René Coppitters en De oerwiskunde:
een Copernicaanse revolutie vanuit de getallenleer
een boekbespreking
Het gebeurt niet elke dag dat de wetenschappen het over een andere boeg gaan gooien: het heliocentrisme, de evolutietheorie, de relativiteitstheorie en de ontdekking van het DNA zijn enkele gekende voorbeelden van grote sprongen voorwaarts in het leven van de geest. De toetssteen bij uitstek voor de waarde van zo'n nieuwe theorie is dat zij met gemak oude raadsels en problemen kan oplossen. Het klinkt ongewoon, maar het onderhavig werk doorstaat deze proef.
De Oerwiskunde. Wiskundige Ethiek (SABAM ISBN 19467 d.d. 31-05-'05) mag ongetwijfeld de bekroning van Coppitters' werk heten. Van de hand van deze Vlaamse geleerde verschenen reeds talrijke publicaties over serieuze grondproblemen in de algebra. Kenmerkend voor zijn werk is dat Coppitters de wiskunde, met haar geschiedenis, tot leven brengt en accuraat weet te verbinden met de filosofie, de theologie, de wetenschappen en zelfs met de politiek.
In Het Dualistisch en Complementair Karakter van Schepping en Evolutie (1961-'64) wordt uitgelegd, haarfijn en met sprekende voorbeelden en toepassingen, hoe de scheppingsleer en het evolutionisme elkaar raken in het visionair beeld van de "evoluerende schepping".[i] Daartoe wordt, onder meer, de kwantumfysica benut, welke in dat werk een onovertroffen duidelijke uitleg krijgt. In het licht van zijn vernieuwende visie komen telkens de wijsbegeerte en de wijsheden van de grote wereldgodsdiensten tot hun recht. De Universele Getaltheorie. Priemgetallen - Restklassen en Modulaire Vormen (1998), geeft onder meer het bewijs van de Grote Stelling van Fermat en van de verbeterde conjectuur van Taniyama-Shimura. Dit werk kondigt eigenlijk het onderhavige, lang verwachte boek aan: De Oerwiskunde.[ii]
De geschiedenis leert dat menig vernieuwer heeft moeten opboksen tegen muren van onbegrip, hypocrisie, onwetendheid en machtsmisbruik. In de huidige tijd, gekenmerkt door vriendjespolitiek en navenante onbekwaamheid, is dit euvel er niet minder op geworden. Wetenschappelijke fondsen schamen zich niet om prijzen uit te schrijven die alleen voor burgers van de provincie toegankelijk zijn, of om inzendingen spoorloos te laten verdwijnen, zoals in 1967 ook gebeurde met Coppitters' Filosofie in een Assenkruis[iii]. De industriële spionage kende nooit zo'n meedogenloze impact als vandaag. Het wetenschappelijk onderzoek verwordt tot een middel om de roem van kapitaalkrachtige industrieën te verzekeren. Bovendien maken gevestigde machten en theorieën meer dan ooit aanspraak op onschendbaarheid. Kortom: niettemin wij leven in de schijn van het tegendeel, blijkt het vandaag haast onmogelijk geworden om het nieuwe ingang te doen vinden. Maar middenin dit slagveld is De Oerwiskunde nochtans een wonderlijk feit.
Dit werk is zo omvattend dat een beknopte bespreking het onvermijdelijk tekort doet. Toch weze hier alvast een tipje van de sluier opgelicht: waarover gaat het boek en waarom is het van onschatbare betekenis, niet alleen voor de wiskunde, maar voor elke wetenschap waarvan de 'oerwiskunde' zich als de moeder openbaart.
Nu de dictatuur van de vrijheid heerst, aldus de auteur, is er weer vraag naar oerwaarheid en originaliteit: de oorsprong is zoek en moet teruggevonden worden in functie van onze nood aan zekerheid en aan betrouwbaarheid.
In De Oerwiskunde voltrekt zich deze zoektocht naar de eerste en onaantastbare beginselen van de algebra. Meteen worden talloze mimicry's ontmaskerd die in de loop der tijden de getallenleer hebben besmet. Die 'schijnwaarheden' hebben de wiskunde danig scheefgetrokken, dat zij nu opgescheept zit met een aantal onoplosbare raadsels, waarvan wij de ronkende namen kennen: de Grote Stelling van Fermat (1637), het Vermoeden van Goldbach (1742), het Vermoeden van Poincaré (1875?), de conjectuur van Taniyama-Shimura (1955) en nog andere. Het bestaan van deze mysterieuze raadsels laat vermoeden dat de wiskunde zelf ergens op een fout spoor is beland. Dat al de hier genoemde problemen middels de 'oerwiskunde' perfect oplosbaar worden, bewijst onomstotelijk de kracht en de waarde van Coppitters' theorie.
De auteur herinnert eraan dat de waarheid principieel eenvoudig is: slechts de leugen wordt gekenmerkt door een complexiteit met de bedoeling verwarring te stichten. De waarheid dient in onze wereld en met onze begrippen uitdrukbaar te zijn, niet met begrippen die betrekking hebben op het onwaarneembaar kleine of grote. Zij moet bovendien naar de "eenvoudigste uitdrukking" zoeken. De grondwet van de 'oerwiskunde', of de Grondstelling van de Universele Getallentheorie geeft "geordende vrijheid", niet door een compromis, (zoals dat het geval is met vele schijnwaarheden die zich beroepen op vele kenmerken van het ware terwijl zij het essentiële kenmerk ontberen), maar door volkomen respect voor de waarheid. Vandaar start het werk met het meest eenvoudige, zijnde de rij van de natuurlijke getallen.
De natuurlijke getallenrij bestaat uit priemgetallen, samengestelde getallen, énen en nullen. Alle getallen zijn afleidbaar door bewerkingen te maken op de gehele getallen. De zogenaamde 'irrationele getallen', bijvoorbeeld, scheppen slechts verwarring en dienen uit de indeling verwijderd te worden. Het 'irrationele' duikt op wanneer men bijvoorbeeld delingen maakt zoals 43:7. Hanteert men de klassieke staartdeling, dan bekomt men een getal met een eindeloze reeks cijfers na de komma: 43:7=6,142857... Maar met het alternatief - de restdeling - wordt deze deling exact opgelost als volgt: 43:7 is gelijk aan 6 met rest 1. De toepassing is analoog voor worteltrekkingen. De restdeling, die helemaal vrij is van 'irrationele' getallen, wordt nu in Coppitters' getallenleer benut als middel ('determinant') voor een (perfecte) ordening van de getallenrij.
We kennen de ordening met één grondtal, bijvoorbeeld in het decimaal of in het binair stelsel, waarbij de getallen geschreven worden als som van de machten van het grondtal. Maar er is ook een ordening met twee grondtallen mogelijk, waardoor men uitdrukking kan geven aan, onder meer, de zogenaamde 'complexe getallen' (a+bi). Zo bijvoorbeeld staat het paar (3,2), in de (modulaire) vorm a²+b², voor 3²+2² of dus het getal 13. In de (modulaire) vorm a²-b² wordt 13 gevormd door het paar (7,6), aangezien 7²-6²=13. Het voordeel van deze schrijfwijze is dat ze "een wisselwerking in het hart van de wiskunde" mogelijk maakt: "de wiskunde wordt interactief, net zoals de natuurkunde", en de absolute zekerheden gelden als de "glans van het mysterie".[iv] De grondwet van de Universele Getaltheorie stelt nu dat de volledige verzameling van de priemgetallen kan gereproduceerd worden op elk exponentieel niveau (waarbij de 'exponent' slaat op het betreffende priemgetal[v]), door gebruik te maken van drie modulaire vormen, namelijk: (A) a²+pb²; (B) a²+b²; (C) a²-pb², terwijl de priemgetallen zelf op grond van hun respectievelijke restklasse (bij deling door 4pR, of dus: modulo 4pR) ingedeeld worden in vier groepen, namelijk ABC, A, B en C. Iedere classificatie, op deze wijze bekomen, is een unieke transformatie van de volledige verzameling van de priemgetallen.[vi] Coppitters noemt de modulaire vermenigvuldiging "de geslachtelijke X in de wiskunde".[vii]
Het kan hier niet de bedoeling zijn om in detail te treden, maar het weze alvast vermeld dat De Oerwiskunde haar grondwet in detail illustreert, wat ettelijke bladzijden met veel uitgewerkt tabellenmateriaal in beslag neemt. Interessant is dat, in de loop van dit bewijs, actuele wiskundige problemen ter sprake worden gebracht en worden opgelost. Ziehier slechts één voorbeeld:
In de zoektocht naar een bewijs voor Fermat's theorema, heeft men zich altijd blindgestaard op de zogenaamde 'Pythagoras-tripels', alom gekend in hun eenvoudigste grondvorm, zijnde: (3,4,5), welke staat voor: 3²+4²=5². (Het oneindig aantal van al deze tripels is principieel berekenbaar met een relatief eenvoudige formule). Edoch, deze tripels hebben niets met Fermat te maken: ze gelijken weliswaar op de notatie an+bn=cn in zijn theorema, maar daarmee is dan ook alles gezegd. De oerwiskunde brengt aan het licht hoe de blunder is kunnen ontstaan: in werkelijkheid is hier immers geen tripel aan het werk, maar wel een vierterm waarvan de vierde term bij de tweede machten toevallig altijd gelijk is aan 0. Coppitters: "De nul mag niet worden weggelaten want ze is het resultaat van een modulaire bewerking, net als 3, 4 en 5".[viii] De betrokken paren in ons voorbeeld zijn immers (3,4) en (5,0). Uit (a,b) en (c,d), alhier (2,1) en (2,1), volgt immers als eerste oplossing dat x=ac-bd=3 en dat y=bc+ad=4, waaruit het eerste koppel (3,4), en als tweede oplossing dat x=ac+bd=5 en dat y=bc-ad=0, waaruit het tweede koppel (5,0). Coppitters: "De wiskundigen uit de 16de eeuw liepen met open ogen in die val, verblind als ze waren door de ontdekking van de analytische meetkunde. En deze verblinding, nog verergerd door een paar andere blunders in de 18de eeuw, bleef vernietigend werken op elke poging om Fermat te bewijzen".[ix]
Op analoge manier worden het Vermoeden van Goldbach en al de andere genoemde getaltheoretische raadsels uit de doeken gedaan: Coppitters verklaart telkenmale de grond van het probleem, en toont aan hoe het zich oplost in het licht van de 'oerwiskunde'.
De 'Universele Getallentheorie' op zich vraagt een ernstige en diepgaande studie, maar zij is principieel voor iedereen die deze inspanning wil leveren toegankelijk, en dat is een grote troef. De wiskundige ontdekkingen op die weg, blijken tevens niet zonder gevolgen op buiten-wiskundige terreinen: de implicaties van deze verrassende theorie zijn legio. Coppitters: "De oerwiskunde is in zijn specifieke gevallen even voorspelbaar als de natuur! Wetmatigheid sluit in het algemeen alle toeval uit, maar veroorzaakt daardoor geen eentonigheid! Integendeel, de wiskunde, en speciaal de oerwiskunde, is een onuitputtelijke bron van spelletjes en andere vermakelijkheden (...) die juist steunen op het onverwachte element dat zich in sommige specifieke gevallen voordoet. Een mirakel is een gebeurtenis die niet onmogelijk mag zijn maar die slechts onder zeldzame samenloop van omstandigheden kan optreden. Ook in de getallenleer zijn daar mooie voorbeelden van die allemaal beantwoorden aan de wetten van de oerwiskunde".[x]
De 'sophisticated nonsense', de 'wiskundige erfzonde' en de 'Emmaüs-gangers' krijgen een plaats; een heel netwerk van tot nu toe onbekende relaties komen aan het licht; Wiles, Faltings, Darwin, Bernouillie, Kümmer & Dirichlet, Mordell, G.B. Dantzig, Oesterlee & Masser, Frey, S. Hawking, Gauss en vele anderen worden uitgebreid besproken in het perspectief van de 'oerwiskunde'.
Nog belangrijk is, dat blijkt dat specifieke 'denkfouten' uit de wiskunde ook opduiken in andere wetenschappen, en in de politiek, welke er door gecorrumpeerd worden. De theorie van Coppitters biedt een sublieme blauwdruk van toepasselijke oplossingen.
En dan blijft wellicht de pertinente vraag van de kritische lezer deze: worden de genoemde Vermoedens van Fermat, Goldbach en nog andere, hiermee daadwerkelijk bewezen? Over het antwoord kan geen enkele twijfel bestaan: binnen de Universele Getallentheorie zijn de bewijzen onbetwijfelbaar en sluitend. De Universele Getallentheorie zelf steunt uiteraard op haar (hoger beschreven) "grondstelling". Een mogelijke tegenwerping, namelijk dat deze grondstelling weliswaar waarschijnlijk is maar misschien ook wel 'ns onbewijsbaar kon blijken, ware mijns inziens onterecht. In de eerste plaats omdat de fundamenten (axiomata) van een getallentheorie per definitie aanvaard dienen te worden. Bovendien: wie de theorie als zodanig verwerpt, dient zich rekenschap te geven van het feit dat zij nochtans alle genoemde problemen onder één noemer brengt en oplost. Maar dat is werk voor deskundigen terzake.
Wie er meer wil over weten, dient het boek zelf te lezen. Het zal dan duidelijk worden waarom dit werk mettertijd zal gaan behoren tot een van de belangrijkste uit de geschiedenis van het hedendaagse denken.
René Coppitters, De Oerwiskunde. Wiskundige Ethiek, SABAM ISBN 19467 d.d. 31-05-'05, is verkrijgbaar op CD zoals aangekondigd op het internet.
Jan Bauwens, Serskamp, september 2005.
[ii] De uitgave, getiteld: De Universele Getaltheorie wordt hier enkel ter vervollediging vermeld. In de bijzonder leerzame correspondentie die recensent dezer met de auteur van het besproken werk mocht hebben, legt de Heer Coppitters er de nadruk op dat met De Oerwiskunde het boek uit 1998 verbeterd wordt, o.m. in een belangrijke correctie m.b.t. de differentieerbare structuren. Hij raadt dan ook aan om niet de Universele Getaltheorie te lezen, dat zou immers voor misverstanden kunnen zorgen: De Oerwiskunde (2005) vervangt én verbetert het boek uit 1998.
[iii] René Coppitters, De Oerwiskunde: 26.
[v] Opgelet: de term "exponent" slaat hier niet op een gewone machtsverheffing, evenmin als de term "machten" in de lijsten die in het werk aan bod komen, maar wel slaat deze term op de waarde van de coëfficiënt van b in de modulaire vormen a²+pb² en a²-pb². Die coëfficiënten zijn telkenmale priemgetallen, met uitzondering van de coëfficiënt van b in de eerste lijst, die gelijk is aan 1. Zo geeft de lijst van de zgn. "eerste machten" met als modulaire vormen: (AB) a²-b² en a²+b², (A) a²-b², en (B) a²+b², een waarde van p gelijk aan 1. In de lijst van de zgn. "tweede machten" met als modulaire vormen: (ABC) a²+2b², a²+b² en a²-2b², (A) a²+2b², (B) a²+b², en (C) a²-2b², een waarde van p gelijk aan 2. In de lijst van de zgn. "derde machten" met als modulaire vormen: (ABC) a²+3b², a²+b² en a²-3b², (A) a²+3b², (B) a²+b², en (C) a²-3b², een waarde van p gelijk aan 3. In de lijst van de zgn. "vijfde machten" met als modulaire vormen: (ABC) a²-5b², a²+b² en a²+5b², (A) a²-5b², (B) a²+b², en (C) a²+5b², een waarde van p gelijk aan 5. Enzovoort.
[vi] Voor een letterlijke weergave, cf.: o.c.: 43. Principieel kunnen er zoveel classificaties (lijsten) geconstrueerd worden als er priemgetallen bestaan. In De Oerwiskunde worden lijsten weergegeven voor de machten 1, 2, 3, 5, 7, 11, 19, 13, 17 en 37, maar ook worden de 'mimicry's' ('nabootsingen') belicht in bvb. de derde machten (m.b.t. Fermat en Poincaré) en in de vierde machten.
[vii] Persoonlijke correspondentie met recensent dezer, bijlage bij Coppitters 1998, pagina 3, handschrift in de marge.
|