De
trias politica of de
dictatuur
In een
reactie tegen de onbeperkte macht van de vorsten, formuleerde de
Franse Verlichtingsfilosoof Montesquieu (1689-1755) het principe van
de scheiding der machten: de wetgevende, de uitvoerende en de
rechterlijke macht moeten elkaar bewaken om een afglijding naar de
dictatuur onmogelijk te maken en het principe drong door na de Franse
revolutie van 1789.
Volgens
Montesquieu nam het despotisme toe niet door de macht van de
adel, zoals men geneigd kon zijn te denken, maar net andersom
ingevolge haar tanende macht: de adel beschermt namelijk het volk
door de handhaving van edele principes maar onder de toenemende
invloed van de handelaren, verdwenen die principes en moest alles
wijken voor de macht van het geld. In zijn Perzische brieven (
een satire uit 1721 op de Franse staat via de commentaren van twee
Perzen op bezoek in Europa NB: de Perzen woonden samen met nog
andere volkeren zoals de Meden voornamelijk in het huidige Iran)
noemt Montesquieu de monarchie wegens haar absolutistisch karakter
een 'fataal wapen'. In Over de geest van de wetten (De
l'Esprit des Lois) uit 1774 werkt hij dit uit en keert hij zich
tegen slavernij en tirannie.
Het huidige
tijdperk vertoont een opvallende gelijkenis met dat van de absolute
vorsten van Versailles, waarvan de zonnekoning het toonbeeld is en
het doet ook denken aan het despotisme van de waanzinnige keizer
Nero. In de beide historische gevallen gaat het in wezen om de
zelfvergoddelijking van de mens, welke paradoxaal genoeg getuigt van
zijn tegendeel, met name het morele verval of de verdierlijking.
Kenmerkend voor het morele verval is het totaal verdwijnen van de
waarden en van alle kwaliteiten, zodat uiteindelijk alleen nog de
lege kwantiteit rest, welke het best verbeeld wordt in het boven
alles aanbeden geld. Het geld is god, de religie is de onverzadigbare
hebzucht een verslaving en de mens is voortaan wat hij bezit,
wat wil zeggen dat hij gereduceerd werd tot een ding en dan nog een
per definitie altijd onaf ding precies omdat hij nooit genoeg
heeft. Men is wat men bezit maar dat bezit is nooit groot genoeg en
zo is men altijd het tekort eigen aan de onverzadigbaarheid of de
verslaving. Daarom ook valt men niet zozeer samen met wat men heeft
maar veeleer met wat men zal blijven missen, namelijk 'alles', en zo
is de mens die god wil zijn, uiteindelijk de zielige slaaf van een
onverzadigbare grootheidswaan. Waar hier in het westen de voorgaande
generaties die de oorlog hebben beleefd, nog de deugd van de
tevredenheid hoog in het vaandel voerden, zweren hun kinderen en hun
kleinkinderen met nog veel meer vuur bij de ontevredenheid als
hoogste deugd, want men gelooft dat de kiemen van de vooruitgang
liggen in de strijd om altijd meer en beter. Altijd meer en beter dan
de anderen, meer bepaald, wat betekent dat de concurrentie de
plaats heeft ingenomen van de samenwerking. De medemens heeft zich
getransformeerd van compagnon tot tegenstrever of van vriend tot
vijand en zo ook heeft nog voor het verdwijnen van de laatste
getuigen de vrede opnieuw plaats gemaakt voor de oorlog.
De oorlog:
Hitler is terug, de despoot, de megalomaan die de blinde heers- en
hebzucht van de afgestompte massamens verbeeldt. De massamens is
afgestompt, blasé, door overdadig genot ongevoelig geworden. De
massamens is niet het groepsdier, dat immers nog empathisch reageert:
de massamens mist elke empathie, hij is de exponent van de
psychopaat. Waar in de jaren onmiddellijk na de jongste wereldoorlog
de Verenigde Naties het roerend eens waren dat men aan mensen die hun
land moeten ontvluchten, asiel verschuldigd is, onderdak, bescherming
en hulp, gelooft de nieuwe generatie, de generatie der onwetenden,
dat zij rechtmatig handelt als zij aan hen die smeken om een brood,
een steen geeft. Het geloof in het principe van de liefde en in de
vermenigvuldiging van de broden en de vissen, is ver zoek en heeft
plaats geruimd voor de vermenigvuldiging van het geweld door het
principe van de wraak. In de met vrees en haat beladen uitlatingen
van door een blinde massa verkozen beleidslieden, toont zich de
lelijkheid van onwetendheid, luiheid en lafheid die voor misdadigers
kenmerkend is: zij beroven, verkrachten, mishandelen en vermoorden in
de regel niet hun meerderen of hun gelijken doch wie zwakker zijn dan
zijzelf. Alleen het recht en de rechtspraak staan hen nog in de weg,
het liefst willen zij zichzelf beoordelen, zoals ook Lodewijk XIV dat
deed en Nero: zij vonden van zichzelf dat zij grote dichters,
kunstenaars en geleerden waren, dat zij de waarheid in pacht hadden
en dat zij geen rechters nodig hadden, dat zij hun eigen rechters
hoorden te zijn, precies zoals de despoten van voorheen. Naar de hel
met Montesquieu, zo scanderen zij: naar de hel met de scheiding der
machten, en aan ons de absolute willekeur! Naar de hel met de
asielzoekers en de sukkelaars! En reeds zijn ze terug, de
concentratiekampen van Adolf Hitler, de prikkeldraad, de muren, de
honger, de ziekten en de massagraven. Maar hoe kan het ook anders in
het tijdperk van het gouden kalf?
(Jan
Bauwens, 10 december 2016)
Verwijzingen:
https://nl.wikipedia.org/wiki/Absolute_monarchie
https://nl.wikipedia.org/wiki/Montesquieu
https://nl.wikipedia.org/wiki/Trias_politica
https://nl.wikipedia.org/wiki/Perzen
|