en begrip weer samen: de wereld is ons als
tweeheid gegeven, doch wordt door het denken terug herenigd. Kants
verkeerde opvatting van het 'kennen' mondt aldus uit in het dualisme:
tegenover het waargenomen ding staat aldus (kunstmatig) het onkenbare
ding op zich. Nu is het ding op zich geen begrip, het ziet alleen zo
uit. De fout zit 'm hier: "Uit de rijke wereld der
waarnemingen wordt afgezonderd: ligging en beweging. Deze worden op
de uitgedachte wereld der atomen overgebracht. Vervolgens treedt er
verwondering op, dat men uit dit zelfgewrochte en aan de
waarnemingswereld ontleende principe, het concrete leven niet kan
ontwikkelen". Maar de realiteit wordt pas bereikt als het
'ik' voor zichzelf waarneming en begrip met elkaar verbonden heeft
d.m.v. het denken. "Het dualisme begaat de fout dat het de
tegenstelling van subject en object, die slechts binnen het
waarnemingsgebied betekenis heeft, op een zuiver uitgedacht wezen der
dingen buiten dit gebied overdraagt". De dualist deelt
waarneming en begrip in vieren: (1°) het object zelf; (2°) het
subjectief waarnemen van het object; (3°) het subject; (4°) het
begrip dat het waarnemen betrekt op het object. Maar de relatie
tussen subject en object is reëel. De dualist splitst het kenproces
dus in twee: (1°) buiten het BWZ: het verwekken van het
waarnemingsobject uit het ding op zich; (2°) in het BWZ: verbinding
van waarneming en begrip. Gevolg: voor de dualist blijft de realiteit
onbereikbaar. "Voor de dualist ligt de band die de dingen
onderling en objectief met onze individuele geest (als ding zelf) in
eenheid verbindt, buiten het BWZ in een wezen-zelf, waarvan wij in
ons BWZ eveneens slechts begripsmatig een representant kunnen
hebben". M.a.w.: "de door het denken te vinden
ideële principes komen de dualist te ijl voor, en hij zoekt nog naar
realiteitsprincipes, waardoor zij kunnen worden gesteund".
De naïeve realist erkent enkel wat kan waargenomen worden, ook de
krachten waarmee de dingen onderling inwerken op elkaar moeten
waargenomen kunnen worden (want voor hem is het begrip een
hersenschim): hij verlangt naast het ideële bewijs van zijn denken,
ook het reële bewijs van z'n zinnen. Vandaar het primitief
openbaringsgeloof in een waarneembare God die wonderen verricht. Voor
het NR is wetenschap slechts beschrijving van de waarnemingsinhoud:
"Het NR met zijn fundamentele stelling omtrent de
werkelijkheid van al het waargenomene, wordt door de ervaring, welke
leert dat de inhoud van de waarnemingen vergankelijk van aard is,
weerlegd. De tulp die ik zie, is heden werkelijk; na een jaar zal
deze tulp in het niets verdwenen zijn. Wat heeft standgehouden is de
tulpensoort. Deze
soort is echter voor het NR louter een idee,
geen werkelijkheid. Zo verkeert het NR in de situatie dat zij haar
werkelijkheden ziet verschijnen en verdwijnen, terwijl het volgens
haar opvatting onwerkelijke, in tegenstelling tot het werkelijke
standhoudt". Zo'n onzichtbare realiteiten zijn:
erfelijkheid, levensprincipe, ziel, God...Het NR ziet God antropomorf
werkzaam (zoals een mens): "De onwaarneembare krachten, die
vanuit de waarneembare dingen werken, zijn eigenlijk, vanuit het
standpunt van het NR bezien, ten onrechte aangenomen hypothesen. En
daar het geen andere realiteiten kent, rust het zijn hypothetische
krachten met een waarnemingsinhoud uit. Het gebruikt derhalve een
zijnsvorm (de bestaansvorm van de waarneming) op een gebied waar hem
het middel, dat alleen tot een uitspraak over deze zijnsvorm bevoegd
is, namelijk het zintuiglijke waarnemen, ontbreekt". Het NR
spreekt zichzelf tegen, vandaar ontstaat het metafysisch realisme
(MR): dit construeert naast de waarneembare nog een onwaarneembare
realiteit die analoog aan de eerste denkt (dualisme). Het MR noemt
elke relatie tussen waargenomen objecten een realiteit, maar de
relatie is niet waarneembaar, enkel denkbaar. Geheel willekeurig
wordt de ideële relatie gemaakt tot een relatie die overeenkomt met
de waarneembare. De realiteit is dan de waarnemingsobjecten die
oneindig evolueren ingevolge onwaarneembare krachten. Het MR is een
tegenstrijdig mengsel van NR en KI (- de tegenstrijdig het van de
"onwaarneembare waarneming"). Die tegenstrijdigheid
kan pas overwonnen worden door te erkennen dat begrippen de relaties
vormen tussen waargenomen dingen. De vraag naar de grenzen van het
kennen bestaat aldus slechts voor het NR en voor het MR: voor haar is
het externe absoluut, de inhoud van het subject is een beeld van het
externe en de kennis berust op een overeenkomst tussen die twee.
