Alle rechten voorbehouden Een variant van deze blog is te vinden op seniorennet op het volgende adres: http://blog.seniorennet.be/tisallemaiet/
24-12-2008
De zelfverklaarde paus over sexualiteit
De zelfverklaarde paus over sexualiteit
Als men, geheel afgezien van een aantal bijzondere bezwaren tegen de kerkelijke standpunten inzake sexualiteit in het algemeen, de mening van de paus terzake bekijkt, dan lijkt zij niets anders in te houden dan de wens om àlle sexualiteit voorgoed uit de wereld te verbannen: "Wég met de natuur, en leve de katholieke cultuur!" Edoch, het Vaticaanse standpunt is niet zo onschuldig...
Homofiel zijn mag, er naar handelen mag niet, zo stelt de paus. Maar men mag niet vergeten dat de kerk homofilie over dezelfde kam scheert als "alle andere vormen van promiscuïteit", wat wil zeggen dat zij niet alleen homosexualiteit veroordeelt, maar élke vorm van sexualiteit buiten het kerkelijke huwelijk. Meer nog: als het van de paus afhangt, dan zal men ook binnen het huwelijk geen sex hebben, want voorbehoedsmiddelen worden verboden: enkel en alleen betrekkingen gericht op de voortplanting zijn toegelaten. En men kan zich afvragen: waarom al niet de sex geheel verbieden, daar de wetenschap haar vandaag reeds overbodig heeft gemaakt? (Hetzelfde geldt trouwens ook al voor mannen: dankzij de wetenschap zijn zij sinds kort voor de voortplanting geheel overbodig.)
Als men de 'logica' van de kerk zou doortrekken, dan mochten bijvoorbeeld mensen zonder kinderwens wel huwen, maar als ze consequent waren, dan mochten ze geen betrekkingen hebben: hun sex kon immers onmogelijk gericht zijn op de verwekking van een kroost als zij dat niet wensten. Hetzelfde lot deelden onvruchtbaren: ze konden evenmin trouwen want van zodra één van de twee onvruchtbaar was, konden immers geen kinderen worden verwekt en was alle sex a priori verboden. En dat gold eveneens voor vrouwen na de menopauze en voor mannen die niet langer vruchtbaar waren. Ze konden weliswaar gehuwd zijn, maar hun betrekkingen waren even zondig als de homosexuele.
Maar de logica van de kerk maakt vreemde bochten: gehuwden mogen een kroost intenderen en betrekkingen hebben zolang zij zelf de natuur in haar gang niet hinderen, zo meent de paus. De onvruchtbaarheid zelf verbiedt de verwekking van kinderen, maar het huwelijk als zodanig wordt blijkbaar sterker geacht dan de natuur, want het volstaat dat onvruchtbaren kinderen wénsen opdat zij (uiteraard binnen het huwelijk) zouden worden toegelaten tot sex.
Voortplanting mag slechts binnen het huwelijk én het huwelijk is uitsluitend op de voortplanting gericht, zo zegt de kerk: niet alleen promiscuïteit (/buitenhuwelijkse betrekkingen) maar ook binnenhuwelijkse betrekkingen zijn verboden als daar voorbehoedsmiddelen bij te pas komen. Anderzijds mogen mensen die helemaal geen kinderen (kùnnen) wensen (omdat zij onvruchtbaar zijn), niettemin trouwen én betrekkingen hebben... op voorwaarde dat zij onderling van geslacht verschillen. Zijn ze van hetzelfde geslacht, dan kunnen ze niet trouwen en zodoende worden ze evenmin toegelaten tot sex.
De essentie van deze regelgeving? De kerk plaatst homosexualiteit en promiscuïteit op één lijn: beide zijn verboden omdat zij buitenhuwelijks zijn, en dus omdat zij de zegen - dat wil zeggen de toelating - van de paus niet krijgen, en dat is een "waarom-daarom"-argument. De katholieke kerk acht zich zonder meer de eigenaar van de sexualiteit van jan en alleman.
Uiteraard heeft dat helemaal niets meer met godsdienst te maken, laat staan met christendom. Het heeft wel alles te maken met het tegendeel van religie én van christendom, namelijk met (wereldse) macht. Zoals men weet, acht sinds de zondeval zich de duivel heerser over de wereld, en tot drie keer toe trachtte hij zelfs Christus met zijn vermeende macht te verleiden. Alle gekheid op een stokje, maar: kon de duivel ooit treffender verschijnen dan in de persoon van de paus?
(Jan Bauwens, Serskamp, 24 december 2008)
22-12-2008
Godsdienstvrijheid, een contradictie?
Godsdienstvrijheid, een contradictie?
Heel wat sciëntisten maken zich sterk met het argument dat alle niet-sciëntistische uitgangspunten ter verklaring der dingen elkaar onderling tegenspreken, terwijl binnen het sciëntisme zelf eensgezindheid zou bestaan. Men hoeft geen logicus te zijn om in te zien dat dit argument geen hout snijdt, omdat eender welke strekking er kon mee uitpakken. Jehovahgetuigen, bijvoorbeeld, kunnen aanbrengen dat alle andere strekkingen elkaar tegenspreken, terwijl er binnen de eigen strekking der Getuigen eensgezindheid is. Dat het argument niettemin hardnekkig stand houdt, volgt wellicht mede uit het oogverblindende karakter van de wereld van wetenschap en techniek, maar dat doet niets af van het feit dat het nu eenmaal geen hout snijdt.
Dit schijnargument duikt ook elders op, in andere contexten en in eigen versies. Aanleiding tot een gelijkaardig 'gezichtsbedrog' geeft het onder één noemer brengen van verschillende geloofsovertuigingen, waarbij echter a priori arbitrair bepaald werd wat als een 'geloof' zal worden beschouwd en wat niet. Waar het sciëntisme de scepter zwaait, zal dit specifieke geloof - dat het sciëntisme tenslotte is - de 'ene' wetenschap beschouwen als een categorie apart naast de vele geloofsovertuigingen. En zolang er maar niet geraakt wordt aan de suprematie van het sciëntisme, zal het de vele religies naast elkaar dulden. In de ogen van de sciëntist zijn dat tenslotte onschuldige want primitieve, onwaarachtige voorstellingen van de werkelijkheid en het genoemde schijnargument voedt de illusie dat ze alleen al door hun veelheid onschadelijk worden gemaakt.
Het hoeft geen betoog dat bijvoorbeeld in een streng katholieke samenleving zoals de middeleeuwse Westerse er een was, de visie van de kerk zich zal verheffen boven al de rest die, ofwel zal verketterd worden, ofwel zal geduld worden en eventueel opgenomen onder haar mantel. De kerk bezat toen immers het ene, ware geloof en zowel de eerste astronomen als de Albigenzen en de Muzelmannen werden als ketters beschouwd en bij gelegenheid op de brandstapel geworpen. De wetenschap als zodanig werd pas erkend in de mate dat ze binnen het kerkelijke kraam paste en dat ze daar van dienst kon zijn.
Het is geen sinecure om uit te maken in hoeverre het onder eenzelfde noemer brengen van bepaalde visies op de werkelijkheid al dan niet gerechtvaardigd kan heten, maar het staat hoe dan ook vast dat zulks geen 'neutrale' ingreep kan zijn, omdat de ingreep op zich noodzakelijkerwijze gekleurd is en omdat zij veronderstelt dat diegene die ingrijpt - hij die indeelt en catalogeert - zich verheft boven de door hem behandelde categorieën. Zelfs het veelal geopperde relativisme kan onmogelijk ontsnappen aan het neutraliteitsprobleem wegens een ander en verwant, onderliggend probleem, met name dat van de onafwendbare zelfreferentie, waardoor de zogenaamde gelijkwaardigheid van de godsdiensten of van de levensbeschouwingen - waarop tenslotte de vrijheid ter beoefening daarvan steunt - gedoemd is om geheel ondergeschikt te blijven aan het specifieke relativisme dat krachtens dit oordeel zichzelf onafwendbaar verabsoluteert.
De paradox is hier wel dat het relativisme pas mogelijk wordt door de onderliggende en volstrekt verkapte overtuiging dat er zoiets als een van de mens onafhankelijke of absolute en dus op zichzelf staande Waarheid bestaat, wat in feite niets anders verraadt dan een verholen Godsgeloof - waarover men zodoende profeteert. Een relativisme dat tevens zichzelf in vraag stelde, hief zichzelf immers onvermijdelijk op en zou terstond zijn ware gelaat tonen: dat van de contradictie, dat van de oneigenlijkheid, de onmogelijkheid, de onwaarachtigheid. De stelling van de gelijkwaardigheid van alle mogelijke levensovertuigingen, godsdiensten en wat al niet meer, wankelt omdat zij zich op de keper beschouwd niet bewust is van de draagwijdte van haar - feitelijk onmogelijke want contradictoire - inhoud, en de vrijheden welke op deze stelling steunen zijn uiteraard in precies hetzelfde bedje ziek.
Het hier te berde gebrachte probleem kan op nog een andere manier worden verklaard, met name in de verheldering van de verhouding tussen waarheden en waarden. Om te beginnen staan deze twee categorieën niet nààst elkaar, maar daarentegen omvat de laatst genoemde, de eerstgenoemde. De waarheid immers is een waarde, terwijl men over waarden niet meer op een relevante manier kan zeggen dat ze al dan niet waar zijn - precies zoals men dat niet kan beweren over het goede en het schone. Zowel het ware als het goede als het schone zijn waardevol, maar waarden zijn noch waar noch goed noch schoon omdat zij een benaming vormen welke geacht wordt aan de grondslag te liggen van de drie genoemde categorieën.
De waarheid kan weliswaar worden geverifieerd, maar de daartoe gehanteerde verificatiemethode is niet zomaar voorhanden: zij wordt door welbepaalde personen gekozen uit een geheel van mogelijkheden, en voor die keuze zijn deze personen dan ook persoonlijk verantwoordelijk, in die zin dat zij moeten kunnen uitleggen waarom zij kozen voor welbepaald dié meters veeleer dan voor heel andere maatstaven. Het maken van een keuze uit verschillende mogelijkheden is niets anders dan een waardering, een toekenning van waarde, en in dit geval een toekenning van méér waarde aan die ene (meet)methode boven de andere. Op die manier is waarheid nooit absoluut of op zichzelf staand, maar is hij daarentegen afhankelijk van specifieke waarderingen, die menselijke ingrepen of daden zijn.
Waarheden rusten op waarden en waar die waarden verschillen, zullen ook de daaruit resulterende waarheden onderling verschillen. Het gelijkwaardig verklaren van verschillende levensbeschouwingen of godsdiensten, is derhalve gelijk aan het oordeel dat verschillende waarheden evenwaardig zijn. En het is nu duidelijk dat dit oordeel hoogst contradictorisch is, aangezien waarheden rusten op waarden en nimmer andersom. Andermaal luidt hier de conclusie dat in oordelen van het genoemde kaliber de taal een loopje neemt met de spreker, in die zin dat men in feite niet meer goed weet wàt men vertelt als men zo'n zaken vertelt.
Dat - geheel in strijd met de elementaire logica - alsnog volhard wordt in dit kwaad, heeft vanzelfsprekend eigen beweegredenen van een heel andere origine. Zoals reeds aangehaald, dulden bij uitstek politici uiteenlopende levensopvattingen en godsdiensten naast elkaar, maar ze doen dat uitsluitend omdat het lastiger voor hen is om ze niét te dulden - ze doen het vast en zeker niét vanuit een vermeende verlichte visie. Zoals gezegd wordt de veelheid vaak geduld omwille van zijn ogenschijnlijke onschadelijkheid, want versnippering is krachteloosheid en onder de politieke tolerantie schuilt vaak niets anders dan het divide et impera: het principe van verdeel en heers. De zaken gaan er uiteraard enigszins anders uitzien als één der 'snippers' op den duur het monopolie gaat verwerven op de markt. In dat geval hebben regeringen er alle belang bij om te vriend te maken die ze niet verslaan kunnen: If you can't beat them, join them! - aldus werd het christendom tot staatsgodsdienst in het Romeinse Rijk, aldus verenigen zich de burgerlijke met de godsdienstige wetten in de 'sharia', aldus wordt Montesquieu onderuit gehaald met zijn principe van de scheiding van de drie machten, dat onze vrijheid schraagt.
Godsdienstvrijheid is een welkom goed, op voorwaarde dat zij niet op de vrije markt versjacherd wordt en dat monopolievorming wettelijk kan worden verhinderd. Om precies dezelfde redenen dient de democratie zichzelf te beschermen - zowel tegen de tirannie van de meerderheid als tegen de mogelijkheid van een democratisch verkozen dictator. De democratie spreekt zichzelf nimmer tegen als ze zich tegen deze gevaren wapent, omdat dergelijke deviaties onomkeerbaar zijn, tenzij middels oorlog en geweld, en omdat zij de democratie zelf de das omdoen. Het toppunt van vrijheid is nimmer het vermogen om de eigen vrijheid te vernietigen, zoals ook euthanasie niets te maken heeft met macht over het eigen leven en de eigen dood - wat men ons dienaangaande ook wil aanpraten. Vrijheid houdt op waar zij de vrijheid van de ander belemmert, en tot die ander behoort men ook zelf. Vrijheid dient nimmer koopwaar te zijn op een markt, maar dient als heilig principe gewaarborgd te blijven en beschermd tegen aanslagen, omdat zonder vrijheid geen keuzevrijheid en geen waardering meer mogelijk is - en bijgevolg ook geen werkelijkheid. Een samenleving zonder vrijheid is een maatschappij van de dwang en is dus een politiek zonder vertrouwen in de menselijke persoon. De dwingeland erkent geen personen, hij reduceert hen tot dingen die tot elke prijs gehoorzaamheid bieden aan zijn wil. Een dwingeland kan een tiran zijn, een koning of een keizer, maar gevaarlijker wordt het wellicht nog waar hij ophoudt een persoon te zijn. Een dwingeland is dan een niet-persoon, het ontbreken van een persoon: hij is een systeem.
Godsdienstvrijheid op zich kan een systeem zijn, zoals elke andere regelgeving die naar de letter der wet kijkt terwijl ze de geest ervan in de wind slaat. De geest van de wet verbiedt hoe dan ook dat zij zichzelf zou ondermijnen. Maar het is misschien wel eigen aan tijden van corruptie, leugen, waardenloosheid en ontbinding, dat de geest allang verloren is gegaan en dat de letters een eigen bestaan leiden en aan het dansen slaan. Andermaal: mijn vrijheid eindigt waar zij de vrijheid van een ander in de weg staat, en dat geldt ook voor de vrijheid van godsdienst. De democratie hoort, zichzelf respecterend, de verkiezing van een dictator te verhinderen, ook als die ogenschijnlijk democratisch verloopt, en zo ook hoort zij de godsdienstvrijheid in te perken waar die zichzelf, bijvoorbeeld door monopolievorming, de das dreigt om te doen. Deze vrijheden rusten immers op absolute waarden - en in het gekerstende Westen zijn dat willens nillens waarden van christelijke makelij. Men dient er eens en voorgoed aan te herinneren dat de essentie van het christendom rust in de breuk die het maakt met het wraakprincipe, dat het principe van de vergelding is, hetwelke elke persoonlijke vrijheid a priori fnuikt omdat de keten van schuld en boete sowieso nooit ophouden zal. Uit de christelijke waarden zijn ook de waarheden ontsproten die wij vandaag nog als vanzelfsprekend huldigen, wat hier wil zeggen: zonder ons nog van hun oorsprong bewust te zijn. Het verband tussen, enerzijds, onze vooralsnog op handen gedragen wetenschappen en de daarmee samenhangende technologieën en, anderzijds, de onmiskenbaar revolutionaire ethische principes ons aangeleerd door Jezus Christus, is in de loop der eeuwen en onder de invloed van allerlei machten verdonkeremaand geworden, maar dit verband blijft dwingend en onmiskenbaar. Op de dag dat die eigen, bijzondere ethische principes veronachtzaamd worden, zal in eenzelfde beweging ook alles wat daarop gebouwd is in het niet verdwijnen: mét die bijzondere waarderingen zullen ook de waarheden vergaan, de wetenschappen en de technologieën, en zij zullen verkeren in hun tegendelen en de weg bereiden naar de hel.
(J.B., 22 december 2008)
18-12-2008
Conditioneren of opvoeden?
Conditioneren of opvoeden?
Het tijdperk van de reductionistische, mechanicistische conditioneringspsychologie van Skinner is gelukkig voorbij, maar het gevaar is niet geheel geweken: soms onnadenkend, soms op grond van desinformatie of ook wel vanuit een of ander fanatisme, blijven sommigen de techniek van de conditionering toepassen in de opvoeding van ouder wordende kinderen, zonder het inhumane, het rampzalige en het criminele van het gebruik van manipulatietechnieken in te zien.
Afgezien van het feit dat in de conditionering normaliter de individuele wensen van de opvoedeling centraal staan en niet het algemeen belang, is conditioneren iemands vrijheid beperken, wat slechts toelaatbaar is in omstandigheden waarin de vrijheid van personen - bijvoorbeeld kinderen - een bedreiging zou vormen, bijvoorbeeld voor hun eigen veiligheid ofwel voor die van anderen. De vrijheid van kinderen dient uiteraard sowieso te worden ingeperkt omdat hen vaak nog het inzicht ontbreekt om daarvan geheel zelfstandig gebruik te maken: de weg naar zelfstandigheid is dan ook per definitie een proces van groeiend inzicht dat bevrijdt van onkunde, onwetendheid en nog andere tekorten welke precies in de opvoeding overwonnen moeten worden. Aanvankelijk 'dwingt' men het kind om te eten, te slapen, weg te blijven bij het kookfornuis of uit de buurt van trappen en andere gevaren. Geleidelijk leert het kind de reden van al die beperkingen kennen en eenmaal het die begrijpt, zal het normaliter spontaan zichzelf leren beperken.
Conditioneren is een vorm van vrijheidsbeperking, en ze onderscheidt zich hierin van de dwang, dat ze reeds gebruik maakt van primitief en amoreel begrip: conditionering doet een beroep op al dan niet met gezagsargumenten omklede dreiging (van straf) of belofte (van beloning), wat vanzelfsprekend de tussenkomst van derden vereist. Opvoeders nemen in de plaats van het kind de (ethische, te verantwoorden) beslissingen terwijl zij dat kind dat terzake (al dan niet terecht) voor moreel onbekwaam gehouden wordt, slechts de simpele 'keuze' laten van door beloning en straf geconditioneerde gehoorzaamheid of de verantwoording door louter verwijzing naar het gezag.
Het is overduidelijk zo dat het conditioneren van kinderen die niettemin in staat zijn tot het maken van keuzen op grond van begrip, een stap achterwaarts zou betekenen in het ganse opvoedingsproces. Kinderen verdragen zo'n regressie doorgaans niettemin zeer goed op voorwaarde dat hiervoor geldige redenen voorhanden zijn, bijvoorbeeld wanneer zij deel uitmaken van een heterogene groep waarvan nog niet alle leden eenzelfde stadium van ontwikkeling hebben bereikt. Groepsregels dienen immers strak te zijn van zodra de veiligheid van al was het slechts één inzittende door een al te grote vrijheid in het gedrang zou komen. Blijft echter een geldig excuus achterwege, dan hebben 'opvoedelingen' alle redenen om zich door hun 'opvoeders' beledigd te voelen en dan zullen zij het gezag in kwestie ook weigeren te erkennen - terecht, want van opvoeding is hier geen sprake meer: tenzij uit noodzaak, is conditionering enkel passend voor dieren.
Behalve inhumaan en immoreel, is ongepaste conditionering uiteraard ook volstrekt inefficiënt in functie van de beoogde volwassenheid. Kinderen die onterecht aan (mensonwaardige) manipulatietechnieken worden onderworpen, ontwikkelen natuurlijkerwijze spontaan afweermechanismen hiertegen, aangezien zij anders worden opgezadeld met onnoemelijke frustraties. Evenals de manipulatietechnieken zelf, zijn deze afweersystemen, die louter bedoeld zijn als verdedigingsmechanismen, gespeend van alle morele overwegingen: ze worden beschouwd als "goed" als zij in staat zijn om aan de beoogde doelen te beantwoorden, welke de voorrang krijgen op vele andere zaken, omdat de persoonlijke integriteit die hier in het geding is, nu eenmaal van het grootste belang is voor het functioneren van de persoonlijkheid als zodanig. Derden die niet op de hoogte zijn van al dat achterliggende, zijn uiteraard niet in staat om een relevant en correct oordeel te vellen over een gebeurlijk deviant gedrag dat aan dergelijke zaken gerelateerd is: zij begrijpen het niet en zij kunnen het ook niet veranderen zolang zij de gronden ervan niet bevroeden. Zelfs in het geval van goed begrepen gedragsstoornissen veroorzaakt door onverantwoorde manipulaties, blijft het, gezien het beschadigde vertrouwen, zelfs voor vaklui uiterst lastig om alsnog een vorm van "genezing" te bekomen.
Uiteindelijk staat in het hele mens-zijn, en dus ook in het ganse opvoedingsproject, die ene vraag van de vrijheid centraal - en dat is de kwestie van de menselijke waardigheid: opteert men ervoor om, vanuit het maximale wantrouwen, de geringste menselijke handeling te controleren - en dit in een poging om aldus alles naar wens te doen verlopen? Of ziet men in dat die big brother-strategie geen hout kan snijden, alleen al omdat dergelijke pogingen tot mislukken gedoemd zijn wegens de zopas aangehaalde "verdedigingsmechanismen" die a priori een volstrekt amoreel karakter hebben en die, in een sneeuwbaleffect, in uiterst complexe en tenslotte volstrekt chaotische, krankzinnige regelgevingen moeten verzanden, en in de reeds door velen gedeelde Orwelliaanse én Kafkaëske realiteit? Afgezien van het voorspelbare mislukken van zo'n poging, blijft de vraag naar wat wenselijk is volstrekt onbeantwoord omdat absolute morele kaders ontbreken wegens, onder meer, onze fundamentele onwetendheid met betrekking tot de toekomst en tot de (menselijke) mogelijkheden.
Het alternatief is uiteraard dat van het vertrouwen, met name het vertrouwen in de menselijkheid van de ander, met alle nooit te elimineren risico's vandien. Een houding van angst daarentegen, voedt de zucht naar zekerheid en de nood aan vormen van verzekering die echter vals zijn omdat ze niet alleen het gevreesde buitensluiten maar tevens het betrachte. Het beeld van de bewoner van de versterkte, beveiligde en ommuurde burcht die echter, andermaal uit veiligheidsoverwegingen, zelf met een loper andermans huis naar binnen wil kunnen dringen, is dat van de ultieme psychopaat, die helaas steeds vaker opduikt omdat uitgerekend zijn ziekte hem toelaat om in een steeds hardere wereld alvast organisch te overleven. Hij onderscheidt zich niet wezenlijk van moordenaars of kannibalen. Maar wat is nog de waarde van een ontmenselijkt leven dat slechts een louter overleven is, een bestaan ten koste van precies datgene in functie waarvan alles groeit en bloeit?
(J.B., 18.12.2008)
09-12-2008
Mensenrechten en menswaardigheid
Mensenrechten en menswaardigheid
De Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens bestaat 60 jaar op 10 december 2008. Dertig mensenrechten worden daarin opgesomd vanuit de overweging dat de erkenning van deze rechten noodzakelijk is en garant staat voor een betere samenleving. Met het trio "liberté, égalité, fraternité" wordt de kern van de zaak weergegeven: alle mensen zijn gelijkwaardig en vrij en ze moeten die gelijkwaardigheid en die vrijheid ook kunnen afdwingen - wat dan inderdaad moet kùnnen dankzij de broederlijkheid welke haar neerslag vindt in de genoemde verklaring, die als het ware een bijzondere wettekst op zich is. En de verklaring klinkt mooi, maar er zit misschien wel een addertje onder het gras, want die 'broederlijkheid' rijmt helemaal niet op de 'dwang' van het 'afdwingen' en de genoemde rechten kunnen niet zonder de plichten of de verplichtingen die slechts onrechtstreeks aan bod komen in deze tekst. Bovendien zijn heel wat zaken waarover de verklaring spreekt, zoals het 'verstand' en het 'geweten' waarmee we allen begiftigd zouden zijn, een beetje zweverig, om niet te zeggen onduidelijk, terwijl men toch weet dat op drijfzand geen torens kunnen worden gebouwd. Maar wat misschien nog de meeste vragen oproept: althans op het eerste gezicht, lijkt het erop dat de mensenrechtenverklaring een binnenste buiten gedraaide versie is van de christelijke plichtenleer, en als het daar inderdaad op gelijkt, dan rijst de vraag of die twee onderling gelijkwaardig zijn of daarentegen juist fors verschillend.
Om ons tot die laatste kwestie te beperken, kan inderdaad gezegd worden dat de centrale figuur in de mensenrechtenverklaring niet langer de met plichten beladen mens uit de christelijke leerstellingen is, doch de rechthebbende en, meer bepaald, het potentiële slachtoffer van een schending van zijn rechten. In het christendom gaat het om persoonlijke plichten, ingegeven door een persoonlijk geweten: de actor is de vrije persoon die al dan niet zijn geweten volgt. In het nieuwe burgerdom daarentegen gaat het om rechten waarvoor de staat garant staat: de actor is daar dan ook de staat, in de persoon van de rechter, die desnoods met geweld de toepassing van de wet of dus de rechten die in het geding zijn, afdwingt.
In dit "binnenste buiten draaien" van meer bepaald die wetten die uit de mensenrechtenverklaring spreken en die sterk moreel gekleurd zijn, gaat het inderdaad niet zomaar om een accentverschuiving doch om een wezenlijke verandering: in het geding is namelijk de vervanging van persoonlijke verantwoordelijkheid door afdwingbare wetstoepassing. De bedelaar van weleer verdwijnt uit het straatbeeld van zodra de wet aan eenieder een inkomensgarantie biedt. Op dezelfde manier beweert het ter sprake zijnde manifest er voor te zorgen dat niemand nog om respect of om vrijheid zal hoeven te bedelen omdat deze noden bij wet zullen worden gelenigd. Edoch, ergens duikt dan vanzelfsprekend die vervelende vraag op - vervelend omdat zij onoverkomelijk beledigend kon klinken - de vraag of dingen zoals "afgedwongen respect" en "door de wet gewaarborgde vrijheid" niet veeleer ondingen zijn, en dus de vraag of de ganse mensenrechtenbeweging geen slag in het water is of, erger nog, een verhuizing van de regen naar den drop.
Ergens beseffen de opstellers van de mensenrechten natuurlijk wel dat ook zij een ideaal nastreven waarvan de verwezenlijking onmogelijk verzekerd kan worden. Dat achter een overheveling van de individuele of de persoonlijke plichten naar afdwingbare rechten, een miskenning van het persoonlijke geweten schuilgaat en dus een fundamenteel wantrouwen in de menselijke persoon die aldus fel in diskrediet wordt gebracht, zou niet mogen opwegen tegen wat de hier besproken kentering in objectief opzicht kon bewerkstelligen, met name het onmogelijk maken van allerlei onrechten en onvrijheden. Maar dan rijst zeker en vast andermaal de vraag of deze stap menswaardig is als hij dan toch de menselijke waardigheid in diskrediet brengt. Kan het menselijk leven dan niet langer worden beschouwd als een leerschool van al de 'inzittenden' naar meer volkomenheid toe, en moet het zonodig gedetermineerd worden tot een perfecte inpasbaarheid in de wereld, wat uiteindelijk wil zeggen dat het beroofd wordt, niet alleen van de vrijheid om fouten te maken maar tevens van de vrijheid om de eigen beperkingen te overwinnen? Want in een wereld die het kwaad onmogelijk maakt, bestaat er uiteraard geen keuzevrijheid meer, en zal bijgevolg ook het goede - dat slechts in vrijheid kan bestaan - geheel onmogelijk zijn.
Bijna zeventien eeuwen geleden overleed op een zesde december bisschop Nicolaas van Myra in Lycië, Klein-Azië. Talloze wonderen aan hem toegeschreven leidden zo'n zeven eeuwen later tot zijn heiligverklaring en tot vandaag wordt de gemijterde man als kindervriend herdacht. Zoals alle dingen in deze tijd is ook die herdenking sterk gecommercialiseerd en het feest houdt in dat aan kinderen allerlei lekkers maar vooral ook speelgoed wordt geschonken. Uiteraard is er een rijkere sint voor de rijkere kinderen, maar wat het speelgoed betreft, treffen de armere kinderen het meestal beter omdat kinderen nu eenmaal liever spelen met lege doosjes dan met gesofisticeerde electronische apparatuur. Die laatste laat kinderen wel toe om gedurende enkele minuten de bewondering van hun onmiddellijke omgeving af te dwingen, maar van enigerlei spel is geen sprake meer: het afgewerkte product dient bijvoorbeeld om, met afstandsbediening bestuurd, over het vloerkleed te razen en het verdraagt geen verdere interpretaties vanwege de fantasie, die het aldus een domper opzet. Lege dozen daarentegen - zo bevestigen beslist alwie van die erbarmelijke electronica gespaard bleven - herbergen een schat aan mogelijkheden.
Het spel komt immers niet voort uit het speelgoed maar uit de geest van de spellustigen: zonder moeite en in een handomdraai promoveren zij prompt een rij stoelen tot locomotieven en benoemen zij elkaar tot conducteurs en reizigers. Meer dan een afspraak - "Het zij zo!" - is er niet nodig voor de creatie van een nieuwe werkelijkheid welke alleen de participanten aan het spel kunnen kennen en ervaren. De geniale dramaturg, Lars von Trier, heeft deze inzichten met alle succes toegepast in creaties zoals Dogville: de toeschouwer heeft geen decor nodig, het volstaat dat hij aanvaardt dat een krijtlijn een muur vertegenwoordigt, zoals het ook volstaat dat hij - voor de duur van het spel - aanvaardt dat de mensen op de planken met hun rollen samenvallen.
Mensen spelen beslist om velerlei redenen, maar de uiteindelijke drijfveer ligt wellicht hierin dat het spel verkieslijker is dan de naakte werkelijkheid, zoals ook letterlijk het aangekleed-zijn geprefereerd wordt boven de naaktheid. Mensen worden niet geboren met kleren aan en evenmin luisteren zij uit zichzelf naar een naam: de naamgeving luidt het spel in dat zich met het leven zal verweven; het is een eerste afspraak en meteen een eerste speldaad, het toekennen van de simpele rol "er te zijn".
