Wat voorafging. Een job is een financiële erkenning voor een veronderstelde werkzaamheid, maar wie een job bezit, beschikt over een 'niet-profiteur'-pasje. 'Joblozen' worden beschouwd als maatschappelijk ten laste, ongeacht hoe hard zij feitelijk werken. Het draait om maatschappelijke erkenning en zo is het Westen in de kastenmaatschappij verzeild, want kasten betreffen die erkenning, ze delen mensen in, in schuldeisers en schuldenaren. De schuldeisers - bezittende klasse wegens het vaste inkomen - bezitten bovendien het recht om het weinige dat de joblozen nog bezitten, op te eisen. Het 'Mattheüseffect'. Sinds de creatie van de werkloosheid, is er naast Marx' proletariër nog een kaste bijgekomen die, als zij al overleeft, dat doet bij de gratie van het recht dat de anderen zichzelf aanmeten om die nieuwe kaste te beschimpen. Want dat doen de schuldeisers tegenover de schuldenaren, alleen al door onder die noemers te bestaan. In het Christendom wordt de kinderenloze, werkloze die alleen nog wordt beschimpt, beschuldigd en op het schavot gedood, uitgeroepen tot de godheid. Met de god van het zwarte schaap ontdoet de bezittende kaste zich van alle schuld. Verder werd de arbeid onterecht herleid tot een middel om aan geld te komen, terwijl ons werk vooreerst een spel hoort te zijn: het is het middel bij uitstek om de extase te bereiken die ons uit de dood optilt. Maar een duister noodlot zorgt ervoor dat het werk ons uit de handen wordt gerukt terwijl wijzelf herleid worden tot werktuigen in een ons onbekend proces en wie zich tegen dit verlies verzetten, en tegen de vervreemding, riskeren sociale uitsluiting - een zo erge foltering, dat de uitgeslotene gaat smeken om weer als levenloos werktuig mee te mogen draaien - de manipulatie is compleet, de zelfvernietiging van de mens een feit. De arbeid werd ons afgenomen: zij die een job hebben, werken niet meer; ze zijn herleid tot zielloze wertuigen in de handen van hebzuchtigen. En hebzucht maakt tevredenheid onmogelijk, men wil "vooruitgang" en men gelooft dat men aldus kan ontsnappen aan de doem die valt over allen die de plicht miskennen om te leven en te handelen, want dat doen zij die het zweet van hun aanschijn schuwen en die liever het 'zijn' inruilen tegen het 'hebben', het levende leven tegen het bezit van levenloze dingen. Hebzucht is een vorm van doodsverlangen, de hebzuchtige broedt op een levenloze steen die hij verkeerlijk aanziet voor het ei dat leven in zich draagt en toekomst. De onvermijdelijk periodiek optredende beurscrashes en de recessies bewijzen eigenlijk niets anders dan dat papieren geld niet groeien kan en dat winsten onvermijdelijk worden betaald met allerlei devaluaties. Bezit is slechts een illusie van leven en het kan slechts van tel zijn daar waar het leven zelf gegijzeld wordt. Helaas heeft het burgerschap zich meester gemaakt van het menszijn. Niet alleen alle gronden maar ook alle dingen zijn tot eigendommen verklaard en zelfs mensen. Met het geld zijn alle dingen met iets van de waardeloosheid van het geld besmet geworden, want op hun beurt kunnen zij als ruilmiddel fungeren en staat men dat ook toe en raakt men eraan gewend, zelfs als die ruilmiddelen mensen zijn. De tegendoelmatigheid die zich ontplooit in de geringste dingen die vooruitgang heten, wijst ons de weg die een terugweg is, door de inmiddels welbekende "grenzen aan de groei" nogmaals in 't licht te stellen. Zij hebben iets van de Griekse treurspelen en van de onafwendbare doem die blijkbaar op het mensengeslacht rust en zij houden niet op ons te tonen hoe machteloos wij uiteindelijk achterblijven waar wij ons pogen te verzetten tegen 't noodlot. De toren van Babel bestaat, staat pal voor ons en kijkt ons aan, vernietigend. Eigenlijk vestigt zich met het weefsel van de jobs een volstrekt anonieme, werkende machinerie met altijd en overal vervangbare onderdeeltjes die er zelf niet meer toe doen - terwijl het eigenlijk om ons, mensen, is om wie het allemaal moest draaien... De vervreemding tussen de arbeider en zijn werk... De handelaren - onwetend en niet-creatief doch rijk - hebben alle werkers aan zich onderworpen omdat alleen zij machines konden kopen. Handelaren maken van alles alleen maar geld en wat in geld werd omgezet, is niets meer waard, behalve als er overvloed is. Is er schaarste, dan wil vanzelfsprekend niemand zijn levensnoodzakelijke brood nog inruilen tegen een waardeloos vel bedrukt papier. Het gouden kalf leeft dus bij de gratie van een overvloed, wat tevens wil zeggen dat het eigenlijk onmisbare nooit voor geld te koop kan zijn. Massaproductie... werkt die overvloed in de hand welke aan het geld zijn macht verschaft. Handelaren worden nog veel rijker maar deze machthebbers zijn uitgerekend de minst bekwamen. Handelaren kunnen enkel kopen en verkopen en zij worden almaar rijker in de mate dat zij de mensen almaar harder bedriegen. En deze lieden krijgen het sinds die industriële revolutie in de wereld voor het zeggen. En ze worden in hun gewetenloosheid extra gestimuleerd doordat zij tegenover niemand verantwoordling hoeven af te leggen: de industriële omwentelingen vormen een dermate plotselinge en abrupte breuk dat niemand er op voorbereid was. De handelaren staren zich uiteraard blind op de verkoop en op de mogelijke opbrengst van die goederen. Spotgoedkope grondstoffen, lage loonkosten en massaproductie verdringen de kwaliteit én van het product, én van de arbeid, én van de arbeider. Kinderarbeid, ondervoeding, verpaupering, groeiende ontevredenheid op de markt door steeds meer overbodige en zelfs schadelijke producten. Bovendien is daar de reklame: de rode loper werd uitgerold voor de industrieën van koning alkohol, van tabak en van principieel alle drugs. De afvalberg... onwegwerkbaar. Met op de afvalberg: de kwaliteit, de ethiek, de arbeider zelf én zijn kroost, de arbeidsvreugde, de schone lucht, de veiligheid en de gezondheid... en tenslotte ook de vaste job. Herleid tot werktuigen, staan allen nu in dienst van de productie in plaats van andersom. Die productie zelf staat in dienst van een nog grotere productie - omdat alleen middels de overvloed, het geld aan macht wint. Edoch, waar het papieren geld meer waard geacht wordt dan het dagelijks brood, daar heerst de waanzin en kan alleen de honger de mensen weer tot rede brengen.
De paradox van de ganse werkloosheidsproblematiek is dat niet de werklozen doch de werkenden een bijzonder problematische situatie in de hand werken. Op papier zijn uiteraard de werklozen het probleem omdat zij geen geld in het laatje brengen terwijl zij wel geld kosten aan de maatschappij, maar in de praktijk schort er in de eerste plaats wat met de werkenden omdat zij, zoals hoger aangestipt, vervreemd van hun werkzaamheid handelen, niet meer (mogen of kunnen) weten wat ze voortbrengen en, op de keper beschouwd, nog slechts werktuigen zijn, gevangen in een keurslijf zoals radertjes van een machine die vastzitten aan die machine.
De arbeider weet niet langer wat hij doet, wat hij voortbrengt, waarvoor het dient, of het nuttig dan wel schadelijk is voor anderen en voor hemzelf - het enige wat hij nog doet, is: functioneren, energie verbranden, instructies volgen, een programma afwerken, kortom: klakkeloos uitvoeren wat hem door diegene die hem zijn loon verschaft, wordt opgedragen te doen. Want de te werk gestelde werkt niet langer naar zijn product toe - het laat hem principieel koud of hij voedsel produceert ofwel wapens - en hij werkt ook niet langer omdat hij zich zou amuseren: hij tobt zich nog slechts af omwille van het loon dat dienen moet om aan hemzelf en eventueel aan de van hem afhankelijken - bijvoorbeeld zijn gezin - voedsel en onderdak te kunnen verschaffen. In feite betekent dit dat "vrouw en kind" vandaag door het kapitaal gegijzeld worden om werkkrachten ertoe te verplichten zichzelf tot zielloze werktuigen te herleiden en zodoende de kaste van de rijken nog meer te verrijken.
Geen nood, zo zou men op het eerste gezicht denken: geen nood als de arbeider niet zélf meer weet wat hij maakt, want alvast iémand zal dat wel weten, iémand zal zich wel om het product bekommeren. En precies dàt is onwaar, want de arbeider wordt bestuurd door de handelaar, de eigenaar van de machine, die slechts één doel voor ogen heeft: zélf zoveel mogelijk winst maken. Of het product degelijk is, of de arbeider zich amuseert of niet, of hij met zijn loon al dan niet zijn gezin kan voeden: dat alles vraagt de kapitalist zich helemaal niet af tenzij en in de mate dat hij daartoe gedwongen wordt - bijvoorbeeld door de vakbonden.
De arbeider arbeidt ondanks het inzicht dat het de fabrikant niet te doen is om een product van goede kwaliteit en ook in weerwil van het besef dat hij zijn beste krachten wijdt aan het tot stand brengen van veelal waardeloze en zelfs schadelijke spullen. Bijgevolg is arbeidsvreugde uiteraard uitgesloten. De repetitieve bewegingen die het werk meestal vergt, maar ook de ganse werkomgeving en de omstandigheden zijn vaak alles behalve bevorderlijk voor de gezondheid en voor het humeur. Als er nog enig geluk te bespeuren valt in het werk, vandaag, dan kan alleen nog het bittere geluk worden bedoeld waarmee men dagelijks, een leven lang, samen met collega's dezelfde lijdensweg aflegt totdat men afscheid neemt van elkaar en van dit 'werk', om dan de genadeslag te ontvangen, meestal in de vorm van de pensioendood, maar vaak ook eerder.
Het percentage van de werknemers die nog op een min of meer bevredigende manier aan de slag kunnen, zakt voortdurend. 'Flexibiliteit' en 'bijstuderen' zijn slechts enkele voorbeelden van mooie en modieuze termen die veelal slechts verwijzen naar werknemers als achter de kar gespannen paarden. En de karren zelf worden niet eens bestuurd: onderhevig aan de zwaartekracht, bollen zij enkel de steile helling van de minste weerstand naar beneden, recht de afgrond in. De flexibele is hij die zich in de diepte mee laat trekken.
Men mag zich hier vooral niet vergissen: de zwaartekracht verwijst inderdaad naar de weg van de minste weerstand, want de weg en de wet van de vrije markt is zeer verwant aan die van de vrije val. De race naar de maximale winst betekent tevens de vrije val voor kwaliteit, gezondheid en veiligheid. Het streefdoel van de winstmaximalisatie maakt van het geld het einddoel en van het product een middel waarvan op zijn beurt de arbeider een middel is: de arbeider dient om een product tot stand te helpen brengen dat winst oplevert, wat wil zeggen dat het veel te veel kost in verhouding tot wat het slechts waard is. De arbeider en het product dat hij moet voortbrengen, staan ten dienste van het bedrog van de fabrikant, de kapitalist of dus de rijke handelaar, die slechts zichzelf nog meer wil verrijken, die slechts de massa wil bestelen. Wat een gigantisch maatschappelijk scheppingsproces met onderlinge samenwerking moest zijn met het oog op het zo bewoonbaar en zo comfortabel mogelijk maken van de wereld, kwam in handen van lui die dit alleen maar konden misbruiken omdat zij van oudsher bedriegers en dieven zijn. Het gevolg is uiteraard nefast: geen humaan scheppingsproces voltrekt zich op de arbeidsvloer, geen veredeling van al de levensmiddelen en geen betere wereld als resultaat, maar wel een pervertering van dat alles, met een levenslange lijdensweg voor werknemers tot in den treure, een vernieling van al het goede dat de aarde bieden kon en een aanzwengeling van het kwaad, een verslaving van de consumenten aan gifstoffen - zo immers worden zij, net zoals in de roofmoord, op de snelst mogelijke manier van al hun resterende bezit ontdaan.
Alleen de werklozen kunnen nog werken - dat is de paradox van de ganse toestand. Al wie niet aan handen en voeten gebonden liggen - en dat zijn zij die beschikken over vrije tijd maar tevens over de vrijheid om hem goed te gebruiken, zijn principieel nog in staat om vrij te handelen, om de gang van zaken in vraag te stellen en om niet alleen passieve toeschouwer te zijn van het ganse maatschappelijke gebeuren maar om dit gebeuren tevens te onderzoeken. Werklozen zijn niet zozeer mensen zonder werk maar zij zijn in de eerste plaats mensen zonder betaalde job, wat wil zeggen: mensen die vrij zijn van de hoger genoemde chantage, manipulatie en conditionering waarvan alle werkenden het slachtoffer zijn. Werklozen zijn bovendien vrij van de oogkleppen die hen blind doen functioneren, en zij hebben zich ook niet die rem aangekweekt die werkenden hebben, en die moet verhinderen dat zij zich nog afvragen of het wel goed is wat ze doen. Werklozen zijn veelal vrij van al die rampzalige beknottingen die werkenden op de werkvloer opdoen om het ondanks alles vol te kunnen blijven houden en in wezen kunnen zij dan eigenlijk maar best van de nood een deugd maken door die mogelijkheden aan te spreken die alle anderen moeten missen.
Maar er is nog een functie die door de werklozen uitgeoefend wordt en die essentieel blijkt voor het maatschappelijke welzijn in zijn geheel: de kaste van de werklozen functioneert namelijk als een maatschappelijke zondebok.
De Franse filosoof René Girard heeft het mechanisme beschreven waardoor een groep zijn agressie kanaliseert naar één slachtoffer toe - een zondebok, in dit geval een kaste - om zich vervolgens van dat slachtoffer en meteen van zijn eigen agressie te ontdoen. De zondebok wordt eerst beschuldigd of met schuld beladen en vervolgens wordt hij mét die schuld de dood ingestuurd. Soms wordt de zondebok nadien vergoddelijkt omdat het tenslotte dankzij hem is dat men zich weer goed kan voelen.
Er is veel geschreven over de theorie en over de gebruiken in verband met dit mechanisme, maar ontegenzeggelijk illustreert het bestaan ervan hoe dan ook andermaal de meedogenloosheid van de natuur die personen noch rechten erkent en die allesbehalve moreel goed is. In het geval van de werkloosheidskaste wordt de zondebok niet letterlijk doch maatschappelijk gedood - eigenlijk verbannen. Hij wordt uitgesloten uit het wereldse verkeer, zogezegd omdat hij er niet toe bijdraagt, en het onrecht in dezer schuilt in het feit dat dit terzijde van de wereld staan niet volgt uit de wil van de werkloze, maar uit zijn 'zwakheid', zodat hier slechts het ordinaire "recht van de sterkste" speelt.
Zoals bekend, is inzake sociale uitstoting vooral de onderscheidingsdrang werkzaam, die zich hier op de meest goedkope en gemene manier manifesteert: het feit indachtig dat 'geluk' een zaak is van sociale vergelijking, gaat de groep zich beter voelen wanneer hij een minderheid van zwakkeren afstoot. Het doet er dan niet toe of hij deze minderheid doodt ofwel onderhoudt of zelfs in de watten legt en verheerlijkt - zoals men dat soms met gehandicapten doet: alleen al door die minderheid te isoleren, bereikt de groep zijn doel; isoleren of afzonderen is immers reeds per definitie het tentoonstellen van die zwakheden die de groep als zodanig kenmerken.
Deze methode staat haaks op de christelijke naastenliefde die daarentegen de zwakheid - de naaktheid - van geliefden met de eigen mantel verbergt. Werklozen, gehandicapten, ouderlingen, vreemdelingen en zo meer: zij worden tot zondebokken van zodra zij niet meer eerst als mensen maar als werklozen, gehandicapten, ouderlingen en vreemdelingen worden benoémd. Vervolgens immers worden zij uit de groep verbannen en ondergebracht in speciale 'tehuizen' (of categorieën) die immers op maat gemaakt zijn van de zwakheden die zij delen. Want men kan toch zeker niet verwachten dat mensen die zelf geen rolstoel nodig hebben, hun huizen laten ombouwen voor rolstoelgebruikers? Kan men dan verwachten van mensen die niét oud zijn, dat zij accessoires aanbrengen voor ouderlingen en dat zij rekening met hen houden? Want daar gaat het tenslotte om: dat een welbepaalde categorie van mensen geen rekening zou hoeven te houden met anderen, die zwakker zijn, want alom weerklinkt hetzelfde rijm: "Ik ben toch niet mijn broeders hoeder!?"
Over het hoofd gezien wordt wel dat wie niét werkloos, gehandicapt, oud of allochtoon zijn - dat zij dit vooralsnog niet zijn. Werkenden, gezonde en jonge mensen en ook mensen die hier ten lande thuis zijn, behoren immers tot een bijzonder veranderlijke groep en het geluk waarop zij bogen, is uitermate precair en broos. Meer nog: er is niet slechts het gevaar dat de werkende ooit zijn job kan verliezen - hij zàl ooit zijn werk verliezen, de vraag luidt slechts wanneer dat gebeuren zal. Dat jongelui ooit oud zullen zijn, is een zekerheid als ze niet voortijdig sterven. Het lot kan in een fractie van een seconde de meest gezonde lui veroordelen tot levenslang in de rolstoel. En rapper dan men denkt, breken onlusten uit of komt men in situaties dat men zijn land moet ontvluchten en dat men elders aanspoelt - niet als bevelen uitdelende toerist die immers geld heeft en die in de watten gelegd wil worden, maar als bedelaar, als schooier. De groep die zich goed wil voelen door anderen af te stoten, is de meest veranderlijke van alle mogelijke groepen; hij is nog labieler dan de groep van de levenden, die weliswaar zeer talrijk blijft doorheen de tijden. Zo zijn er vandaag zes miljard mensen; binnen anderhalve eeuw zal die groep waarschijnlijk nog talrijker zijn; maar niemand die vandaag leeft, zal dan nog tot die groep behoren. De groep die zich verlustigt in het afstoten van anderen, stoot uiteindelijk zichzelf reeds van nature af krachtens de oppermacht van de dood die aldus recht spreekt over allen.
(Jan Bauwens, 10 maart 2009)