Bij de
beschouwing van de vrijheid als realiteit, worden eerst de
factoren van het leven besproken. De filosofie van het gevoel wil
verkeerdelijk het individuele beleven tot het universele maken,
terwijl de filosofie van de wil (het thelisme) naïef-realistisch is
omdat ze het kennen, het voelen en het willen niet verbindt.
De idee van
de vrijheid. "Intuïtie is het zuiver in de geest
verlopende bewuste beleven van een zuiver geestelijke inhoud (...)
Slechts door een intuïtie kan het wezen van het denken worden
begrepen". Zoals voetstappen sporen nalaten in het zand, zo
laat het denken sporen na in de hersenen; net zomin als het zand iets
bijdraagt tot de voetstappen, dragen de hersenen tot het denken bij.
Onze organische gesteldheid heeft geen deel aan het wezen van het
denken. De constitutie heeft alleen te maken met het ontstaan van het
ik-BWZ vanuit dit denken. M.b.t. de wilshandeling moeten het motief
(dat momenteel is en samenhangt met het begrip) en de drijfveer (die
blijvend is en samenhangt met de menselijke constitutie)
onderscheiden worden. Steiner onderscheidt (1°) de subjectieve
aanleg om bepaalde begrippen tot motieven te verheffen (=
drijfveren), en (2°) de begrippen die het karakter beïnvloeden en
tot wilsuiting brengen (= doelstellingen). De drijfveren van de
zedelijkheid kunnen de driften zijn, de gevoelens en de begrippen.
Maar zowel de zedelijkheid op grond van autoriteit als deze op grond
van gewetensplicht zijn onecht: echte zedelijkheid gebeurt op grond
van inzicht, wat tegenstrijdig is aan het zedelijkheidsideaal van
Kant, die de veralgemeenbaarheid van een daad als criterium voor
zedelijkheid aanziet. Immers, aldus Steiner, valt volgens Kants
criterium het onderscheid tussen goed en kwaad weg, b.v. waar allen
het kwade willen. Steiners ethisch individualisme houdt in dat normen
en wetten hun ontstaan danken aan natuurlijke individuele aandriften
die algemene geldigheid verkrijgen. Zedelijkheid stoelt niet op
wetenschap, maar verhoudt zich tot het menselijk handelen zoals
natuurwetten zich verhouden tot een afzonderlijk verschijnsel.
"Slechts wanneer ik mijn liefde tot een object volg, ben ik
het zelf die handelt. Ik ga niet met mijn verstand te rade of mijn
daad goed of slecht is, ik breng haar ten uitvoer omdat ik haar uit
liefde doe". Daarentegen ontspringt de daad van een
misdadiger niet uit een idee: "Dit is immers juist het
karakteristiek van misdadige handelingen, dat ze bij de mens uit
elementen die buiten de idee liggen, voortspruiten". "Een
handeling wordt als een vrije daad aangevoeld, voor zover de
beweegreden daarvan uit het ideële deel van mijn individuele wezen
voortspruit. Elk ander deel van een handeling, hetzij uit natuurdwang
hetzij onder dwang van een zedelijke norm, wordt als onvrij
aangevoeld". Vrijheid is het in staat zijn zichzelf te
volgen; ze sluit de zedenwet niet uit, doch in. "Zedelijk met
elkaar in otsing komen is uitgesloten bij zedelijk vrije mensen".
"Leven in de liefde tot de daad en laten leven met begrip voor
het willen van een ander, is de fundamentele stelregel voor vrije
mensen". Dit wijst op een vertrouwen in de overeenkomst van
de intenties, de gezindheid of zielehouding. "In het
waarnemingsobject 'mens' ligt de mogelijkheid besloten zich om te
vormen, zoals in de plant de mogelijkheid tot groei. De plant middels
ingeboren wetmatigheid, de mens middels zijn eigen hand". "De
natuur vormt de mens tot louter natuurwezen, de maatschappij tot
wezen dat volgens wetten ageert, een vrij wezen kan alleen de mens
zelf van zichzelf maken". "De mens is er niet vanwege de
zedelijkheid, maar de zedelijkheid is er door de mens"."De
vrije mens handelt zedelijk, omdat hij een zedelijk idee heeft; doch
hij handelt niet opdat er zedelijkheid zou ontstaan".
Vrijheidsfilosofie
en monisme. Het NR zoekt een autoriteit bij God via het geweten,
en de zedenwetten worden zo bovennatuurlijke, op zichzelf staande
realiteiten (= MR). Men zoekt de oorsprong van de zedelijkheid buiten
zichzelf, waaruit een absolutisme: de zedelijke ontwikkeling van de
mensheid is dan een proces om de lijdende God te verlossen: het
mede-arbeiden om de weg van lijden en verlossing te bekorten. Volgens
Steiner is dit geen vrijheid - vrijheid vindt men pas waar men aan
zichzelf gehoorzaamt, in het monisme: "De mens is onvrij in
de wereld der waarnemingen; hij brengt in zichzelf de vrije geest tot
verwezenlijking"."Voor de monist is zedelijkheid
een specifiek menselijke eigenschap en is vrijheid voor de mens de
vorm om zedelijk te zijn".
Werelddoel
en levensdoel. In de materie veroorzaakt het vorige het volgende,
maar bij de mens kan een plan (een toekomst) een handeling
voorafgaan. De NR projecteert z'n doelgerichtheid in de natuur
('schepper'). Het monisme wijst het doelgerichtheidsbegrip overal af
(behalve bij de mens), want doelen moeten eerst gesteld worden.
De morele
fantasie (Darwinisme en zedelijkheid). "De vrije geest
handelt volgens impulsen, dat zijn intenties, die uit de totaliteit
van zijn ideeënwereld door het denken zijn uitgekozen". De
onvrije geest ageert volgens een autoriteit (b.v. een voorbeeld).
Wetten zijn slechts als verboden in begrippen gesteld. Wat men
concreet moet doen, kan men uitvinden via de morele fantasie en de
morele techniek, "de natuurwetenschappelijke leer van de
morele voorstellingen". Zoals de evolutieleer een
ontwikkeling is volgens natuurwetten, zo wordt in de zedelijke
evolutie door de mens verricht wat de natuur op een lagere trap doet.
De ethische norm is geen natuurwet doch moet geschapen worden. Pas
daarna kan hij gekend worden. Net zoals het ontstaan van nieuwe
diersoorten, ontstonden nieuwe zedelijke ideeën vanuit de morele
fantasie. Het ethisch individualisme (EI) is de kroon op het werk van
het zich eigen maken van de doorleefde openbaringsgodsdienst. Het EI
is de vergeestelijkte evolutieleer overgebracht op het zedelijk
leven. "Onvrij maakt de kerk mij wanneer ze zich tot heerser
van mijn geweten maakt".
De waarde
van het leven(pessimisme en optimisme). Twee opvattingen
staan tegenover elkaar: (1°) de wereld is de best denkbare (het
optimisme van Shaftesburry en Leibniz); het leed is alleen een tekort
aan goed; (2°) alles is kommer en kwel; niet-zijn is beter dan zijn
(het pessimisme van Schopenhauer en E. von Hartmann). Voor von
Hartmann is het zedelijk leven het participerren aan de vernietiging
van het bestaan: "God schiep de wereld om zich zo van z'n
oneindige smart te bevrijden". Men moet de dwaasheid van het
egoïsme inzien; het streven op zich verschaft vreugde. Tegen de
voorstanders van een calculus van lust en onlust, brengt Hartmann in,
dat lust en onlust slechts bestaan in zoverre ze gevoeld worden: het
is geen kwestie van afwegen middels de rede. Luststreven kan geen
blijvende bevrediging brengen. De volrijpe mens verleent zichzelf
zijn waarde en zoekt geen lust of plichtsvervulling; hij vindt
vervulling in het realiseren van wat hij wil.
Individualiteit
en soort. Uit deze tegenstelling distilleert Steiner een pleidooi
voor vrouwenemancipatie. De menselijke individualiteit stijgt boven
het (wetenschappelijk te benaderen) soortbegrip uit. "Het
zedelijk leven van de mensheid is de totaliteit van de scheppingen
der morele fantasie door vrije individuele mensen. Tot dit resultaat
leidt het monisme".
Tenslotte
worden de consequenties van het monisme behandeld. Het monisme
ziet alles als één. Het geeft een wereldverklaring op grond van de
ervaring; de bron van het handelen is de morele fantasie; de mens
maakt deel uit van de wereld. De realiteit zit in het samenkomen van
waarneming en begrip in het denken (- de waarnemingen apart geven
slechts een onsamenhangende chaos; de begrippen apart zijn loutere
abstracties). Het proces van de werkelijkheid speelt zich in het
denkende waarnemen af. Allen kennen wij dezelfde begrippen. Het
leven in de werkelijkheid, vervuld van de gedachteninhoud, is tevens
het leven in God. De door abstracte gevolgtrekkingen aangenomen
God is slechts de mens, overgeplant naar een bovennatuurlijke wereld
(...).De menselijke geest komt in werkelijkheid nooit
uit boven de realiteit waarin wij leven. Dit heeft hij ook niet van
node, daar alles wat hij ter verklaring van de werkelijkheid nodig
heeft, in de wereld ligt. Het monisme loochent het ideële
niet, het ziet zelfs een waarnemingsinhoud waaraan het ideële
ontbreekt niet voor werkelijkheid aan. Het vindt echter in het gehele
gebied van het denken niets, dat zou kunnen noodzaken - door het
loochenen van de objectieve geestelijke werkelijkheid van het denken
- buiten het ervaringsgebied van het denken te treden. Het
monisme loochent het transcendente.
In een eerste
aanhangsel typeert Steiner zijn Filosofie der vrijheid als een
gedachten-monisme. In een tweede aanhangsel (de voorrede bij de
eerste druk van dit werk) onderstreept hij dat we willen weten i.p.v.
louter te geloven. Dit werk vat derhalve de betrekking tussen
de wetenschap en het leven niet op zodanige wijze op, dat de mens
zich voor de idee heeft te stellen, , doch in die zin, dat hij de
wereld van de idee verovert om deze dienstbaar te maken aan zijn
menselijke
doelstellingen, die boven de louter wetenschappelijke uitstijgen. Men
moet zich bij het beleven tegenover de idee
kunnen plaatsen; zo niet,
dan wordt men door de idee geknecht.
(Wordt
vervolgd)
(J.B., 7
september 1997)
Verwijzingen:
Rudolf
Steiner, Filosofie der vrijheid. Grondtrekken van een
moderne wereldbeschouwing. Resultaat van observaties op zielsgebied
volgens natuurwetenschappelijke methode. Negende druk, Servire,
Katwijk, 1970.
Strijders voor eerlijke landbouw worden gecriminaliseerd terwijl aan het licht komt dat genetisch gemanipuleerde gewassen een gevaarlijk virus bevatten - zie: