Zijn hebzucht en geldzucht soms moeilijk te begrijpen, dan komt dat wellicht doordat zij de verschijnselen waarover het in wezen gaat, binnenstebuiten bekijken. Als sommigen niet begrijpen waarom er geen maat staat op het willen hebben, terwijl overbodig bezit tenslotte nog slechts ballast kan zijn eenmaal alle behoeften werden bevredigd, dan duidt dit onbegrip enkel op een foute invalshoek. Wie de onbevredigbaarheid van de bezitsdrang willen vatten, die moeten deze verzuchting ook echt van binnenuit bekijken, en dan verschijnt die niet zozeer als het zinloze, mateloze nalopen van bezit maar veeleer als het volgehouden ontvluchten van schuld. Immers, terwijl men van bezittingen op zich een keer genoeg kan hebben, is de druk van schulden en zo ook de druk van mogelijke schulden een veel wakkerdere motor van de zogenaamde hebzucht dan het vooruitzicht op een immer toenemend vermogen.
In dat opzicht kan men de last van schulden in feite goed vergelijken met die van pijn: schuld verhoudt zich tot bezit zoals pijn zich verhoudt tot gezondheid. Zoals het niet de gezondheid op zich is die men eindeloos nastreeft, maar wel het vrij zijn van ziekten - omdat gezondheid niet anders gedefinieerd kan worden dan als de afwezigheid van ziekten - zo ook streeft men niet het bezit op zich na maar wel het vrij zijn van schuld. Bezit is voor ons weliswaar nog iets anders dan schuldenloosheid, maar het heeft alleen betekenis als zichtbaar bewijs van het vrij zijn van schulden, terwijl al wat daar bovenop komt op de keper beschouwd slechts betekenisvol kan zijn als een buffer tegen mogelijke schulden. Waar de pijn als overwonnen wordt beschouwd, ontleent het bezit zijn betekenis nog slechts aan de schuld.
Rijkdom en bezit - o, paradox - worden nagestreefd omdat zij de ultieme getuigen zijn van de schuldenloosheid van wie deze attributen sieren. Wie rijk is, heeft geen schulden en omdat schulden in laatste instantie eigenlijk zonden zijn, is de rijkdom het schrijn van de heiligheid. De drang naar rijkdom en bezit - de hebzucht - is feitelijk op de heiligheid gericht.
Maar uiteraard is hier overduidelijk een anomalie in het spel. In onze wereld immers blijken hebzucht, rijkdom en bezit allerminst deugden en tekenen van heiligheid: veeleer zijn het zonden en bewijsstukken van medeplichtigheid aan misdaad of van schuld. Blijkbaar heeft de stroom van de existentie ergens een bijzonder vreemde bocht gemaakt, waardoor àlle grote dingen van het leven binnenstebuiten werden gedraaid: gelijk hebben blijkt het tegendeel van gelijk krijgen, de leugen regeert en heeft bijgevolg ook de waarheid in haar macht, en rijkdom en bezit wijzen niet langer op heiligheid maar, zoals een beroemd Frans schrijver zegt, schuilt achter elk fortuin een grote misdaad.
Wellicht om al die redenen kan alleen nog de religie van het christendom de waarheid in zich bergen: haar god is immers rijk noch machtig en daarom schuldenvrij. De christelijke god is uiteindelijk de enige ter wereld waarmee het gouden kalf wedijvert. Het christendom zegt klaar en duidelijk dat er twee heren zijn - de wereldse en de hemelse - en dat wij allen voor een onoverkomelijke keuze staan, want dat men de twee tegelijk niet kan dienen: de vriend van de wereld is zonder meer de vijand van god. Het gouden kalf wil vrijgepleit worden van alle schuld - de zoon van god neemt daarentegen alle schuld op zich. De wereld trekt alle macht naar zich toe - de godheid schenkt met milde hand de vrijheid aan de geringsten onder ons. De keizer laat zich door allen dienen - de zoon van god is de dienaar van allen. De wereldse machthebber neemt - de godheid geeft.
En zo is niet de hebzucht doch de vrijgevigheid het kenmerk van de zondeloze. Wellicht zijn de hebzuchtigen niet zozeer van kwade wil, en vergissen zij zich alleen maar in hun 'strategie': zij willen beslist bezit verwerven om het daarna te kunnen uitdelen, in de mening dat men niet vrijgevig zijn kan als men niet eerst vele zaken bezit. Edoch, zij zien daarbij over het hoofd dat het kostbaarste wat men bezitten kan, noodzakelijk uit zichzelf voorkomt en dat het pas tot leven komt als het geschonken wordt - ja, dat het zich door wegschenking vermenigvuldigt, zoals bij uitstek ook het woord. Men heeft schuld zolang men zijn bezit niet heeft vermenigvuldigd. Maar wellicht moet men dit nog anders zeggen...
(J.B., 27 maart 2009)