Misschien is een bestaan zonder spelelementen nu eenmaal ondraaglijk of zelfs onmogelijk voor mensen of voor hoger ontwikkelde zoogdieren in het algemeen, want betekenistoekenningen kunnen, behalve louter franjes, ook katalysatoren voor de communicatie zijn of voor de onderlinge samenwerking. Afspraken naleven is wat fair-play betekent, maar de adder hier onder het gras bestaat in het verlies van de juiste proporties: in het hardnekkige afdwingen van ernst voor wat uiteindelijk slechts spel is én in het met een spelgeest omhullen van heel ernstige zaken, liggen de kiemen van een algehele desintegratie.
Religie kan principieel misschien voor heel wat mensen het leven aangenamer maken omdat het perspectieven biedt die verder reiken dan het jammerlijk onrechtvaardige graf waarin men vaker onvoorzien door dom toeval in een handomdraai terecht komt, maar het doden of zelfs maar het van zijn vrijheid beroven van een mens om aldus, zoals men dat toentertijd zo mooi kon zeggen, hem tegen zichzelf te beschermen en zijn ziel te redden, is evenzeer een aanfluiting van de rechtvaardigheid, het is gewis een stap te ver, het is waanzin of misdaad. Van eenzelfde soort van criminaliteit is sprake waar maatschappelijke of politieke wetten, afspraken of rolpatronen zich verheffen boven het leven zelf, zodat iemand dan pas als mens wordt erkend als hij eerst over een burgerlijke identiteit beschikt. Papierlozen zijn niet ingeschreven in het zichzelf zo groot wanende spel van het burgerschap en zij kunnen derhalve geen aanspraak maken op enigerlei vorm van menszijn of zelfs van gewoon bestaan: hun bestaan vloekt met de maatschappelijke speltheorie die blijft zweren bij de middeleeuwse slogan dat "wat niet in de boeken staat, ook niet in de wereld kan bestaan": "Quod non est in scriptis (/Scriptis), non est in mundi".
Ernst en spel: geen van beide kan het monopolie opeisen over het bestaan en hun coëxistentie is een moeilijke evenwichtsoefening, een soms bizarre koorddanserij. Er is principieel niet zo heel veel materiële werkelijkheid nodig om een spel op touw te kunnen zetten, dat leren ons telkenjare weer de arme kinderen die met lege dozen Sinterklaas blijven vieren: aldus voegen zij onophoudelijk wonderen toe aan de vele mirakelen die deze heilige man verrichtte, uitgerekend voor de armste kinderen. En misschien is dat nog het grootste wonder van allemaal: dat het meest fantastische spel als bij toverslag gespeeld kan worden met alleen maar lege dozen en voor de rest een heel klein beetje goede wil.
(J.B., 01.12.2008)
23-10-2008
Het klatergouden kalf
(1) Het klatergouden kalf
Positivisten zien niet in dat de markteconomie een recent en tijdelijk verschijnsel is. Markteconomie is productie - niet in functie van de directe behoeftebevrediging, maar wel in functie van de verkoop (op een markt). En als verkoop het doel is, gaat de ruilwaarde van de waren primeren op hun gebruikswaarde: het geld verwordt van middel tot doel, maar het heeft dan uiteraard nog slechts zin als het door zijn bezitter kan vermeerderd worden, en zo ontstaat... het kapitalisme. Ernest Mandel, analyst van de marxistische economie, haalt in dit verband de ironische zegswijzen aan van de goede schoenmaker die blootvoets gaat en van de bakker die geen brood heeft...
In een kapitalistisch bestel beschermt de wet niet zelden koelbloedige 'moordenaars': als er twaalf broden voor twaalf hongerigen voorhanden zijn, en ze worden per opbod verkocht, dan heeft wie dat kan betalen het recht om alle twaalf de broden op te kopen en ze vervolgens te vernietigen, ook als dit de dood van de hongerigen tot gevolg heeft. Het kapitalisme slaat geen acht op de noden van een mens, het rekent slechts in termen van schuld en boete. In die zin is het ook Joods, oud-testamentisch of dus geheel onchristelijk en in die zin moreel achterlijk: het wil "een oog voor een oog, een tand voor een tand". Het kapitalisme is strijdig met de geest van de Universele verklaring van de mensenrechten, die op ethische gronden immers niet duldt dat mensen afgerekend worden op eigenschappen waaraan zij verdienste noch schuld hebben: tot die eigenschappen behoren immers de natuurlijke behoeften en de algemeen menselijke noden.
Dat de markteconomie in al haar perversiteit niét de normale manier van handel drijven onder mensen is, en dat het aldus een zeer tijdelijk verschijnsel is wanneer het ruilmiddel zich tot doel verheft om dan al wat waarde heeft aan zich ondergeschikt te maken - met allerlei ontwaardingen, vernielingen en onschatbare maatschappelijke inefficiënties tot gevolg - begint wellicht te blijken nu het geldwezen in al zijn bedrieglijkheid wordt tentoon gesteld: het gouden kalf, ontdaan van alle franjes, een nasleep van ellende achter zich latend, maar in zijn ondergang nu misschien eindelijk verslagen door het licht van de waarheid...
Als wereldwijd de banken overkop gaan, welke niets anders vertegenwoordigen dan het bezit der rijken waarmee zij zonder hoeven te werken rijk kunnen blijven, wat wil zeggen dat zij met hun bezit de armen arm kunnen houden, en als die ineenstorting het gevolg blijkt van een ongeremde hebzucht welke zich vertaald heeft in leugen en bedrog, dan betekenen die feiten niets anders dan het achterhaald worden van de leugen door de waarheid. Wanneer bovendien, eveneens wereldwijd en in onderlinge samenspraak, de regeringen ternauwernood de banken overnemen, betekent zulks niets anders dan het begin van het einde van het privékapitaal en tevens het begin van een einde aan de woekeringen die voordien voor 'vrijheid' wilden doorgaan. Het gouden kalf, dat intussen van klatergoud gebleken is, heeft zich verstrikt in zijn eigen netten en deelt nu in het lot van de wilde planten en dieren van weleer: het kan nu worden gedomesticeerd. Sommigen zien hierin zeer zeker het begin van het allang aangekondigde wereldcommunisme.
We weten immers allemaal dat kapitalistische economieën zot gaan draaien vanaf het ogenblik dat zij met groeien moeten ophouden. Zolang bedrijven kunnen blijven uitbreiden, lijkt er geen vuiltje aan de lucht, en overijverig verdoezelen ze dan ook de wetenschap dat een beperkt aantal consumenten gekoppeld aan een steeds toenemende productie, op een goede dag tegen de grens van de 'overproductie' aan zal varen. Die dag is misschien al in zicht, de overproductie een feit, de verdoezelingen zijn alvast onmiskenbaar. En als het klatergouden kalf overkop gaat, dan ook alles wat zijn bedrog in het kielzog heeft, zijnde de grote variëteit aan contraproductieve werktuigen en technieken waarop Ivan Illich sinds vele decennia nauwgezet en herhaaldelijk de aandacht heeft gevestigd. De auto zal beslist verdwijnen van zodra zijn ruilwaarde verdwijnt, want alleen zij hoefde te liegen om zichzelf in stand te houden: niets blijkt immers zuiniger energie te leveren dan het 'primitieve' biologische 'mechanisme' dat toelaat dat een trekvogel tweeduizend kilometer door de luchten reist met als enige brandstof een paar gram vet. En ik zal die zin nog eens herhalen omdat al te vaak gebleken is dat waarheden die niet genoeg herhaald worden slechts een slag in het water zijn, wat zonde is: de auto zal verdwijnen van zodra zijn ruilwaarde verdwijnt, want alleen zij hoefde te liegen om zichzelf in stand te houden. Niets blijkt zuiniger dan het 'primitieve' biologische 'mechanisme' dat toelaat dat een trekvogel tweeduizend kilometer door de luchten reist met als enige brandstof een paar gram vet!
Uiteraard zal niet alleen de auto verdwijnen: elk 'gesofisticeerd' werktuig dat men zich in de voorbije paar eeuwen als een onmisbaar product van de vooruitgang van de technologie heeft laten aanpraten, deelt in het lot der eindigheid waarin alle leugens delen: van de vaatwasmachine en de elektrische citroenperser tot en met de instituten die geacht worden onze gezondheid te reguleren, onze opvoeding, onze cultuur en zo meer. Al die zaken immers zijn overbodig en, bovendien, schadelijk: ze zijn ons aangepraat, niet omdat ze nuttig waren voor de koper, doch alleen omdat ze hun verkoper rijker konden maken. Ze hebben slechts een ruilwaarde gehad, nimmer enige verbruikswaarde. Zeer in tegendeel hebben zij hun gebruikers slechts belemmerd in hun doen. De auto heeft zich geprofileerd als tijdbespaarder, maar al zijn bezitters hebben moeten ondervinden dat zij dagelijks vele uren moesten werken om op de dagelijkse verplaatsingen enkele minuten uit te kunnen sparen. Velen reden per auto naar het werk om dan met hun loon die auto af te betalen en allen staan ook in de file en delen in het lot van de kettingroker die eigenlijk vier keer minder kankerverwekkers in zijn longen krijgt dan de 'file-fiel', om een term van de Vlaamse dramaturg Dirk Biddeloo te gebruiken. Want een echte liefhebber van files moét men zijn als men ondanks al de hier opgesomde en nog vele andere nadelen blijft volharden in het scanderen van de slogan: "Mijn auto, mijn vrijheid!"
Edoch, niet alleen de auto maar dus àlle zogenaamde cultuurproducten welke door het kapitaal zijn voortgebracht - of beter: door het bedrog dat met de hebzucht samenhangt - lopen op hun laatste benen, en wellicht keren wij terug naar de tijd van paard en kar. Onmogelijk, zegt u? Ha, noodzakelijk zal het wezen...
(J.B., 15 oktober 2008)
(2) Van ruilmiddel tot god
Geld: het is verworden van middel tot doel, van ruilmiddel tot einddoel - of is dat onmogelijk? Kenner van de marxistische economie, Ernest Mandel, wijst er ergens op dat als geld een doel wordt, dit onmogelijk is tenzij zijn bezitter het kan vermeerderen. Geld op zich is inderdaad niets: het dankt zijn zin aan het feit dat men er wat kan mee doen. Geld oppotten om het nooit te gebruiken is volstrekt zinloos... tenzij de bezitter met zijn geld een of ander spel gaat spelen. Er is immers de werkelijkheid en er is het spel - noem dat voor mijn part "de werkelijkheid van het spel" - maar daarbuiten is er niets meer. Mét zijn ruilwaarde verliest het geld elke werkelijkheidswaarde, en dan kàn het nog slechts betekenis hebben in een spel. Een absurd spel weliswaar, want een spel dat de geldbezitter speelt met zichzelf - en uiteraard met zijn geld... voor zover een mens met papier spelen kan - maar op andere personen heeft wat hij doet dan geen betrekking meer.
Geld haalt zijn enige betekenis uit het feit dat men het ooit kan uitgeven, en de aantrekkingskracht van geld komt daar rechtstreeks uit voort: geld is macht, het is potentie of mogelijkheid. Reeds Aristoteles worstelde met het probleem van potentie en actualiteit - 'krachten' die zich onderling net zo mysterieus verhouden als massa en vorm of als vrijheid en verplichting.
Geld is pas geld omdat het kàn uitgegeven worden maar tegelijk moét geld ook worden uitgegeven teneinde zijn eigenlijke werking te kunnen uitoefenen. Edoch, door zich te manifesteren verliest het ook zijn waarde. Het geld manifesteert zich pas ten koste van zichzelf - zo zou men kunnen stellen, want eenzelfde persoon kan eenzelfde muntstuk geen twee keer uitgeven. En die eigenschap heeft het geld dan gemeen met nog een andere zaak, namelijk... met de leugen.
De waarheid kan men eenmaal vertellen en daarna nogmaals, een derde keer en een eindeloos aantal keren: zij blijft immers van kracht, ze blijft onderrichten wie haar aanhoort. De leugen daarentegen kan principieel slechts eenmaal worden verteld - omdat ze uitsluitend onder de mom van de waarheid kan worden verteld - wat onwaar is, is immers niet waard aanhoord te worden . Eens de leugen gesproken werd - uiteraard met de bedoeling anderen te misleiden - kan ze, nadat ze haar kwaad heeft aangericht, principieel door om het even wie weerlegd worden, en is geen mond meer veilig die haar nog durft uit te spreken. De leugen verliest haar kracht door haar gebruik, ze wordt ontwaard van zodra ze benut wordt, ze manifesteert zich ten koste van zichzelf en daar kraait dan ook geen haan meer naar want, in fel contrast met de waarheid, is zij een middel en geen doel. Meer bepaald is zij een middel om macht uit te oefenen over anderen. "Op een ongeoorloofde wijze", zo hoor ik iemand daaraan toevoegen, maar stelt men zich wel eens de vraag of het ooit geoorloofd kàn zijn om zijn macht over derden te doen gelden? Met geld, zo zal iemand nu misschien antwoorden? Welnu, dan heeft men het ons inziens bij het verkeerde eind, want macht uitoefenen over derden is volstrekt immoreel als het niet om de macht der waarheid gaat, en bovendien kan machtsuitoefening niet worden verschoond met het feit dat zij systematisch of door iedereen wordt toegepast.
Edoch, is deze invalshoek die het geld uitsluitend aan de leugen koppelt, niet al te zwartgallig? Immers, wordt bijvoorbeeld ook voedsel niet ontwaard door het op te eten? Wordt de tijd niet gedood door hem te gebruiken? Sluit de liefde voor een mens het huwelijk met alle anderen niet uit?
Maar deze vergelijkingen snijden helemaal geen hout. Het mechanisme van potentie en actualisering - de mogelijkheid en zijn uiteindelijke benutting - is niet zo eenvoudig als dat wel kon uitschijnen. Reeds in de eerste hoofdstukken van het bijbelse boek Genesis wordt men zich daarvan bewust, met name als daar blijkt dat de menselijke gehoorzaamheid aan het goddelijke verbod om van de boom van de kennis te eten, van kracht is en haar vruchten afwerpt precies omdàt en zolang als zij zich niet manifesteert. Van zodra de mens het verbod overtreedt en in weerwil daarvan ook daadwerkelijk van de appel eet, blijkt klaar en duidelijk dat het verbod geen extern onderwerp had buiten zichzelf: de overtreding blijkt haar eigen bestraffing en een manifestatie kan niet anders dan een overtreding zijn: de ongehoorzaamheid. De gehoorzaamheid daarentegen moest uiteraard geheel ongemanifesteerd blijven.
Op dezelfde manier is de waarheid vanzelfsprekend en hoeft ze eigenlijk niet gezegd te worden zolang als er geen kwaad bestaat dat over haar licht een schaduw van onvanzelfsprekendheid probeert te werpen. Eenzelfde vanzelfsprekendheid heeft het voedsel, dat weliswaar wordt opgebruikt door het te eten, doch dat als zodanig onuitputtelijk is omdat de natuur die het voortbrengt, essentieel regeneratief is en het principieel eindeloos kan blijven voortbrengen. Hetzelfde geldt voor de liefde, die men principieel aan allen kan toedragen, precies omdat zij waar is en als zodanig onuitputtelijk. En de tijd glijdt enkel door de handen van diegenen die hem tellen alsof hij gelijk was aan het geld. Edoch, Augustinus indachtig, is, althans voor God, een dag zoals de eeuwigheid. Het kan dus wel degelijk worden gezegd dat het geld datgene gemeen heeft met de leugen dat het eindig is, uitputtelijk en zeker niet regeneratief zoals het leven maar daarentegen onvruchtbaar, dor en doods.
De vermeende vruchtbaarheid die aan het geld wordt toegedicht, is feitelijk even bedrieglijk als het wezen zelf van het geld, dat enkel bestaat op grond van afspraken... die alleen maar nageleefd worden uit dwang en die overtreden zúllen worden van zodra die dwang om de een of andere reden wegvalt. Het beleggen van geld bij een bank wordt vergeleken met het zaaien van graan op een akker, maar die voorstelling is hoogst verfoeilijk en leugenachtig: geld vermenigvuldigt zichzelf niet, het leeft immers niet, en banken zijn geen vruchtbare akkers. Akkers schenken hun rijke bodem aan het graan en laten het op die manier ook groeien, maar munten zijn geen graantjes en banken geven niet omdat ze alleen maar worden opgericht omwille van zichzelf: niet om te geven maar om te ontnemen. De gehele voorstelling van het bankwezen, de kredietinstellingen, de beleggingsmogelijkheden en alles wat daarmee te maken heeft, is een fantoom dat zich bedient van de vormen van het levende, maar dat in wezen nog doder is dan het stof en de stenen. En het bankwezen is niet zomaar doods: het zuigt bovendien het leven uit zijn misleide klanten weg, die zich immers ten dienste stellen van wat een middel hoort te zijn.
Maar wat gebeurt er wanneer mensen zichzelf tot slaaf maken van hun eigen middelen dewelke eerst tot doel werden verheven - weliswaar tot een doel in een welbepaald spel? Aan het middel wordt dan veel te veel lof betuigd en aan de mens des te minder, niettemin het middel eigenlijk tot zijn dienst hoort te staan. Het middel is dan eigenlijk een ander doel gaan dienen dan zijn oorspronkelijke doel, namelijk de mens, die dat middel in zijn bezit heeft: het geld is niet langer een middel waarmee men waren tegen andere waren ruilt, maar veeleer is het een middel waarmee men anderen (dan zichzelf) (aan dit middel) onderwerpt.
Want bij het onderwerpen van zichzelf aan zijn middelen houdt het geldspel vanzelfsprekend niet op: wie slaaf is geworden van zijn fortuin, verdraagt ook niet langer dat anderen dit niét zijn, en hij dwingt die anderen in het gareel van het spel dat hij heeft bedacht en onder het toeziend oog van de god die hij nu zelf aanbidt. Want zoals met een godsdienst gaat het ook met de cultuur van het gouden kalf: wie het kalf aanbidt, wil dat ook anderen dat doen, hij wil zieltjes winnen, want hij verdraagt de vrijheid van de anderen niet, omdat de vrijheid van de anderen zijn eigen slavernij te kijk stelt. Hij wil nu voor zijn 'godsdienst' het alleenrecht en daarin wil hij de opperpriester zijn, de hoogste gunsteling van de enige 'god', met alle anderen onder zich. Een andere manier om dit absurde spel alsnog enigszins geloofwaardig en ongestoord te kunnen spelen, is er immers niet.
Anderen onderwerpen aan de eigen macht, is sowieso immoreel en ontoelaatbaar, daarom ook is er een tussenpersoon nodig en dient men een god uit te vinden voor wie elkeen moet knielen. Als men dan zelf de gunsteling wordt van die god, is dat vanzelfsprekend mooi meegenomen, want dan verkrijgt men de positie die eerst onmogelijk was, namelijk met alle anderen onder zich en toch zonder dat vervelende ethische bezwaar inzake de onderwerping van anderen aan zichzelf. De creatie van de godheid dient wel geloofwaardig te zijn: vandaag volstaat een door zijn omvang imponerend beeld niet meer en rest alleen een god die men echt niet missen kan. En in het huidige maatschappelijke verkeer is dat inderdaad het simpele ruilmiddel zonder hetwelke men binnen de kortste keren honger lijdt en kou en dorst... Alleen wie het leed en de dood tarten, kunnen nu nog atheïst zijn.
(J.B., 23.10.2008)
11-10-2008
Racisme, recht en natuur
Racisme, recht en natuur
Sinds men ijvert voor de mensenrechten, bestaan er mondiaal inspanningen om het racisme met gerichte wetgevingen in te dijken. Racisme veroordeelt mensen op grond van hun ras - en in een bredere betekenis zijn hier ook de huidskleur, de nationaliteit, de etniciteit, het geslacht en de seksuele voorkeur in het geding. Racisme is uiteraard moreel verwerpelijk: niemand immers heeft verdienste of schuld aan bijvoorbeeld zijn geslacht of zijn huidskleur. Bovendien is het ene ras principieel niet menselijker of onmenselijker dan het andere. Zelfs indien er interraciaal kwalitatieve verschillen waren, dan zou dit niets ter zake mogen doen, maar de praktijk leert ons iets anders: de hogere dieren eten de lagere op, de eventueel 'beteren' binnen een soort vegeteren op hun 'mindere' soortgenoten.
Racisme leidde in het verleden vaker tot vervolging en tot volkerenmoord, denk aan de concentratiekampen onder Hitler, de vervolging van minderheidsgroepen zoals joden, zigeuners en homoseksuelen, het apartheidsregime in Zuid-Afrika, de Afrikaanse stammenoorlogen, de strijd om burgerrechten voor zwarten in de Verenigde Staten en zo meer. Racisme frustreert de uitgeslotenen die, vanuit een verdeel- en heerspolitiek, tegen elkaar worden opgezet, wat de uitbuiting nog meer in de hand werkt.
Racisme is verwerpelijk en het achterstellen van bijvoorbeeld zwarten op blanken wordt heden dan ook algemeen veroordeeld en als zijnde immoreel erkend. Maar wat gezegd van de binnenste-buiten gedraaide verschijningsvormen van het racisme, zoals bijvoorbeeld de nationale trots? Want fierheid over de natie waartoe men behoort, wordt wél geduld. Zijn de trots op zijn mannelijkheid, zijn nationaliteit of zijn ras, geen verkapte en daarom ook bijzonder gevaarlijke vormen van racisme?
Kan men blij zijn een man te zijn, zonder tegelijk vrouwen wat meewarig te benaderen? Want wie liever een man wil zijn, kan dat toch slechts willen als hij tegelijk liever géén vrouw wil zijn. En als men blij is met zijn man-zijn omwille van het feit dat vrouwen het zoveel moeilijker hebben in de samenleving: verraadt zo'n blijdschap dan niet tevens enigerlei onwil om op te komen voor gelijke rechten voor àlle mensen? Kan men pronken met zijn afkomst zonder tegelijk de afkomst van welbepaalde anderen te misprijzen? Kan men dankbaar zijn jegens God omwille van zijn eigen normaliteit, als men niet tegelijk de abnormaliteit van anderen verfoeit? Is het immers niet die verfoeiing die - weliswaar verkapt doch geheel onverminderd - aan de grondslag van die dankbaarheid gelegen is? Kan men lofbetuigingen uiten aan het adres van de vooraanstaanden, zonder tegelijk de achterkomertjes te bejammeren? De vraag is klaarblijkelijk heel dringend, of wij met onze zogenaamde volmaaktheids- en vooruitgangsideeën niet op een verschrikkelijk dwaalspoor zijn beland.
In wat andere bewoordingen kan men vaststellen dat zich in de samenleving van vandaag bewegingen voordoen die, als men ze in het volle daglicht plaatst, onderling onverenigbaar blijken. Dat het bestaan van die elkaar uitsluitende tendensen een maatschappij grondig kunnen en ook zullen ontwrichten, lijkt aan geen schijn van twijfel onderhevig. De ene beweging bestaat in het afkeuren van discriminaties, de andere beweging moedigt het discrimineren aan. De eerste is erop gericht om onrecht te bestrijden, want het is onrecht als mensen achtergesteld worden op grond van omstandigheden die zij niet zelf gekozen hebben, en de andere wil niets liever dan de beteren van de rest te kunnen onderscheiden. En alsof dat probleem nog niet lastig genoeg was, komt daarbij ook nog de bij sommigen steeds prangender twijfel omtrent het feit of de mens wel beschikt over zoiets als een vrije wil, met andere woorden: of er überhaupt omstandigheden bestààn waarvoor hij de verantwoordelijkheid draagt.
Het antwoord op deze laatste, zeer vervelende vraag luidt vanzelfsprekend dat zo'n omstandigheden hoe dan ook moéten bestaan en dat verantwoordelijkheden moéten gedragen worden omdat antwoorden moéten gegeven worden, hoe absurd deze gebeurlijk ook mogen klinken. Mensen moéten verondersteld worden een vrije wil te hebben omdat anders de beloningen en de bestraffingen waarmee men gelooft het lot van de mensheid te kunnen bepalen, op niets meer slaan, en het rechtssysteem in de mist verdwijnt. Als mensen niet veroordeeld werden om personen te zijn met een eigen, onvervreemdbare en principieel onveranderlijke identiteit, dan waren zij niet langer mensen. Het is niet zozeer het geval dat er geen orde is zonder God: het lijkt veeleer andersom zo te zijn dat er geen God kan zijn zonder orde. En die orde moet worden afgedwongen, precies zoals de wevers van weleer de orde afdwingen van hun gigantische legers hevels die elk een eigen draad in zijn gewenste baan houden, teneinde allemaal samen en vrijwel om de haverklap, een gigantisch, kleurig tapijt te kunnen voortbrengen.
Racisme is moreel verwerpelijk omdat het mensen veroordeelt op grond van eigenschappen die zij weliswaar hebben maar waarom zij zelf niet hebben gevraagd en waarvoor ze dus geen verantwoordelijkheid dragen. Men mag een linkshandige niet op de kneukels slaan, katholieke schooljuffrouw van veertig jaar geleden: ook niet als sommigen geloven dat de linker hand, de manu sinistra of de hand van de duivel is. Men mag mensen niet straffen omdat hun prestaties beneden die van het gemiddelde zijn - en met deze klacht richte men zich tot de geachte concurrentiemaatschappij die als vanzelfsprekend mensen verloont volgens de door hen geleverde prestaties en niét volgens de inspanningen die zij leveren. De kerk én de kapitalistische samenleving die op concurrentie drijft, schenden allebei de mensenrechten. Ook dienen mensen niet te krijgen wat zij zogezegd 'verdiend' hebben, doch wel wat zij nodig hebben, want geen mens heeft schuld aan zijn eigen behoeftigheid, zoals ook niemand schuldig is aan al zijn andere aangeboren tekorten: samenlevingen die pleiten voor de mensenrechten maar die tegelijk toelaten dat burgers worden verloond volgens hun prestaties, maken zich schuldig aan de hoger genoemde innerlijke tegenspraak: zij streven immers tegelijkertijd geheel tegenovergestelde zaken na, en zullen daaraan vroeg of laat waarschijnlijk ook ten onder gaan.
De kaarten inzake de zogenaamde 'mensenrechten' liggen niet zo simpel als de media het ons dikwijls willen doen geloven: tot spijt van wie het benijdt, wil de levende natuur vooruit, zij is zeer selectief en gunt slechts aan het beste overlevingskansen terwijl alles wat mankementen vertoont, genadeloos wordt afgebroken. Op de keper beschouwd, is een alternatief ondenkbaar aangezien dit de natuurlijke wet van het zelfbehoud zou tegenspreken, en menselijke samenlevingsvormen neigen er dan ook toe om dit natuurlijke model, mét zijn onverbiddelijkheid, zo goed als mogelijk na te bootsen teneinde zelf op gunstige overlevingskansen te mogen hopen. De enig mogelijke tegenbeweging zal dan ook onvermijdelijk tegennatuurlijk zijn: ze komt van de kant van de religie, meer bepaald vanuit de hoek van het christendom. Een soortgelijke paradox als deze die naar verluidt ooit leven deed ontstaan uit de dode stof en die aldus de entropiewetten als het ware op hun kop zette, blijkt zich te herhalen met de intrede van het christendom dat immers de wetten van het zelfbehoud vervangen wil door die van de liefde en de zelfopoffering. Ook deze beweging, die alvast tegengesteld lijkt aan de natuurlijke, wordt door een gedeelte van de maatschappelijke organisatie nagebootst en zij wordt aldus samen met het concurrentiebeginsel in de wetgevingen geïntegreerd - zoals gezegd: een innerlijke tegenspraak teweeg brengend die op den duur de maatschappij zal ondermijnen. Tenzij het hier voor een keer niét om een destructieve tegenspraak zou gaan maar veeleer om een samengaan van antagonisten welke een misschien wel vernieuwende dynamiek op gang konden brengen.
Het blijft helaas vooralsnog allemaal giswerk en koffiedik kijken wat de klok slaat. De oplossing van het probleem zal alvast veel en bijzonder veel méér inzet vergen dan wat we vandaag gewend zijn: oppervlakkige debatjes, meninkjes van individuutjes of politiek gekleurde slogans kunnen we best missen; een wetenschappelijke benadering van het probleem is nodig, wil men de scherven voor zijn. En scherven zullen er ongetwijfeld zijn als het ganse systeem breekt onder de spanning van elkaar tegenwerkende krachten. Voorlopig lijkt het aangewezen om de beide bewegingen te bewaren op een veilige onderlinge afstand, totdat eventueel concrete oplossingen in de maak zijn...
Een beloning versterkt gewenst gedrag en een straf doet hetzelfde door de motieven voor ongewenst gedrag onrechtstreeks tegen te werken. Problemen zijn quasi onmogelijk waar iedereen als het ware aan hetzelfde zeel trekt, maar in de werkelijkheid en in het bijzonder in het maatschappelijke leven, trekt men vaak naar verschillende kanten tegelijk en dan rijst de vraag naar (het bestaan van) het objectief wenselijke, het absoluut goede of datgene wat de oppervlakkigheid van de markt van vraag en aanbod overstijgt - met andere woorden: de vraag naar de mogelijkheid van niet geconditioneerd gedrag. Heeft Skinner gelijk waar hij stelt dat elk gedrag uitsluitend gestuurd wordt door beloning en straf, of bestaat er daarentegen wel degelijk keuzevrijheid?
We zien bijvoorbeeld dat, enerzijds, de natuurlijke en, anderzijds, de sociale conditioneringen elkaar niet altijd overlappen: de natuur beloont bijvoorbeeld het eten van varkensvlees, meer bepaald doordat dit voedsel het eigen lichaam sterker maakt, terwijl bepaalde culturen de consumptie van dit vlees verbieden en bestraffen, namelijk door de overtreders van dit verbod hetzij rechtstreeks hetzij onrechtstreeks fysiek te treffen. Dat het (natuurlijke) "recht van de sterkste" overheerst wordt door een maatschappelijk rechtssysteem dat bijvoorbeeld gerelateerd is aan het menselijke gelijkheidsbeginsel uit een christelijk geïnspireerde cultuur, kunnen wij meestal wel beamen omdat wij ons spontaan identificeren met de zwakkere die we in de praktijk ook meestal zijn; maar waar een maatschappelijk concurrentiesysteem de natuurlijke, groepsgebonden solidariteit wil verdringen, rijzen ernstige vragen naar de wenselijkheid van maatschappelijke concurrentie. Van het laatst genoemde systeem, bijvoorbeeld, teert het succes meestal op de illusie dat er, mits geloof en volharding, in elk van ons een overwinnaar schuilgaat, zoals dat bij uitstek wordt voorgehouden in de zogenaamde "American dream".
Het vreemde is dat bij uitstek de beginselen van de christelijke ethiek, die dan toch onze westerse cultuur schragen, tegengesteld blijken aan heel wat al dan niet vermeend natuurlijke en vaak ook maatschappelijke beginselen. Zo blijkt de christelijke naastenliefde vaker niet alleen in strijd met het natuurlijke recht van de sterkste, maar tevens met het liberaal-maatschappelijke concurrentiebeginsel. Uiteraard komt Skinner met zijn concitioneringstheorie flink in de problemen waar menselijke handelwijzen naar het christelijke voorbeeld, zich inderdaad blijken te handhaven volstrekt onafhankelijk zowel van natuurlijke als van maatschappelijke conditioneringen. In vele gevallen zijn maatschappelijke beginselen christelijk geïnspireerd, maar waar zij zich uitsluitend beroepen op het solidariteitsbeginsel, dreigen zij vroeg of laat te verzanden in maatschappelijke uitsluiting omdat, uiteindelijk, de solidariteit zonder meer het (uitgebreide) egoïsme niet wezenlijk overstijgt. Dat laatste laat zich illustreren in de toenemende 'kieskeurigheid' van bij uitstek ziekenfondsen maar ook van andere verzekeringsinstellingen, meer bepaald bij de recrutering van nieuwe klanten - een kieskeurigheid welke feitelijk volkomen georiënteerd wordt door economische maatstaven, meer bepaald door het rentabiliteitsprincipe, dat wezenlijk voorbijschiet aan de ultieme bestaansreden zelf van die instellingen. Immers, terwijl ze de maatschappij voorhouden dat zij de rechten van de zieken dienen, trachten deze instituten de behoeftigen feitelijk uit de zorg, die hun bestaansreden vormt, te weren precies omdàt zij niet economisch rendabel zijn. Zij houden voor de niet-rendabelen te helpen terwijl zij hen feitelijk uitsluiten.
De mogelijkheid van een absolute oriëntatie blijkt noodzakelijk teneinde te kunnen ontsnappen aan relativismen die in de praktijk zelfs niet in staat blijken om de eigen beperkte doelstellingen te realiseren omdat zij, precies vanwege de miskenning van absolute waarden, tegendoelmatig worden. Systemen die zich wars van objectieve waarden willen handhaven, zijn wezenlijk blind voor waarden en derhalve ook voor (de waarde van) de waarheid: het zijn leugens en zij tonen zich ook aldus waar zij zichzelf ronduit tegenspreken.
Een beloning of een loon extern aan een handeling en haar gevolgen, kan in feite niet anders dan conditionerend bedoeld zijn, precies omdat zij geen enkel causaal verband heeft met de handeling als zodanig: haar verband is gefabriceerd door iemand die de conditionering nastreeft, iemand die met een eigen snoepwinkel wenst tussen te komen in de natuurlijke, maatschappelijke of nog anderssoortige ketens van oorzakelijkheid. Stel dat ik een portret van iemand teken: ik trek een eerste lijn, een omtreklijn. Ik beschouw vervolgens aandachtig wat ik getekend heb: is de lijn lang genoeg? Is de boog correct? Is de lijndikte zoals gewenst? Moet er ergens wat verbeterd worden? De feed-back is afkomstig van mijn eigen kritische blik, en op grond daarvan ga ik door met het portret. Maar stel dat ik na het trekken van een eerste lijn, een beloning ontvang, of een bestraffing - geen akkoord en ook geen kritiek van het eigen oog of van dat van een meester-tekenaar, doch een geheel aan mij externe respons. Welnu, dan is het duidelijk dat deze slechts de bedoeling kan hebben mijn werk naar zijn hand te zetten, en dus van mijn hand bezit te nemen.
Dit voorbeeld mag dan al vergezocht lijken, het is de algemene gang van zaken telkenmale het werk van - in dit geval - een kunstenaar begeleid wordt door gedachten van bijvoorbeeld louter economische aard: een schaduw die te fel is om schoon te kunnen zijn, wordt niettemin geduld omdat hij modieus oogt, en een toemaatje aan erotiek die de schoonheid in feite aantast, moet de koper op bestelling paaien - een mens leeft tenslotte niet van schoonheid alleen. Algemeen geldt dan dat de (externe) beloner-bestraffer wezenlijk een manipulator is, iemand die het beoogt om het bestuur over het gedrag van anderen over te nemen, en dus iemand die anderen in zijn bezit wil nemen en die hen wil instrumentaliseren.
Bestraffing als manipulatietechniek is ongeoorloofd, beloning daarentegen kan bezwaarlijk als misdadig beschouwd worden omdat de verantwoordelijkheid voor de gevoeligheid voor beïnvloedbaarheid door beloning geacht wordt bij de eventueel gemanipuleerde zelf te liggen - hij behoudt hier tenslotte de vrijheid om al dan niet afstand te doen van zijn eigen, innerlijke motivatie, wat niet zomaar kan gezegd worden in het geval dat iemand zich door (fysieke) bestraffing of pijniging in zijn keuzevrijheid bedreigd of beperkt weet. Maar het allergrootste 'ongeluk' van conditionering bestaat in de beide gevallen (namelijk zowel in het geval van beloning als in dat van bestraffing), namelijk in de zelfvervreemding die er het gevolg van is.
Zelfvervreemding ingevolge externe beloning of bestraffing bestaat hierin dat het slachtoffer ervan de eigen, innerlijke beweegredenen voor zijn handelingen opzij zet en zich voortaan door die externe conditionering laat besturen. Wanneer wij handelen vanuit eigen, innerlijk motieven, dan handelen wij meestal redelijk, wat wil zeggen dat wij onze eigen doelstellingen kennen, doorgronden en er ook in volledige vrijheid voor kiezen. We doen dan iets zus en niet zo omdat we de consequenties van onze daden vatten, en het is via de anticipatie van de consequenties van ons gedrag dat we dat gedrag zelf in handen hebben. Op het ogenblik echter dat beloningen en/of bestraffingen welke niet van onszelf afkomstig zijn, richtinggevend worden voor ons doen en laten, hebben we in feite reeds forfait gegeven met betrekking tot onze zelfstandigheid terzake: de besturing van ons gedrag werd dan uit handen gegeven aan vreemde entiteiten, wat de facto inhoudt dat we dan blind handelen met betrekking tot ons eigen gedrag en dat we gemanipuleerd worden door derden, welke feitelijk van ons bezit hebben genomen.
In een kapitalistisch systeem waarin principieel alle menselijke handelingen of prestaties ofwel verloond worden, ofwel beboet (hetzij door derden, hetzij door een anoniem systeem), zijn dan de zelfvervreemding en het verlies bij het individu van de redelijkheid met betrekking tot de eigen handelingen, vanzelfsprekend de regel. Het individu vraagt zich niet langer af of het "goed" is (- of het "ethisch verantwoord" is -) wat het doet, omdat het persoonlijke geweten, zijnde de eigen kennis van goed en kwaad, werd vervangen door het kennen van het externe beloningssysteem, waarin het goede werd gereduceerd tot datgene wat winstgevend is en het kwaad tot dat wat verlieslatend zal zijn. Als het winstgevend is om handelingen te stellen die principieel ethisch verwerpelijk zijn voor elk weldenkend mens, zal de betrokkene niettemin de simpele regel van "Befehl ist Befehl" hanteren, waarbij het bevel hier staat voor wat extern wordt opgedrongen met de manipulatie- of beloningstactiek. In het geval van conditionering krijgt deze immers na verloop van tijd een effectiviteit welke deze van het bevel evenaart of zelfs overschrijdt omdat zij zich, vaak in tegenstelling tot het bevel, gaat nestelen in de diepere en onberedeneerbare lagen van het volstrekt onbewuste.
Een geldsysteem, een kapitalisme, waarin het goede principieel wordt vereenzelvigd met het winstgevende, verdringt de ethiek en zal onvermijdelijk uitmonden in een gang van zaken welke zich nog slechts in het opzicht van zijn complexiteit zal onderscheiden van de struggle for life met zijn survival of the fittest. Het recht van de sterkste staat vanzelfsprekend gelijk met de afwezigheid van elk rechtssysteem, wat betekent dat natuurgeweld opnieuw de ultieme motor van alle reilen en zeilen wordt en dat van cultuur of beschaving uiteindelijk geen sprake meer kan zijn. Meer nog: ook de natuur zal hier de dingen niet langer sturen, maar wel een geheel redeloos systeem dat slechts gehoorzaamt aan het doldraaiende beginsel van de winstmaximalisatie.
(J.B., Serskamp, 28 augustus 2008.)
31-07-2008
Sociale status en spilzucht
Sociale status en spilzucht
De zelfbehoudsdrang is een natuurlijk instinct zonder hetwelke geen leven mogelijk is: wie niet voor zichzelf zorgt, zal, als hij niet verzorgd wordt, gauw ten gronde gaan: voor zichzelf zorgen is een deugd. Maar een deugd zou geen deugd zijn als hij niet het midden hield tussen twee ondeugden: de deugd van de dapperheid vormt het midden tussen de vreesachtigheid en de roekeloosheid, de vrijgevigheid houdt het midden tussen de gierigheid en de spilzucht. Ondeugden zijn (principieel onbevredigbare) uitersten omdat het driften zijn die, in tegenstelling tot de deugden, niet door de rede ingeperkt en gestuurd worden.
Zo ook ligt de zelfbehoudsdrang of de zelfzorg tussen de te mijden uitersten van, enerzijds, de zelfverwaarlozing en, anderzijds, het egoïsme. En deze laatste ondeugd vormt dan weer de motor voor een op zijn beurt opnieuw geheel ongeremde, ongestuurde en dus ondeugdelijke praktijk welke onder de invloed van allerlei omstandigheden tot een echt systeem is uitgegroeid: het systeem van onderling vechtende, ongeremde ego's - de oorlog dus, die zich ook in 'vredestijd' voortzet in de vorm van de 'economisch' geachte concurrentie; gekoppeld aan de rechtsstaat en het geldwezen vormt dit uiteindelijk het zogenaamde kapitalisme.
In de geschiedenis van de moderne, zich ontwikkeld achtende, westerse staten, hebben het kapitalisme en de zich christelijk achtende kerken herhaaldelijk pakten gesmeed die eigenlijk geheel onmogelijk en bijzonder surrealistisch waren: de wolf zwoor daarbij samen met het lam, of althans met een monster dat zich uitgaf voor een lam en dat er blijkbaar ook in slaagde om er als een lam uit te zien. Men zal begrijpen dat het tot stand brengen van de zinsbegoocheling die een dergelijk opzet vergt, geen sinecure is, maar waar (collectief) zelfbedrog in het spel is, blijkt het evenmin vanzelfsprekend dat dit bedrog wordt ontmaskerd. Edoch, zoals dat ook in de wiskunde het geval is, moeten inconsistenties op den duur wel uitmonden in paradoxen.
En zo bestaat het dat diegene die zich de plaatsvervanger van Christus op aarde acht, vanuit een katheder van pracht en praal in een der rijkste hotels ter wereld, de parabel van de rijke jongeling staat voor te dragen. Of nog, dat deze 'vertegenwoordiger' van het Lam - dat symbool staat voor de liefdevolle zelfopoffering - tallozen zogezegd in naam van dat Lam op de brandstapel gooit. Inquisitie, rivaliserende pausen, keizers of koning-pausen, prins-bisschoppen, kruistochten of heilige oorlogen, de zegen over de slavenhandel, de castratiepraktijken 'ter ere gods', het in ontvangst nemen van het geschenk Vatikaanstad uit de handen van dictator Mussolini, de verdrukking van zwarten (die immers geacht werden geen ziel te hebben), van vrouwen (die geacht worden minderwaardig te zijn aan mannen) en van alle anders-gelovigen, maar vooral ook de blijvende verdrukking van het volk met alle nog resterende middelen, zoals het aloude "divide et impera" ("verdeel en heers"), dat door de hedendaagse pausen nog steeds ongebreideld wordt toegepast in de vorm van bijvoorbeeld de demonisering van welbepaalde bevolkingsgroepen die tot nog toe vredig samen leefden met de rest: het blijkt allemaal mogelijk, hoe surrealistisch ook, en het einde van dit theater is nog lang niet in zicht.
Het genoemde theater van het zelfbedrog heeft er flink wat toe bijgedragen dat het kapitalisme teugelloos zijn gang kon gaan. Een kapitaal is een berg geld: een zekere reserve niet te na gesproken, is dat een overschot of een teveel, en dat verkrijgt men pas als er ofwel teveel gewerkt, ofwel teveel opgespaard en dus te weinig verdeeld wordt, ofwel de twee samen. Het geld representeert voor zijn eigenaar het recht op goederen, ongeacht dewelke, en dat recht is principieel ook onbeperkt. Zo kan een mens slechts een welbepaalde hoeveelheid voedsel in één keer naar binnen werken, maar het kapitalistische principe beschermt met wettelijke middelen het recht van wie daarvoor betaalt, om veel meer voedsel te kopen dan nodig is voor zichzelf, en om het dan gewoon te vernietigen. Wanneer tegelijk mensen, kleine kinderen nog, van de honger sterven, dan staat het kapitalisme dit volstrekt straffeloos toe. Meer nog: indien één van deze kinderen het wagen om een boterham uit de vuilnisemmer van zijn bezitter te halen, dan wordt dit kind automatisch als een misdadiger gebrandmerkt, meer bepaald als iemand die het (ongebreidelde) bezitsprincipe niet respecteert. En deze persoon overtreedt niet alleen de wetten van de staat: de kerken hebben ervoor gezorgd dat hij tevens de wet van God zelf overtreedt, die immers zegt: "Gij zult niet stelen".
Wat de wet van God eigenlijk zegt met het gebod: "Gij zult datgene wat uw naaste toebehoort, niet begeren", wordt geheel verdonkeremaand. Want is het niet de kapitalist die zich zodoende het leven van zijn naaste, dat hem niét toebehoort, toeëigent, door het te vernietigen? En waar hij het niet meteen fysiek vernietigt, buit hij het uit, namelijk door de bevrediging van iemands noden voorwaardelijk te maken: aan het recht op, bijvoorbeeld, het voedsel dat hijzelf teveel heeft, verbindt hij de plicht voor de ander om hem te dienen:
"Ik heb teveel, ik gooi dit brood in een put! Gij hebt honger, zegt gij? Niettemin gooi ik dit brood in een put... tenzij ge eens knielt voor mij, of een rondje rond die toren daar loopt, of dat watertje daar eens overzwemt!"
Maar meestal laat de kapitalist diegene die van hem afhankelijk is, veel minder onschuldige dingen doen, zoals bij uitstek het tegenwerken van zichzelf, meer bepaald in de eis tot het verlenen van zijn volle medewerking aan dat volstrekt immorele systeem.
Hoe men het ook draait of keert: het concurrentiebeginsel is wezenlijk onchristelijk en, in een christelijk perspectief, is het bovendien moordend. Kapitalisme is synoniem voor eerbetoon aan de macht van het geld, en dus synoniem voor eerbetoon aan de anonieme, gezichtsloze, stuurloze en blinde macht. De motor van het kapitalisme is de geldingsdrang, die op haar beurt voortkomt uit een principieel ongeremd egoïsme. Het egoïsme is zo'n op hol geslagen zelfbekommernis welke het ego voedert totdat het uit elkaar spat. Voor die tijd doorloopt het echter nog enkele stadia welke te maken hebben met de jacht op maatschappelijke status.
Het adjectief bij 'status' is niet overbodig, want uiteraard kan een kapitalist zich pas doen gelden in een maatschappij die zelf kapitalistisch is. Het mogelijk maken van sociale status (dit is de manifestatie van de genoemde, door het egoïsme uit de hand gelopen geldingsdrang) heeft uiteraard een prijs, en dat is, zoals hoger gezegd, het toelaten of het legaliseren van chantage. Niemand immers kan een ander dwingen hem te dienen als hij die ander niet op de een of andere manier bij de lurven heeft, wat in dit geval betekent dat hij macht heeft over het leven van die ander. Maar het uitoefenen van macht over het leven van een ander, is slechts geoorloofd en dan ook meteen een plicht, als dit ontegensprekelijk het goed van die ander betreft. Het behoort daarentegen aan geen mens toe om een ander te benadelen door macht over hem uit te oefenen.
Inherent aan het kapitalisme is nu dat de per definitie onterecht aangewende macht, vanuit die tegennatuurlijke, mateloze of niet door de rede getemperde zelfzucht, aanleiding geeft tot een even tomeloos verbruik van goederen - in één woord: verspilling. Het kapitalisme immers, koppelt status rechtstreeks aan verspilling omdat de geldingsdrang zich op geen andere wijze kan manifesteren dan door de vernieling van goederen en/of mensen. Dat aan het kapitalisme niettemin vooruitgang gekoppeld is, blijkt helaas een zeer tijdelijk voordeel dat gedoemd is om in zijn tegendeel te verkeren of dus tegendoelmatig te worden. Principieel wordt alleen het goede beloond, maar in feite worden de grenzen van het goede vager omdat het goede zelf wordt aangetast. Het goede verwordt vaak tot, bijvoorbeeld, het prettige en het genotvolle, zodat uiteindelijk alleen nog de genotzucht wordt gevoed. Zoals hoger beschreven, gebeurt dit van zodra de rede zoek is, die immers het deugdelijke ervan moet vrijwaren af te glijden naar de uitersten waarvan dit het midden vormt. Het verdoezelen van de rede is nu uitgerekend datgene waar reklameboodschappen op aansturen, want zij beogen niet de kopers beter te maken, maar wel de verkopers die immers zoveel mogelijk winst betrachten. Winst wordt maximaal als de prijs maximaal is en de waarde van het product zelf minimaal, en dus als de koper zo hard mogelijk wordt bedot. Het volstaat dat de koper gelooft in de waarde van het product, en het komt er op aan hem in die waan te brengen. Het bedrog dat door het kapitalisme wordt gegenereerd, is feitelijk duizelingwekkend: het gros van de wereldbevolking, waarvan niemand meer dan slechts eenmaal leeft, wordt dermate bedot dat zij geloven dat het beste leven dat men maar leiden kan, een leven is van, enerzijds, hard labeur in eeuwig donkere, onmenselijke fabrieken, waar veel te veel geproduceerd wordt en van, anderzijds, mateloze consumptie van volstrekt overbodige en schadelijke hebbedingetjes. Het bedrog accapareert ook op elk mogelijk verzet, en zo gaat de vos de passie preken en krijgt men superkapitalisten, zoals bijvoorbeeld die gewezen Amerikaanse presidentskandidaat, die aan de bevolking van de vierde wereld eens gaan leren hoe de spilzucht in te dijken. En waar de economie ontspoort in oorlog, worden in een mum van tijd van arbeiders soldaten gemaakt, dat wil zeggen: kanonnenvlees.
Het kapitalisme is geen optie, maar is het communisme dan beter? De geschiedenis lijkt die vraag niet direct bevestigend te willen beantwoorden. Maar misschien doen deze systemen er zelfs niet toe, omdat het kwaad tenslotte in de mens zelf zit en, meer bepaald, in zijn redeloosheid, die de vrije loop laat aan de ondeugden. Misschien zou het volstaan om het gebruik van de rede aan te leren en te bevorderen: niet de louter rekenende rede, maar die rede die ook de dieren blijken te kennen, en die op allerhande vernietigende ontsporingen anticipeert. Een dier stopt met eten als het voldaan is. Dieren verhinderen hun soortgenoten niet te eten als zij zelf voldaan zijn. Dieren werken ook met andere soorten samen. Blijkbaar is bij de mens zelfs het intellect, ingevolge het niet getemperd worden door de rede, in iets ondeugdelijks veranderd.
(J.B., 31.07.'08)
27-07-2008
De tol op de waarheid
De tol op de waarheid
Het begrip 'tol' stamt uit de oudste culturen. Tol, of belasting, wordt geheven door de tollenaar, bijvoorbeeld bij de ingang van de stadspoorten. Iemand komt naar de stad om daar op de markt handel te drijven en aldus winst te kunnen maken, maar vooraf dient hij het recht op handeldrijven op die markt, te kopen. De markt bestaat immers niet spontaan en zij is bijgevolg ook helemaal niet vrij: zij is het 'eigendom' van de stadhouder, want hij is het die haar mogelijk maakt, bijvoorbeeld doordat hij (onder meer door zijn militaire macht) ter plekke tucht en orde weet te handhaven. De stadhouder kan een dictator zijn, maar bijvoorbeeld ook een vertegenwoordiger van het volk. Maar waar het hier om gaat, is dat mensen blijkbaar niet geneigd zijn of in staat zijn om uit eigen beweging of van nature ordentelijk en eerlijk te handelen en, in dit geval, handel te drijven. De 'boze' natuur van de mens of althans een geacht gebrek aan eerlijkheid maakt van de ordehandhaving (en van bijvoorbeeld de dictator die deze orde realiseert) een noodzakelijk kwaad en zij is het dus ook die de tol in het leven roept.
Ofwel betaalt men tol, ofwel komt men er niet in. Van wie reeds handel gedreven heeft, worden de waren in beslag genomen totdat hij daarop tol betaald zal hebben - zoniet wordt hij zelf zolang van zijn vrijheid beroofd. Met het oog op de bevrediging van zijn levensbehoeften, kan de mens zich aan het handeldrijven niet onttrekken. Maar omdat hij tevens te 'oneerlijk' is om (ordentelijk) handel te drijven, is zijn vrijheid bijzonder voorwaardelijk geworden: hij dient ze namelijk voortdurend af te kopen van diegene die de ordentelijke handel weet af te dwingen met (uiteindelijk) geweld. Alles wel beschouwd, lijken dus menselijke tekorten zoals oneerlijkheid, welke in het religieuze jargon 'zonden' worden genoemd, verantwoordelijk voor onze onvrijheid of dus voor het feit dat wij onze vrijheid dienen af te kopen bij een potentieel geweldenaar. Het is, met andere woorden, onze zónde die ons van onze vrijheid berooft of die ze voorwaardelijk maakt of beperkt.
Eigenlijk is 'zonde' hier een wel zeer bedrieglijk begrip dat beter vervangen werd door het begrip 'onvolmaaktheid', want dit ethisch geacht tekort refereert eigenlijk enkel naar de (uiteindelijk nooit volledig te verhelpen) onwetendheid en de onkunde, wat dan ook maakt dat de aloude 'heiligheid' in feite een zaak van wetenschap is en van techniek. Heel duidelijk moet dit blijken van zodra men zich realiseert dat er geen fundamenteel onderscheid bestaat tussen het hoger genoemde onvermogen om eerlijk handel te drijven en het onvermogen tot, bijvoorbeeld, hoofdrekenen: in het eerst genoemde geval dient men het toegangsrecht te kopen tot de (door bijvoorbeeld een dictator mogelijk gemaakte) markt; in het laatst genoemde geval betaalt men voor een exemplaar van een rekenmachientje. Het verschil tussen de twee is louter oogverblinding of het is alvast niet essentieel: zowel de handelskaart als het rekenmachientje geven toegang tot een activiteit die men op eigen kracht niet in staat is te ontplooien omdat men op de betreffende gebieden 'onvolkomen' is.
Wat betreft het tekort aan intelligentie, heeft men heden allang ingezien dat zogenaamde 'domheid', trouwens net zoals 'ziekte', geen zonde is of dus geen zaak van persoonlijke schuld, doch louter een zaak van fysieke en psycho-sociale condities: de lijfstraffen tegen leerlingen die er niet in slagen om goede cijfers te halen op school, zijn gelukkig (meestal) afgeschaft en handenarbeiders worden (althans in het Westen) niet langer als slaven behandeld en relatief goed beschermd. Heel anders is het echter gesteld met de kijk op onvolkomenheden die (nog steeds) de connotatie dragen 'ethisch' van aard te zijn: men gelooft blijkbaar nog steeds dat er zoiets als 'goed' en 'kwaad' bestaat naast 'correct' en 'niet correct' of 'juist' en 'onjuist' in de 'neutrale' (- niet-ethische, amorele) betekenis. De leerling die slechte punten haalt, verdient geen straf en zo ook verdient de primus in feite geen beloning bovenop zijn score, omdat het niet noodzakelijk zo is dat men het helpen kan dat men zo verstandig, werklustig en kansrijk is als men is: het is zelfs zo goed als zeker dat vrijwel alle menselijk kwaliteiten (en dus ook het gebeurlijke gebrek daaraan) gaven zijn of ongelukken die ons slechts overkomen. Maar de leerling aan wie het inzicht ontbreekt dat spieken op het examen 'fout' is, doet zulks misschien uiteindelijk evenzeer ingevolge een of andere onvolkomenheid waarvoor hij niet zelf verantwoordelijk hoeft te zijn - een onvolkomenheid die bovendien nog in de hand wordt gewerkt door het onbegrip dat voor deze onvolkomenheid bestaat, getuige de alom aanvaarde en toegejuichte exhuberante beloningen voor toppresteerders. Of slaan wij de bal hier alsnog mis?
Het blijft immers als een paaltje boven water staan dat veruit het merendeel van alle mensen zeer gevoelig blijken voor beloningen en dat het beloningsprincipe vaak de beste garanties biedt voor het tot stand komen van de gevraagde prestaties - op die peiler rust trouwens het ganse liberalisme. Met beloning wordt hier niet slechts het (financiële) loon bedoeld maar veeleer de (sociale) eer die weliswaar onrechtstreeks of potentieel ook (en vooral) in de geldelijke verloning vervat zit doch die deze laatste principieel niet als een conditio sine qua non vereist. Wie rijkelijk verloond wordt, kan, met de financiële middelen waarover hij dan beschikt, de status waarop hij recht denkt te hebben als het ware afdwingen, althans bij al diegenen die eveneens jacht maken op een hogere status. In het geldsysteem wordt de status gekocht, maar waar dat gebeurt, wordt die status tegelijk gedegradeerd tot 'koopwaar', zodat het bezit ervan niet langer vanzelfsprekend rechtmatig is. In de praktijk blijkt het langzamerhand zelfs zo te zijn dat financieel succes veel beter samengaat met manipulatie van allerlei aard en met samenzwering dan met eerlijkheid.
De 'zuivere' eer daarentegen hoeft niet te worden afgedwongen of afgekocht omdat hij op de keper beschouwd even vanzelfsprekend is voor het publiek als overbodig voor de betrokken 'held'. Immers, eer kan pas rechtmatig zijn als die niet omwille van de eer zelf werd nagestreefd (- want dat maakt hem pervers), doch omwille van een edel doel dat, eenmaal bereikt, alle voldoening biedt die maar verwacht kon worden. In die zin ook is ware eer niet van deze wereld, dat wil zeggen: onafhankelijk van eerbetoon en ook onkoopbaar. Het geldt trouwens voor meer zaken van waarde dat zij als het ware twee levens kennen: een eerste keer bestaan ze echt en spreken ze in hun authenticiteit ook allen spontaan aan; een tweede keer herrijzen ze - schijnbaar, want alleen als koopwaar op de wereldmarkt, onder de macht van het gouden kalf, als 'speelgoed' binnen het wereldse spel. Eer en ook andere waardevolle zaken belangen het kalf immers niet aan omdat voor de wereld het prijskaartje of de geldwaarde, de ultieme waarde is en dat is slechts een tekenwaarde, een getal dat principieel niets vertegenwoordigt dan wereldse macht en dat geheel arbitrair kan getransformeerd worden in allerlei vormen van geweld.
De geschiedenis van pater Damiaan en zijn heiligverklaring kan model staan voor die bijzondere wet dat van heldhaftigheid helemaal geen sprake is terwijl de heldendaden zelf zich aan het voltrekken zijn: zij zijn immers zo hoog verheven boven wat het volk bezighoudt en richt, dat hun eigenlijke betekenis pas heel laat kan doordringen tot het maatschappelijke bewustzijn. Damiaan werd allerminst vereerd toen hij naar Molokaï trok, noch door zijn medestanders, noch door zijn oversten en de gehele clerus. Hij werd niet tot voorbeeld gesteld, maar kreeg daarentegen allerlei vernederende beschuldigingen te horen, zoals van ongehoorzaamheid en een tekort aan zelfdiscipline. Steun kwam er eerst helemaal niet vanwege de 'heilige kerk' maar wel vanuit allerhande 'ketterse sekten' uit een ver werelddeel. Als Damiaan heilig was, dan enkel omdat hij het beste deed wat een mens als mens maar doen kan, en zeker niet ingevolge een of andere heiligverklaring lang na datum vanwege lui die in hun ijver om geneeskrachtige relieken te bemachtigen, heden vechten om de stukken van zijn lijk. Wat helden doen, doen zij immers niet omwille van een persoonlijk voordeel of een onmiddellijk loon, doch enkel met het oog op het einde der tijden, en omdat het wezen van de dingen en van de handelingen met hun betekenis samenvalt, blijft wat zij doen dan ook volstrekt verborgen voor allen van wie de ogen niet op het Ultieme zijn gericht.
Meteen komt hier een belangrijke factor van het 'goede' aan het licht, namelijk de teleologische factor: iets is goed op voorwaarde dat het tevens uiteindelijk goed is, dat wil zeggen: als het weerstand kan bieden aan het kortstondige voordeel, het onmiddellijke (kas)succes, het directe rendement of het verleidelijke genot. En deze factor verwijst meteen naar het feit dat het wezenlijke van het 'goede', inderdaad het 'juiste' is, want van het 'juiste' kan elkeen inzien dat het altijd onbetwistbaar, eeuwig waar was, is en dat ook zal blijven tot in de eeuwen der eeuwen. De stelling van Pythagoras is zonder meer tijdloos waar.
En nu zou stilaan ook duidelijk moeten kunnen zijn waarom op het spreken van de waarheid tol geheven wordt, waarom de wereld probeert om de waarheid te bannen en waarom niemand de waarheid kan spreken zonder ermee samen te vallen, tol te betalen en aldus te lijden. Al bij al kan dus alleen God zelf over die macht beschikken. In geen geval is de mens in staat om de waarheid voort te brengen: hij is immers zondig, onvolmaakt, en bijgevolg afhankelijk van de willekeur van werelds geweld. Als het de keizer goed uitkomt, dan laat hij iemand de waarheid spreken, maar van zodra het hem niet meer zint, doet hij de kop van de spreker rollen. Daarom ook is alle wereldse macht onrechtmatig.
We zegden reeds dat menselijke tekorten zoals oneerlijkheid, welke in het religieuze jargon 'zonden' worden genoemd, verantwoordelijk zijn voor onze onvrijheid of dus voor het feit dat wij onze vrijheid dienen af te kopen bij een potentieel geweldenaar: het is onze zónde die ons van onze vrijheid berooft of die ze voorwaardelijk maakt of beperkt. Welnu, op dezelfde manier maken onze 'zonden' ons leven zelf voorwaardelijk en beperken zij het, zodat we er voortdurend tol moeten voor betalen aan de geweldenaar die daarover macht uitoefent: Lucifer. Om geen andere reden verloopt de weg naar de waarheid niet anders dan via het lijden en de dood: het leven zelf immers is de tol die men er uiteindelijk voor betaalt.
In amorele bewoordingen tenslotte, krijgen de aloude mysteries een triviale klank: we sterven ingevolge de onvolmaaktheid van onze kennis en kunde, en de prijs voor het eeuwig leven is onophoudelijke studie en arbeid.
(J.B., 26 juli 2008)
20-07-2008
De Belgische Staat
De Belgische Staat
"Orde leidt tot God", zo zegden de middeleeuwers, maar ze waren dan ook middeleeuwers...
Belgen worden geboren met een baksteen in de maag en een gevolg daarvan is dat op geregelde tijdstippen de huisnummers in de adressen minder esthetisch beginnen te ogen of dat ze problemen geven voor sommige brievenbestellers. Theoretisch gezien is dan een aanpassing van de huisnummers aangewezen, maar de praktijk leert dat zulks geen sinecure is: jaren na datum immers blijven belangrijke brieven op foute bestemmingen terecht komen, moeten de gedupeerde bewoners dagelijks zelf voor postbode gaan spelen en wordt menigeen ineens heel anders betoelaagd omdat de ministeries veronderstellen dat men verhuisd is. Bovendien lopen de kosten van die ingreep alras hoog op. Wat in theorie in een handomdraai geklaard is, blijkt in de praktijk vrijwel onuitvoerbaar. Een jong gemeenteraadslid weet hier van de duivel geen kwaad, maar ervaren bestuursleden zullen dergelijke aanpassingen zo lang mogelijk uitstellen, zoniet zullen zij zelfs proberen om die geheel te omzeilen.
Orde en netheid mogen dan voor heel wat mensen ultieme streefdoelen zijn - het is altijd goed indachtig te wezen dat het hier om ideële begrippen gaat die in feite niet van deze wereld zijn en die er ook niet altijd zomaar van toepassing kunnen op gebracht worden. In een op orde gezet kantoor vindt men niets meer terug. Orde en netheid zijn eigenschappen die verwant zijn met volmaaktheid en met heiligheid, en een eeuwenlange religieuze geschiedenis leert ons dat de tol die men betaalt voor dergelijke idealen, levenslange schuldgevoelens zijn en zondebesef tot in de dood. Maar ook brandstapels en - om in onze eigen tijd te blijven - concentratiekampen, welke dan moeten dienen om al het krom geachte dat niet meer recht te krijgen is, gewoon uit te roeien, eens en voorgoed: zigeuners, joden, homo's, gehandicapten en misdadigers.
Bomen hebben geen rechte takken en symmetrie is er enkel in de levenloze stof, bij de kristallen. Hoezeer mensen ook hun best doen om symmetrisch te lijken: onder de huid is het een wirwar van jewelste, een chaos die met het ouder worden alleen maar toenemen zal. Wateroppervlakken zijn nooit ongerimpeld, het weer zal altijd grillig en onvoorspelbaar blijven, en hoe onze kinderen er morgen uit zullen zien, zullen wij ook met de eugenetica niet kunnen bepalen, want evolutie gehoorzaamt alleen aan het toeval, aan de traagheid en aan het gemak.
Het binair talstelsel is simpel, en schoon in zijn eenvoud, maar in tegenstelling tot die zuivere, abstracte principes, zijn en blijven onze stoffelijke computers ingewikkelde machines. Soms kunnen zij vereenvoudigd worden of compacter gemaakt, maar de complexiteit blijft toenemen en slorpt de energie die zij kunnen vrijmaken langs een achterpoort weer op. De stof waarmee we opgescheept zitten en waarvan we leven omdat we er tenslotte mee samenvallen, is weerbarstig tegenover de geest die alles altijd anders wil zien dan dat het in werkelijkheid is. Niets is onnatuurlijker en wellicht is niets uiteindelijk ook ongemakkelijker dan de rechte landsgrenzen van de deelstaten van bijvoorbeeld de V.S., de mooi ogende maar pijnlijk rechte deurklinken, stoelen, bedden, pennen of jassen...
Mensen geven namen aan hun kinderen, soms vreemd klinkende maar dan tenminste toch unieke namen, en geen nummers - die krijgen alleen gevangenen, opgeslotenen in concentratiekampen, werklui in onmenselijke fabrieken of klanten van banken. Straatnamen verwijzen naar schrijvers, bewindslieden of weldoeners en moeten rijk zijn aan geschiedenis en volgestouwd zitten met anecdotes: niets is tergender dan straatsnamen die klinken zoals ze in de States soms klinken: sixt avenue, seventh avenue...
Ook staten dienen 'gezellig' te zijn, en laat het ons nu maar zo noemen. Nummers, rechte lijnen, slaaplokalen met duizenden bedden op rijen, eindeloze autowegen zonder bochten: dat alles past niet bij de mens die zelf uit allerlei slordige vormen is samengesteld, terwijl dan toch niets ter wereld schoner kan zijn dan uitgerekend hij.
In alle staten dient men vele talen te spreken, dialecten ook, want de ene streektaal wordt niet van de andere gescheiden door een muur of door een trap, doch geheel vloeiend gaat het Nederlands over in het Duits, het Frans in het Vlaams of, aan een andere kant, in het Spaans. Zo ook vloeien mensenrassen geleidelijk ineen, en zijn er huidskleuren allerhande, godsdiensten met tussengodsdiensten, tegengestelde ideologieën die elkaar via een quasi eindeloos gamma van tussenideologieën de hand geven. Mensen verschillen onderling soms heel sterk van elkaar, maar men kan theoretisch alle mensen op een lange rij plaatsen, zo geordend dat niemand buren heeft die niet op hem of haar gelijken zoals twee eenei-ige tweelingen dat doen. En, breder nog: kijk naar de diersoorten en zeg eens of eenzelfde spel ook daar niet kan worden op touw gezet. Dieren, planten, stenen: niets van al het bestaande is van het andere gescheiden, alles loopt geleidelijk via tussenvormen in al het andere over.
Niemand zal betwisten dat het waanzin was wat Hitler deed met zijn concentratiekampen en met zijn Lebensborn, de kweekhuizen voor een superras en de uitroeiing van wat niet aan het model kan beantwoorden. Evenzo kan men heden grote vraagtekens plaatsen bij de abortuscultuur, bij de interneringscultuur met betrekking tot andersvaliden, bij de euthanasiewetgeving die misschien wel tot een of ander 'recht' op medisch begeleide zelfmoord leidt. Het is de waanzin van "ofwel dit ofwel dat", de gekte van het zwart-wit denken, de opdelingsmanie, de wil tot orde, kortom: het totaal ongenuanceerde denken en bestaan.
Maar ongenuanceerd denken is geen denken en ongenuanceerd leven kan niet ademen, want de nuance is de levensadem zelf, het is de golf, dat wat ononderbroken overgaat in zijn tegendeel en zich daarmee aldus verenigt.
Is het land dat morgen viert in menig opzicht dan geen toonbeeld van nuance? Is het geen voorbeeld van een levend land, een land dat nooit in evenwicht is, dat onophoudelijk golft en schommelt, in zijn tegendeel overgaat, balanceert en discussieert? Overgangsvormen: is er één land in de hele wereld dat rijker is aan talen, dialecten, huidskleuren, religies, wetenschappelijke bedrijvigheden, huisdieren en planten? En is het geen onverdroten waanzin om nu nog te willen prediken dat de zaken en de mensen op orde moeten worden gezet: de witte en de zwarte in aparte kooien, de gezonde rechts, de zieke links, de kleintjes in kribben, de oudjes in tehuizen, zij met twee benen hier en zij zonder benen daar, en zij die andere talen spreken ook in andere hokjes... Uiteindelijk iedereen apart, en dan ieder apart ook gevierendeeld natuurlijk, want moet het hart dan pompen voor het immobiele hoofd of moet het hoofd dan denken voor de domme voeten?
(En wie nog niet overtuigd zijn, lezen er het gedicht "Decoraties" van Jos Vandeloo maar eens op na).
J.B., 20 juli 2008.
10-07-2008
Onherbergzaamheid of onvoorwaardelijkheid.
Onherbergzaamheid of onvoorwaardelijkheid.
De 'natuur' heeft geen hart, zij is daarentegen bikkelhard en gevoelloos, want blijkbaar vaardigt ze wetten uit die geen rekening houden met wie van haar afhankelijk zijn - zo wordt al te vaak beweerd. Maar hier moet eerlijkheidshalve direct worden aan toegevoegd dat we vooralsnog onwetend blijven omtrent ons eigenste lot en dat van de hele wereld in het geval dat de natuur nu eens niét volgens koele en onveranderlijke wetten verliep. Waarmee vanzelfsprekend niet gezegd is dat we dat lot nù wél zouden kennen. We weten beslist niet of we in de beste van alle mogelijke werelden leven maar wat als een paaltje boven water staat, is: dat deze wereld niet één van de vele mogelijke is doch de feitelijke zelf en alleen al die eigenschap maakt hem heel bijzonder. Tevens weten we dat de wetten volgens welke de dingen hun gang gaan - tenminste daar waar we geloven die te kennen - bijzonder betrouwbaar blijken te zijn, en dat is toch ook niet niks. Dat het 'in theorie' - en dat wil hier zeggen: in de een of andere 'mogelijke' wereld - ook anders had gekund, klinkt op zich al enigszins vreemd: we weten immers dat het betrouwbare sowieso samenhangt met het werkelijke of het feitelijke, het actuele, terwijl het mogelijke of het fantastische veeleer verband houdt met het irreële of de droom. Feitelijkheid is zekerheid en is op zich al een eigenschap van uitmuntendheid, zeker wanneer die wordt beschouwd naast wat er allemaal voor mogelijk wordt gehouden. Tussen de praxis en de theoria gaapt een enorme kloof en zo ook stammen, enerzijds, wat is en, anderzijds, wat voor mogelijk gehouden wordt in 's mensens hoofden, elk uit heel andere werelden: het eerste uit de bestaande wereld, die de enige is; het laatste uit het volstrekt onwerkelijke. En wat zijn oorsprong heeft in iets dat niet bestaat - het moet nu eens en voorgoed worden gezegd - bestaat ook zèlf niet, laat daarover geen enkel misverstand zijn. Hoe gangbaar, modieus of schijnbaar verstandig het ook is om te spreken in termen van voorwaardelijkheid: het verhaaltje van 'als' en 'dan' is zonder meer gemene nonsens; het behoort tot het vocabularium van ontevredenen en gefrustreerden die wel genoopt zijn om hun toevlucht te gaan zoeken in droom en spel. Maar misschien is dat uiteindelijk eenieders vocabularium.
Het 'voorwaardelijkheidsdenken' is een van de meest hardnekkige ziekten van de moderne geest. Het is een uit de hand gelopen denken, een denken dat zich op die manier met het fantastische heeft bekleed en dat voor echt aanziet wat dit volstrekt niet kan zijn. 'Als', 'gesteld dat' en 'veronderstel dat' brengen niets minder dan de waanzin zelf in onze hoofden naar binnen. En wat echt ergerlijk is: zij doen dat met een ongeoorloofd gemak. Immers, vangt iemand zijn betoog aan met de woorden: "Stel eens dat het zo was dat...", wat eigenlijk betekent: "Wat ik nu ga zeggen, is helemaal onbestaande", dan volgen er geen protesten bij de vleet van mensen die niet willen voor de aap gehouden worden, welneen, in tegendeel: deze onwoorden blijken elkeen al te hebben betoverd vooraleer ze helemaal zijn uitgesproken! Het "Stel eens..." hypnotiseert en biologeert de mens even massaal als het "Er was eens", omdat deze beide zaken exact hetzelfde betekenen, namelijk: "Dames en heren, uw aandacht alstublieft, want hier volgt... nonsens!"
Op de keper beschouwd heeft élke vorm van denken wezenlijk een veronderstellend karakter: denken is veronderstellen en daarom ook is het 'denkende wezen' dat zich mens noemt, een wezen dat in zekere zin onvermijdelijk in de waanzin leeft en dat het van zijn dromen moet hebben: in deze tijd evenzeer als in de oudheid. Denken is pogen om de werkelijkheid te projecteren op het witte doek van de eigen geest, met de bedoeling om aan de hand van die projectie iets van haar samenhang en werking te kunnen bespeuren. Wie nadenkt wil bijvoorbeeld weten hoe iets tot stand is kunnen komen, om dan verder te kunnen becijferen wat er zal van worden, hetgeen 'anticipatie' heet: men wil wat zal gebeuren een stap voor zijn, zodat men het bijvoorbeeld kan voorkomen of naar zijn hand zetten. Het beheersen van de werkelijkheid gebeurt zodoende via de onwerkelijkheid, via een droom van louter woorden, en daarom ook door een vorm van bezwering: de werkelijkheid bezweren is deze onder zijn macht brengen, wat wil zeggen: onder de macht van zijn woorden.
Woorden, gebaren, tekens: teneinde af te rekenen met een mogelijke simplificatie, moet eerst worden opgemerkt dat tekens geen zaken zijn die naast de werkelijkheid staan zoals schaduwen of zoals afbeeldingen daarvan; tekens zijn nooit geheel abstract. Edoch, ook in hun volstrekt onstoffelijke hoedanigheid maken de tekens en de betekenissen zelf deel uit van de werkelijkheid. Maar wat meer is: als over werkelijke zaken gezegd wordt dat zij een ziel of een wezen hebben, dan wijst dit slechts op hun zin, hun betekenis, welke door specifieke tekens wordt gedragen. Aldus beschouwd zal het niet langer verwonderen dat middels een welbepaald gebruik van tekens - bijvoorbeeld woorden - de werkelijkheid zelf kan worden bezworen of aan de macht van de betekenaars kan worden onderworpen.
'Betekenaars' in het meervoud, wat inhoudt dat het geheel onvermijdelijk is dat aan dezelfde werkelijkheden verschillende betekenissen kunnen en zullen worden toegekend door verschillende betekenaars, en ziedaar de bron van alle conflicten die ooit zijn ontstaan en die ooit nog zullen woeden - een bron die even kwistig is als de menselijk geest met zijn verbeelding. Twee hongerige mensen zien een appel hangen aan een boom, en elk voor zich verbeelden ze zich hoe ze hem plukken en opeten. Het probleem is dat er twee magen zijn en slechts één appel. Er zijn twee verbeeldingen waarin telkens dezelfde appel zit maar een verschillende maag. De twee verschillende verbeeldingen behoren aan twee verschillende magen toe, omdat zij als het ware elk uit de eigen (lege) maag ontspringen, maar tevens is er die ene appel die de twee magen prikkelt terwijl hij slechts één maag vullen kan.
Elk van de twee hongerigen is de appel reeds aan het opeten vooraleer hij geplukt is, en zij doen dat in hun verbeelding, die er blijkbaar geen rekening wil mee houden dat er slechts één werkelijkheid is voor hen beiden. Eén werkelijkheid voor eenieder. Sinds oudsher zeggen de wijzen dan ook dat elkeen zijn eigen droom heeft, en dat er zoveel droomwerelden zijn als er slapers zijn, terwijl de wereld van de wakkeren voor iedereen dezelfde is, één en volstrekt ondeelbaar. Oorlog breekt uit bij de vaststelling van de ondeelbaarheid van de echte wereld: het is een paniek die een innerlijk conflict naar buiten katapulteert. Het innerlijke conflict ontstaat bij de verschrikking van de kloof tussen de private verbeelding en de aan allen gemeenschappelijke werkelijkheid. De verschrikking komt voort uit de dreiging van het soevereiniteitsverlies wanneer bijvoorbeeld de partikuliere doch echte honger, de stap naar de echte doch gemeenschappelijke werkelijkheid onafwendbaar maakt op straffe van leed en dood door versterving. De oorlog buiten is een projectie van de oorlog binnen.
"De slapenden hebben elk hun eigen wereld maar de wereld van de wakkeren is aan allen gemeenschappelijk": dit is de wijsheid van de Ouden, maar ook zij kan het conflict niet voorkomen. Over wat de échte wereld dan is, de wereld die elkeen wel als vanzelfsprekend moét erkennen, wordt men het niet eens omdat uiteindelijk niéts vanzelf spreekt bij afwezigheid van een buikspreker. De buikspreker kan de materialist zijn, diegene die het vanzelfsprekend acht dat de échte wereld geen andere is dan de wereld van de stof. De buikspreker kan ook de katholiek zijn die, met Augustinus en andere symbolisten, in alles de hand van God waarneemt. Zoveel ideologieën als er zijn, zoveel buiksprekers zijn er ook, zoveel interpretaties van de ene werkelijkheid. En hierover nochtans zijn allen het ondanks alle meningsverschillen blijkbaar eens: dàt er slechts één werkelijkheid is en zijn kan. Er wordt niet gevochten om de eigen fantasie; er wordt gevochten om de werkelijkheid in de mal van de eigen fantasie te gieten.
Verbeeldingskracht kan sterk zijn en soms ook sterk genoeg om te bevatten dat ze nooit sterk genoeg zal kùnnen zijn om zich de werkelijkheid voor te stellen. Het is geen verzinsel dat de graad van fanatisme waarmee wereldbeelden worden verdedigd, recht evenredig is met de onmogelijkheid van die wereldbeelden zelf. Bovendien blijkt de mogelijkheid van een wereldbeeld tevens omgekeerd evenredig met zijn succes. Men kan daaruit moeilijk een andere conclusie trekken dan deze, dat mensen de onzin aanbidden, of dan toch de droom, en dat zij uitgerekend dié dromen verkiezen welke in de 'werkelijkheid' het minste zichtbaar zijn en alleronmogelijkst lijken. Het is geen verzinsel dat mensen uit de werkelijkheid wég willen.
Vooral in grootsteden groeit het aantal van die mensen die zich volkomen uit eigen wilsbeweging losmaken van alle 'vreemde' interpretaties die aan de ene werkelijkheid worden gegeven die tenslotte ook de hunne is. Zij wensen geen televisie meer te kijken, geen radio meer te luisteren en geen krant meer te lezen, geen telefoongesprekken meer te voeren. Maar meer nog dan de overigens toch door de leugen besmette informatie, stoten ze ook alle louter fysieke formatie van zich af, instinctief wetende dat ook deze is besmet met de bacterie van de misvorming: zij maken zich los van brievenbus, water-, gas- en elektriciteitsleiding, auto, huis en alles waar door de band elk 'weldenkend' mens naar op zoek lijkt. In een welvarend land deed men een tijdlang de volgende proef: de gemeenschap adopteerde zwervers, verschafte hen gratis een appartement met alles erop en eraan - warm water en maaltijden incluis - en dit zonder enige verplichting: niemand hoefde te werken of zich aan bijzondere regels te houden. Een enkele uitzondering niet te na gesproken, bedankten na een relatief korte periode allen voor het feest, en zij keerden terug naar het leven op straat: het bestaan in een kartonnen doos in de stationsbuurt of onder een autostradebrug.
De conclusie van het 'onderzoek' luidt dat deze mensen gehecht zijn aan hun vrijheid. Dat kan weliswaar heel vreemd klinken in de oren van de meesten onder ons, en wellicht stelt menigeen zich voor dat zwervers nu eenmaal zo geboren zijn, dat ze een bepaald extra gen hebben of er, integendeel, eentje missen, ofwel dat ze gewoon wat ziek zijn in hun hoofd. Niettemin zijn er onder de zwervers altijd grote mensen geweest. De filosoof Demostenes was een zwerver die in alle onverstoorbaarheid aan de grote wereldheerser Alexander antwoordde, toen die hem vroeg wat hij voor hem kon doen: "Ga uit mijn zon!". Ook Christus, de Zoon van God zelf, was een zwerver; allen die Hem willen navolgen, worden er nog steeds toe opgeroepen iedereen achter te laten, alles te verkopen, de opbrengst aan de armen te schenken en vervolgens... alleen nog maar te zwerven. Sint-Franciscus was een zwerver, de straks heilige pater Damiaan verliet vrijwillig zijn thuis en zwierf rond in wat wij steevast 'het onherbergzame' zouden noemen.
Misschien is het wel andersom. Misschien is het zogenaamde 'onherbergzame' wel de enige, echte thuis omdat het daar om mensen draait, terwijl datgene waarvan wij geloven dat het ons onderdak biedt, alleen maar een grove leugen was. Want wat baten een job, geld, rijkdom, verzekeringen allerhande, reisjes en versnaperingen, als men die per definitie niet delen kan omdat ze zich noodzakelijk bevinden in een wereld van slechts "elk voor zich"? "Jeder für sich und Gott gegen alle", zo luidt de slagzin die Werner Herzog's "Kaspar Hauser" begeleidt. In die andere wereld is er geen werk, geen geld ook en er zijn ook geen reisjes; tegen niets is men er verzekerd en men moet zijn schamele maaltijden met anderen delen. 'Moeten'? Of 'kunnen'? En zeg nu welke wereld dan gecultiveerd is!
Jan Bauwens, 10 juli 2008.
P.S.: Luidt het adres van de 'paus', niet als volgt: "Vatikaan station (/Gare du Vatican), tweede paal links, eerste kart. doos van Moulinex stofzuigers"?
12-06-2008
Reklamepanelen met voorbeeldfunctie!?
Reklamepanelen met voorbeeldfunctie!?
"Wielergod aan de drugs", blokletteren de media, maar ze liegen en ze zijn bovendien bijzonder hypocriet: zoals zijn prestaties bewijzen, is deze wielergod volstrekt niét aan de drugs, doch integendeel haast erger nog: hij is aan de schandpaal. En de verantwoordelijken daarvoor zijn sensatiegeile media die voor geld tot alles in staat blijken, desnoods tot het neerhalen van een gewone volksjongen die zijn ganse jeugd opofferde en die dankzij een uitzonderlijk strenge levenswandel en een haast onmenselijk harde training, een dagelijkse bron van vreugde werd voor menig Vlaamse volksmens... die de eigen verzuchtingen in deze god weerspiegeld mag zien.
De wielergod wordt nu geweigerd in de Ronde, naar verluidt omdat wielergoden een "voorbeeldfunctie" zouden vervullen. En dit is nu wel eventjes de maatschappelijke hypocrisie ten top gedreven.
Om te beginnen de vraag die eigenlijk oratorisch dient te klinken, namelijk hoe in godsnaam kampioenen volksvoorbeelden kunnen zijn!? Een kampioen is per definitie uniek en onnavolgbaar: hij is gewoon de beste van een gans volk en, andermaal, zoals hij is er geen tweede. Laat de makelaars van de moraal nu maar eens uitleggen hoe een volk een kampioen dient na te volgen! Misschien proberen een massa mensen dat, en willen zij wel allemaal kampioen worden, maar allen behalve één zijn zij bij voorbaat veroordeeld om in hun opzet te mislukken. Allen behalve één zullen zij slechts frustratie oogsten: dankzij eigen inspanningen zullen zij het er bij zichzelf na een misschien jarenlang avontuur hebben ingeprent, elk voor zich: "Ik ben niét de kampioen, dat heb ik nu immers zelf bewezen; ik ben slechts de verliezer." En is dit niet het "mea culpa" uit de tijd van het strenge katholicisme, nu in een hedendaagse en gelaïciseerde vorm?
Gelukkig is de mens in 't algemeen een bijzonder sportief wezen: hij is immers een groepswezen dat zijn leider op handen draagt en, in die zin, is hij helemaal geen slechte verliezer: het volk viert zijn kampioenen. Maar wie het volk zijn kampioenen afpakt, moet daarvoor wel een heel goede reden op tafel kunnen leggen: het verhaaltje van de voorbeeldfunctie is, zacht uitgedrukt, uit de mouw geschud, en zo geschieden de veroordelingen van wieleridolen niet anders dan deze van een Socrates of een Jezus Christus, wat wil zeggen: niet op goede gronden.
Het verhaaltje van de voorbeeldfunctie is bijzonder wankel, zoals reeds gezegd omdat kampioenen per definitie onnavolgbaar zijn, behalve dan voor een enkele gelukkige. Maar het is ook prietpraat omdat de wielrennerij nu eenmaal een beroep is zoals een ander: wielrenners worden betaald om welbepaalde prestaties te leveren en omdat het om 'sport' gaat, wordt van hen ook verwacht dat ze zich aan regels houden: zij mogen bijvoorbeeld niet een motor op hun fiets hebben of doping gebruiken, omdat zij hun prestatie op eigen kracht moeten leveren. Dat is gewoon wat het publiek - het kliënteel - mag verwachten. Maar het is ons niet bekend dat wielrenners tevens betaald zouden worden om ook geheel buiten wedstrijdverband welbepaalde prestaties te blijven leveren waarvoor beoefenaars van andere beroepen niét worden betaald.
Wanneer een fan van een liedjeszanger(es) in hem of haar de eigen ideaalbeelden weerkaatst wil zien, dan is dat geheel een zaak van die fan. Blijken de verwachtingen van de fan niet ingelost, dan staat het hem vrij om een ander idool te financieren. De zaak in bijvoorbeeld het wielrennen, maar gebeurlijk ook in andere sectoren van de showwereld, is deze, dat de idolen steeds vaker hun eigen zaak niet meer in eigen handen hebben: zij hangen dan aan de touwtjes van lui die hen gebruiken om enkele bijkomende zaken af te dwingen. Zo moet de wielrenner kledij dragen van een welbepaald merk, hij moet zijn dorst lessen met deze of gene limonade en hij moet ook welbepaalde 'fatsoensregels' promoten, welke al dan niet worden verwisseld met een welbepaalde moraal of met een "moraal van de dag", al dan niet duidelijk binnen de wet of binnen de twijfelachtige marge rond de wet.
Wij hoeven er geen doekjes om te doen: in deze superkapitalistische wereld is een wielerkampioen de facto een 'hotspot': een mens op schandelijke wijze tot een reklamebord herleid door een op geld en macht verlekkerde entourage. Daarmee wordt hier uiteraard niet zozeer de equipe zelf bedoeld doch, veel breder, de ganse door het geld verwrongen samenleving. Want hoeveel kritiek hebben wij niet gehoord op de Oostblok-atleten en op de Chinezen ten tijde van allerlei kampioenschappen en Spelen: men zegde dat zij voor de kar gespannen werden van welbepaalde ideologieën en dat met dit oogmerk de jeugd aan tallozen werd ontnomen en werd herleid tot een dressuur zelfs voor dieren onwaardig. Nauwelijks anders gaat het er in ons kapitalistische bestel aan toe.
Als het systeem geheel zonder scrupules mensen op een dergelijke wijze uitbuit en tot reklamepanelen reduceert, en datzelfde systeem komt dan haar slachtoffers bovendien de das omdoen omdat ze zich niet zouden houden aan hun "voorbeeldfunctie", wie denkt dan niet direct: is deze hypocrisie niet nog veel erger dan het "mea culpa" van toentertijd dat alle schuld onverhoeds zomaar in de schoenen van de zwaksten schoof, met als enig devies de boete?
Jan Bauwens, Serskamp 12 juni 2008
06-06-2008
"Uitsluiten van ernstige handicap"
"Uitsluiten van ernstige handicap"
In De Morgen van 6 juni 2008 schrijft Open Vld-senator Patrik Vankrunkelsven dat Caritas te ver gaat inzake het verbod op abortus bij handicaps. In een poging om de vrijheid van de moeder te benadrukken, probeert hij gehandicapten er bovendien van te verzekeren dat hun leven daarom niet minderwaardig is: we moeten "hen uitleggen dat dat niet zo is", schrijft hij. Een moeder veroordeelt geen gehandicapten: ze wil alleen maar het beste voor haar gezin: "maximale levenskwaliteit" bieden, "ook preventief", en "het uitsluiten van ernstige handicap behoort daartoe". (1)
Het doden van een foetus met ernstige handicap komt mogelijkerwijze het gezin ten goede - dat is wat Vankrunkelsven beweert. Uiteraard gaat hij er dan van uit dat een foetus geen mens is. Maar tegelijk wil hij gehandicapten diets maken dat hij niet hén veroordeelt: hij veroordeelt het beknotte gezin, en dus de handicaps der gehandicapten, niet de gehandicapten zelf.
Als een gehandicapte geaborteerd werd, zou dit volgens sommigen niet de schuld of de verantwoordelijkheid zijn van de gehandicapte, de moeder of de senator, neen: het zou de schuld zijn van de handicaps!
Misschien jammer, maar handicaps kunnen niet schuldig of verantwoordelijk zijn, alleen personen zijn dat, en schuld is er sowieso: de echte vraag luidt of en hoe zij ingelost kon worden.
Hoe er bij een foetus met handicap ook ingegrepen wordt: het probleem is dat men de handicap niet ongedaan maakt zonder hetzij de foetus te doden, hetzij het gezin met de van een gehandicapte niet los te maken handicap... "op te zadelen" - want dat is wat de senator uiteindelijk zegt, en zo zal hij aan gehandicapten natuurlijk nooit diets kunnen maken dat niet zijzelf de schietschijf zijn: "het uitsluiten van een ernstige handicap" is nu eenmaal onmogelijk zonder het uitsluiten van een ernstige gehandicapte.
Wat Vankrunkelsven nu aan de gehandicapten zegt, is niet mis te verstaan: hij zegt hen dat zij misschien beter niet geboren waren, want dat zij wellicht de levenskwaliteit van anderen in de weg staan.
Edoch, niet alleen gehandicapten moeten dit aanhoren: ook mensen die verongelukken, ziek worden, oud en hulpbehoevend worden: het is aan al deze mensen dat zodoende gezegd wordt dat zij weliswaar geen schuld hebben aan hun onvolmaaktheid - en de maatschappij zal misschien wel middelen vrijmaken om hen daarvan te overreden - maar dat zij de levenskwaliteit van anderen, die wél gezond zijn en volmaakt, fel naar beneden halen. Zo fel, dat dit abortus verantwoordt. En straks misschien ook euthanasie?
"Zou men honger lijden om een mondje meer?" Die tekst hing in de vorige eeuw in menige huiskamer op een tegeltje aan de wand, als getuige van de zekerheid dat meer zielen ook meer vreugde geven en dat een beetje honger deze vreugde allerminst kon dimmen. Dat schuld nooit meer kan ingelost worden als daarmee een zwart schaap werd beladen dat daarna de woestijn van de dood werd ingestuurd, is duidelijk. Schuld kan dan enkel nog worden 'uitgeboet' door ze als 'erfschuld' te beschouwen en dus door het voeren van een mondje meer: door haar opname in een samenleving die bereid is om die schuld aan de gehandicapte inderdaad kwijt te schelden, wetende dat ook hij (of zij) niet verantwoordelijk is voor de eigen onvolmaaktheid.
Men hoeft het niet onder stoelen of banken te steken dat men een hartsgrondige hekel heeft aan het wilde kapitalisme en aan de tomeloze macht van het geld dat immers niets ontziend ganse bevolkingsgoepen van de kaart veegt, maar een heel ander paar mouwen is het wel als men niettemin de vrijheid hoog in het vaandel voert, want kapitaal en liberalisme worden al te vaak over dezelfde kam geschoren, terwijl zij eigenlijk meermaals elkaars vijanden zijn.
Om voor de hand liggende redenen is de ode aan de vrijheid dikwijls in strijd met het vergunnen van al te veel krediet of vrijheid aan het kapitaal: echt liberalisme heeft immers de menselijke vrijheid op het oog, terwijl het ongetemde geldspel de menselijke vrijheid maar al te vaak fnuikt.
Het liberalisme op zijn best brengt autoregulerende mechanismen voort die zich zelfs gaan manifesteren op het vlak van de ethiek: mijn vrijheid gaat tot waar die de vrijheid van de ander in de weg staat. Die grondregel is simpel maar diep, zelfs Kantiaans: "Doe nooit aan een ander wat ge niet wilt dat een ander u aandoet". Dit gebod is zelfs socialistisch, want authentiek solidair, en zo blijkt menselijke vrijheid geen louter individuele aangelegenheid te zijn, doch per definitie een maatschappelijke verworvenheid.
Menselijke vrijheid verdampt echter algauw van zodra middels allerlei regelgevingen massa's mensen voor de aap worden gehouden met allerlei beloften, dat wil zeggen: met uitstel van behoeftebevredigingen terwijl niettemin alle laattijdige inspanningen en betalingen onmiddellijk worden bestraft. En het geldwezen leent zich als geen ander tot de vestiging en de woekering van dergelijke onmenselijke praktijken, want de jacht op geld heeft niet de samenleving doch het met anderen concurrerende individu als ultieme motor.
Een authentiek liberalisme, en dus een ideologie die de menselijke vrijheid huldigt, kan daarom niet zo individualistisch zijn als vandaag meestal wordt voorgehouden en het libertanisme ligt daarom niet in haar verlengde maar wel helemaal aan de overkant.
Bovendien is een authentiek liberalisme allerminst ideologisch 'rechts': in een tijd waar men voortdurend de hete adem in de nek voelt - en niet alleen die van gevestigde machten maar evenzeer die van quasi onzichtbare drukkingsgroepen en die van geheel verborgen terroristen, gaat men letten op wat men zegt en doet - niet met de eigen aandacht maar met die van deze drukkingsgroepen.
In een tijd waarin men aldus niet meer denkt met het eigen hoofd, doch met dat van heel vaak volslagen onbekenden waarvan men slechts twee dingen weet, namelijk, enerzijds, dat zij 'meekijken' of 'meeluisteren' en, anderzijds, wat zij van elkeen verlangen of wensen af te dwingen - in zo'n tijd is het onderstrepen van het belang van de vrijheid van meningsuiting niet gering. Die vrijheid betreft dan immers allang niet alleen meer de uiting van een (individuele) mening: ze gaat ook over wat men nog mag denken en doen - een 'mogen' dat, veel sneller dan men denkt, in een 'kunnen' verandert.
In feite is een kapitalistisch liberalisme, een liberalisme dat de trappers kwijt is. De individuele vrijheid van eenieder houdt immers op waar het personalisme, dat vrije samenwerking mogelijk maakt, wordt verstikt door vormen van collectivisme waarin via allerlei duistere krachten, alleen maar druk wordt uitgeoefend en slavernij wordt in de hand gewerkt. Geld heeft geen gezicht en leent zich daarom ook uitstekend tot het in de hand werken van dit kwaad. En geld heeft de kleur van bloed. Authentiek liberalisme en kapitalisme blijken onverenigbaar.
Jan Bauwens, Serskamp, 4 juni 2008
02-06-2008
Alweer nieuwe onderzoeksresultaten!
Alweer nieuwe onderzoeksresultaten!
Het Laatste Nieuws meldt in een artikel van 2 juli 2008 dat onderzoekers gevonden hebben dat mensen niet dik worden door een gebrek aan beweging, maar wel door een teveel aan voedsel. (1)
Ongelooflijk toch, als deze onderzoekers tevens weten te vertellen dat vet niets anders is dan niet (door lichaamsbeweging) verbrand, gestockeerd voedsel!
Moet de verslaggever zijn huiswerk hermaken, of kunnen de onderzoekers niet meer tot drie tellen?
"Het probleem ligt elders", zo verklapt me mijn buur die al voor de televisie heeft gewerkt: "Klanten betalen op voorhand, en niet voor lege kranten en voor sfeerbeelden. Reporters pakken desnoods zeven keer met hetzelfde uit, al zit er wel wat variatie in lettertypes, beelden en stemmen. Maar hierin onderscheidt zich nu een blad - of een onderzoeksteam - met zin voor humor: het zorgt voor nu en dan een komische noot."
Het weekblad "Knack" van 30 mei 2008 meldt dat drie op de tien artsen oordelen dat medische kosten van rokers met longkanker niet terugbetaald horen te worden, en de "poll van de dag" resulteert in ongeveer dezelfde cijfers bij de rest van de bevolking (1).
Zeventig percent van de mensen, of dus het overgrote deel, waartoe ook niet-rokers behoren, blijven er gelukkig een andere mening op na houden. Vooralsnog.
Talloos zijn de argumenten die pleiten voor terugbetaling van de medische kosten aan rokers. Om te beginnen betalen rokers zo al enorm veel taksen bij de aankoop van hun dagelijkse portie tabak, en als zij gezond oud worden, trekken zij die niet terug. Vervolgens betalen zij, net als ieder ander, hun bijdragen aan de ziekenkas. Als zij sterven ingevolge longkanker (al dan niet veroorzaakt door roken), zullen zij niet sterven ingevolge allerlei àndere ouderdomskwaaltjes die niet-rokers krijgen en waarvoor ook rokers bijdragen betalen.
Komt daarbij dat niet alleen de rokers in het verdomhoekje geraken, maar evenzeer de gebruikers van alkohol met hun leverkwaaltjes, de veelvraten met vetzucht, hoge bloeddruk, hartinfarct en suikerziekte, de zonnekloppers met huidkanker, de hardrijders die in rolstoelen belanden (of die er anderen toe veroordelen), zij die hun haren verven en daardoor hersenbloedingen krijgen, de GSM-gebruikers met hersentumoren, de sportlui met spierscheuren, de drugsgebruikers (niet de handelaars!), zij die dagelijks slaapmiddelen, kalmeermiddelen of pepmiddelen nemen en die aan nierfalen gaan lijden, de workoholics... Als dit rijtje compleet is, wie kan dan nog zeggen dat hij niet tot een van de hier opgesomde risicogroepen behoort? Een kuise monnik ergens in een slotklooster? Neen, want die zal vanzelfsprekend ook zijn prostaatkanker niet langer terugbetaald krijgen.
Overigens: men moet het bijna zelf hebben meegemaakt om het te kunnen weten, maar het is vandaag helemaal niet zo dat de ziekenkas de hoge medische kosten van longkankerpatiënten vergoedt. Voor een deel ervan komt zij wel tussenbeide, namelijk voor dat deel dat behandelingen betreft die evengoed als "medische research" gecatalogeerd zouden kunnen worden: behandelingen waarvan de werkzaamheid (nog) volstrekt onbekend is. Maar de werkzame en ook duurste medicijnen, met name de pijnstillers, dient de longkankerpatiënt (zelfs als hij terminaal ziek is) te dragen zoals ieder ander gebruiker van morfine en zijn afgeleiden.
De ziekenkas komt weliswaar tussenbeide voor zogenaamde "palliatieve patiënten", dat wil zeggen: voor zieken in de eindfase - zieken die ten dode opgeschreven zijn. Maar als hij geen sociaal sterk geëngageerde huisdokter heeft die een handje toesteekt, dan dient in dat geval de patiënt zelf (of zijn naaste familie) te verzoeken om wat eigenlijk 'sterfsteun' zou kunnen heten. In feite komt het er op neer dat de ziekenkas bereid is om een "palliatieve toeslag" te betalen als de patiënt op zijn beurt zich schriftelijk bereid verklaart om de hoop op te geven: hij moet onder ogen zien dat hij binnen zeer afzienbare tijd zal overlijden, wat hier op neer komt dat hij gedwongen wordt te kiezen tussen een armzalige toeslag (ca. 500 euro) en de hoop op beterschap. Uiteraard kiezen veel mensen voor het laatste, en daar doet de ziekenkas alweer haar voordeel mee.
En zo lopen de zogenaamde zorgverzekeringen in het spoor van alle andere verzekeringsinstellingen: terwijl zij hun bestaan principieel niet anders kunnen rechtvaardigen dan met het solidariteitsprincipe, en zij precies bedoeld zijn om de behoeftigen bij te staan (vanuit het inzicht dat iedereen behoeftig kan worden terwijl niemand daar bewust voor kiest), gaan zij a priori systematisch alle risicogroepen weren. Zij zijn niet langer een middel in functie van een edel doel: in werkelijkheid dienen zij in de eerste plaats zichzelf - de 'zorg' is nog slechts een alibi.
Als drie mensen op de tien daarin geen graten zeggen te zien, mogen wij hopen dat dit te wijten is aan vergeeflijke onnadenkendheid, bijvoorbeeld wegens tijdsgebrek door overwerk.
Hoe noodzakelijk is geloof? (10): "Toeval" is een wanbegrip
Ongelovigen beweren dat wij er toevallig zijn. Beschouw nu de volgende gedachtengang.
Als, bijvoorbeeld, gezegd wordt dat het een toeval is dat twee mensen, A en B, op dezelfde dag verjaren, dan kan daar tegenin gebracht worden dat dit geenszins een toeval is, doch een noodzaak, aangezien A en B op dezelfde dag geboren zijn, want wie op eenzelfde dag geboren zijn, die verjaren noodzakelijk op eenzelfde dag.
Als, vervolgens, gezegd wordt dat het een toeval is dat twee mensen, A en B, op eenzelfde dag geboren zijn, dan kan daar tegenin gebracht worden dat dit geenszins een toeval is, doch een noodzaak, aangezien A en B elk op zo'n dag verwekt zijn, dat hun geboorte wel moét plaatsgrijpen op eenzelfde dag.
Als gezegd wordt dat het een toeval is dat twee mensen, A en B, elk op zo'n dag verwekt zijn, dat hun geboorte wel moét plaatsgrijpen op eenzelfde dag, dan kan daar tegenin gebracht worden dat dit geenszins toeval is, doch noodzaak, aangezien de precedenten van deze verwekkingen zodanig liggen dat de verwekkingen geschieden zoals ze geschieden en op geen andere wijze.
Men kan deze redenering blijven aanhouden, maar nu reeds ziet men in dat het geen zin heeft om hier over toeval te praten, en dat uiteindelijk alles noodzaak is, behalve dan het allereerste begin. Doch is dit begin dan toeval?
Waar is, dat dit begin noodzakelijk is voor alles wat er op volgt, en dat is, kortom, àlles zonder meer. Edoch, van een gebeuren dat aan de uiteindelijke grondslag ligt van elk ander gebeuren, kan niet gezegd worden dat het, hetzij toeval, hetzij noodzaak is, zonder dat er ook bij gezegd wordt in betrekking tot welke zaak hetzij dit toeval hetzij deze noodzaak dan staat. Hoedanook: aangezien het hier gaat om het allereerste gebeuren, staat dit noodzakelijk in betrekking tot wat erna komt en kan het onmogelijk in betrekking staan tot iets voorafgaands. Bijgevolg is dat gebeuren noodzakelijkerwijze "noodzakelijk met betrekking tot wat er op volgt" terwijl het op generlei wijze "toevallig" kan genoemd worden.
Hieruit volgt dat het begrip "toeval" een wanbegrip is.
J.B., 23 mei 2008
18-05-2008
Hoe noodzakelijk is geloof? (9)
Hoe noodzakelijk is geloof? (9)
Door de verwisseling van de dingen met hun afbeelding of met hun eigenschappen, vertekent zich het wereldbeeld op een fatale manier. Deze vertekeningen lijken afwezig in de wiskunde omdat het wezen van de wiskundige objecten met hun eigenschappen samenvalt. In die zin gelijkt de wiskunde dan ook op een spel: het gaat er om zaken die geen enkele werkelijke grond hebben naast die van hun onderlinge relaties zoals die door de spelregels of de axiomata worden vastgelegd. Maar de afwezigheid van een aan die regels externe grond, schept een kloof tussen, enerzijds, de theorie in kwestie en, anderzijds, de werkelijkheid, en zij doet in de theorie allerlei paradoxen ontstaan. Perfect samenhangend kan de theorie dan niet meer zijn, en ze wordt aangevreten door steeds meer uitzonderingen die de regelgeving ondermijnen: ze verliest uiteindelijk haar consistentie en ze implodeert, wat concreet betekent dat elke poging tot het beheersen van de waarheid gedoemd is om zich als een absolute leugen te ontpoppen.
Dat deze paradoxen in feite niets anders zijn dan getuigen van het proces van het verdonkeremanen van de werkelijkheid middels de theorie, kan worden aangetoond middels de Russell-paradox in de logica. We zien daar immers dat deze paradox in het niets verdwijnt van zodra de theorie haar reductionistisch karakter erkent. Veralgemeend kan hier omtrent het volgende gezegd worden: de hedendaagse, materialistische vormen van wijsbegeerte en van ethica, worden gekenmerkt door een ontreddering welke uiteindelijk voortspruit uit een pervers doorgedreven absolutistisch verlangen naar macht. Dit machtsstreven, dat uiteindelijk de ganse werkelijkheid wil beheersen, ziet zich ertoe genoodzaakt om alles te objectiveren en tot de eigen maatstaven te reduceren, inbegrepen de subjecten waarmee wij, menselijke waarnemers van dit alles, zelf samenvallen. In dit laatste manoeuver speelt uiteraard onoverkomelijk het netelige probleem van de zelfreferentie, dat het ganse opzet uiteindelijk de das omdoet. Het gezond verstand leert immers aan eenieder dat de waarnemer, de beschrijver, de getuige of de maker van de theorie zelf niet uitputtend in zijn theorie kan worden weergegeven. Waar hij zulks niettemin nastreeft, gelijkt hij op de slang die haar eigen staart beet heeft of op Escher's grafieten hand - een hand die zichzelf tekent.
Zoals gezegd biedt de wiskunde de unieke mogelijkheid om het ontstaan van paradoxen uit de genoemde vervalsing, aan het licht te brengen, alsook om aan te tonen hoe deze paradoxen vermeden worden door van bij het begin af aan, het fundamentele onderscheid te erkennen tussen de dingen zelf en hun eigenschappen. Het is immers in de miskenning van het fundamentele onderscheid tussen de dingen en de subjecten (- dit is: de miskenning van de mens als persoon), dat zich de miskenning van het verschil tussen de maker en zijn maaksel (- dit is in essentie de godsloochening) het duidelijkst weerspiegelt. (1)
Een theorie die zich geen rekenschap geeft van het feit dat zij een menselijk maaksel is, en dat zij aldus een geconstrueerd karakter heeft, neigt ertoe om te (doen) geloven dat zij zelf de grond van de werkelijkheid is. Maar waar zij dat effectief is, daar beschrijft zij uiteraard geen andere werkelijkheid dan zichzelf, met name als een geheel van spelregels of imperatieven, welke alleen diegenen binden die daaraan (principieel vrijwillig) gehoorzaamheid bieden. Edoch, de werkelijkheid als zodanig is van onze menselijke theoretiseringen volstrekt onafhankelijk: haar imperatieven zijn absoluut bindend: ze zijn absoluut bindend voor al het fysiek levende op straffe van de dood, en ze zijn ook absoluut bindend voor al het geestelijk levende, op straffe van de dood van de ziel. De mens heeft immers zijn eigen 'wetten' aan God niet op te dringen; hij dient zich neer te leggen bij wat zowel de fysieke als de geestelijke natuur der dingen hem gebiedt te doen en te laten. Immanuel Kant, Kurt Gödel en in de vijfde eeuw reeds Aurelius Augustinus (namelijk in zijn werkje: De fidei et symbolo) waarschuwen voor de menselijke arrogantie die de eigen aard van het door God geschapene miskent. Zo is het bijvoorbeeld bijzonder onrustwekkend om vast te stellen dat vandaag heel wat 'denkers' en ook wetenschappers niet (meer) blijken in te zien dat de oerknaltheorie in de fysica, het ontstaan van de kosmos in geen geval kan verklaren. Voor hetzelfde geld gaan deze lieden straks beweren dat de tijd een aanvang nam met de uitvinding van het horloge.
(wordt vervolgd)
Noten:
(1) Onze kritiek steunt hier op, namelijk, dat het 'zijn' der dingen geen eigenschap is, precies omdat dit aan àlle dingen kan worden toegeschreven. Zie ook: J.B., D'où viennent les paradoxes? La méconnaissance de l'absolu provoque l'inconsistence de nos théories, Serskamp, april 2006: http://www.bloggen.be/paradoxes/ .
J.B., 18 mei 2008
Hoe noodzakelijk is geloof? (8)
Hoe noodzakelijk is geloof? (8)
Het verbod om afbeeldingen te maken van God, en zo ook de veroordeling van de aanbidding van deze beelden tot afgoderij, heeft te maken met het gevaar van het reductionisme dat dingen met hun afbeeldingen identificeert. Helaas reduceert ook het denken alles wat het overdenkt, tot louter gedachten. En ziedaar dan de oorsprong van de beruchte kloof tussen theorie en praktijk.
Een van de meest hardnekkige reducties is deze die het Zijn herleidt en dwingt tot de Schijn, en zij doet dat op straffe van heel wat leed. We weten al dat het prachtigste bosje boterbloemen onkruid is en blijven zal zolang daarvoor geen geld wordt gevraagd: niet vooraleer de dag aanbreekt waarop voor boterbloemen geld wordt gevraagd, zullen zij, niet alleen bij dichters en andere helderzienden, maar ook bij de onder het juk van het gouden kalf gebukt gaande massa, doorgaan voor schoon. Zo groot is de macht van het kalf, dat het zelfs het schone weet te reduceren tot zijn prijs.
Op een echt alarmerende manier slaat het reductionisme toe waar steeds meer mensen voor het beeld dat hun leven oproept bij anderen, gevoeliger blijken dan voor hun leven zelf. Zij hebben het ultieme geloof verloren - het geloof in zichzelf - wanneer zij zich als slaven uitsloven en gaan kruipen, teneinde niet door anderen als slaven en als kruipers te worden bestempeld. Want vaak stelt het kalf ons voor geen ander dilemma dan de keuze tussen het zijn en de schijn: ofwel heeft men het goed ofwel gaat men door voor iemand die het goed heeft - de twee sluiten elkaar steeds vaker uit.
Steeds meer mensen 'kiezen' voor dat laatste, ook als dit het eerste in de weg staat. Als de dure mode, lompen aanprijst, dan dient men die te dragen en zich dus slecht te kleden teneinde bij anderen de schijn hoog te kunnen houden dat men zich goed kleedt. Het gouden kalf eist immers niet alleen dat men zijn leven offert in ruil voor geld: het wil bovendien aanbeden worden in de teruggave van dat zuur verdiende geld, dat dan dient als een loskoopsom, nodig om zich van sociale uitsluiting te vrijwaren. Immers, alleen middels het consumeren van de door het kalf aangeprezen producten, verkrijgt men het merkteken van het kalf, en de toegang tot de wereld. Merkloze kledij wordt steeds vaker als 'lompen' beschouwd, en wie ze draagt, blijft voor de wereld onzichtbaar, of is een doorn in het oog.
Die gang van zaken volgt het 'absurde' voorbeeld van de kunstwereld, waar Tijl Uylenspieghel de massa hooggeachten laat applaudisseren voor een leeg doek, want ook daar ontlenen de bloemen hun schoonheid uitsluitend aan hun prijs, en niemand minder dan het gouden kalf dwingt elkeen om in aanbidding te staan voor de Zonnebloemen van Van Gogh en om de echte te vertrappelen. Uiteraard wordt in die Zonnebloemen niet de schoonheid maar het geld aanbeden: het machtige kalf, dat mensen er eerst toe verleidt om hun wezen met een bezit te verwisselen, om vervolgens van deze bezitters, bezetenen te maken.
(wordt vervolgd)
J.B., 18 mei 2008
15-05-2008
Hoe noodzakelijk is geloof? (7)
Hoe noodzakelijk is geloof? (7)
Het behoort tot de verleiding van de wiskundige maar principieel ook van elke andere wetenschappelijke discipline, dat ze zich als ivoren torens onbesmet door de werkelijkheid maar tegelijk over de werkelijkheid heersend weten te profileren: aan haar beoefenaars geven deze disciplines het gevoel dat ooit de zwarte magie aan haar leerling-tovernaars gaf, met name dat van de door het lot begunstigden die in de kaarten van de toekomst kijken mogen, bovendien begenadigd om op hun beurt aan eigen gunstelingen hulp te bieden of ook vijanden te verslaan. Edoch, evenals de oude magie, dankt ook de moderne 'tovernarij der wetenschappen' haar werkzaamheid slechts aan haar gelovigen - niet zozeer omwille van hun geloof, maar omwille van hun aantal: zij stemmen immers voor die partijen die de erkende magie niet alleen tolereren en legitimeren, doch die haar bovendien voorzien van alle argumenten die haar geloofwaardigheid veilig moeten stellen.
Het is immers allang geweten dat de grote uitvindingen niet door gerenommeerde professoren aan universiteiten worden gedaan, doch door bewogen mensen die met de beide voeten op de grond staan, middenin de miserabele werkelijkheid, en op tijd en stond worden die gerecruteerd, opgeslorpt en benoemd - tenminste als behalve hun werk ook zijzelf worden erkend, want veel vaker worden zij door de heersende instituten gewoon bestolen. Intussen alweer jaren geleden wezen de West-Vlaamse Lernaut en Hauspie het aanbod van de Amerikanen tot overname van hun prachtige spitstechnologie-project af, niettemin een hoge prijs werd geboden, maar het was de uitvinders als een zaak van eer, een Vlaamse zaak, en zij hielden het been stijf. Toen reeds was duidelijk dat zij voor die authentieke fierheid een bijzonder hoge prijs zouden betalen, want het gouden kalf erkent geen echte eer en gaat letterlijk over lijken. "Wat gij ons niet verkopen wilt, dat zullen we u ontnemen", zo luidt ergens een ongeschreven wet der wetteloosheid, die heden ook het leven zonder meer betreft.
Ingevolge de macht die moderne tovenaars ontwikkeld hebben, en die eigenlijk steeds te herleiden is tot een bedrieglijke manipulatie (of zelfs fnuiking of vernietiging) van bestaande krachten, is heden de kloof tussen, enerzijds, de werkelijkheid van de geschapen of de echte dingen, de goddelijke werkelijkheid of de natuur en, anderzijds, de zogenaamde cultuur, haast onoverbrugbaar geworden. Elk verband tussen de theoria en de praxis ontbreekt, terwijl de theoria nochtans het concrete leven blijft beheersen: niet omwille van de kennis die ze zou representeren, maar louter door haar macht, waarmee zij het leven dwingt, net zoals eender welke door geweld verzilverde wet dat doet. Wat doorgaat voor 'kennis', zijn eigenlijk een geheel aan imperatieven, vaak volstrekt ononderscheiden van deze die regeren in elk 'dom' traditionalisme.
Wat in al deze mechanismen ontbreekt, is verantwoordelijkheid: het aanvoelen dat wat gebeurt, beslist wordt of ten uitvoer wordt gebracht, noodzakelijk daders heeft met specifieke motieven - beweegredenen die principieel bestand dienen te zijn tegen de kritiek van eender wie, en die zich permanent voor die kritiek open dienen te stellen. Waar deze eis ontbreekt, ontbreekt noodzakelijk een essentiële waarborg voor de waarheid van wat in maatschappelijk opzicht te gebeuren staat, en ook voor de goedheid, de rechtvaardigheid daarvan. Maar de waarheid heeft precies te maken met de absolute bereidheid om zich borg te stellen voor datgene waarvan men getuigt - een principe waarvan de Christusfiguur de allereerste mal is, het archetype, het unieke voorbeeld, met name in de bereidheid om desnoods te sterven voor wat men zegt - en dit vanuit het inzicht dat het Woord - van Waarheid - het enige is wat aan het leven zin kan geven.
(wordt vervolgd)
J.B., 15.05.'08
Hoe noodzakelijk is geloof? (6)
Hoe noodzakelijk is geloof? (6)
Het geschapene kunnen wij met ons verstand niet bevatten: we zien en begrijpen slechts de constructies omdat we deze dingen ook zelf konden maken, en dat zijn geen wezenskenmerken, doch oppervlakkigheden. En uiteraard en om dezelfde reden zien we ook wat er aan de dingen mankeert, en zo hebben we tevens een idee van het sublieme; maar meer dan een idee hebben we niet.
De wiskunde, maar ook het ganse "rechnende Denken" (- "rekenende denken"), zoals Martin Heidegger het westerse denken noemde dat zijns inziens lijdt aan "Seinsvergessenheit" (- de vergetelheid omtrent het zijn of het wezen der dingen), en dat dus goddeloos is, louter op de materie gericht - dat "rekenende denken" verleidt ons ertoe het kwalitatieve te reduceren tot louter kwantiteiten, en het doet dat vanuit de waan dat aldus alles beheersbaar zal worden. Niets minder dan het streven naar macht ligt aan de grondslag van deze niet ongevaarlijke illusie, want men kan nimmer bezitten wat men niet begrijpt, zelfs het eigen Zijn bezit men niet.
Helaas heeft zich de ganse westerse cultuur opgebouwd rond precies dit soort van machtsdenken, waarvan de illusie van de totale beheersing van de werkelijkheid, de drijfveer is: de waan van de zelfvergoddelijking van de mens. Volzinnen worden geacht de werkelijkheid perfect af te beelden, net zoals in vroegere eeuwen de integrale bijbeltekst gold als een emanatie van de godheid, evenwaardig aan die van de natuur, en via die ultieme grammatica welke de wiskunde of de fysica van de werkelijkheid is, wordt de natuur met de formule van de fysicus bezworen en bevolen, precies zoals ooit de natuur bevolen werd door het Woord van God. Tenminste, dat gelooft men.
Helaas, want dit machtsdenken is een catastrofe voor de mens: het heeft immers enkel oog voor wat niet aan het oog ontsnappen kan, en dat is het louter materiële, het telbare, het mysterie dat geperst wordt in een overzichtelijk keurslijf van enkele zwarte en witte vakjes en daarmee uit. Volgens dit 'denken' - dat zelfs die naam niet eens waardig is - is er aan een mens niets meer dan materie en energie, en wordt elkeen van ons probleemloos vervangen want perfect herschapen door zijn kloon - de ziel bestaat immers niet, daar zij niet kwantificeerbaar is en derhalve a priori wordt miskend. Hoe dan zou God kunnen bestaan binnen die enge en ellendige 'visie' op onze kostbare werkelijkheid!?
Andermaal helaas: dit machtsdenken, deze "rekenarij", heeft het ganse westen in zijn greep gekregen. De mensen zijn bang dat zij door allerlei totalitaire systemen zullen overmeesterd worden, maar zo gewend zijn zij geraakt aan het genoemde monster, dat zij niet eens merken hoe het zich dagelijks met hen voedt, en ook met hun zelfs nog ongeboren kinderen. Want ook abortus volgt vanzelfsprekend rechtstreeks uit die waan dat wie nog niet met de voeten op de wereld staan, geen burgers zijn en 'dus' ook geen mensen, zodat ze ook geen aanspraak kunnen maken op rechten, en dus ook niet op het recht op leven. Ja, hier ziet men andermaal klaar hoe een wancultuur zich meester waant over de natuur zelf: haar inziens moet men burger zijn vooraleer men mens genoemd kan worden! Met andere woorden: haar inziens is de mens een schepping van zichzelf!
(wordt vervolgd)
J.B., 15 mei 2008
Hoe noodzakelijk is geloof? (5)
Hoe noodzakelijk is geloof? (5)
Vandaag worden ze meestal en door bijna iedereen door elkaar gehaspeld: de echte dingen en de onechte, de zaken van intrinsieke waarde en de loutere 'maaksels', de illusies en de spelletjes. En de veronachtzaming van het scheppingsbegrip is hier mede verantwoordelijk voor.
Zoals reeds gezegd, is het ingeschreven in de dingen zelf, dat wij behoeftig zijn, dat wij ons moeten voeden en dat het voedsel waarmee wij ons voeden - net zoals wijzelf - leeft en moet groeien: het is geschapen. Niemand is in staat om voedsel te maken uit bijvoorbeeld zand, omdat niemand, dan God alleen, wat dood is tot leven kan wekken. Wat leeft - wijzelf en alle andere dieren en planten - is van een andere orde dan wat uit dode stof is, en wie zijn ziel verwoorden kan, en ze derhalve kan delen en bewust kan bestaan, behoort weer tot een andere orde: die van het geestelijke, het Woord dat ons, mensen, aan elkaar smeedt tot mensdom.
Wij, mensen, mogen participeren aan de schepping, doch iets maken uit niets is niet aan ons gegeven: we hebben grondstoffen nodig, bouwelementen, speelgoed, reeds geschapen, natuurlijk materiaal. Iets maken uit niets, dat kunnen wij niet. Ook kunnen wij niet uit iets dat van een lagere orde, iets maken dat van een hogere orde is: we kunnen geen dode stof tot leven wekken en ook kunnen wij van dieren geen mensen maken. Onze creativiteit beperkt zich tot het ont-dekken van het geschapene: het vinden van de krachten die in de door God gegeven natuur op hun bestemming wachten. Want zo zijn de auto, de televisie en de radio, de telefoon en alle andere technische verworvenheden slechts de ont-dekkingen van natuurkrachten die deze mogelijkheden reeds van in den beginne in zich hadden. Gedurende miljarden jaren hebben de bliksem en alle andere natuurkrachten 'gewacht' op het Woord: datgene wat mensen aan elkaar smeedt tot een mensdom dat wetenschap toelaat en de vele toepassingen van de bliksem en de andere natuurkrachten in de technologie. Over de mogelijkheden die de natuur nog in petto heeft, hebben we slechts vermoedens, amper kennis.
We zijn geen goden en we kunnen niet scheppen, maar we kunnen wel construeren, dingen samenstellen uit reeds bestaande, geschapen zaken en op die manier komt, 'naast' de natuur, cultuur tot stand.
In extreme gevallen is er aan culturele zaken zelfs niets natuurlijks meer, al is het tevens zo dat de natuur nodig blijft om aan dat culturele vorm te geven. Maar over bijvoorbeeld het punt p met coördinatenkoppel (a, b) op het vlak pi, kunnen we zeggen dat het in de natuur helemaal niet zou bestaan, tenzij dan als zijn naam, (a, b), die dan ook perfect samenviel met de definitie van dit 'ding', p.
Natuurlijke zaken daarentegen kunnen niet uitputtend gedefinieerd worden: zij kunnen van ons een naam ontvangen, en dan spreken wij af dat we weten waarover we het hebben als we die dingen bij hun namen noemen maar, op de keper beschouwd, kénnen we de echte namen van de natuurlijke dingen niet omdat echte namen, definities zijn, terwijl we de échte dingen nooit uitputtend kunnen kennen - ze zijn, zoals al het geschapene, grondeloos diep.
In feite kunnen we het punt p definiëren omdat we alle eigenschappen van p kunnen opsommen. Uiteraard, want p is een eigen, menselijk maaksel. De eigenschappen van een reëel object daarentegen zijn talloos. Hiermee is andermaal gezegd dat een reëel ding niet maakbaar is: enkel samenstellingen of hersamenstellingen vallen onder onze kunde. Die samenstellingen definiëren lukt dan weer wél, mits we voor ogen houden dat de essentie van de dingen niets anders is dan hun zin. Zo definieer ik een pen als iets dat dient om mee te schrijven, en een zwembad als iets om in te zwemmen. Reële dingen definiëren lukt echter niet, omdat wij de ultieme zin van het geschapene niet kennen. Een muziekinstrument dient om te bespelen, maar: is een paard een dier dat dient om een kar voort te trekken? We moeten ons bij de omschrijving van reële dingen tevreden stellen met het opsommen van enkele eigenschappen.
Dit slechts om in het licht te stellen dat het goddelijke scheppen en het menselijke maken twee zaken van een totaal andere orde zijn. Het loont de moeite hier vandaag bij stil te staan, omdat de veronachtzaming van dit onderscheid het belang ervan maar al te vaak veel te laat aan het licht brengt. En die veronachtzaming spruit voort - zoals nu duidelijk hoort te zijn - uit onze vergetelheid omtrent het scheppingsbegrip: doordat wij God vergaten, verloren wij het vermogen om het echte van het onechte te onderscheiden, met andere woorden: het vermogen om de waarheid te zien. De middel-doelomkering is nog steeds een van de mooiste voorbeelden van dit onvermogen. Een vreemde speling van het lot wil echter dat dit door godvergetenheid veroorzaakte ongeluk ons vooral bekend is bij monde van een der grootste Godsloochenaars...
(wordt vervolgd)
J.B., 15 mei 2008
14-05-2008
Hoe noodzakelijk is geloof? (4)
Hoe noodzakelijk is geloof? (4)
Onze aarde? Zij is niet het centrum van de ruimte: ze draait rond de zon, die slechts één van de talloze zonnen is, in slechts één van de talloze zonnenstelsels, nevels van zonnenstelsels...
De mens? Het mensdom is niet het doel van de schepping: het is een nipt erbij gekomen, toevallige, naakte zijtak van de aap, een geheel ongewild product van een louter toevallige evolutie...
De vrije wil? Op het ogenblik dat wij denken dat we dit of dat beslist hebben, blijkt onze wilsact allang voorafgegaan door een volstrekt onbewust en louter fysiologisch procédé: dat wijzelf het zijn die kiezen, is niet meer dan een kostelijke illusie...
De rede? De ganse cultuurgeschiedenis toont aan dat de zogenaamde redelijkheid meestal ver te zoeken is: een 'beslissingsproces' is redelijk als principieel elkeen daaraan kan participeren, want de waarheid is uiteindelijk een zaak van recht. Maar wat gedaan als blijkt dat de meerderheid de roes wil en de droom? Mensen blijken er immers helemaal niet om te geven of een stelling waar is of niet, maar zij zelfmoorden zich wel van zodra hun dromen wegvallen...
De persoonlijke verantwoordelijkheid dan? Ja, daarop steunen onze rechtssystemen, die de orde handhaven in de groep. Maar steeds vaker is sprake van gedeelde verantwoordelijkheid en schuld, want ook onze persoonlijkheden blijken sociale constructies. Ons 'zelf' is wat men niet missen kan wanneer iemand tot de orde dient te worden geroepen; het wordt, omwille van de nood aan orde, tot werkelijkheid verklaard van zodra iemand geboren wordt, met name door de verbinding van ons vlees met een naam. Edoch, onze persoonlijkheid verandert voortdurend en soms ook radicaal. De mens is zijn geschiedenis, maar... wat doet men met een moordenaar die, ingevolge bijvoorbeeld Alzheimer, zich nooit meer ook maar iets van zijn daad zal herinneren?
Het persoonlijke bezit? Want steeds vaker en uit steeds meer hoeken luidt het dat iemand is wat hij heeft: aan geld, aan organen misschien, aan talenten, aan sociale contacten... Want het 'hebben' lijkt uiteindelijk het pleit te winnen tegen het 'zijn', dat naar het land der sprookjes werd verwezen: het simpele "Ik ben", waarmee Jahweh zichzelf benoemde, is volgens hedendaagse linguisten een loutere zinsconstructie waaraan geen werkelijkheid beantwoordt, en dus niet meer dan één van de talloze bedrieglijkheden van de taal. Alsof dat nog niet erg genoeg is, moet niet alleen het 'zijn' het op de hedendaagse markt bekopen: ook het 'hebben' wankelt: de munt waarin het persoonlijke kapitaal vertaald wordt, krijgt een steeds labieler karakter; gezondheid heeft niemand in de hand zolang de dood meester van het leven blijft en nog onvaster dan dit alles is de betrouwbaarheid van sociale netwerken. Een 'vriendenkring' is iets wat men moet vrezen als men er zelf niet toe behoort, en iets waardoor men volstrekt gedomineerd wordt als men er middenin zit... Het eigen zijn bestaat niet meer, de mens moet het toegeven, dat hij een groepsdier is, en een groep denkt niet, heeft geen kop, droomt zelfs niet...
De oude zekerheden zijn voorgoed verdwenen en, veel erger nog dan Nietzsche het had zien aankomen, zijn ook de oude waarden weg. Eerlijk duurt niet langer het langst: men redt zijn leven middels geslepenheid en gladheid, radheid van tong ook en subtiel bedrog, vleierij en leugens. Diepzinnigheid hindert nog slechts, en het vermogen om aan de oppervlakte te laveren wordt overal hoog op prijs gesteld: flexibel, omkoopbaar en perfect meedraaiend met de wind moet wezen al wie zich vandaag nog recht wil houden. De nadenkenden, de rechtvaardigen, de trouwen en de noeste werkers: in de ogen van deze wereld zijn zij enkel sukkelaars, zwakzinnigen, verliezers. De winst is heden aan de dief!
Edoch wat moet er worden van een wereld die op deze manier 'draait'? Verwondert het nog iemand dat steeds meer jonge mensen, van zodra ze tot het besef komen wat er gaande is, er gewoon een eind aan maken? Is dit niet al het voorportaal van de hel?
Inderdaad, het is de rede die ons deze gruwelijke dingen onder de ogen brengt en die ons laat vermoeden dat niet zij gevolgd zal worden in de verdere toekomst, doch het redeloze: het onpersoonlijke, het instinctmatige, het massale... en misschien ook wel de droom, de volstrekte overgave... het 'religieuze'?
En is nu niet duidelijk dat het christendom - in fel contrast met heel wat andere, grote 'religies' - de redelijkheid herbergt, en de openheid, de verantwoordelijkheid, het personalisme en de orde die daarvoor worden vereist? Is het nog steeds niet duidelijk dat dit verlichte christendom dat niets zoekt dan de waarheid, die zij dan ook niet vreest, de noodzakelijke grondethiek is van alle authentieke wetenschappelijke activiteit? Ziet men dan nog niet in dat het zaaien van twist tussen, enerzijds, de christelijke ethiek en, anderzijds, de wetenschappelijke bedrijvigheid, een list moet zijn van de duivel, zelfs als die niet bestaat?
De rede leidt tot het christendom en het christendom leidt tot de rede: alle kwakzalverij en tovenarij van kerk en inquisitie is uit den boze voor wie naar waarheid streven. Dat daarentegen het volgen van de rede alleen maar tot het inzicht leidt van de jammerlijke, redeloze staat waarin de wereld verkeert, mag ons de moed niet doen ontnemen: het is immers slechts dankzij dit inzicht, dat wij weten welke kant uit, of toch ongeveer...
J.B., 14 mei 2008
06-05-2008
Hoe noodzakelijk is geloof? (3)
Hoe noodzakelijk is geloof? (3)
Er zijn dingen die echt bestaan en er zijn ook dingen die alleen maar bestaan op grond van afspraken. De boterham die voor mij op tafel ligt, bestaat echt, en mocht ikzelf daar nog aan twijfelen, dan zal elke hongerige mij dit kwalijk nemen, want het leed van zijn met mijn boterham te lenigen honger is afschuwelijk echt. Dat ik met dobbelen enkele euro heb gewonnen, is eveneens echt, want met dit geld kan een hongerige een echte boterham kopen die het verschil kan maken tussen leven en dood. Maar dat men met pakweg twee euro een boterham kan bemachtigen, is slechts echt op grond van door mensen gemaakte afspraken. Het verschil in echtheid zit hem hier: een boterham is echt omdat God zelf dat zo beslist heeft, een euro is pas echt omdat wij, mensen, dat zo overeengekomen zijn.
Dat voedsel voedzaam is voor ons, heeft met onze menselijke afspraken en overeenkomsten helemaal niets te maken: wij dienen ons daarbij neer te leggen, het is een natuurwet, een imperatief, een bevel. De voedzaamheid van voedsel, de giftigheid van gif, de hardheid van ijzer, de onomkeerbaarheid van de tijd, de zwaartekracht en alle andere fysische wetten zijn ons gegeven of opgedrongen, ze zijn natuurlijk of aangeboren en daartegen hebben wij geen verweer. Wij zijn niet in staat om voedsel te maken, of ijzer, en evenmin kunnen wij de zwaartekracht ongedaan maken, de tijd omkeren of de natuurwetten veranderen. Wij, mensen, hebben ons bestaan te danken aan de natuurwetten, maar zelf zijn we niet tot scheppen of tot herscheppen in staat: gisteren niet, nu niet en ook morgen niet. Het enige wat wij, behalve beamen, kunnen doen, is: dwarsbomen of vernietigen, wat in een wat meer verbloemde vorm "manipulatie" heet en in nog meer bedekte termen - zij het volstrekt onterecht - : "constructie", en zelfs "creatie" of "schepping".
Wetenschap en techniek zijn op de keper beschouwd niets anders dan pogingen om kennis te nemen van de natuurwetten, met het oog op het naar zijn eigen hand zetten ervan, wat gebeurt door de zaken zodanig bij elkaar te puzzelen dat ze resulteren in een of ander gewenst resultaat. Geen creatie of schepping, doch verwringing en verdraaiing, ombuiging, geleiding of zelfs conditionering is wat in wetenschap en techniek aan de orde is.
Iets gelijkaardigs doen wij waar wij de werkzaamheid van (eventueel reeds gemanipuleerde of dus in wetenschap en techniek getemde) natuurwetten verbinden met onze eigen spelregels, afspraken, conditioneringen of 'bevelen': God (of de natuur) zorgt voor ons dagelijks voedsel en houdt ons in leven, tenzij wij aan deze voorzienigheid zelf perk en paal gaan stellen. Op de akkers groeit voedsel dat onze basisbehoeften helpt te bevredigen, maar mensen kunnen daar beslag op leggen en zodoende de behoeftebevrediging van anderen voorwaardelijk maken. Het plukken en het verorberen van de vruchten volstaat dan niet langer om zich te kunnen voeden: vooraleer te kunnen plukken moeten de hongerigen een tol betalen aan wie zichzelf tot de eigenaars van de akkers hebben uitgeroepen. Op een reusachtig schilderij van Jacques-Louis David, te bezichtigen in de paleizen van Versailles, kroont Napoleon zichzelf tot keizer, en precies zo verklaren mensen zichzelf tot eigenaar van een welbepaald territorium. Het bezit wordt echter niet anders in stand gehouden dan middels het geweld of de dreiging daarvan, en dat is dan ook het wezen van het bezit, of van de menselijke afspraken in het algemeen: zij voegen niets aan het natuurlijke toe, ze zijn wezenlijk vernietigend. De Code Napoléon - de basis van ook onze wetgeving - is een geheel van met geweld af te dwingen 'afspraken' welke het natuurlijke leven met talloze (door mensen in elkaar gestoken) voorwaarden verbindt.
Waar goddelijke bevelen op zichzelf bestaan en ze, behalve de Schepper zelf, niets of niemand nodig hebben om werkelijkheid te worden - de natuur is wat hij is - , kunnen menselijke bevelen of 'afspraken' helemaal niet op zichzelf bestaan: zij moeten als het ware parasiteren op het natuurlijke, dat ze manipuleren of ombuigen, en waarvan ze zich de kracht toeëigenen. Er is geen sprake van architectuur of zelfs maar van een gebouw, zonder stenen en de andere grondstoffen die uit de natuur worden gerecruteerd. Zelfs de meest verhevene van alle kunsten - de muziek - kan niet zonder de fysische geluiden waarvan zij eigenlijk alleen maar een bijzonder gesofisticeerde samenstelling is. Tekst heeft een drager nodig: inkt op papier, of licht op een videoscherm, hersenen met geheugen, maar hoedanook altijd iets natuurlijks waaraan hij vorm kan geven. Het geven van vorm aan materie, zoals dat gebeurt bij het maken van tekst, is de manipulatie van materie. En nu komt de kers op de taart.
Heel wat mensen geloven dat God niet alleen de natuur(wetten) schiep, waardoor Hij vorm gaf aan de chaos en aldus de materie tot stand bracht - zij geloven tevens dat Hij een aantal welbepaalde teksten schiep, waardoor Hij vorm gaf aan de chaos en aldus de geest tot stand bracht of althans in de wereld naar binnen loodste: een geheel van bevelen naast het bevelschrift der natuurwetten. [Op de keper beschouwd zou God zelf met zijn bevelen samenvallen, daar Hij het (levend) Woord zelf is]. En geheel onlogisch kan men dat geloof bezwaarlijk noemen. De problemen, welke in het verleden vaak tot bloedige oorlogen leidden, beginnen pas waar men zich gaat afvragen welke teksten van Gods hand zijn en hoe zij gelezen dienen te worden.
(wordt vervolgd)
J.B., 6 mei 2008
26-04-2008
Hoe noodzakelijk is geloof? (2)
Hoe noodzakelijk is geloof? (2)
Waar God ontbreekt, nemen afgoden zijn plaats in. En is God zelf een positiviteit, dan zijn demonen slechts lacunes, tekorten of gebreken en daarom ook zijn zij niet geschapen, doch louter het gevolg van de moedwillige miskenning van de Schepper.
Het gouden kalf - de opperdemon - is een zucht naar altijd meer, een ontregeling van het natuurlijke hebben en houden dat slechts het juiste evenwicht nastreeft - het 'juiste midden' van de Hellenen. Hebzucht vindt geen evenwicht, is nooit bevredigd en valt daarom met de onvrede samen die het eeuwige deel is van wie eraan lijden.
Aan hebzucht lijdt men inderdaad: terwijl zij de schijn wekt te verrijken, foltert ze slechts wie ze tot haar instrumenten heeft gemaakt, en zij doet dat zonder hoop op de beëindiging van die foltering, want zuchten kunnen nu eenmaal niet bevredigd worden.
Er zijn mensen - niet zo heel veel, maar er zijn er - die lijden aan wat men een bijzondere vorm van 'waterzucht' zou kunnen noemen. 'Waterzucht', niet in de betekenis van oedeemvorming maar in de betekenis van een onweerstaanbare drang tot het drinken van water. Deze (geestes?)zieken dienen constant bewaakt te worden en tegen zichzelf beschermd, zoniet zouden zij water drinken tot de dood. Waterzuchtigen zijn ziek buiten hun eigen wil, maar er zijn ook de drankzucht en de vraatzucht, en in feite zijn alle handelingen die wij 'zonden' plegen te noemen, niets anders dan 'zuchten': het ontbreekt daar aan een evenwichtsstreven: zuchten kunnen niet bevredigd worden, ze houden wie eraan lijdt in een voortdurend terugkerende onvrede, en een onvrede is geen positiviteit, het is een lacune, een tekort, een demon.
Zuchten worden nooit bevredigd omdat zij geen doel hebben; ze hebben immers geen ander doel dan zichzelf, ze zijn hun eigen doel, maar tegelijk kunnen zij niet in zichzelf rusten omdat zij niet hun eigen bestemming zijn: ze zijn niet omwille van zichzelf geschapen, doch om een hoger doel te dienen - uiteindelijk om God te dienen - de enige die rust in zichzelf en van wie gezegd zou kunnen worden dat Hij, behalve het onze, ook zijn eigen doel is.
Augustinus, Marx en Illich leerden ons dat in onze zuchten, het doel en het middel onderling werden verwisseld. Schepper en schepsel, meester en dienaar, plant, dier, mens en dode stof: zij blijken niet meer op hun plaats te zitten, de orde der dingen lijkt grondig verstoord en de theorie wint heden ten dage veld dat er geen orde in de dingen is, geen schepping zelfs, doch alleen het blinde toeval, het noodlot, het absurde: dat wat zonder fundament en dus zonder schepper is. Bijgevolg bepalen wij zelf onze doelen, zo zeggen deze theoretici, en zij spelen god.
Edoch, er is geen god denkbaar zonder schepselen, en wie god spelen willen terwijl zij niet scheppen kunnen, dienen anderen desnoods tegen hun wil tot hun 'schepselen' te verklaren - of te 'veroordelen'. En zo fabriceren despoten die de schepping laken, hun eigen staten, en verklaren zij mensen tot burgers van die staten, en ontzeggen zij aan wie het burgerschap niet of nog niet ontvingen, tevens het menszijn en het leven, want in hun staten schenken zijzelf alle rechten en dus ook het recht op leven. Zij schenken... of onthouden aan hun 'schepselen' deze rechten. Zo werd het ooit vanzelfsprekende leven, een voorwaardelijk recht op leven, en de despoot tolereert abortus en laat de moord op het ongeboren leven onbestraft omdat hij zich daarvan vooralsnog niet de schepper kan wanen: wie ongeboren is, is geen burger, heeft geen burgerrechten en bijgevolg ook geen recht op leven, zo luidt zijn 'redenering'. Er is geen twijfel mogelijk: de despoot, de politicus waant zich een god; politiek is a priori principieel atheïstisch en demonisch, duivels.
Het milieu? De staten beweren vandaag dat zij de natuur beheren. Wat een arrogantie toch, dat zij niet meer inzien hoe zij er alleen maar dankzij de natuur kunnen zijn, dat zij hooguit een schimmel zijn op de natuur waarvan zij zich nu - godbetert! - de schepper wanen! Wat een arrogantie dat zij zeggen aan de natuur rechten toe te kennen, alsof de natuur in zijn bestaan van hen afhankelijk was! Edoch, evenzo kennen politici ook rechten toe aan hun eigen moeders en aan die van alle burgers: als de ouders hun werk hebben gedaan en niet meer dienen kunnen, hebben ze het recht op eten, drinken en onderdak - kijk es aan - en zo genieten zij, dankzij de politiek, in tehuizen die speciaal voor ouderlingen worden gebouwd, dezelfde rechten als de dieren!
Waar middel en doel ingevolge menselijke grootheidswaanzin door elkaar worden gehaspeld en waar de 'orde der dingen' geen vanzelfsprekendheid meer is, wordt aan dieren geheel ongevraagd een menselijke status toegekend: dat lijkt aanvankelijk mooi in de ogen van naïeve, van de natuur vervreemde burgers, aan wie het echter ontgaat dat zodoende niet de vermenselijking van het dier doch de verdierlijking van de mens aan de gang is. Want in de primitieve aanbidding van bomen, gewassen, elementen en dieren, worden andermaal de middelen met hun schepper of schenker verwisseld. Wanneer onze dankzeggingen zich tot het geschenk richten in plaats van tot de schenker, is er iets grondig mis met ons verstand, want wie geloven dat er geen schenker is, die hoeven uiteraard geen dank te zeggen - zo leert ons de meest eenvoudige logica... die heden gewoon zoek lijkt.
Is God dan de bron van alle logica? God, of beter: het godsgeloof, het geloof in het Absolute? Is dit referentiepunt dan hoedanook noodzakelijk om tot samenhangende en gerichte gedachten en handelingen te kunnen komen? Of brengt de religie daarentegen alleen waanzin voort, en dient zij bestreden te worden door de rede die wij, dapper, tot de onze moeten maken? Moeten wij voortaan, zoals humanisten het zeggen, de moed hebben om ons lot in eigen handen te nemen, teneinde aan de waanzin te ontkomen die in het religieuze op de loer zou liggen en die steeds drastischere instrumenten tot haar beschikking heeft? Een en ander vraagt een hoofdstuk apart.
J.B., 26.04.'08
25-04-2008
Hoe noodzakelijk is geloof?
Hoe noodzakelijk is geloof?
God is niet reduceerbaar tot een talisman tegen de macht van de duivel, maar dat neemt niet weg dat daar waar Hij miskend wordt, de duivel voet aan wal krijgt en men alsnog spontaan de goddelijke bijstand inroept. In tijden van zogenaamde welvaart worden de gebedshuizen bedolven onder koopwaar, maar als het tij keert, worden de kerken weer te klein. Bidt men dan om de terugkeer van de welvaart die het gebed vergeten doet en bidt men dus met het oog op de eliminatie van het gebed, of bidt men om nog iets anders?
Wie de nood aan God niet voelen, moeten door Zijn afwezigheid worden geprikkeld en daarom ook betekent Gods af-wezigheid tevens de aanwezigheid van zijn tegenstrevers, trouwens net zoals het ontbreken van gezondheid ondenkbaar is zonder het optreden van allerlei ziekten. Tegenstrevers - in het meervoud want, zoals er slechts één gezondheid is terwijl het gamma van ziekten en kwalen geen einde kent en zich nog dagelijks uitbreidt, zo ook is er slechts één absolute God terwijl het getal der duivelen ontelbaar blijkt.
Het licht zou helemaal niets betekenen indien de afwezigheid daarvan, die wij de duisternis noemen, ons niet hinderde, geen schade toebracht of geen ander leed berokkende: de kwellingen van het donker wijzen op de noodzaak van het licht. Toch is het licht nog veel meer dan slechts datgene wat de kwellingen van de duisternis vermag teniet te doen, zoals ook de gezondheid oneindig veel meer betekent dan alleen maar de afwezigheid van ziekte en van pijn. Het ziektevrij zijn is een teken van gezondheid net zoals eender welke ziekte een teken van een gebrek aan gezondheid is. Maar zoals één welbepaalde ziekte slechts één mogelijk kenmerk van niet-gezond-zijn is, zo ook valt ziektevrijheid niet zonder meer met gezondheid samen.
Gezondheid immers is niet zoals stilte een loutere afwezigheid van lawaai of van storende geluiden: zij is veeleer een aanwezigheid zoals muziek dat is, die goed gecomponeerd en degelijk uitgevoerd moet worden. Precies omdat de muziek, de gezondheid maar ook het goddelijke, aan-wezigheden zijn, kan er zoveel mis mee gaan en is het aantal mogelijke valse noten, kwalen of zonden, principieel ontelbaar. Die ontelbaarheid van de mogelijke fouten getuigt van de positiviteit van de muziek, de gezondheid of het goddelijke. Muziek maken vraagt welbepaalde inspanningen, net zoals gezond zijn, omdat muziek meer is dan stilte en gezondheid meer dan klachtenvrij zijn. En zo ook is het goddelijke meer dan de loutere afwezigheid van allerlei demonen: God is een positiviteit, Hij is een persoon veeleer dan een onding of een ding. En zoals men eerst naar muziek moet luisteren vooraleer men die kan horen en genieten, zo ook moet men eerst God erkennen om Hem te kunnen ontmoeten.
Welvaart blijkt al te vaak een hinderpaal voor de ontmoeting met God, omdat zij de aandacht die voor deze ontmoeting onontbeerlijk is, opeist en afleidt. Zoals allerlei kwalen ons kunnen verhinderen om datgene te doen wat wij in een toestand van gezondheid moeiteloos presteren, net zo kan de welvaart als een kwaal zijn die ons afhoudt van het goddelijke zonder hetwelke het leven onvolkomen is. Welvaart kon derhalve goed samengaan met goddeloosheid en met de aanwezigheid van allerlei demonen en zij is zelfs vaker onafscheidelijk van de opperdemon: het gouden kalf.
In tegenstelling tot het goddelijke, dat een positiviteit is, is het demonische alleen maar een gebrek. De afgod van het geld, bijvoorbeeld, stelt op zich niets anders voor dan het gebrek en het tekort alsook de voortdurende dreiging daarvan. Het bestaan van geld en kapitaal maakt de behoeftebevrediging voorwaardelijk want afhankelijk van de inschikkelijkheid van dat kapitaal dat noodlijdenden aan soms volstrekt absurde voorwaarden bindt en dat op die manier mensen systematisch instrumentaliseert: het middel is dan doel geworden, en het doel werd middel, zoals beschreven door, achtereenvolgens onder meer, Aurelius Augustinus en Karl Marx. Ivan Illich kreeg een zicht op de daaruit voortspruitende, schrikwekkende tegendoelmatigheid die momenteel alles maar dan ook alles onder haar juk blijkt te hebben met als gevolg de wereld zoals we die vandaag kennen.
Er zijn nu middelen te over doch de doelen ontbreken omdat zij a priori aan de middelen onderworpen zijn of zich daaraan eigenhandig onderworpen hebben. De toegang tot de wereld wordt radicaal ontzegd aan wie niet knielen voor het kalf, wat inhoudt dat de wereld op de keper beschouwd de eigendom van het kalf geworden is (of beter: de wereld wordt door het kalf gegijzeld) en zo werd elk toegangsbewijs tot de wereld meteen het kenmerk bij uitstek van de medeplichtigheid van zijn bezitter.
'Betalen' heeft immers de niet mis te verstane betekenis van het zich akkoord verklaren met de regel dat wie niet betalen kan, noodlijdend moet blijven en op die manier gebeurlijk door het kalf wordt afgemaakt. Aan geld komt men immers niet tenzij door met zijn tijd en aldus met zijn leven zelf te betalen aan wie de macht over het geld en dus over de wereld bezitten. Het samenvallen van de rechtgeaarde arbeid met het rechtvaardige loon is immers allang veeleer een onbedoelde toevalligheid dan een gevolg van de heersende wereldorde die het geven om niets geleidelijk maar zeker onmogelijk maakt.
Dat dit laatste allerminst een kwakkel is, daarvan kunnen in het hedendaagse bestel onder meer het gros van de (vooral langdurige) werklozen getuigen: op de arbeidsmarkt vallen zij heel vaak uit de boot omdat zij niet (meer) kunnen beantwoorden aan hetzij de hoge hetzij de (ook in ethisch opzicht) onmenselijke eisen die de (levenloze en zielloze!) machine van de maatschappelijke activiteit aan haar werknemers stelt. Tegelijk wordt de arbeid in de door het kalf misprezen vakgebieden van deze werklozen, ofwel die arbeid die aan een eigen tempo of naar eigen ethische maatstaven verloopt - ook als hij zich gratis aanbiedt - streng bestraft omdat die naar verluidt aan de zogenaamd 'volwaardige' functionarissen zou ontnemen wat aan hen voorbehouden is.
Deze laatsten worden immers niet gehinderd door gezondheidssparende traagheid, voorzichtigheid en bezonnenheid, noch door morele bezwaren inzake medemensen of milieu. In feite hebben zij zich geheel onderworpen aan de eisen van het gouden kalf, door de menselijke stem in zich het zwijgen op te leggen en nog slechts te functioneren alsof zij zelf geen ziel en ook geen leven hadden. Zo ver is het gekomen dat wie nog protesteren tegen deze mensonterende toestanden, geen middelen meer hebben om dat te doen, omdat het systeem er uiteindelijk in geslaagd blijkt om een gebrek aan kapitaalkracht zomaar met onmondigheid te vereenzelvigen.
De onderhavige kwaal spreekt voor zich, en het lijdt geen schijn van twijfel dat zij geheel inherent is aan de zogenaamde hedendaagse 'welvaart'. Want als de ziel weg is uit de dingen, dan slijt alras ook het leven daaruit weg, en ook de vorm, en tenslotte ook het ding zelf, dat een onding wordt, een bromvlieg, tollend op haar rug: veel lawaai doch zonder ook nog maar enige baat.
Jan Bauwens, Serskamp, 25.04.'08
03-04-2008
Kuddegeest - Over nog onopgeloste vragen
Kuddegeest - Over nog onopgeloste vragen
Men zegt dat (menselijk) geluk een zaak is van sociale vergelijking, maar eigenlijk gaat het dan slechts over een oppervlakkige geluksschil. Dieper geluk immers, is niet zozeer een zaak van (sociale) vergelijking, het is een kwestie van (sociale) aanvaarding of erkenning: wie door anderen niet erkend wordt en derhalve niet tot de groep behoort, bestaat niet of nauwelijks omdat mensen sociale wezens, zeg maar kuddedieren zijn.
Reeds in de oudste beschavingen en bij uitstek in de Helleense cultuur, werd het mens-zijn zonder meer geïdentificeerd met het burgerschap of het deelgenootschap aan de maatschappij, en reeds daar kende men de vernietigende kracht van de verbanning, de banvloek of de vervloeking, alsook de ernst van de misdrijven verwant aan laster en eerroof, roddel en leugen.
Eveneens de voor het merendeel der mensen quasi onweerstaanbare dwang die uitgaat van allerlei gedragingen, geplogendheden, trends en modes, vindt hier zijn oorsprong, zoals ook het voor het geestelijke evenwicht onmisbare gevoel van zekerheid en zelfvertrouwen, dat volstrekt onmogelijk is zonder de bevestiging door anderen, precies omdat het er de weerspiegeling van is.
Groepsgedrag is irrationeel, of beter: het is prereflexief - waarmee gezegd wil zijn dat het voorafgaat aan eventuele redenen en argumenten, alsof het gevolgzaam was aan een dieper gevoel dat zich niet vergissen kon. In feite behoeft het groepsgedrag geen argumenten omdat het steunt op dat ultieme argument, dat immers luidt dat men niet bestaan kan buiten de erkenning door anderen om. Wie uit de groep wordt gestoten, is verloren, en sociale uitsluiting is dan ook vaak een van de meest gesofisticeerde, miskende en laffe vormen van 'moord' door een al dan niet expliciet geplande samenzwering. In wezen is de groep niets anders dan een samenzwering - althans van zodra deze zich (ter versterking van zichzelf) van het middel van de sociale uitsluiting gaat bedienen.
Sociale uitsluiting kan absoluut zijn, maar meestal geschiedt ze in gradaties, en in die zin ligt ze ook aan de basis van de sociale rangen- en standenvorming: de erkenning geldt voorwaardelijk en de hogere rangen leggen hun voorwaarden aan de lagere op. De monarch geniet absolute erkenning, de hogere standen krijgen voorrang op de lagere, en helemaal onderaan de ladder staan de 'sans-papiers' en de schooiers. Een baby-prins heeft niet gekozen voor zijn hoge rang en hetzelfde geldt met betrekking tot de leden van alle andere rangen. Zelfs Giordano Bruno, die werd verbrand omwille van zijn ware doch afwijkende ideeën, koos op de keper beschouwd niet zelf voor zijn scherp verstand en allicht ook niet voor zijn diep besef van waarden.
Maken sociale aanvaarding en uitsluiting het verschil tussen bestaan en niet bestaan, dan nemen gradaties van sociale erkenning het zogenaamde geluk voor hun rekening - het geluk dat, in dit licht, eigenlijk verwijst naar gradaties van bestaan, welke een vertaling zijn van gradaties van erkend worden: men bestaat in de mate dat men erkend wordt; men geniet het geluk in de mate dat men het gegund wordt en dat het onvoorwaardelijker is.
De zaak wordt echter ingewikkelder van zodra er meerdere 'kudden' of sociale groepen naast elkaar bestaan, en nog lastiger wordt het als zij geheel ondergedefinieerd zijn of schijnbaar onderling vermengd. Ongetwijfeld is het een gevolg van het te groot en te log worden van kudden met ook een te geringe cohesie onder de leden, dat zij ertoe neigen zich op te delen in subgroepen, of dat ze zelfs gaan opsplitsen in nevengroepen die dan niet slechts elkaar bedreigen maar die onder elkaars invloed ook zelf grondig intern structureel kunnen veranderen.
Alleen al het ontstaan van verschillende politieke partijen binnen eenzelfde groep, schept bepaalde spanningen welke eigenlijk ontspringen aan de verschillen in beloftes welke die partijen maken. Er bestaan dan een actuele orde en vrede, echter samen met een potentiële herordening of wanorde, eventueel ingevolge een (partij)strijd. Mogelijke toekomstige problemen stralen dan eigenlijk vanuit die mogelijke toekomst op het heden af en veroorzaken zodoende het actuele spanningsveld, eventueel als onrust te bestempelen.
Hoe groter en hoe onsamenhangender een groep wordt, des te groter wordt ook het gevoel van malaise bij elk individu dat zich dan immers minder goed in staat weet om zichzelf middels de groep te bevestigen of om zelfvertrouwen te ontlenen aan de groepserkenning. Precies die malaise die in een slinkend zelfvertrouwen aardt, zet dan aan tot de omgekeerde beweging: als immers de groep zijn leden niet langer bevestigt, dan zullen de leden op hun beurt de groep verwerpen, en zij kunnen dat op geen andere manier bolwerken dan door zich aan te sluiten bij een andere groep - een groep die hen, mét de groepsbevestiging, de zelfbevestiging en het zelfvertrouwen teruggeeft dat zij nodig hebben en dat de malaise van voordien weer doet wegsmelten.
Terrorisme is een uitgelezen manier om gemeenschappen te destabiliseren, want deze vorm van geweldpleging ontneemt alras aan alle groepsleden het ultieme gevoel van zelfwaardering door groepserkenning, namelijk in de kennisname van het feit dat men niet langer door de eigen groep beschermd wordt. Edoch, er zijn vele vormen van terreur, waarvan de sociale uitsluiting niet de geringste is. Het argument dat geen enkele groep in staat is om haar leden tegen terrorisme te beschermen, wordt door de groepsleden uiteraard niet aanvaard, omdat het niet de groepsintenties zijn die de leden aanbelangen, maar daarentegen wel hetgeen de groep effectief al dan niet vermag. Een groep die het zelfs niet vermag om haar leden de fundamentele zekerheid van de veiligheid tegen haar vijanden te bieden, is niet alleen nutteloos maar bovendien contraproductief, zodat de nood bij de leden om eruit te stappen (en om naar een andere groep over te stappen) zeer urgent is en ook principieel onbestrijdbaar.
Dat het verlaten van de groep enkel mogelijk is door zich aan te sluiten bij een andere groep, is één zaak, maar een andere zaak betreft de kwestie welke dan die nieuwe groep zal wezen. En opnieuw zal men hier pre-reflexief te werk gaan, en kiezen voor die groep van wie men niets te vrezen heeft, de groep die niet door terreur zal getroffen worden, en dat is dan onvermijdelijk de van terrorisme verdachte groep zelf. Andermaal: er zijn vele vormen van terreur, waarvan de sociale uitsluiting niet de geringste is.
Eenmaal in een dergelijke maatschappelijke situatie een proces op gang gekomen is waarbij steeds meer groepsleden dreigen over te lopen naar andere en mogelijkerwijze vijandige groeperingen (welker situaties reminisceren aan het 'Stockholm-syndroom'), rest, om uit de impasse te komen, nog slechts het verweer van de wraak. Met betrekking tot de huidige vormen van terrorisme echter, is die wraak en dus ook dat ultieme zelfverweer quasi onmogelijk geworden, precies omdat die groepen waartoe terroristen zich bekennen, op hun beurt ontkennen dat de terroristen medestanders van hen zijn. Het minste wat men van die groepen kan eisen, is dat ze unaniem de betreffende terreurdaden afzweren - edoch, zo'n unanimiteit is zonder geloofwaardige groepsvertegenwoordigingen volstrekt onmogelijk. De vraag kan zelfs rijzen wie de betrokken groepen eigenlijk leidt of wat ze samenhoudt en hier duikt misschien een probleem op omtrent nog onbekende krachtlijnen en machten - een probleem dat waarschijnlijk dat van het terrorisme nog in zijn schaduw stelt.
En verder worden ook hier intenties en beloften niet in rekening gebracht omdat men er uiteindelijk geen garen kan bij spinnen: het zijn tenslotte niet intenties en beloften die de leden aanbelangen, maar wel wat de groep effectief vermag, en dat is, in dit geval: het bieden van veiligheid voor terreur. En zo komt het dat in deze kwesties de rationaliteit met zijn diplomatie en zijn verdragen als het ware a priori aan de deur wordt gezet, zodat nog slechts het brute geweld lijkt over te schieten, ofwel de gedweeë aanvaarding van de veranderingen en de algehele overgave - een verscheurend dilemma.
En zal men een maatschappij die voor het laatst genoemde kiest, ongelijk geven? Temeer als zij nog jaarlijks de miljoenen jonge mensen moet herdenken waarmee soldatenkerkhoven hier sinds de laatste wereldoorlog liggen bezaaid? Of is het precies daarom dat zij dezelfde weg getrouw moet volgen, temeer omdat een leven zonder vrijheid mensonwaardig is?
Jan Bauwens, Serskamp, 3 april 2008
29-03-2008
'Godsdienstoorlogen'...
'Godsdienstoorlogen'...
Men zegt soms dat 'gebeurtenissen' - en meer bepaald de niet zo gezellige gebeurtenissen, zeg maar de ongelukken - ons dan toch telkens weer een ervaring rijker maken. Maar wie inderdaad al wat heeft meegemaakt, die weet wel dat dit gezegde helemaal niet zo recht in zijn schoenen staat. De confrontatie met de minder prettige kanten van het bestaan is per definitie ongewild, en zij laat sporen na die de betrokkenen allerminst deugd doen. Zij laat getraumatiseerden achter, mensen die door wat hen overkwam dermate in beslag worden genomen, dat zij zich niet langer kunnen toeleggen op die dingen die ook echt de aandacht verdienen. Getraumatiseerde kinderen leren slecht op school en volwassenen met vreselijke ervaringen functioneren evenmin goed omdat ongelukken de krachten die voor het leven zijn bestemd, aan een mens onttrekken. Nare ervaringen zijn nooit zomaar verleden tijd: zij zijn immers vooral naar omdat ze werkzaam zijn naar de toekomst toe. Het geluk krijgt geen kans meer want wat komen moet, wordt niet meer tegemoet gegaan met hoop, doch het wordt gevreesd. Er hoeven echt geen oorlogen of epidemieën uit te breken: het leven op zich biedt vaak al een overmaat aan nare ervaringen nog vooraleer men halverwege is, en voor velen helaas reeds in de kindertijd: pijn en ziekten, oorlogen, de dood van geliefden, teleurstellingen allerhande. Er zijn, kortom, geen redenen om aan te nemen dat extra beproevingen voor iets anders goed kunnen zijn dan voor het bederven van het greintje geluk dat ons misschien nog rest.
Edoch, paradoxaal genoeg bootsen wij ons wrede lot na. Wij beantwoorden de eindigheid door hem te bespoedigen, en de dood door op onze beurt te doden, de ziekte door te verminken, en de natuurlijke verschalking door uitgekiende list en bedrog. Alle onheil dat hem te beurt valt, verveelvoudigt de mens daadkrachtig, want hij is vooralsnog een aap of een echo, die nabootst, terugkaatst of in het wilde weg wreekt. En maakt de natuur ons angstig, dan doet de menselijke natuur dat om de genoemde redenen des te meer: geen gruwel overtreft deze die ontspringt aan onze eigen geest en te duchten boven elk wild dier is de mens zelf: zijn 'beschavingen' overtreffen de natuur in gruwel.
Tegen deze ongebreidelde verknechting en tirannie heeft de morele stroming die meestal met het (nieuw-testamentische) christendom wordt geïdentificeerd, misschien wel voor het eerst in de geschiedenis een dam opgeworpen. De samenlevingen die voorafgingen aan de eerste gelovige gemeenschappen, steunden op massaslavernij en ze baadden in de angst voor afgoden die mensenoffers eisten. Zelfs de zo hoog geachte Helleense cultuur telde wellicht slechts een paar percent vrije burgers onder haar bevolking. Van in oorlogen buit gemaakte slaven werd het leven gespaard in ruil voor dwangarbeid waarvan zelfs het vee door zijn onwetendheid altijd gevrijwaard bleef. Heren namen hun 'trouwe' dienaren met zich mee in de dood naar een onderwereld die slechts een veelvoud van de aardse kwellingen beloofde. Men loochent niet dat het 'christendom' voor het eerst wilde breken met het principe van de wraak, en dat toen ook de angst voor de toekomst werd vervangen door een soort van belofte.
Wie zal zeggen wat een geloof is en wat het vermag? Afgezien van de vraag of de 'christelijke' beloften op de een of andere manier werden, worden of zullen worden ingelost, en dus in het midden latend of de hoop die sindsdien alvast het gekerstende deel van de wereld heeft getekend enigszins 'terecht' mag heten, kan dan toch onmiskenbaar een zekere bevrijding worden bespeurd in wat sindsdien door mensen werd gezegd en geloofd. Maar dat komt dan alleen hierdoor: omdat de essentie van het ware christendom het verzaken is aan elke idolatrie en ideologie: de christelijke god is immers niet langer de oppermachtige naar wiens gunsten allen dingen die zich, overijverig daarin, tot elkaars rivalen maken. God is hier immers de medemens zelf geworden en, meer bepaald: de hulpbehoevende, het kind, diegene die alleen gediend kan worden in de beoefening van de barmhartigheid en van de zorg die de vreugde geeft welke men de hemel noemt of het eeuwig leven.
Waar daarentegen zogenaamde 'godsdienstoorlogen' uitbreken, zijn enkel duivels aan het werk: demonen die met het goddelijke geen uitstaans hebben en die getuigen van alleen maar wanculturen. Geen betrouwbaarder signaal van de volstrekte afwezigheid van het goddelijke is er dan in de tekenen van de wilde oorlog en het brute geweld.
J.B., 29.03.'08
De rechten van het ongeboren leven
De rechten van het ongeboren leven
In het artikel, getiteld: Het statuut van het embryo en de foetus (1), gaat Etienne Vermeersch er impliciet van uit dat rechten zaken zijn die worden toegekend uitsluitend door mensen (aan andere mensen en eventueel aan dieren). Alvast een bedenking hierbij.
Vermeersch' (impliciete) stellingname is niet vanzelfsprekend: ze volgt rechtstreeks uit zijn atheïsme. Immers, gelovigen onderscheiden zich hiervan vanzelfsprekend in het feit dat zij naast de menselijke personen ook nog de persoon van God erkennen, wat meebrengt dat rechten voor de gelovige ook door de goddelijke persoon kunnen worden toegekend. Maar er is nog een weerhaak aan deze zaak.
Als we stellen dat Vermeersch enkel de mens ziet als mogelijke toekenner van rechten, hebben we hem met dat zogenaamde 'humanisme' eigenlijk al veel te veel gegund. Op de keper beschouwd, gaat het hier zelfs niet om een humanisme omdat, inzake de politieke toekenning van rechten in ons westerse model, uiteindelijk niet de menselijke persoon als zodanig aan het werk is: de beslissing om aan iemand een recht te geven, resulteert niet zomaar uit een wijs, menselijk besluit waarmee elkeen het vanzelfsprekend eens is, doch het is slechts een zogenaamde 'meerderheidsbeslissing'.
Deze eigenlijk intern contradictorische benaming ('meerderheids-beslissing') verraadt het al: het is namelijk één van de meest jammerlijke vergissingen van de (westerse) politiek en van het (westerse) denken in het algemeen, om te geloven dat 'meerderheidsbeslissingen', ook beslissingen zouden zijn welke resulteerden uit menselijk overleg. Hoeveel gepalaver er ook aan voorafgaat: in wezen zijn de uitkomsten van een stemming anoniem en onpersoonlijk. Niemand draagt er de verantwoordelijkheid voor... precies omdat principieel 'iedereen' ervoor verantwoordelijk wordt geacht. Dit is uiteraard hoogst contradictorisch, want in dat geval is men verantwoording verschuldigd... enkel als onpersoonlijke collectiviteit... tegenover 'zichzelf'.
Waar beslissingen worden gebaseerd op de zogenaamde 'meerderheid', kan geen sprake zijn van verantwoordelijkheid, maar ook niet van gewetensvolheid, van menselijkheid of van enig vermogen tot het onderscheiden van goed en kwaad. 'Goed' heet dan immers wat de meerderheid 'beslist', edoch een meerderheid beslist niet, redeneert niet en is zonder geweten want volstrekt onpersoonlijk.
Het criterium van Vermeersch en dat van elke atheïst, is (met betrekking tot het onderhavige onderwerp) dat van de collectiviteit die zich een plaats toeëigent boven het persoonlijke en dus boven het menselijke. In het collectivisme verdringt de staat de persoon, en dit gebeurt via de oneigenlijkheid van een zeker reductionisme: het van toepassing achten van de statistiek en, in het algemeen, van elk 'rekenend' of 'kwantificerend' denken op het menselijke.
Tenslotte blijkt een humanisme zonder godsgeloof uiteindelijk geen poot te hebben om op te staan. Ons inziens is het geloof en bij uitstek het christendom (niet te verwarren met de kerken), omwille van zijn personalisme, tot heden het enige krachtdadige middel gebleken tegen deze - letterlijk - 'onmenselijke' dreiging.
De duivel of de dood. Over Euthanasie, Hugo Claus en René Stockman.
Vooraleer René Stockman de premier en de media impliciet gaat associëren met de architecten van Hitler's 'Lebensborn' - zij zouden 'het geval Claus' gebruiken voor het propageren van euthanasie bij de 'onvolmaakten' en de 'succeslozen' - stuurt hij eerst nog een verwijt aan het adres van de betreurde zelf, die zijns inziens onnadenkend was over de 'voorbeeldigheid' van zijn daad.
Maar vloekt dat niet met het (voorgewende?) respect van Stockman voor zijn 'andersdenkenden'? Hij heeft alvast de aftakelende en bijzonder invloedrijkeJoannes-Paulus II van die kritiek gespaard en ook neemt hij nu zichzelf geen blad voor de mond. Voor alle duidelijkheid: volgens die 'andersdenkenden' oefent de kerk druk uit om mensen 'nodeloos' aan hun 'uitzichtloos' lijden vast te kluisteren...
Twee maten en twee gewichten hanteert Stockman ook waar hij "een bepaalde groep in de samenleving" ervan beschuldigt zich op te dringen aan eenieder: "
Zij die er een andere gedachte op nahouden zullen na al die verklaringen het behoorlijk moeilijk hebben om nog openlijk te durven spreken", zo beklaagt hij het eigen ideologische kamp.
O, speling van het lot: amper enkele decennia geleden kwamen hier ten lande gelijkaardige woorden uit de monden van talloze verdrukten, en zij waren gericht tegen het instituut dat Stockman nu verdedigt. En men make zich geen illusies: in acht genomen het persisteren van de kerkelijke macht in menige maatschappelijke sector, blijft tot vandaag bij de ongelovigen diezelfde klacht weerklinken...
Stockman gaat verder over "(...) hoever een samenleving zonder het eigenlijk te beseffen wordt meegesleurd met visies die normbepalend worden, indien ze maar genoeg herhaald worden, als evidenties binnen de media worden voorgesteld."
Andermaal: is indoctrinatie niet exact wat de kerk altijd al toegepast heeft? Met een ethiek "van hogerop geprogrammeerd", om Stockman nogmaals te citeren...
Wie nu nog tegenwerpt dat met "van hogerop" naar God zelf wordt verwezen, moet vrezen dat die haring niet meer bakt: naast het gegeven van de nieuwe en onsmakelijke concurrentie onder religies, is het uitgerekend die "groep in de samenleving" die door Stockman van arrogantie wordt beschuldigd, die ervoor gezorgd heeft dat voortaan elkeen (in de bijbel) kan lezen over, bijvoorbeeld, de "aansporing van hogerop tot moord en doodslag" zoals aangehaald in Etienne Vermeersch' "Kort vertoog over de god van het christendom". (1)
Kortom, het is geen dialoog wat dr. Stockman te bieden heeft: het zijn ordinaire beschuldigingen - die bij nader toezien ook zelfbeschuldigingen blijken - een geleerde en een bestuursman onwaardig.
Dit terwijl het misschien onverwacht vruchtbaar had kunnen zijn indien deze gelegenheid eindelijk was benut geworden voor die allang verdrongen discussie over die neutraliteit waarmee dit keer de gelovige schermt. Immers, is hij het niet die, onlangs nog, in de machtsstrijd om de scholen (ook wel het 'opvoedingsproject' geheten), haar bestaan ontkende?
Maar bovenal - en daar wilden wij graag toe komen - bovenal dient men zich te hoeden voor de overdreven achterdocht van de katholieke broeder. Want waar dr. Stockman ons wil laten geloven dat achter de vandaag heersende tendenties verborgen machten schuilen die de massa naar hun hand zetten, projecteert hij eigenlijk het hem uit kerkelijke kringen niet onbekende elitarisme en paternalisme naar een vermeend vijandig kamp. Ons lijkt het echter eenvoudiger om aan te nemen dat, ingevolge de simpele maar vandaag alles beheersende wet van vraag en aanbod, zowel de politici als de media gedwee dansen naar de pijpen van een massamens van wie zij in hun bestaan afhankelijk zijn. Adam Smith indachtig, zou deze reusachtige golem wel eens heel wat efficiënter te werk kunnen gaan dan de meest ingenieuze en elitaire think-tank. En in dat geval is vanzelfsprekend elk steekspel zoals ook bij deze gelegenheid weer werd opgevoerd, een steeds saaier wordend, louter spiegelgevecht.
Overigens: horen de gelovigen niet meer te weten dat de gevreesde duivel, de massamens is: de 'niet-persoon' bij uitstek? En misschien is hij het wel die gevreesd wordt in het leed en in de dementie, die ons doen kiezen voor wat wij 'het geringste kwaad' achten in het dilemma: de duivel of de dood.
Jan Bauwens, Pasen 2008
Verwijzingen:
(1) Slechts één citaat: "In Exodus 22, 17 vinden we de volgende noodlottige uitspraak: "Gij zult geen heks laten leven". Eeuwen later werden, met deze tekst als argument, duizenden (sommigen zeggen, honderdduizenden) onschuldige vrouwen op de brandstapel ter dood gebracht, nadat ze onder gruwelijke folteringen bekend hadden een heks te zijn." [cf.: http://www.etiennevermeersch.be/artikels/god_rel/kort-vertoog-over-de-god-van-het-christendom ].
22-03-2008
Eindtijdprofeten...
Eindtijdprofeten...
Lees dit artikel in Portulaan
17-03-2008
Religie en geweld
Religie en geweld.
Het verbinden van religieuze betekenis met gewelddaden staat gelijk met het plegen van geweld tegen de betreffende religie.
Elke religie die geweld rechtvaardigt, is daarom autodestructief.
Maar wat hier geldt voor geweldpleging, geldt vanzelfsprekend ook voor onheil zonder meer: door een onheil met een religieuze betekenis te verbinden, keurt men dit onheil goed, want men interpreteert het dan impliciet als een (destructieve) daad vanwege de godheid, of tenminste als een door de godheid toegestaan kwaad.
Maar uiteraard geldt dan hetzelfde met betrekking tot het religieus betekenen van een heil: door aan een heil religieuze betekenis toe te kennen, verbindt men tegelijk, impliciet, ook elk onheil met een religieuze betekenis, want men interpreteert het onheil dan eigenlijk als een gevolg van het niet tussenbeide gekomen zijn van de godheid die het had kunnen verhinderen indien hij dat maar had gewild.
Noch aan geweld, noch aan onheil, noch aan heil kan op een eigenlijke manier een religieuze betekenis toegekend worden: wat wij als goed of als kwaad ervaren, kunnen wij nimmer op een eigenlijke, betekenisvolle manier religieus duiden.
Om die reden is elke religie die niet volstrekt transcendent is aan de wereld, wezenlijk onrechtvaardig en ook autodestructief. Volstrekt transcendent, en bijgevolg ook rechtvaardig en ontsnappend aan autodestructie, kan alleen die religie zijn waarover niets gezegd wordt, of dus deze die zich nimmer manifesteert.
Vanzelfsprekend valt deze gedachtengang in duigen als de eerste zin onwaar is...
J.B., 17.03.08
03-03-2008
Het gevaar van de verabsolutering van het recht op vrije meningsuiting.
Het gevaar van de verabsolutering van het recht op vrije meningsuiting.
Het ontzeggen aan mensen van het recht om hun mening te uiten over zaken die hen hetzij rechtstreeks hetzij onrechtstreeks aangaan, is vanzelfsprekend moreel verwerpelijk. Met betrekking tot de islam wordt daar omtrent dezer dagen heel wat heisa gemaakt. Maar die heisa dreigt ons iets nog veel belangrijkers uit het oog te doen verliezen.
Men mag immers niet blind zijn voor het feit dat de institutie van een absoluut recht op vrije meningsuiting - paradoxaal genoeg - al even verwerpelijk is als een spreekverbod, en bovendien bijzonder gevaarlijk voor de cultuur zelf. Ziehier waarom dit aantoonbaar het geval is.
Waar bepaald wordt dat iedereen altijd alles mag zeggen, heeft het er alle schijn van dat woorden eigenlijk niet al te ernstig moeten genomen worden. Het lijkt dan alsof woorden in feite geen daden waren, of tenminste geen daden met relevantie voor al datgene waar het werkelijk om gaat.
Maar in dat geval ziet het er naar uit dat het woord uit de 'echte' wereld verbannen wordt naar die van het spel of van de sprookjes. Een eerste paradox is dan deze: waar woorden niet langer ernstig hoeven genomen te worden, wordt vrij spel gegeven aan het geweld... waartegen het woord aanvankelijk immers het enige wapen was.
Edoch er is nog een veel indringender consequentie: als woorden niet langer ernstig hoeven genomen te worden, vervalt uiteindelijk het begrip van de "waarheid" zelf. Waarheid immers, staat noodzakelijk in betrekking tot de werkelijkheid.
Zo komt het dat de institutionalisering van het absolute recht op vrije meningsuiting meteen de verbanning inhoudt van de waarheid.
Jan Bauwens, 3 maart 2008
Noot: overname en publicatie van deze tekst is zonder de schriftelijke toestemming van de auteur enkel toegelaten voor niet-commerciële doeleinden en mits integrale en ongewijzigde weergave van de tekst, de titel, de auteursnaam, de datum, het website-adres en de onderhavige noot.
20-02-2008
Grenzen aan de evolutie
Grenzen aan de evolutie
In een voordracht d.d. 2006 over de oorsprong van religie (1), past Darwin-kenner Johan Braeckman relevante facetten van de evolutietheorie toe ter verklaring van het aan alle culturen inherente verschijnsel van de religie, en zo komt hij tot een hypothese die in het verlengde ligt van de theorieën over de zich (analoog aan de genen) voortplantende zogenaamde 'memen': religie is misschien wel een onpersoonlijke, blinde entiteit welke niettemin parasiteert op menselijke breinen teneinde zichzelf in stand te kunnen houden.
Ons inziens worden in de genoemde theorie de zaken impliciet op hun kop gezet, en wel in die zin dat wij geloven dat religie, en het leven van de geest in het algemeen, niet een toevallig, overbodig en bovendien belastend bijproduct is van de activiteit van onze hersenen, maar daarentegen een werkelijke stap vooruit in een noodzakelijk begrensd 'evolutieproces' dat niettemin zoekt zichzelf nog voort te zetten 'buiten' de tijd - zoals beschreven in onze tekst uit 2003, getiteld:
Dead-line. Over de Grenzen van de Tijd en het Neerstrijken van de Engelen. (2) Hierna volgt de laatste paragraaf uit die tekst.
Sinds enkele decennia, meer bepaald sinds de publicatie van het Bariloche-rapport van de Club van Rome, zijn wij vertrouwd met het begrip van de 'grenzen aan de groei', dat menig filosoof en literator tot een dankbare bron van inspiratie diende. De idee zelf was allerminst nieuw: ze maakt de kern uit van meerdere oeroude parabels en mythen. Het beste kennen we de gedachte uit de vergelijkingen met de lotgevallen van de beroemde toren van Babel: de ijdele mensheid weet van geen ophouden, steekt de goden naar de kroon en bouwt een toren die tot aan de hemel reikt. Maar op een gegeven ogenblik houdt de groei van de toren op, want de aangebrachte goederen worden verbruikt vooraleer ze de top bereiken: ze dienen onderweg namelijk voor de noodzakelijke herstellings- en onderhoudswerken. De efficiëntie van de bouw kan bijgestuurd worden, de snelheid kan opgedreven worden, maar de grenzen blijken tenslotte niet weg te werken. De toren verwordt tot een stilstaand en niets anders dan zichzelf dienend object dat alle voorradige energie uit de omgeving opslorpt om te kunnen blijven bestaan, zonder dat hij nog groeit. Het prestigeproject blijkt tenslotte een dodelijke kanker geworden: er zijn grenzen aan de groei.
Eigenlijk kan precies hetzelfde worden gezegd over de begrensdheid van de tijd. De tijd die, meer bepaald, de mogelijkheid tot handelen biedt, begrenst zichzelf niet zoals men zich dat natuurlijkerwijze zou kunnen voorstellen, namelijk doordat hij op een bepaald ogenblik zou ophouden met voortduren. Neen, de grenzen aan de tijd zijn intrinsiek verbonden met het wezen van de tijd zelf, net zoals de grenzen aan de groei, eigen zijn aan de groei zelf. De noodzakelijke begrenzing van de tijd volgt meer bepaald uit zijn wezen, dat grondt in de twee componenten van de herinnering en de verwachting. Hoe meer tijd er verstreken is, hoe groter de 'massa' van de herinneringen welke dienen verwerkt te worden om tot een efficiënte en relevante actie of keuzedaad met betrekking tot het toekomstige te kunnen overgaan. De massa van de verstreken tijd krijgt aldus een volume en ook een 'gewicht': hij moet echt 'meegesleept' worden door diegene die zich in de richting van de toekomst een weg wil banen. En precies omdat de mens niets anders dan zijn verleden (en zijn verwachtingen) is, is hij nimmer in staat om dit gewicht van zich af te werpen zonder zichzelf daarbij te verliezen.
Zo zien wij bijvoorbeeld dat mensen steeds langer moeten studeren en de maatschappij steeds langer tot last zijn vooraleer zij maatschappelijk aan de slag kunnen gaan en een steentje kunnen bijdragen aan het onderhoud en, in het beste geval, aan de 'vooruitgang' van de wereld. En wat hier geldt voor individuen, geldt ook voor maatschappijen en voor de wereld in zijn geheel. Het efficiënt nemen van betekenisvolle beslissingen vergt steeds meer tijd, arbeid en energie, precies in gevolge het gewicht van het verleden. Net zoals de wijze ouderling bedachtzamer en dus langzamer handelt dan het onwetende, impulsieve kind, net zo kan de mensheid, in haar rijpere jaren gekomen, niet langer genieten van een kinderlijke en in onschuld badende spontaneïteit. Steeds meer en moeilijkere beraadslagingen van steeds meer betrokkenen zijn noodzakelijk geworden, en schijnbaar kunnen de in de jongste jaren nochtans fors geëxplodeerde communicatiemogelijkheden de last van dit gewicht nauwelijks verhelen. In steeds meer tijd kunnen wij steeds minder doen, niettemin wij in onze onbedachtzaamheid vaak geloofden dat het tegengestelde het geval was, en dat wij door het opdrijven van onze snelheid de tijd aan het beheersen waren. Weinigen onder ons kunnen zich uiteindelijk nog ontwikkelen tot 'eigentijdse' mensen: op de meeste terreinen zijn wij gedoemd om middeleeuwers of primitieven te blijven. Waar gelukkige omstandigheden zulks toelaten, kunnen enkelingen hooguit op zeer partiële domeinen 'up to date' ontwikkelen, in zogenaamde specialismen. Aldus is de prijs die wij betalen om niet achter te lopen op tijd, niet gering, want het is de eenheid van onze persoonlijkheid zelf. De medicus en specialist in een welbepaalde technologie inzake de manipulatie van welbepaalde DNA-kernen, blijft onwetend en primitief op quasi alle andere gebieden, en dat lot delen alle soorten specialisten met hem, incluis alle arbeiders die op hun gebied quasi onvervangbaar zijn geworden. Wie niet specialiseert, loopt achter op de tijd, leeft in een andere tijd, en behoort eigenlijk tot het verleden. Op de keper beschouwd is de wereld voor een groeiend deel een museum geworden waarin niet zozeer oude gebouwen en kunstvoorwerpen maar vooral mensen uit lang vervlogen tijden te bezichtigen vallen, om het oneerbiedig uit te drukken. Ook het gewicht van déze 'massa' dient door 'de wereld' te worden meegesleept, en ik plaats 'de wereld' tussen aanhalingstekens omdat de 'bij-de-tijdse wereld', zoals gezegd, geheel virtueel is. Anders uitgedrukt: het reële behoort reeds geheel tot het verleden, en het tegenwoordige is reeds geheel virtueel. Zoals de apostel zegt, inderdaad, is onze wereld geheel bezig met verdwijnen.
En zo gaat de mensheid stilaan maar zeker het planten- en het dierenrijk vervoegen, welke de persisterende verleden soorten bevatten, terwijl in de actualiteit een nieuwe soort het levenslicht ziet: een geheel ongrijpbare en onzichtbare maar alles beheersende soort van wezens die de hele wereld naar haar hand zet. Wat de huidige tijden ons laten beleven, is het neerstrijken op aarde van het geslacht van de engelen.
Het verbinden van de evolutietheorie met het atheïsme, meer bepaald vanuit het vermeende inzicht dat deze theorie zou impliceren dat de ganse schepping een product van louter toeval was, berust op een aantal onwetenschappelijke en zelfs logisch volstrekt onverdedigbare overtuigingen die, enerzijds, vooral aan vooroordelen te wijten zijn en die, anderzijds, deze vooroordelen nog versterken.
Om te beginnen is het nodig om te specifiëren wat er precies met 'toeval' wordt bedoeld wanneer men beweert in te zien dat de schepping een louter toevalsproduct is. Indien dan bijvoorbeeld gesteld wordt dat een gebeurtenis "toevallig" heet als zij "niet noodzakelijk" is, dan moet datgene in functie waarvan hetzij de betreffende noodzaak, hetzij het ontbreken daarvan, in betrekking staat, eveneens gedefinieerd worden. Beweren dat de schepping - waarvan wij deel uitmaken - "een toevallige gebeurtenis" is, zonder meer, is daarom nonsens. Beweren dat de schepping absoluut toevallig is, en dus toevallig afgezien van alle mogelijke betrekkingen, is vanzelfsprekend evenzeer nonsens.
Alleen al wegens de noodlottige ontoereikendheid van alle menselijke kennis, kunnen de (al dan niet vermeende) oorzakelijkheidskettingen waarmee gebeurtenissen geacht worden in onderling verband te staan, nimmer uitputtend worden achterhaald. En mocht zulks niettemin het geval zijn, dan wijst reeds Aristoteles op de mogelijkheid van zogenaamde "dubbele oorzaken", wat meteen het niet-overbodig-zijn van elk van de (in aantal principieel onbeperkte, mogelijke) referentiekaders belicht.
Verklaringen tout-court zijn ondenkbaar los van enig referentiekader omdat zij hun wezen of dus hun 'verklaringskracht' uitsluitend ontlenen aan het feit dat zij niets anders doen dan bevraagde gebeurtenissen relateren aan reeds geaccepteerde klusters van gebeurtenissen of referentiekaders en wel zodanig dat zij op grond daarvan als behorend tot die klusters kunnen worden beschouwd. Vaak blijkt een causale verklaring dan nog weinig meer in te houden dan een welbepaalde historische duiding, met name: het aan het licht brengen van een of meer gebeurtenissen die aan het te verklarene historisch voorafgaan.
Wat tenslotte de (onder meer) uit het (neo)darwinisme afgeleide overtuiging van het niet contingent geachte karakter van het menselijke bestaan betreft - een overtuiging die, vrij vertaald, zegt "dat voor hetzelfde geld er van ons bestaan geen sprake was geweest" - moet opgemerkt worden dat niets noodzakelijker is dan het feit, aangezien wij slechts datgene noodzakelijk noemen waarvan wij geloven dat het krachtens onze op feiten gesteunde kennis uit bepaalde feiten volgen moet. Voor de slechte verstaander: wat wij noodzakelijk achten (op grond van kennis teruggaand op feiten of gebeurtenissen), is uiteraard minder zeker dan wat effectief gebeurt.
Oorzakelijke verklaringen hoeven overigens helemaal niet in tegenspraak te zijn met teleologische, en evenmin is het waar dat oorzakelijke verklaringen, verklaringen van teleologische aard uitsluiten, en dit om precies dezelfde reden waarom verschillende oorzakelijke verklaringen die naast elkaar bestaan, elkaar allerminst overbodig hoeven te maken.
Verder blijkt men geneigd om naar het toevalsbegrip te grijpen - niet omwille van een gebrek aan causale verklaringen, maar veel vaker omwille van hun irrelevantie terzake. Meer hierover in het vierde hoofdstuk van "Mathematica Christiana" [ http://www.bloggen.be/mathematicachristiana2/ ] alsook in de paragraaf I.3.B.7. van "Transatheïsme" [ http://www.bloggen.be/bethina/ ].
Jan Bauwens, 20.02.2008
18-02-2008
Evolutieleer en evolutieleer is twee
Evolutieleer en evolutieleer is twee
Er wordt dezer dagen geld gepompt in de zogenaamde "verdediging van het darwinisme". Bij de aanvang van het jaar 2008 werd bericht dat Universiteit Gent zowat 200.000 euro toekende voor een navenante promotiecampagne, op te zetten door de vakgroep filosofie. Het (al dan niet vermeende) probleem, met name dat één vijfde tot één vierde van 's lands bevolking het darwinisme niet zou erkennen (alsof de waarheid van - ongeacht welk - een wetenschappelijke theorie afhankelijk kon zijn van een grote meerderheidsbeslissing!), werd in de media verder gespecifieerd, onder meer in een tweegesprek tussen professor Johan Braeckman en imam Nordin Taouil, in De zevende dag van 3 februari 2008, waaruit dan weer moest blijken dat de 20 tot 25 percent 'ongelovigen' - in de betekenis van mensen die niet geloven in het darwinisme - hoofdzakelijk moslims zijn.
Ons inziens bleek daarbij eveneens dat het in feite niet gaat om een tweestrijd tussen wetenschap (evolutionisme) en pseudo-wetenschap (creationisme), doch om een heel andere tegenstelling, namelijk die tussen een welbepaald geloof (een bepaald theïsme) en een ander (het sciëntisme). De opponenten in dit 'debat' verschillen alvast hierin, dat de eerstgenoemden zich wel degelijk heel goed bewust zijn van het feit dat zij een geloof verdedigen, terwijl de laatst genoemden dat helemaal niet blijken te weten: om de een of andere duistere reden verwarren zij hun sciëntisme met de wetenschap zelf, en zodoende etaleren zij dan ook dat zij bevooroordeeld zijn en daardoor niet tot een ernstig gesprek in staat. Een en ander zal ook wel te maken hebben met het feit dat de genoemde filosofen zelf geen wetenschapslui zijn, en hopenlijk zullen zij bij hun op touw gezet project ernstige wetenschappers betrekken, welke hen zeer zeker alras zullen wijzen op de bijzondere verblinding die dezer dagen meer mensen parten speelt die, enerzijds, verrukt worden door de wetenschappelijke prestaties terwijl zij, anderzijds, inzake de wetenschappen leken zijn.
Maar, afgezien van het geschetste euvel van niet geringe omvang, duiken nog meer problemen op. Want het is uiteraard niet zo dat wie het darwinisme verwerpen, daarom ook zouden bedanken voor de evolutieleer. Het darwinisme omvat immers veel meer dan slechts de evolutiegedachte: als zijnde inherent aan het darwinisme geldt immers de overtuiging dat de evolutie het gevolg zou zijn van blinde differentiatie, ongewilde aangepastheid en zo ook het toevallig uitgeselecteerd worden van de 'sterkste'. Heel wat godsgelovigen nemen dus aan dat er evolutie is in de natuur, en zij geloven dit, hetzij vanuit wetenschappelijke inzichten, hetzij vanuit een (al dan niet vermeend) 'gezond verstand' dat zich vanzelfsprekend beroept op de daadwerkelijke alledaagse ervaring van de aanwezigheid en de werkzaamheid van evolutie in, bijvoorbeeld, de individuele levende wezens waarvan men dan toch zelf een exemplaar is.
Wat deze gelovigen vaak wél verwerpen - en zij doen dat nota bene vanuit precies hetzelfde (al dan niet vermeend) 'gezond verstand' - is de toevalsgedachte: de idee dat alles blind zou evolueren, ongestuurd en zonder ook maar enig voorbeeld, enige noodzaak of enig plan. Immers, elkeen kan dagdagelijks en onmiddellijk vaststellen dat de evolutie van een individueel levend wezen wél volgens een voorbeeld verloopt, en ook met noodzaak, én volgens een vooraf bepaald plan: de bevruchte eicel volgt in haar evolutie het voorbeeld van de moeder in wiens schoot ze gedijt; het ontstaan van nieuwe individuen is noodzakelijk ter compensatie van de individuele sterfelijkheid en in functie van de 'onsterfelijkheid' van de soort; en tenslotte: het 'plan' voor de evolutie van elk individu is aanwezig in de genen welke door de voorouders aan het kind worden meegegeven.
Vandaar: is het redelijk om aan mensen te verwijten dat zij op grond van hun (al dan niet vermeend) 'gezond verstand' oordelen dat er weliswaar evolutie in het leven is, doch evenzeer een zekere 'doelgerichtheid'? Het probleem van die doelgerichtheid vraagt weliswaar een aparte aanpak. Maar wil men aan mensen meer oordeelsbekwaamheid schenken dan zij op grond van louter het gezond verstand bezitten, dan moet men hen wetenschappelijk scholen. En wetenschappelijke scholing is een heel andere zaak dan overreding via promotiecampagnes. Is het trouwens niet de wetenschapper die er op wijst dat het redelijke argument, in al zijn eenvoud, de waarheid dient, terwijl het slechts de leugen is die behoefte heeft aan overreding en aan heel veel geld om zich als het ware in de waarheid te verkleden? Ook dat laatste inzicht is een vrucht van het (al dan niet vermeend) 'gezond verstand'.
Jan Bauwens, Serskamp, 18 februari 2008
Noot: overname en publicatie van deze tekst is zonder de schriftelijke toestemming van de auteur enkel toegelaten voor niet-commerciële doeleinden en mits integrale en ongewijzigde weergave van de tekst, de titel, de auteursnaam, de datum, het website-adres en de onderhavige noot.
17-02-2008
Verschil en identiteit
Verschil en identiteit
Onlangs zijn in mijn geboortedorp een klooster afgebroken en ook een gemeenteschool. 'Een' gemeenteschool, want sinds de 'fusies' eind van de jaren zeventig hadden de gemeenten ineens verschillende gemeentescholen, zoals ze ook meer gemeentehuizen hadden, een veelvoud aan politiekantoren, postkantoren en zo voort. De 'fusies' getuigen van de beruchte kortzichtigheid die eigen blijkt aan politiek: de eigen identiteit moest plots onderdoen voor het platte partijgewin, en de samensmelting van telkens verschillende gemeenten zorgde ervoor dat de toen heersende partijen overal in de prijzen bleven vallen. Het was een maatregel vergelijkbaar met de invoering van de kiesdrempel nu, edoch deze stunt was demografisch veel ingrijpender. Maar keren we terug naar de afbraak van onze historische gebouwen...
Het betreft twee flink uit de kluiten gewassen, statige bouwwerken in baksteen, al een goede eeuw oud, maar principieel onverslijtbaar. Het afbladderen van het behang en het lekken van een waterafvoerpijp 'verantwoordden' de afbraak, terwijl die in feite geen ander doel had dan de persoonlijke, direct financiële belangen van een tweetal plaatselijke 'politici'. De ramen van de bouwwerken werden opengegooid en het weer deed zijn werk: alras stonden daar ruïnes, rijp voor de sloop.
Het klooster en de gemeenteschool zijn niet meer. In de plaats van de gemeenteschool kwam een kaal, betonnen gedrocht, ontworpen door een naar voren geschoven architect wiens onbekwaamheid bleek al van bij de ingebruikname der klaslokalen. Want, stikten de leerlingen niet meteen, dan kampten ze toch met leermoeilijkheden ingevolge zuurstoftekort door de veel te lage plafonds.
En dan de plaats waar het klooster stond: zij werd ingenomen door een volstrekt stijlloze doch peperdure geldkathedraal waarvan er dertien zijn in een dozijn, en gelijk onverdelgbare parasieten vreten deze smakeloze façades alom ter wereld de oude stadskernen onherstelbaar aan.
Als nu nog de pastorie en het kerkgebouw worden gesloopt, dan schiet er van mijn dorp niets meer over dan de asfaltwegen, de verlichtingspalen en de appartementsgebouwen die in elke gemeente eender zijn. Zonder twijfel zullen binnenkort de "Molenweg" en de "Kerkwegel", door de arrogante 'rede' veroordeeld tot namen die inderdaad geen lading (meer) dekken, "Avenue 047" en "Avenue 048" gaan heten, zoals dat trouwens allang gebeurt in de ons in de decadentie voorgaande States. Maar ook de namen van de gemeenten zullen, om precies dezelfde 'reden', worden vergeten en door nummers worden vervangen. En de afwezigheid van beken en waterstromen, die nu stelselmatig door ondergrondse, gebuisde riolen zijn vervangen, zullen van de gekartelde dorpsgrenzen, rechte lijnen maken, geheel naar het voorbeeld van vermeend progressieve landkaarten die aan hetzelfde euvel der kortzichtigheid lijden als de plat egoïstische 'politici' die ze hebben ontworpen.
Vergeet men bij dit alles niet dat het bestaan van ook de menselijke identiteit uiteindelijk berust bij de eigenheid en dus bij de verscheidenheid van de betrekkingen op al het andere, onder meer in ruimtelijk en in historisch opzicht? En dat op de egalisering van straten en dorpen noodzakelijk de afvlakking van hun bewoners volgen moet, wiens namen alras zullen zijn vervangen door nummers, voor zover dat niet reeds het geval is?
Ik sta aan de oever van de Schelde, de Schelde maakt hier een bocht, en de naam van mijn gemeente is aan die Scheldebocht ontleend. Naast mij staat een man van tachtig, hij kijkt over het water, naar de appartementen die daar wegens het "uitzicht op de Schelde" peperduur worden verhuurd aan vanzelfsprekend alleen maar rijkelui. Want identiteit, of wat daarvan nog overschiet, is vandaag een luxeproduct geworden, zo mijmert hij, en zijn stemgeluid wordt overstegen door het geraas van de snelwegen die, als men de ogen sluit, nog een ogenblik de illusie kunnen voeden dat men zich bevindt in de nabijheid van frisse watervallen...
Jan Bauwens, 17 februari 2008
Noot: overname en publicatie van deze tekst is zonder de schriftelijke toestemming van de auteur enkel toegelaten voor niet-commerciële doeleinden en mits integrale en ongewijzigde weergave van de tekst, de titel, de auteursnaam, de datum, het website-adres en de onderhavige noot.
16-02-2008
Visiblebody
Visiblebody.com
Iedereen kent Google Earth, de software waarmee je als het ware driedimensioneel over de aarde kunt zweven en dat van de papieren aardrijkskundige atlas een stukje antiek maakt. Ook de atlas van het menselijk lichaam wordt antiek, nu een gelijkaardig programma je in 3D over en doorheen het menselijk lichaam laat zweven. (1)
Je roept het beenderstelsel op, de tekening laadt zich, er verschijnt een geraamte dat je met de muis in alle richtingen kunt wenden en kunt draaien. Dan bekleed je het skelet met spieren en je maakt de spieren doorschijnend zodat je én de spieren én de botten zien kunt. Wordt het al ingewikkeld om de vele lagen uit elkaar te houden? Geen nood: je zoemt in, je laat de figuur om haar as draaien, je draait ook de as zelf, en alles wordt zo helder als kristal. En daar voeg je nog de bloedsomloop aan toe, het stelsel van de lymfevaten, het zenuwstelsel, het spijsverteringsstelsel, het hormonaal stelsel, de huid...
"Visiblebody.com" belooft ook de hele fysiologie in kaart te brengen: wat gebeurt er als we ademen, eten of gewoon maar nadenken? Hoe planten zich menselijke lichamen voort? Hoe zien onze biljoenen lichaamscellen eruit vanbinnen, hoe houden ze zich in stand en wat doen ze de hele tijd?
Anatomie en fysiologie studeren zal voortaan veel sneller gaan dan ooit, en wellicht zullen dan kinderen de bouw en de werking van hun lichaam, net zoals die van hun planeet, in hun broekzak hebben terwijl ze eigenlijk nog pampers dragen.
Zeer toe te juichen, deze zegeningen van de fantastische spitstechnologie. Alleen is met die fantastische component wellicht ook het niet te onderschatten gevaar verbonden dat men wel eens zou kunnen vergeten hoe men, gezeten voor het scherm, niet het menselijk lichaam zelf exploreert, doch slechts een reeks vernuftige tekeningen ervan, welke helaas ook ver-tekeningen zijn en blijven. Maar geen nood: reeds het geringste fysieke ongemak brengt alles terug tot zijn ware proporties.
Er is geharrewar in de politiek met betrekking tot overtredingen van een zogezegd "ongeschreven regel" welke zou luiden dat niemand mag vertellen wat de vorst aan hem of aan haar zou hebben verteld. Vreemd, maar er blijkt zo'n geheel ongeschreven en tot voor kort klaarblijkelijk ook onuitgesproken regel te bestaan, zeggen sommigen...
Voor alle duidelijkheid: men hoeft geen politicus te zijn om te kunnen beseffen dat het inderdaad weinig gemanierd is als men gaat uitbazuinen wat men met een ander heeft besproken, geheel ongeacht of het hier de vorst betreft of de buurman. Tenzij natuurlijk... het een aangelegenheid is die deze anderen of, erger nog, iedereen aanbelangt! In dat geval getuigt het zelfs van boosheid als men die zaak voor de besprokenen verzwijgt, want dan praat men in 't geniep over mensen zonder hen daar zelf bij te betrekken.
Niemand houdt ervan besproken te worden zonder zelf betrokken te worden in dat gesprek. De grote Franse filosoof Jean-Paul Sartre sprak in dat verband zelfs van de hel: de hel, dat zijn de anderen, zei hij: het is de blik van de anderen, meer bepaald die blik waarmee men anderen "bekijkt" of "bespreekt", alsof niet mensen doch dingen werden besproken.
Mensen objectiveren is hen als mens miskennen. En dat is - meestal - roddelen. Roddelaars eigenen zich onterecht flink wat macht toe over diegenen die zij tot voorwerp van hun roddel maken. Het gaat hier immers om een vorm van samenzwering, een zich principieel onttrekken aan de openbaarheid en dus aan het tribunaal of aan de eerlijke rechtspraak die aan de besprokenen een kans op antwoord geeft en op verweer.
Ongehoord als deze openbaarheid niet zou gelden in een rechtsstaat waar het belang van het volk zelf in het geding is: is geheimdoenerij met aristocraten dan geen regelrecht volksverraad? Is dat geen samenzwering tegen de rechtsstaat?
Minachting voor het volk en de verkapte en perverse neiging om terug te keren naar een aristocratie waartoe men zelf behoren wil: is het niet dat wat sommige politici nastreven als zij nu met ongeschreven regels beginnen te schermen? Het zogenaamde paternalisme van weleer, waarvan onze voorouders de consequenties herhaaldelijk en aan de lijve hebben moeten ondervinden?
Maar neen: het volstaat dat een of andere kamergeleerde uit de kast wordt gehaald met een verhaaltje over "ongeschreven" en - nogmaals - bij ons beste weten tot heden ook geheel onuitgesproken regels, opdat men zich plotseling zou schamen voor zijn volkstrouw die voortaan prompt "loslippigheid" heet!
J.B., 12.02.'08
04-02-2008
Evolutionisme-creationisme, sciëntisme-theïsme. Professor Johan Braeckman versus imam Nordine Taouil in âDe zevende dagâ op Canvas, 3 februari 2008.
Evolutionisme-creationisme, sciëntisme-theïsme. Professor Johan Braeckman versus imam Nordine Taouil in De zevende dag op Canvas, 3 februari 2008.
Schijn bedriegt. Wat moest doorgaan voor een strijd tussen een evolutionist en een creationist is in feite een (handige) verkapping van een heel andere tegenstelling, namelijk die tussen, enerzijds, het sciëntisme en, anderzijds, het theïsme. Het geloof in de menselijke wetenschap wedijvert met het godsgeloof; de mens wedijvert met zijn Schepper.
Deze verkapping kon met voorbedachte rade worden gecreëerd, namelijk waar een van de beide partijen - de sciëntisten of de theïsten - impliciet (en onterecht) de scheppingsgedachte en de evolutie-idee als elkaar noodzakelijk uitsluitende stellingnamen wist voor te stellen. Edoch, zij kan evenwel geheel onbedoeld wezen en aldus gewoon volgen uit onvergeeflijke slordigheid welke zijn intrede doet waar de rustige en naar de waarheid zoekende rede bezoedeld werd met een onterecht streven naar macht en naar eer.
In de genoemde (al dan niet bedoelde) vertekening van het probleem wordt abstractie gemaakt van het feit dat schepping en evolutie onderling incommensurabele begrippen zijn, en wel hierom dat zij de dingen vanuit onderling volstrekt onverenigbare niveaus benaderen. Het geëvolueerde veronderstelt immers noodzakelijk in elke ontwikkelingsfase een voorafgaande toestand in een voorafgaande fase, terwijl eenzelfde zaak, dit keer beschouwd als zijnde iets dat geschapen is, helemaal geen voorafgaande fase kan kennen, daar zon fase aan de scheppingsdaad en dus ook aan het bestaan van de zaak zelf zou voorafgaan.
Om die reden kan, bij voorbaat, het geschapen zijn van de mens, met zijn geëvolueerd zijn helemaal niets te maken hebben, en moet een voorstelling van zaken waarin deze twee karakteristieken als elkaar uitsluitend worden voorgesteld, zonder meer als oneigenlijk van de hand worden gewezen.
Wel lijnrecht tegenover elkaar staan het sciëntisme en het theïsme, welke allebei vormen zijn van geloof. Het sciëntisme gelooft in waarheden verkregen met behulp van de zogenaamde wetenschappelijke methode. Zon waarheden zijn echter noodzakelijk voorlopig, en ook worden zij zeer sterk beperkt door hun gebondenheid aan de gehanteerde wetenschappelijke waarheidscriteria, waardoor ze - uiteindelijk - tevens onbruikbaar worden in functie van alle mogelijke menselijke einddoelen, zoals bijvoorbeeld het geluk. Dit moet reeds geheel duidelijk worden in het feit dat de genoemde waarheden te herleiden zijn tot kwantificeringen van (in wezen niet kwantificeerbare) kwaliteiten, terwijl ze nochtans worden gegrond door specifieke waarderingen welke meer bepaald de gehanteerde waarheidscriteria bepalen. In de uitoefening zelf van de wetenschappelijke methode wordt niet alleen de mens tot maat der dingen, maar gaat de mens als meter der dingen zich bovendien onderwerpen aan door hemzelf gehanteerde meters. De onafwendbare vervreemding tussen mens en wereld maar ook de zelfvervreemding die daaruit volgt, kent een exponent in de angstaanjagende tegenstelling tussen, enerzijds, de bekomen (volstrekt gemathematiseerde) waarheden en, anderzijds, de menselijke betekeniswereld waarin die "waarheden" even volstrekt onvertaalbaar zijn, wat hen tot absurde waarheden maakt, tot wartaal. En dat de menselijke arrogantie daartoe moet leiden, wordt alvast gezegd in de Heilige Schrift - het ultieme referentiepunt van de betrokken theïsten.
Professor Vermeersch is nog maar net uitgeroepen tot de meest invloedrijke intellectueel van Vlaanderen, of Het Laatste Nieuws, verwijzend naar De Morgen en De Standaard, bloklettert dat Universiteit Gent aan Vermeersch' opvolger, professor Braeckman, een premie toestopt om de evolutietheorie te gaan verdedigen. Aanleiding tot dat project is, naar verluidt, dat 20 percent van de Vlamingen niet zo sterk in Darwin blijken te geloven. (1)
Geld vermag veel, dat is geweten: zaken en mensen worden herleid tot koopwaar van zodra het geld zich als voorwaarde tot het leven laat erkennen. Geld chanteert dan, en zet tot liegen aan. Edoch, het is ongetwijfeld een van de strafste arroganties van het gouden kalf, dat het gelooft ook de waarheid zelf te kunnen kopen.
Geen universiteit ter wereld zal er ooit aan denken om aan iemand 200.000 euro uit te loven om de stelling van Pythagoras te gaan verdedigen, al zou er vanzelfsprekend geen gebrek zijn aan kandidaten voor die taak. Alvast onder wiskundigen kon zo'n voorstel slechts de lachlust wekken. Zonder enige twijfel zouden wetenschapslui tegenwerpen dat het veel beter hout sneed indien men een som uitloofde om Pythagoras te gaan ontkrachten, en het mocht dan gerust het tien- of honderdvoudige van het genoemde bedrag betreffen. Hoedanook: het subsidiëren van de verdediging van een zich wetenschappelijk achtende theorie wekt op zijn minst de indruk van haar betwijfelbaarheid.
Edoch, een tweede twijfel betreft de vraag of het hier wel kan gaan om de verdediging van de evolutieleer. Voor zover ons bekend, overtuigt de (wetenschappelijke) waarheid door het verschaffen van klare en duidelijke inzichten aan wie zich erin verdiepen. Om maar eens een invloedrijk intellectueel te citeren: "Wie eenmaal heeft verstaan dat de stelling van Pythagoras juist is, weet dat eens en voor altijd; principieel kan niemand hem nog tot de tegengestelde overtuiging brengen". (2) Als nu ook de evolutietheorie (wetenschappelijk) waar was, dan zou zij elkeen die zich erin verdiepte, onmiddellijk van haar waarheid overtuigen.
De kwestie is hier vooreerst niet of zij dat ook doet. Wat ons bezighoudt, is het feit dat de studie van de evolutieleer, welke tot het genoemde inzicht zou moeten leiden, vele jaren van gespecialiseerde intellectuele arbeid vergt - trouwens net zoals de studie van Newton's of Einstein's theorieën waarover het vermelde krantenbericht spreekt. Als het echt de bedoeling is om de evolutietheorie te gaan verdedigen teneinde inzicht te verschaffen in haar waarheid, dan is voor dat vijfde deel van 'niet overtuigde' Vlamingen waarover de krant spreekt, een heuse wetenschappelijke opleiding onontbeerlijk. Maar, afgezien van de vraag of inderdaad 100 percent van de Vlaamse bevolking interesse heeft voor wetenschappelijke studies en inzichten - of daartoe in staat is - mag men vrezen dat zo'n project maar weinig gebaat zal zijn met de som van 200.000 euro. Bovendien: gesteld dat men in het opzet om alle Vlamingen dienaangaande geleerd te maken, alsnog zou slagen, dan ontbrak vooralsnog elk argument om te gaan veronderstellen dat de gestudeerden dit keer allen evolutionisten zouden worden. De creationisten tellen immers evenzeer wetenschappelijk geschoolden, net zoals er ook onder de gelovigen evolutionisten zijn.
Andermaal luidt dus de vraag naar de geloofwaardigheid van het universitaire project: is het de bedoeling om wetenschappelijke waarheden kenbaar te maken aan het ganse volk en om aldus allerlei gevaarlijke nonsens te bestrijden, of is het veeleer de bedoeling om de in het kamp van de geachte (gelovige) tegenstanders geschuwde apologetiek voor zichzelf her op te waarderen?
Feitelijk is alvast dat waar geen zinnig mens er zal aan denken om 200.000 euro uit te loven voor de verdediging of de ontkrachting van de stelling van Pythagoras, er wel à volonté prijzen worden uitgeloofd voor apologetici of dus voor verdedigers van specifieke vormen van geloof. Feitelijk is ook dat de genoemde gesubsidieerde professor van signatuur scientist is, terwijl het scientisme als zodanig allerminst een wetenschap is, echter wel een geloof. Feitelijk is ook dat professor Braeckman in (het juli-augustusnummer 2005 van) het populair-wetenschappelijke blad Eos eerst terecht bepaalde uitwassen van het creationisme aanvalt om vervolgens, geheel onterecht, ook de scheppingsidee als nonsens van de kaart te vegen. En dat, wanneer lezers hem daar attent op maken, de (zichzelf eveneens als sciëntistisch verklarende toenmalige) redactie de discussie als beëindigd beschouwt. (3) Denken deze scientisten dan dat geldige argumenten met 200.000 euro gekocht kunnen worden?
(2) Etienne Vermeersch in zijn colleges Wijsbegeerte.
(3) Zie het september- en oktobernummer 2005 van Eos.
Voor een meer omstandige benadering van de discussie verwijzen we naar het zestiende hoofdstuk, getiteld: "Hedendaagse schriftgeleerdheid", van "De gijzeling van Mithras" op de webstek: http://www.bloggen.be/mithrasgijzeling .
Strijders voor eerlijke landbouw worden gecriminaliseerd terwijl aan het licht komt dat genetisch gemanipuleerde gewassen een gevaarlijk virus bevatten - zie: